Lauwersweg 2 in Uithuizen
Wijzigingsplan - Gemeente Het Hogeland
Vastgesteld op 23-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Wijzigingsplan
het 'wijzigingsplan Lauwersweg 2 in Uithuizen' van de gemeente Het Hogeland, omvat de geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1966.WP9981VE2-VS01 met de bijbehorende regels.
De begrippen, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 28 juni 2010 , de herziening bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 15 oktober 2015, het Facetbestemmingsplan mini-windturbines, vastgesteld op 28 juni 2016, het Facetbestemmingsplan Eemsmond Gebouwd Erfgoed, vastgesteld op 12 juli 2018 en het bestemmingsplan Facetregeling geitenhouderijen, vastgesteld op 18 oktober 2020 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- 1. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- 2. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- 3. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- 4. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- 5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- 6. de ashoogte van een windturbine:
vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994;
- 7. de wieklengte van een windturbine:
De afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf;
- 8. de bouwhoogte van een molen:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen;
- 9. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Van Toepassing Verklaring
3.1 Bestemmingsplan Buitengebied en herziening bestemmingsplan Buitengebied
Het wijzigingsplan wijzigt de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 28 juni 2010 en de herziening bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 15 oktober 2015. De regels van het bestemmingsplan Buitengebied en de herziening bestemmingsplan Buitengebied zijn onverkort van toepassing. In dit wijzigingsplan gaat het om de volgende bepalingen:
- 1. Agrarisch - Dijkenlandschap
De regels van artikel 3, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 28 juni 2010 en de herziening bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 15 oktober 2015 , zijn van overeenkomstige toepassing.
- 2. water
De regels van artikel 40, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 28 juni 2010 en de regels van artikel 11 van de herziening bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 15 oktober 2015, zijn van overeenkomstige toepassing.
- 3. Waarde - Archeologie 2
De regels van van Factbestemmingsplan mini-windturbines, vastgesteld op 28 juni 2016, zijn van toepassing op dit wijzigingsplan. Het bepaalde in dit wijzigingsplan blijft van toepassing, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen de bepalingen van dit bestemmingsplan voorgaan op de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
3.2 Facetbestemmingsplan mini-windturbines
De regels van het Facetbestemmingsplan mini-windturbines zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen de bepalingen van het Facetbestemmingsplan mini-windturbines voorgaan op de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
3.3 Facetbestemmingsplan Eemsmond Gebouwd Erfgoed
De regels van het facetbestemmingsplan Eemsmond Gebouwd Erfgoed zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen de bepalingen van het bestemmingsplan Eemsmond gebouwd Erfgoed voorgaan op de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Facetbestemmingsplan Eemsmond Gebouwd Erfgoed is niet van toepassing op rijksmonumenten zoals bedoeld in de Erfgoedwet en op gemeentelijke monumenten, zoals aangewezen op grond van de gemeentelijke Monumentenverordening. Voor zover reeds een sloopvergunning noodzakelijk is op grond van de Wabo (artikel 2.1, lid 1, sub h of 2.2, lid b) geeft dit plan slechts een aanvulling van toetsingseisen ter verlening van een omgevingsvergunning.
3.4 Bestemmingsplan Facetregeling geitenhouderijen
De regels van het bestemmingsplan Facetregeling geitenhouderijen zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen de bepalingen van het bestemmingsplan Facetregeling geitenhouderijen voorgaan op de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Specifieke Gebruiksregels
Voorwaardelijke verplichting
- a. het in gebruik nemen van de gronden en bouwwerken is in strijd met de bestemming indien de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 1, niet binnen één jaar na het gereedkomen van de nieuwbouw is gerealiseerd;
- b. het bepaalde onder a. geldt niet voor de gronden en bouwwerken ter plaatse van het bestaande erf.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 8.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 8.1 onder a met maximaal 10%.
- c. onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 8.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 8.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 8.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als "Regels van het wijzigingsplan Lauwersweg 2 te Uithuizen" van de gemeente Het Hogeland.
de secretaris, de burgemeester,
Bijlage
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Van Het Plan
Initiatiefnemer exploiteert aan de Lauwersweg 2 in Uithuizen een akkerbouwbedrijf met als bouwplan: aardappelen, uien, graan, winterpeen en bieten. Het areaal is 155 hectare groot en ligt rond Uithuizen. De aardappelen worden verwerkt en opgeslagen in de oude boerderij en 2 aangebouwde aardappelbewaringen. De boerderij is gebouwd in 1928 waar na een brand de woning in 1987 is herbouwd. De twee aardappelbewaringen zijn van 1948 en 1973.
Het bedrijfsgedeelte van de boerderij is gebouwd zoals vele boerderijen in de omgeving. Een hoge nok en lage zijgevels. Constructief ondersteund met een flink aantal gebinten. Onder de lage oostelijke zijgevel zijn vier doorgangen gerealiseerd richting de aardappelbewaringen. In de boerderij, tussen de gebinten door, is de sorteer- en inpakinstallatie geplaatst.
Voor een gezonde en toekomstbestendige bedrijfsvoering is een grotere opslag voor aardappelen in kisten een noodzaak. Deze wordt uitgevoerd met moderne, energiezuinige bewaartechnieken. De bewaring wordt beter geïsoleerd zodat het rendement van de koeling stukken beter is. Daarnaast wordt de droogcapaciteit verhoogd. Gevolg van deze verbetering is minder verlies van product/voedsel en een hoger rendement. Het ventilatiesysteem wordt uitgevoerd met stillere ventilatoren zodat de geluidsproductie richting de omgeving niet zal verslechteren, eerder verbeteren. De transportlijnen zijn zoveel mogelijk onder dak gemaakt waardoor intern droog doorgewerkt kan worden en er minimale vervuiling van het erf zal zijn.
Het achterste gedeelte van de boerderij zal worden herbouwd in een modernere stijl met veel vrije ruimte. Hierdoor kan de sorteer- en verwerkingsinstallatie efficiënter worden geplaatst en is er ook ruimte om de capaciteit van deze installaties te vergroten. Daarnaast is er meer ruimte om de benodigde kisten voor verwerking te plaatsen. Het werk wordt zo efficiënter en minder kisten moeten op het erf worden geplaatst.
Een uitgebreidere motivatie voor de noodzaak om nieuwbouw te plegen is in de brief van 29 januari 2020 aan de gemeente verwoord (zie Bijlage 1).
Op grond van de bouwregels van het bestemmingsplan Buitengebied mogen gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bouwperceel.
Een deel van de nieuwbouw valt echter buiten de grenzen van het bouwvlak. Een tweede strijdigheid die zich voordoet is dat de nieuwbouw voor een deel binnen de bestemming 'Water' ligt.
De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het veranderen van de vorm van het bouwvlak waardoor de nieuwbouw wél binnen de gewijzigde begrenzing van het bouwvlak komt te liggen. Ook is ingestemd met het verleggen van de bestemming 'Water'.
Het wijzigen van de situering van het bouwperceel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, is mogelijk gemaakt met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.4) van het geldende bestemmingsplan.
Het verleggen van het bestemming 'Water' is mogelijk gemaakt met toepassing van de algemene wijzigingsregels (artikel 59 sub d).
Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld in verband de aanpassing van de situering van het bouwperceel en het verleggen van de bestemming 'Water'.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt in het buitengebied ten noorden van Uithuizen. Het plangebied bestaat uit het bouwperceel van het akkerbouwbedrijf, een deel van de gracht met de bestemming 'Water' en een kavel akkerbouwgrond waarop de uitbreiding plaatsvindt. Het perceel ligt in het dijkenlandschap in het noordelijk deel van de gemeente Eemsmond. De ligging en globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1: Ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied, dat door de gemeenteraad van Eemsmond is vastgesteld op 28 juni 2010 en op 15 oktober 2015 gedeeltelijk is herzien. Het plangebied is hierin bestemd als 'Agrarisch - Dijkenlandschap'. Het bedrijfsperceel is aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. Dit bouwperceel heeft een oppervlakte van circa 2 hectare. De gebouwen zijn binnen het bouwperceel opgenomen in een bouwvlak van 1,5 hectare. Aan de zuidzijde van het bouwperceel liggen de gronden met de bestemming 'Water'. In de navolgende figuren zijn de begrenzing van de verschillende bestemmingen / functieaanduiding weergegeven.
Figuur 2: ligging bouwperceel (linker afbeelding), bouwvlak (midden) en water (rechts)
1.4 Wijzigingsbevoegdheden
Het veranderen van de vorm van het bouwperceel, inclusief het bouwvlak, en het verleggen van de bestemming Water is onder voorwaarden met toepassing van respectievelijk de wijzigingsbevoegdheden in artikel 3.7.4 en artikel 59, sud d van het geldende bestemmingsplan mogelijk.
3.7.4. Wijziging situering bouwperceel
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een ter plaatse aangegeven bouwperceel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:
- a. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten de situering van het bouwperceel te wijzigen;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 59, sub d: Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:
Enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Water' dan wel de bestemming 'Water' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
- 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging, het gedeeltelijk dempen van grachten bij erven en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, en dergelijke van vaarwegen c.a.;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de cultuurhistorische waarden;
- 3. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 40 dan wel de betreffende andere bestemming(en) van overeenkomstige toepassing zijn.
In paragraaf 3.3 vindt de toetsing van het plan aan de wijzigingsvoorwaarden plaats.
1.5 Leeswijzer
In de toelichting van dit wijzigingsplan wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en de nieuwe situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 5 wordt de juridische toelichting op het wijzigingsplan gegeven en in hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Bestaande En Toekomstige Situatie
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie ter plaatse van het plangebied en de toekomstige situatie.
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt aan de Lauwersweg aan de rand van het grootschalig en open agrarisch landschap ten noorden van Uithuizen. De openheid wordt in het landschap alleen onderbroken door verspreid liggende bebouwde erven met erfbeplanting, enkele woningen en de dijken in het noorden van het gebied.
Het grondgebruik in de omgeving is overwegend akkerbouw. Dit gebeurt op grote, regelmatig verdeelde kavels. De wegen in de omgeving zijn relatief smalle landbouwwegen die vooral een functie ter ontsluiting van de aanliggende bedrijven en woningen hebben.
Binnen het plangebied is het akkerbouwbedrijf van initiatiefnemer aanwezig. Het bedrijf heeft de beschikking over een bedrijfswoning met twee aangebouwde bewaarschuren voor aardappelen. De boerderij is gebouwd in 1928 waar na een brand de woning in 1987 is herbouwd. De twee aangebouwde aardappelbewaringen zijn van 1948 en 1973.
Het bedrijfsgedeelte van de boerderij is gebouwd zoals vele boerderijen in de omgeving. Een hoge nok en lage zijgevels. Constructief ondersteund met een flink aantal gebinten. Onder de lage oostelijke zijgevel zijn vier doorgangen gerealiseerd richting de aardappelbewaringen. In de boerderij, tussen de gebinten door, is de sorteer- en inpakinstallatie geplaatst.
De twee grote schuren op het achtererf zijn van recentere datum en worden met name gebruikt voor de opslag van uien en winterpeen.
Op de navolgende luchtfoto is de bestaande bebouwing binnen het plangebied weergegeven.
Figuur 3: bestaande situatie
Aan de voorzijde rondom de boerderij is een gracht aanwezig. De aanwezige bomen ontnemen voor een groot deel het zicht op de gracht. In figuur 2 is de ligging van de gracht met de bestemming 'Water' te zien.
2.2 Toekomstige Situatie
Het achterste gedeelte van de boerderij zal worden herbouwd in een modernere stijl met veel vrije ruimte. Hierdoor kan de sorteer- en verwerkingsinstallatie efficiënter worden geplaatst en is er ook ruimte om de capaciteit van deze installaties te vergroten. Daarnaast is er meer ruimte om de benodigde kisten voor verwerking te plaatsen. Het werk wordt zo efficiënter met als bijkomend effect dat er minder kisten buiten op het erf geplaatst hoeven te worden.
In de nieuwbouw zal de vloer vlak worden gelegd waarbij er nu nog een hoogteverschil is van 30 centimeter in de vloer. Door de zijgevel aan de Lauwersweg te verlagen zal het pand minder kolossaal overkomen. Ook wordt aan deze kant beplanting aangebracht (zoals bestaand) om de gevel te breken. De toe te passen materialen zijn onderhoudsvrij en de constructie zal worden uitgevoerd volgens de aardbeving bestendige bouwrichtlijnen.
In het ontwerp is rekening gehouden met de bestaande uitstraling van Groninger boerderijen met een eigentijds jasje.
Ten oosten van de boerderijschuur wordt een nieuwe grotere opslagloods gebouwd voor de bewaring van aardappelen in kisten. Deze nieuw loods word uitgevoerd met moderne, energiezuinige bewaartechnieken. De loods wordt beter geïsoleerd zodat het rendement van de koeling stukken beter is. Daarnaast wordt de droogcapaciteit verhoogd. Gevolg van deze verbetering is minder verlies van product/voedsel en een hoger rendement. Het ventilatiesysteem wordt uitgevoerd met stillere ventilatoren zodat de geluidsproductie richting de omgeving niet zal verslechteren, eerder verbeteren. De transportlijnen zijn zoveel mogelijk onder dak gemaakt waardoor intern droog doorgewerkt kan worden en er minimale vervuiling van het erf zal zijn.
Op de navolgende afbeelding zijn de contouren weergegeven van de nieuwbouw van de boerderijschuur en de nieuwe aardappelbewaring.
Figuur 4: contouren nieuwbouw
De nieuwe bewaarloods voor de aardappelen valt voor een deel buiten het bouwperceel en het bouwvlak. Ook ligt de nieuwe loods deels binnen de contouren van de aanwezige gracht, waarop de waterbestemming rust.
Teneinde de bouw van de nieuwe bewaarloods mogelijk te maken zal de vorm van het bouwperceel en het bouwvlak zodanig worden gewijzigd dat de nieuwbouw hier geheel binnen komt te liggen. Ook zal de gracht deels verlegd moeten worden en zal de bestemming 'Water' hierop aangepast worden.
In de navolgende figuur is de nieuwe situering van het bouwperceel en het bouwvlak weergegeven.
Een oppervlakte van circa 600 m2 van het bestaande bouwvlak (met een bruine stippellijn weergegeven in figuur 5) wordt verplaatst en komt aansluiten te liggen aan het bestaande bouwvlak (met een groene stippellijn weergegeven).
Het bouwvlak ligt aan de oostzijde iets uit de gevel van de nieuwe bewaring vanwege luchtinlaat en de overstek van dit gebouw.
Figuur 5: aanpassing situering bouwvlak
In figuur 6 is te zien waar de nieuw gracht wordt gegraven. Deze gracht sluit aan de zuidzijde aan op de bestaande gracht en maakt dan een bocht om de nieuwe bewaarloods heen. De nieuw gracht loopt door tot enkele meters achter de achtergevel van deze nieuwe loods.
Figuur 6: situering nieuw aan te leggen gracht
2.3 Landschappelijk
Een belangrijke voorwaarde voor uitbreidingen in het landelijk gebied is een verantwoorde inpassing van de bebouwing in het landschap. Hierbij geldt het betreffende landschapstype met de daarbij behorende kernkwaliteiten als uitgangspunt. De landschappelijke inpassing is in samenwerking met Libau tot stand gekomen.
In de navolgende afbeelding is de inpassing afgebeeld. De nieuwe groenelementen worden aan de oostzijde van het perceel toegevoegd. Naast de nieuwbouw wordt ook de bestaande bebouwing op het achtererf met groen ingepast.
Figuur 7: afbeelding landschappelijke inpassing.
De te gebruiken inheemse soorten hebben een meerwaarde voor de lokale biodiversiteit. Veel van de planten hebben eetbare vruchten, sommige voor mensen en allemaal voor dieren. Ook is er een spreiding in de bloei om een zo groot mogelijk voedselaanbod te genereren. Dus niet alleen mooi maar ook nuttig. De soorten zijn allen geschikt voor kleigrond en kunnen tegen zeewind.
Het complete landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in Bijlage 2.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Bij het opstellen het bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het door hogere overheden vastgestelde beleid. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op relevante onderdelen van het rijksbeleid, het provinciaal beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en de Verordening en het gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 14 nationale belangen zijn:
- 1. rijksvaarwegen;
- 2. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. kustfundament;
- 4. grote rivieren;
- 5. waddenzee en waddengebied;
- 6. defensie;
- 7. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- 8. elektriciteitsvoorziening;
- 9. buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
- 11. primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- 14. ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande Rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Als een bestemmingsplan verstedelijking mogelijk maakt, dan moet eerst beoordeeld worden of hiervoor een regionale behoefte is en vervolgens of deze behoefte opgevangen kan worden in het bestaande stedelijk gebied. Als dat niet het geval is, dan moet een locatie worden gekozen die passend multimodaal kan worden ontsloten.
Dit wijzigingsplan maakt in dit kader geen nieuwe verstedelijking mogelijk. Een agrarisch bedrijf is namelijk geen stedelijke functie, maar juist een aan het landelijk gebied gebonden functie.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid van de provincie Groningen is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 (vastgesteld op 1 juni 2016). De geconsolideerde versie is in februari 2019 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie is het provinciale omgevingsbeleid rondom milieu, verkeer en vervoer, water en ruimtelijke ordening opgenomen. Omdat in de voorliggende situatie sprake is van een wijzigingsplan zijn burgemeester en wethouders bij de vaststelling van het plan niet gebonden aan provinciaal beleid (AbRvS 8 mei 2013, nr. 201208118/1/R1). Wel moet uit het plan blijken dat het provinciale beleid in de belangenafweging is betrokken. In verband hiermee is deze paragraaf in plan opgenomen.
Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Onderhavig plangebied ligt in het buitengebied. Onder het buitengebied verstaat de provincie die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben. De inrichting van het buitengebied dient zowel vitaal als duurzaam te zijn. Daarnaast is zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt.
Agrarische schaalvergroting in Noord- en Oost-Groningen
Voor de regio’s Noord- en Oost-Groningen heeft een gedegen analyse plaatsgevonden van de functionele en ruimtelijke kwaliteiten van het gebied en in hoeverre agrarische schaalvergroting mogelijk is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen:
- zeer kwetsbare gebieden met weinig of geen schaalvergrotingsmogelijkheden (stedelijke- en natuurgebieden en gebieden met zeer hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden);
- kwetsbare gebieden met beperkte schaalvergrotingsmogelijkheden (gebieden met waardevolle landschapselementen en zones rond stedelijke- en natuurgebieden);
- gebieden met verdergaande schaalvergrotingsmogelijkheden.
Verder is in de regio's Noord- en Oost-Groningen een maatwerkbenadering voor uitwerking van de schaalvergroting op perceelsniveau ontwikkeld. In deze benadering worden zogenoemde keukentafelgesprekken gevoerd onder verantwoordelijkheid van de gemeente, samen met de ondernemer, de provincie en de Welstandscommissie. Deze partijen ontwerpen een erfinrichtingsplan aan de hand van de volgende zes ruimtelijke randvoorwaarden:
- respecteren van de historisch gegroeide landschapsstructuur;
- afstand houden tot andere ruimtelijke elementen (op alle schaalniveaus);
- goede infrastructurele ontsluiting;
- zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
- een erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschap;
- saneren van opstallen die niet meer voor de bedrijfsvoering in gebruik zijn (met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen).
Toetsing aan Omgevingsvisie provincie Groningen
In paragraaf 2.3 is de landschappelijke inpassing van de nieuwbouw beschreven. De landschappelijke inpassing is in nauw overleg met de gemeente en Libau tot stand gekomen. De gemeente heeft het inrichtingsplan beoordeeld en akkoord bevonden.
Ten aanzien van de maatvoering en vormgeving van de nieuwe gebouwen is nadrukkelijk aangesloten bij de bestaande uitstraling van Groninger boerderijen. Door de zijgevel aan de Lauwersweg te verlagen zal het pand minder kolossaal overkomen.
Door de nieuwbouw (grotendeels) te projecteren op reeds bestaande bebouwing wordt bewerkstelligd dat het ruimtebeslag van het bouwplan op de onbebouwde grond relatief beperkt is. Er kan daarom worden gesteld dat het uitgangspunt van zuinig ruimtegebruik van toepassing op het voorliggend plan.
Omgevingsverordening provincie Groningen 2016
Artikel 2.26.1 Concentratie van bebouwing binnen bouwperceel
- 1. Een bestemmingsplan stelt regels op grond waarvan agrarische bedrijfsbebouwing en voorzieningen voor de mestopslag, bedrijfsbebouwing en opslag van veevoer worden geconcentreerd binnen een agrarisch bouwperceel dat op de verbeelding van het bestemmingsplan is aangewezen.
- 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
- a. bestaande solitair gesitueerde bedrijfsbebouwing en bestaande solitair gesitueerde voorzieningen voor de opslag van mest en veevoer;
- b. erf- en terreinafscheidingen of schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee tot een oppervlakte van maximaal 25 m².
Artikel 2.26.3 Uitbreiding agrarische bouwpercelen tot 2 hectare
In Artikel 2.36.3 van de omgevingsverordening wordt over uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare het volgende aangegeven.
- 1. Een bestemmingsplan voorziet niet in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan 2 hectare;
- 2. Een bestemmingsplan voorziet alleen in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte tussen de 1 en 2 hectare, als de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur
- 3. Aan de omvang, situering, en vormgeving van het agrarische bouwperceel, bedoeld in het tweede lid, moet een erfinrichtingsplan ten grondslag liggen, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:
- a. de historisch gegroeide landschapsstructuur;
- b. de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
- c. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
- d. het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesloopt;
- e. het woon- en leefklimaat van direct om omwonenden;
- f. het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
Omdat de nieuwbouwplannen over de grenzen van het bouwperceel heen gaan, is juist een vormverandering van het bouwperceel aan de orde. Binnen dit nieuwe bouwperceel worden de bebouwing geconcentreerd opgericht.
Het plan van initiatiefnemer voorziet niet in een uitbreiding van het agrarisch bouwperceel. Het gaat alleen om een vormverandering. Artikel 2.26.3 van de verordening is daarom niet van toepassing.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Wijzigen situering bouwperceel
In het bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de situering van het bouwperceel (artikel 3.7.4), waarbij de oppervlakte van het bouwperceel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, gelijk blijft. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor de wijzigingsbevoegdheid zijn:
- a. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten de situering van het bouwperceel te wijzigen;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Toetsing onderdeel a
Voor een efficiënte bedrijfsvoering is de (deels vervangende) nieuwbouw van de verwerkings- en de opslagruimte voor de aardappelen gewenst.
De situering van de nieuwbouw is zo gekozen dat de transportlijnen tussen de opslag en de verwerking van de aardappelen zoveel mogelijk onder dak plaatsvinden waardoor intern droog doorgewerkt kan worden en een minimale vervuiling van het erf zal optreden. Een uitgebreidere motivatie voor de noodzaak om nieuwbouw te plegen is in de brief van 29 januari 2020 aan de gemeente verwoord (zie Bijlage 1). Geconcludeerd wordt dat aan voorwaarde a wordt voldaan.
Toetsing onderdeel b
Een aantal van de aspecten van onderdeel b worden getoetst in hoofdstuk 4 'toetsing milieu en omgevingsaspecten'. Op de onderdelen die in dit hoofdstuk niet worden getoetst wordt hierna ingegaan.
Milieu algemeen
Door de nieuwbouw zal de milieubelasting van het bedrijf op de omgeving verminderen. Eerder is al aangegeven dat met de interne transportbewegingen de vervuiling van het erf sterk zal verminderen. Ook zal door isolatie en energiezuinige bewaartechnieken het rendement van de koeling sterk verbeteren. Daarnaast wordt de droogcapaciteit verhoogd. Gevolg van deze verbetering is minder verlies van product/voedsel en een hoger rendement. Tot slot wordt het ventilatiesysteem uitgevoerd met stillere ventilatoren zodat de geluidsproductie richting de omgeving niet zal verslechteren, eerder verbeteren.
Natuurijke en landschappelijke waarden
De inpassing van de nieuwe bebouwing op het erf heeft zorgvuldig plaatsgevonden. In paragraaf 2.3 is al ingegaan op de landschappelijke inpassing.
Onderdeel van het totaal plan is het verleggen van de gracht aan de oostzijde van de boerderij. Doordat het terugbrengen van de gracht aan de oostzijde van de nieuw te bouwen loods, wordt bewerkstelligd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke kwaliteiten.
Bij het ontwerpen van de nieuwe gebouwen is uitdrukkelijk rekening gehouden met de bouwstijl en uitstraling van Groninger boerderijen. De nieuwbouw voegt zich daarom op een natuurlijke wijze in op het bestaande erf van initiatiefnemer. Het specifieke bebouwingsbeeld wordt daarmee gerespecteerd.
Tot slot heeft het veranderen van de situering van het bouwperceel geen negatieve gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Geconcludeerd wordt dat aan getoetste voorwaarden van onderdeel b wordt voldaan.
Verleggen bestemming Water
In het bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Water' dan wel de bestemming 'Water' wordt gewijzigd in enige bestemming (artikel 59, onder d). De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor de wijzigingsbevoegdheid zijn:
- 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging, het gedeeltelijk dempen van grachten bij erven en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, en dergelijke van vaarwegen c.a.;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en de cultuurhistorische waarden;
- 3. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 40 dan wel de betreffende andere bestemming(en) van overeenkomstige toepassing zijn.
Toetsing onderdeel 1
Het gaat om het gedeeltelijk dempen en verleggen van een gracht bij een erf. Geconcludeerd wordt dat aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Toetsing onderdeel 2
Het verleggen van de gracht heeft geen negatieve gevolgen voor de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De nieuwe ligging van de gracht is zorgvuldig in overleg met de gemeente gekozen.
Toetsing onderdeel 3
Het gedeelte van de gracht waarop de nieuwbouw van de loods staat gepland krijgt de bestemming 'Agrarisch - Dijkenlandschap' (artikel 3). De nieuwe situering van de gracht krijgt de bestemming 'Water' (artikel 40).
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Het voornemen betreft het verleggen van de situering van het bouwperceel / bouwvlak van het agrarisch bedrijf en het verleggen van de gracht rondom de boerderij. In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld voor dit plan. Uit deze beoordeling blijkt dat het plan geen significant negatieve gevolgen heeft voor de het milieu en de omgeving van de locatie.
4.1 Ecologie
Algemeen
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de
wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming en de soortenbescherming. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te
verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijk
effecten van de ruimtelijke ingreep daarop.
Onderzoek
Het plangebied is op 22 juli 2020 door een medewerker van Natuurbank Overijssel onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied. Het complete rapport van de quickscan (projectnummer 2747 ) is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet Natuurnetwerk Nederland, leefgebied akkervogels of Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de ecologische kwaliteit of oppervlakte van gronden die tot Natuurnetwerk Nederland, leefgebied akkervogels of Natura 2000 behoren.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten zal emissie van NOx plaats vinden, als gevolg van de inzet van materieel met een verbrandingsmotor tijdens de sloop- en bouwfase en een tijdelijke toename van verkeer tijdens de ontwikkelfase als gevolg van transport van sloop- en bouwmateriaal, materieel en personeel.
Gelet op de ligging van het plangebied, op minimaal 3,7 kilometer afstand van een Natura 2000-gebied en de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, is het niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een verhoogde stikstofdepositie in verzuringsgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied.
Om deze effecten uit te sluiten is met behulp Aerius Calculator van de aanlegfase (sloop en bouw) de stikstofdepositie berekend.
Stikstof
In het voorliggende plan is er sprake van het slopen en bouwen van enkele schuren bij het akkerbouwbedrijf aan de Lauwersweg 2 in Uithuizen. In de sloop- en bouwfase vinder verkeersbwegingen plaats door het af- en aanvoeren van technisch personeel, de afvoer van sloopmaterialen, de aanvoer van bouwmaterialen, maar ook voor het transport van het benodigde materieel zoals kranen en graafmachines.
De activiteiten in de sloopfase vinden maar een beperkt deel van het jaar plaats en zijn daarna afgerond. Voor het bouwen is uitgegaan van een periode van twee jaar omdat de bouw gefaseerd plaatsvindt. Het totaal aantal verkeersbewegingen is uitgezet over het aantal bewegingen per etmaal, gedurende een jaar omdat AERIUS de depositie per jaar berekend.
De exploitatie van het akkerbouwbedrijf in de gebruiksfase veroorzaakt ook stikstofemissie vanwege met name verkeersbewegingen, door het uitvoeren van werkzaamheden op het land en op het erf (tractor, vrachtauto, heftruck e.d.), de ventilatie van de aardappelbewaringen en als gevolg van het bewonen van de bedrijfswoning.
In de huidige situatie wordt opslagruimte bij derden gehuurd. Met de nieuwbouw van de bewaring op het bedrijf aan de Lauwersweg 2 komt het bewaren van de producten bij derden te vervallen. Hierdoor zal het aantal transportbewegingen van en naar het bedrijf afnemen. Ten opzichte van het bestaande gebruik is er in de gebruiksfase sprake van een afname van de stikstofemissie. Vanwege dit gegeven is voor de gebruiksfase geen stikstofberekening uitgevoerd.
Voor de sloop- en de bouwfase is een inschatting gemaakt van het aantal transportbewegingen en de inzet van mobiele werktuigen. De gehanteerde uitgangspunten van de Aeriusberekening en de resultaten hiervan zijn in Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd. Uit de berekening van de sloop- en de bouwfase komt geen depositieresultaat boven de 0,00 mol/ha/jaar naar voren. Geconcludeerd kan worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000 gebieden.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Verschillende beschermde dieren benutten het plangebied als foerageergebied en bezetten er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats. Afhankelijk van de periode in het jaar, waarin de activiteiten uitgevoerd worden, kunnen beschermde dieren gedood worden, bezette vogelnesten verstoord, beschadigd of vernield worden en vaste rust- en voortplantingsplaatsen verstoord, beschadigd en vernield worden.
Mits vogels niet gedood worden en geen bezette vogelnesten verstoord, beschadigd of vernield worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Voor de soorten die mogelijk gedood worden en waarvan de vaste rust- en voortplantingsplaats mogelijk verstoord, beschadigd of vernield worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats’ omdat de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling.
In onderstaande tabel worden de wettelijke consequenties samengevat weergegeven.
Tabel 1: Samenvatting wettelijke consequenties per diergroep.
Op basis van de bevindingen van de ecoloog is geen nader onderzoek vereist voor de beschermde diersoorten. Voorwaarde is dat bezette vogelnesten niet worden verstoord, beschadigd of vernield en dat er geen volgels worden gedood.
Conclusie
Het plangebied behoort niet Natuurnetwerk Nederland, leefgebied akkervogels of Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op gronden die tot Natuurnetwerk Nederland, leefgebied akkervogels of Natura 2000 behoren.
Het plan heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000 gebieden omdat de stikstofdepositie niet toeneemt. Tot slot leidt het plan niet tot wettelijke consequenties voor wat betreft de soortenbescherming. Initiatiefnemer zal er voor zorgen dat bezette vogelnesten niet worden verstoord, beschadigd of vernield en dat bovendien geen vogels worden gedood.
4.2 Bodem
Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
Onderzoek
Door middel van dit wijzigingsplan wordt de situering van het bouwperceel / bouwvlak gewijzigd ten behoeve van de bouw van een bewaarloods voor aardappelen en wordt de bestemming 'Water' omgelegd vanwege het verplaatsen van een deel van de gracht.
De bouwlocatie van de bewaarloods is momenteel in gebruik als erf, gracht en akkerbouwgrond. Aangenomen wordt dat deze grond schoon is. Er is geen sprake van een verdachte locatie.
De bewaarloods is bovendien een ruimte waar mensen niet lang in zullen verblijven. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het plan veroorzaakt geen risico's voor de volksgezondheid.
De grond waar de nieuwe gracht wordt gegraven is momenteel in gebruik als akkerbouwgrond. Ook hier geldt dat aangenomen mag worden dat deze grind schoon is en er dus geen sprake is van een verdachte locatie.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoeren van het plan niet in de weg.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Onderzoek
De gemeente Eemsmond heeft in samenwerking met Libau de Archeologisch verwachtingskaart en beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze beleidskaart is een aanvulling op de Archeologisch verwachtingskaart en beleidsadvieskaart die als onderlegger gebruikt is bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan. Hierin geldt voor een groot deel van het plangebied en de omgeving geen beschermde regeling voor archeologische waarden. Dit gebied heeft een lage verwachtingswaarde.
Een klein gedeelte van het zuidelijk deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - archeolgie 2'.
De wijziging van de situering van het bouwperceel / bouwvlak ligt geheel buiten deze dubbelbestemming. Het wijzigingsplan heeft om die reden geen negatieve gevolgen voor het aspect archeologie.
Het verleggen van de gracht vindt voor een zeer klein deel plaats binnen de dubbelbestemmig 'Waarde - archeolgie 2'. Gezien deze minimale verstoring binnen deze dubbelbestemming, is het uitvoeren van nader archeologisch onderzoek niet aan de orde.
Figuur 8: archeologische dubbelbestemming
Cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Onderzoek
De boerderij binnen het plangebied heeft de uitstraling van typische Groninger boerderij (kop-hals-romp) met aan de voorzijde van het erf een gracht.
Bij het ontwerp van de nieuwe schuren (zie bijlage 2) is uitdrukkelijk rekening gehouden met het behoud van de uitstraling van een typisch Groninger boerderij, maar dan in een eigentijds jasje.
Een tweede cultuurhistorisch aspect waarmee bij de uitwerking van de plannen specifiek rekening is gehouden is de gracht. De gracht zal worden verlegd en verlengd. De nieuwe situering van de gracht ten oosten van de nieuwe aardappelbewaring wordt bestemd als 'Water'. Door deze positieve bestemming wordt het duurzame behoud van de gracht veilig gesteld.
Buiten het plangebied kunnen de structuren in het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze structuren. In het inrichtingsplan is op de aanwezige landschapsstructuur aangesloten.
Conclusie
Er hoeft geen nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden omdat het plan slechts voor een minimaal deel binnen de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' ligt.
Met de cultuurhistorische waarden is bij de uitwerking van de plannen rekening gehouden. Het plan doet daarom geen afbreuk aan deze waarden.
4.4 Milieuzonering
Ter bescherming van de leefkwaliteit is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies noodzakelijk. Om die reden moet worden onderzocht of in de directe omgeving van het plangebied milieugevoelige functies aanwezig zijn en in welke mate de bedrijfsactiviteiten, die vanuit het plangebied worden uitgeoefend, hinderlijk zijn voor deze (gevoelige) functies.
In de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” zijn de meest voorkomende vormen van bedrijvigheid beoordeeld op grond van hun hinderlijkheid en aan de hand daarvan verdeeld in een zestal milieucategorieën. Op grond van de mate van milieuhinderlijkheid wordt geadviseerd een bepaalde afstand ten opzichte van gevoelige functies aan te houden, zoals woningen, scholen, e.d. Deze afstandsnormen zijn indicatief van aard. In de navolgende tabel zijn de richtafstanden weergegeven.
Tabel 2: richtafstanden Bedrijven en milieuzonering
Er zijn twee omgevingstypen gedefinieerd, te weten de omgevingstype rustige woonwijk / rustig buitengebied en de omgevingstype gemengd gebied. Bij het gemengd gebied wordt een kleinere richtafstand aangehouden.
Onderzoek
Een akkerbouwbedrijf valt op basis van de richtafstandenlijst VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) in de milieucategorie 2. De omgeving kan worden getypeerd al een rustig buitengebied. De minimale afstand in meters tussen een akkerbouwbedrijf en een milieugevoelige functie zoals wonen moet dan minimaal 30 meter bedragen.
De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie is de woning aan de Lauwersweg 1 in Uithuizen. Dit betreft een woning met een woonbestemming. De woning is overigens in eigendom van initiatiefnemer.
De afstand tussen de gevel van deze woning en de dichtstbijzijnde gebouw waar bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden is 35 meter. Er wordt voldaan aan de afstandscriteria van de VNG-publicatie. Overige gevoelige objecten liggen op grotere afstand uit het akkerbouwbedrijf.
Geluidhinder
Geluidsbronnen op het bedrijf zijn ventilatiesystemen, verkeersbewegingen en interne werkzaamheden. Voor dit aspect geldt op basis van de VNG-brochure een richtafstand van 30 meter voor een akkerbouwbedrijf in een rustig buitengebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Met de bouw van de nieuwe aardappelbewaarloods worden overigens ventilatoren toegepast die stiller zijn dan de huidige in gebruik zijnde ventilatoren. De geluidbelasting op de omgeving zal daardoor afnemen.
Het wijzigingsplan heeft geen gevolgen voor de verkeersbewegingen van het akkerbouwbedrijf omdat de productie niet toeneemt. De nieuwbouw wordt hoofdzakelijk gepleegd om efficiënter te kunnen werken met minder (bewaar) verliezen.
Ook heeft de nieuwbouw als effect dat meer transportbewegingen intern (in de bebouwing) zullen plaatsvinden met dus minder geluidsuitstoot naar de omgeving.
Akoestisch onderzoek is in het kader van dit wijzigingsplan dan ook niet nodig.
Verkeershinder
De aan- en afvoer vindt plaats via de Lauwersweg. Dit is een goed ontsloten weg, geschikt voor zwaar verkeer.
Het plan van initiatiefnemer heeft geen gevolgen voor het aantal verkeersbewegingen op de openbare weg. Het plan leidt zodoende niet tot verkeershinder.
Conclusie
Tussen het akkerbouwbedrijf en milieugevoelige functies in de omgeving wordt voldoende ruimtelijke scheiding in acht genomen. Het plan veroorzaakt geen geluid- en verkeershinder voor de omgeving. Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.5 Water
Waterbeleid
In het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is het verplicht plannen te
toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is “het hele proces van
vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van
waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten".
Missie
Waterschap Noorderzijlvest staat voor veilig, voldoende en schoon water. Wij
creëren hiermee een basis voor een gezonde en toekomstbestendige leef-, woon- en werkomgeving in Groningen en Noord-Drenthe.
Vigerend beleid
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.
Veilig, voldoende en schoon water
Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen willen wij hier invulling aan geven. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Ons regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied.
Uitgangspunten van het waterschap en alle betrokkenen bij het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen zijn:
- Het vasthouden, bergen en afvoeren van water (trits: kwantiteit)
- Het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit)
Borgen integrale afweging
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en omgevingsvisies, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen.
Grondwater
In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging geadviseerd van 1,30 meter. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter. Bij de uitvoering van de plannen wordt hiermee rekening gehouden.
Vervuiling verhard oppervlak
Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met waterschap Noorderzijlvest bepaald.
Het hemelwater afkomstig van de daken en de erfverharding komt niet in aanraking met bedrijfsprocessen, en is schoon en vrij van bedrijfsafvalwater. Dit kan zodoende worden afgekoppeld en direct afgevoerd op de watergangen rondom het plangebied.
Door de nieuwbouw neemt capaciteit van de kistenbewaring toe en de transportbewegingen over het erf af. Door wijzigingen neemt de vervuiling van verhard oppervlak af.
Riolering
Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt afvalwater op het bestaande rioleringssysteem afgevoerd. Schoon hemelwater vanaf de verhardingen wordt afgekoppeld.
Waterkwantiteit
Het plan bestaat uit de sloop van circa 1.960 m2 aan bebouwing en de (deels vervangende) nieuwbouw van twee loodsen met een gezamenlijke oppervlakte van 2.788,28 m2. Netto zal een toename van de oppervlakte verharding optreden van circa 828,28 m2. Omdat de toename kleiner is dan 2.500 m2 is het graven van vervangend water niet aan de orde.
Om één van de nieuwe loodsen te kunnen bouwen moet de gracht aan de voorzijde van de boerderij deels worden verlegd. De nieuw te graven gracht krijgt een grotere oppervlakte (volume) dan de gracht in de bestaande situatie. Hiermee wordt voldaan aan het algemene uitgangspunt dat bij dempingen minimaal eenzelfde hoeveelheid water teruggegraven moet worden.
Watertoets
Op 3 juni 2020 is de digitale watertoets doorlopen voor dit plan. Hieruit komt naar voren dat het plan waarschijnlijk een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding.
De resultaten van de digitale watertoets zijn als Bijlage 5 opgenomen. De Standaard waterparagraaf is gebruikt voor de uitwerking van de relevante wateraspecten in dit plan.
Conclusie
Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.6 Geluid
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.
Onderzoek
Voor dit wijzigingsplan zijn alleen geluidzones van de aangrenzende wegen relevant. Omdat er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, is het niet nodig om aan deze zones te toetsen.
Conclusie
Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Onderzoek
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 13,6 µg/m3 en (PM2,5) van 6,9 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 7,8 µg/m3. De normen voor deze stoffen ligt op 40 µg/m3 (PM2,5) op 25 µg/m3) (jaargemiddelde concentratie vanaf 2017). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.
Als gevolg van het plan zullen het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied afnemen omdat door de uitbreiding van de opslagcapaciteit van de aardappelen de opslag bij derden komt te vervallen. Hiermee komen ook de transportbewegingen naar deze externe opslagen te vervallen. Dit heeft een positief effect op de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.8 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Onderzoek
Uit de risicokaart blijkt dat nabij het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn (zie figuur 9).
De dichtstbijzijnde inrichting waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen is aan de Oude-Dijk 4 in Uithuizen. Het gaat hier om de opslag van propaan in een bovengrondse tank van 3.000 liter. De Risicoafstand (PR 10-6) van deze opslag is 9 meter. Het plangebied ligt op circa 720 meter afstand van deze inrichting en dus ruim buiten de risicocontour. Andere risicovolle inrichtingen liggen op nog grotere afstand.
Figuur 9: uitsnede risicokaart
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering van de uitvoering van het plan.
4.9 Kabels En Leidingen
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
4.10 Mer-beoordeling
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen. De beoogde activiteit, het verwerken en opslaan van akkerbouwproducten, wordt niet in deze lijst genoemd. Een vormvrije m.e.r. beoordeling kan daarmee achterwege blijven.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Systematiek
Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
5.2 Verbeelding
Het wijzigingsplan Lauwersweg 2 in Uithuizen gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met het toekomstige bouwperceel met bouwvlak weergegeven alsmede de nieuwe situering van de bestemming 'Water'. Voor dit gebied vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het bestemmingsplan Buitengebied.
Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied.
5.3 Regels
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie: NL.IMRO.1651.0711602-VG01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en de regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Herziening bestemmingsplan Buitengebied, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.1651.BP01Buitengebied-0401 met de bijbehorende regels (en bijlagen) zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.
De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan (in dit geval de bestemmingen 'Agrarisch – Dijkenlandschap', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Water' zijn bij dit wijzigingsplan opgenomen.
In de algemene regels van dit wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze bepaalt dat het gebruik van de nieuwe gebouwen niet is toegestaan zonder aanleg en instandhouding van het beplantingsplan. Hiermee is de landschappelijke inpassing van het erf in dit plan geborgd.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het conceptwijzigingsplan wordt in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente. Eventuele reacties worden te zijner tijd in het wijzigingsplan verwerkt.
Zienswijze
Het ontwerp wijzigingsplan heeft gedurende zes weken zowel analoog als digitaal voor belanghebbenden ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. De kosten met betrekking tot het opstellen van het wijzigingsplan en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer waarmee de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar wordt geacht.