Facetbestemmingsplan kruimelregeling
Bestemmingsplan - gemeente Westerkwartier
Vastgesteld op 20-11-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Facetbestemmingsplan kruimelregeling met identificatienummer NL.IMRO.1969.BP23FACEkruimel1-VA01 van de gemeente Westerkwartier;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;
1.3 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.4 achtergevel:
het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;
1.5 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;
1.6 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.7 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.8 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.9 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.10 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming de belangrijkste is;
1.11 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.12 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.13 stedelijke ontwikkeling:
een ten opzichte van het voorheen geldende omgevingsplan dan wel- bij het ontbreken daarvan - het voorheen geldende planologische regiem nieuw beslag op de ruimte, door middel van uitbreiding van bouwmogelijkheden of wijziging van gebruiksmogelijkheden van substantiële aard en omvang ten behoeve van:
- 1. niet-agrarische bedrijven, woningen, kantoren;
- 2. voorzieningen voor de uitoefening van detailhandel, zaalsport en vrijetijdsbesteding, dienstverlening, horeca;
- 3. instellingen voor onderwijs, zorg, cultuur, of bestuur;
- 4. andere stedelijke voorzieningen;
1.14 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.15 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.16 woning:
een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvestiging van één afzonderlijk huishouden;
1.17 zij-erf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen, op 1 m achter de voorkant voor zover niet al aangemerkt als achtererfgebied;
1.18 zijgevel:
een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;
1.19 zijgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.
Artikel 2 Van Toepassingverklaring
De regels van dit Facetbestemmingsplan kruimelregeling zijn een aanvulling op de bestemmingsplannen die gelden binnen de in de verbeelding opgenomen gebieden. In het geval dat sprake is van strijdigheid of overlapping van regels uit een vigerend bestemmingsplan en dit Facetbestemmingsplan kruimelregeling, is de meest ruime regeling bij recht of bij afwijking van toepassing.
Hoofdstuk 2 Algemene Regels
Artikel 3 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 4 Algemene Afwijkingsregels
4.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van de regels in een bestemmingsplan ten behoeve van:
- a. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
- 1. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
- 2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 150 m2;
- b. het bouwen van een gebouw ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
- 1. niet hoger dan 5 m;
- 2. de oppervlakte niet meer dan 60 m²;
- c. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
- 1. niet hoger dan 10 m;
- 2. de oppervlakte niet meer dan 50 m²; en
- 3. in het geval van reclamemasten in het door de provincie aangewezen buitengebied niet hoger dan 6 m;
- d. het bouwen van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
- e. het bouwen van een antenne-installatie, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 40 meter, mits voldaan wordt aan het Antennebeleid gemeente Westerkwartier 7 juni 2022, of een opvolgende beleidsregel;
- f. het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;
- g. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits:
- 1. voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
- 2. voor zover de bouwwerken gebruikt worden voor nieuwe woningen voldaan dient te worden aan het Beleidskader woningsplitsingen, transformatie gebouwen naar wonen en anderewooninitiatieven of aan de Beleidsregel pre mantelzorg wonen;
- h. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen a tot en met g, voor een termijn van ten hoogste tien jaar, met uitzondering van zonneparken met een oppervlakte van meer dan 200 m2.
4.2 Algemene beoordelingscriteria
- a. Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het woon- en leefklimaat;
- 2. de verkeersveiligheid en de bestaande parkeerbelasting;
- 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 4. gebruiksmogelijkheden en rechten van omliggende functies en percelen;
- 5. een goede ruimtelijke inpassing;
- 6. cultuurhistorische waarden, waaronder monumenten, stads- en dorpsgezichten en karakteristieke bebouwing;
- 7. landschappelijke waarden;
- 8. afvalwater-, grondwater- en oppervlaktewatersystemen.
- b. Een omgevingsvergunning wordt niet verleend als er sprake is van een stedelijke ontwikkeling die plaatsvinden binnen het door de provincie aangewezen buitengebied, tenzij vooraf instemming is verkregen van de provincie.
- c. Een omgevingsvergunning wordt niet verleend als het gaat om activiteiten die plaatsvinden binnen het door de provincie aangwezen 'trace wegverbinding' of '(water)bergingsgebieden'.
4.3 Vergunningvoorschriften
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen met het oog op bovengenoemde beoordelingscritria voorwaarden, dan wel instandhoudingsverplichtingen ten aanzien van groen, parkeren op eigen erf of de plaats en omvang van bebouwing worden gesteld.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
5.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Het gestelde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het gestelde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Facetbestemmingsplan kruimelregeling.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Dit facetbestemmingsplan heeft tot doel om een deel van het buitenplanse vergunningsstelsel - dat gold op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 2, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) - op te nemen in een binnenplans vergunningsstelsel. Onder de Wabo gold voor deze gevallen de reguliere procedure in plaats van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Met dit facetbestemmingsplan worden een aantal regels uit dat artikel 4 opgenomen in de algemene afwijkingsregels van de geldende bestemmingsplannen van de gemeente Westerkwartier.
De gemeente doet dit met het oog op de komst van de Omgevingswet. Met de Omgevingswet wordt het onderscheid tussen zogenaamde kruimelgevallen, lichte categorieën van buitenplans afwijken van het bestemmingsplan, en de zwaardere gevallen opgeheven. Het Bor is namelijk een Algemene maatregel van bestuur (AMvB), die zijn grondslag vindt in de Wabo. Deze wet is vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De Omgevingswet kent dus slecht één manier om buitenplans van het omgevingsplan af te wijken. Deze zogenaamde buitenplanse omgevingsplanactiviteit kan net als nu worden verleend met een omgevingsvergunning. Hiervoor geldt in beginsel de reguliere procedure uit de Algemene wet bestuursrecht. Voor kruimelgevallen verandert er procedureel niets (deze kennen nu ook de reguliere procedure). Het onderscheid tussen lichte en zwaardere besluiten is hiermee echter ook inhoudelijk verdwenen, op het gevaar af dat ook de lichte kruimelgevallen zwaarder worden behandeld.
De gemeente Westerkwartier vindt het niet wenselijk dat alle kruimelgevallen in bovenstaande zin gelijk worden getrokken met een "gewone", buitenplanse omgevingsvergunning. De gemeente wil daarom graag dat een aantal kruimelaanvragen in het vervolg binnenplans kunnen worden afgehandeld. Hiermee wordt een mogelijk zwaardere buitenplanse toetsing op het criterium evenwichtige toedeling van functies aan locaties bespaard na de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
In de navolgende hoofdstukken zal bovenstaande nader worden toegelicht en zullen de juridische verschillen tussen kruimelgevallen en andere afwijkingsmogelijkheden worden besproken.
Dit bestemmingsplan is een facetbestemmingsplan. Via dit facetplan wordt de kruimelregeling opgenomen in alle vastgestelde bestemmingsplannen door middel van (extra) algemene afwijkingsregels, die door een ‘Van toepassing verklaring’ in de gehele gemeente zullen gelden. Deze facetregeling werkt aanvullend op de vastgestelde bestemmingsplannen. De gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van de kruimelregeling worden meevertaald in het facetplan.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied voor dit facetbestemmingsplan wordt gevormd door het gemeentelijk grondgebied van de gemeente Westerkwartier. Het geldende juridisch-planologisch kader wordt gevormd door bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen. Het facetbestemmingsplan is niet van toepassing op twee gebieden waar een beheersverordening geldt (de bedrijventerreinen Diepwal en Leeksterhout). Een facetbestemmingsplan kan geen aanvulling of wijziging doorvoeren in een beheersverordening.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Dit facetbestemmingsplan heeft betrekking op alle bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen van de gemeente Westerkwartier die zijn vastgesteld. De bestemmingsplannen die worden vastgesteld ná de vaststelling van voorliggend facetbestemmingsplan, dienen de regeling uit dit facetbestemmingsplan over te nemen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt het facetbestemmingsplan, net als alle andere geldende bestemmingsplannen, van rechtswege onderdeel van het gemeentelijk omgevingsplan.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 staat stil bij de uitgangspunten en onderbouwing van de nieuwe regeling. Hoofdstuk 3 licht de omgevingsaspecten kort toe. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten Nieuwe Regeling
2.1 Wabo En Omgevingswet
Wabo
Om af te kunnen wijken van de regels uit een bestemmingsplan was op grond van artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wabo een omgevingsvergunning vereist.
De Wabo kende 3 categorieën van afwijken, te weten: de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid en twee soorten buitenplanse afwijkingsmogelijkheden. Deze categorieën waren opgenomen in artikel 2.12, lid 1, sub a onder 1, 2 en 3 van de Wabo.
Op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 2 van de Wabo kon voor gevallen die per AMvB zijn aangewezen met een buitenplanse omgevingsvergunning worden afgeweken van het bestemmingsplan. Die gevallen waren concreet benoemd in Bijlage II van het Bor onder artikel 4.
De onderdelen die in artikel 4 van bijlage II van het Bor waren opgenomen noemt men ook wel "kruimelgevallen". Dit geeft aan dat het als een lichtere categorie van afwijken van het bestemmingsplan werd gezien, waarvoor meestal minder zware belangenafwegingen hoefden te worden gemaakt. Hiervoor gold dat de vergunning kon worden verleend met een zogenaamde reguliere procedure (standaard 8 weken). Dit in tegenstelling tot andere buitenplanse afwijkingsmogelijkheid, die was opgenomen onder artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3, Wabo, waarvoor een uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure (UOV) moest worden gevoerd en die tot 26 weken kon duren.
Kruimelgevallen zijn bijvoorbeeld bepaalde bijbehorende bouwwerken, dakkapellen, nutsvoorzieningen en antenne-installaties.
Omgevingswet
De Omgevingswet biedt nog steeds de mogelijkheid om met een vergunning van een omgevingsplan af te wijken. Dat afwijken met een vergunning heet onder de Omgevingswet een omgevingsplanactiviteit (opa). De Omgevingswet kent geen onderscheid meer tussen de buitenplanse kruimelgevallen en uitgebreide buitenplanse omgevingsvergunningen. De Omgevingswet gaat ervan uit dat een vergunning om af te wijken van een omgevingsplan in beginsel altijd met een reguliere procedure wordt afgedaan.
Omdat nog maar één (reguliere) procedure geldt, is vanuit het standpunt van de wetgever kennelijk geen reden meer om zogenaamde kruimelgevallen te onderscheiden van de andere buitenplanse vergunningen.
Toch blijkt uit de praktijk van de afgelopen jaren dat kruimelgevallen inhoudelijk anders in een vergunningentraject worden opgepakt dan de grotere afwijkingen. Uit artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 van de Wabo blijkt ook dat een niet-kruimelgeval moet worden gemotiveerd met een 'goede ruimtelijke onderbouwing'. Dit betekent niet dat kruimelgevallen niet hoefden te worden gemotiveerd, maar die werden in de praktijk vaak met een motivering van beperkte omvang in het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning meegenomen, terwijl de goede ruimtelijke onderbouwing altijd een los document was waar veel meer aandacht aan werd gegeven.
Inhoudelijk bestaat dus het risico dat de toetsing voor deze gevallen wordt verzwaard, omdat hiervoor een bredere minder duidelijk afgeperkte belangenafweging moet worden gemaakt. Hierbij zijn de eisen die worden gesteld op grond van het Bkl en andere wettelijke eisen mede uitgangspunt. Met name in de overgangsperiode (lees: de eerste jaren na inwerkingtreding van de Omgevingswet) kan dit voor eenvoudige bouwplannen vertragende werking hebben. Dit heeft onder andere te maken met het leren werken met de nieuw geformuleerde instructies uit de Omgevingswet en het Bkl en het inwerken van medewerkers. Het is een feit dat nieuwe wetgeving altijd tot heel veel nieuwe vragen en juridische casussen zal leiden. Om de lasten in de komende jaren niet verder te verzwaren wordt het daarom wijs geacht om vergunningplichten die altijd al relatief eenvoudig konden worden afgedaan ook zo te blijven afdoen.
2.2 Toekomstige Regeling
2.2.1 Afweging per geval
Zoals hierboven is aangeven wordt het niet wenselijk geacht dat de kruimelgevallen inhoudelijk gelijk worden getrokken met een "gewone", buitenplanse omgevingsvergunning. De gemeente wil graag dat de kruimelaanvragen in het vervolg binnenplans kunnen worden afgehandeld. Bijkomend voordeel van opname in een binnenplans afwijkingsstelsel is dat hiermee ook voor deze gevallen de heffing van leges wordt verlicht.
Afweging per geval
Voor alle duidelijkheid betekent de opname van deze gevallen in een binnenplanse regeling niet dat al deze gevallen altijd worden toegestaan. Het blijft nog steeds een vergunningsmogelijkheid, waarbij burgemeester en wethouders nog steeds gemotiveerd een aanvraag kunnen weigeren. Het bevoegd gezag heeft immers altijd beleids- en beoordelingsvrijheid om wel of niet mee te werken aan een aanvraag op grond van artikel 4 van Bijlage II van het Bor. Dit blijkt uit het woord "kan" dat in artikel 2.12, lid 1 van de Wabo is opgenomen. Bovendien worden de gevallen nader afgewogen op basis van extra algemene afwegingscriteria. Dit wordt in paragraaf 2.2.3 toegelicht.
Meest ruim geldende regeling
In dit facetbestemmingsplan wordt de kruimelregeling uit het Bor opgenomen als binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, die door een ‘Van toepassing verklaring’ in de gehele gemeente zullen gelden. Deze facetregeling zal aanvullend gelden op alle vastgestelde bestemmingsplannen. Daar waar het huidige bestemmingsplan bij recht of bij afwijking méér juridisch-planologische ruimte biedt, blijft de huidige regeling in tact. Daar waar dit voorliggende facetbestemmingsplan méér juridisch-planologische ruimte biedt, treedt de afwijkingsregel van dit facetplan in de plaats van de huidige bestemmingsplanregel. Op deze manier blijft de meest ruime regeling van toepassing op een locatie.
2.2.2 Kruimelgevallen
Artikel 4 van Bijlage II van het Bor heeft 11 subleden. Kortgezegd gaan de subleden over een afwijking ten behoeve van:
- 1. bijbehorende bouwwerken of een uitbreiding daarvan;
- 2. gebouwen ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen;
- 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- 4. een dakterras, balkon of een andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
- 5. een antenne-installatie;
- 6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling;
- 7. een installatie bij een agrarisch bedrijf voor duurzame energieproductie middels mestbewerking;
- 8. het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;
- 9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
- 10. het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning;
- 11. onder gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar (tijdelijke afwijking).
Een deel van de subleden wordt door middel van dit facetplan als binnenplanse omgevingsvergunning opgenomen. Van een deel is het echter niet wenselijk dit vast te leggen als binnenplanse afwijking. Deze gevallen worden buitenplans, omdat ze te ingrijpend of omvattend zijn om binnenplans af te wegen.
2.2.3 Algemene afwegingscriteria
In de vorige paragraaf is beschreven voor welke kruimelgevallen dit facetplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opneemt, al dan niet onder voorwaarden. Zoals eerder opgemerkt worden de gevallen afgewogen op basis van een aantal extra algemene afwegingscriteria.
Nadeelcompensatie
Indien blijkt dat sprake is van financieel nadeel die door de gemeente moet worden vergoed, kan dit een reden zijn om een aanvraag tot afwijken van het omgevingsplan af te wijzen. Het bevoegd gezag kan de kosten van nadeelcompensatie geheel of gedeeltelijk verhalen op de initiatiefnemer. Dit kan worden geregeld in een overeenkomst (artikel 13.3c Omgevingswet). De initiatiefnemer is dan belanghebbende bij het besluit tot toekenning van de schadevergoeding.
Goede ruimtelijke ordening/Evenwichtige toedeling van functies aan locaties
Er dient te worden gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening of (na de inwerkingtreding van de Omgevingswet) een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Gelet op de diversheid van kruimelgevallen verschilt de motivering per aanvraag. Iedere aanvraag om een omgevingsverguning (voor de omgevingsplanactiviteit) moet worden beoordeeld aan de onderstaande criteria, mits uiteraard van toepassing op het specifieke geval. Er dient geen onevenredige aantasting plaats te vinden van:
- 1. het woon- en leefklimaat;
- 2. de verkeersveiligheid en de bestaande parkeerbelasting;
- 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 4. gebruiksmogelijkheden en rechten van omliggende functies en percelen;
- 5. een goede ruimtelijke inpassing;
- 6. cultuurhistorische waarden, waaronder monumenten, stads- en dorpsgezichten en karakteristieke bebouwing;
- 7. landschappelijke waarden;
- 8. waterberging.
Extra voorwaarden
Aan een vergunning kunnen voorwaarden of instandhoudingsverplichtingen worden verbonden. Ze mogen uitsluitend dienen tot bescherming van de belangen die de bepalingen uit het bestemmingsplan, waarvan wordt afgeweken, beogen te beschermen.
2.3 Provinciale Omgevingsverordening
De provinciale omgevingsverordening van de provincie Groningen kent instructieregels waaraan omgevingsplannen moeten voldoen. De meeste instructieregels gaan over stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Stedelijke ontwikkelingen kunnen alleen mogelijk worden gemaakt middels de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid indien provincie hiermee heeft ingestemd. Onder stedelijke ontwikkelingen worden nieuwe stedelijke ontwikkelingen verstaan, niet zijnde ondergeschikte ontwikkelingen op bestaande bouwpercelen. Daarnaast kent de provinciale verordening beperkingen ten aanzien van reclamemasten in het buitengebied en zonneparken. Verder zijn in de gemeente een trace wegverbinding en bergingsgebieden gelegen, waarin ontwikkelingen die deze functies belemmeren niet zijn toegestaan.
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
De huidige bestemmingsplannen kennen reeds binnenplanse bestemmingsspecifieke en algemene afwijkingsmogelijkheden. Voorliggend facetbestemmingsplan voegt daar in beperkte mate mogelijkheden aan toe. Deze zijn van zichzelf van zodanige beperkte aard en invloed dat de toetsing op omgevingsaspecten zoals geluidhinder, luchtkwaliteit, bodem, milieuzonering, externe veiligheid, archeologie, cultuurhistorie, ecologie, m.e.r., water et cetera niet in het kader van dit facetplan nodig is. In de bestaande onderliggende bestemmingsregelingen zijn bovendien al borgingsregelingen opgenomen, zoals dubbelbestemmingen en beschermingszones. Deze aspecten zijn dus reeds geborgd in de bestaande plannen en vervallen met dit facetbestemmingsplan niet. Daarnaast gaat het hier slechts om toevoegingen op bestaande functies (met name bouwwerken), die slechts in beperkte mate gevoelige functies zoals het wonen betreffen en die in dat geval allen reeds aanwezig zijn. De bruidsschatregels zorgen ervoor dat er bij toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid ook getoetst moet worden aan een evenwichtige toeliching van functies aan locaties en de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving.
De aanvragen worden afgewogen op onder andere de aantasting van het woon- en leefklimaat, de verkeersveiligheid, de stedenbouwkundige kwaliteiten, et cetera. Deze aspecten mogen niet in onevenredige mate worden aangetast.
Het facetbestemmingsplan vormt in ruimtelijk-functionele zin aldus een dusdanig beperkte wijziging dat nadere onderzoeken of motivering niet nodig zijn. Omdat er geen directe rechten worden toegekend, maar deze uitsluitend mogelijk worden via een vergunning waarbij gemotiveerd moet worden dat er voldaan kan worden aan de beoordelingscriteria.
Hoofdstuk 4 Juridische Vormgeving
4.1 Algemeen
Deze herziening is een bestemmingplan dat één onderdeel regelt in meerdere geldende bestemmingsplannen. Het facetbestemmingsplan formuleert daartoe extra algemene afwijkingsregels voor de hele gemeente. Dit facetplan kent geen bestemmingen, omdat aan de huidige bestemmingsplannen slechts een algemeen artikel wordt toegevoegd aan de regels. Dat betekent dat de geldende bestemmingen niet integraal hoeven te worden (her-)overwogen, maar van kracht blijven. Op de verbeelding zijn dan ook geen bestemmingen aangeduid. Alle geldende bestemmingsplannen blijven voor het overige onverminderd van toepassing.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
- a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd;
- c. een toelichting waarin onder meer het relevante beleid op verschillende overheidsniveaus wordt beschreven, een toets plaatsvindt aan de milieuaspecten en de bestemmingsregels worden toegelicht.
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken. Het bestemmingsplan, met de daarbij behorende toelichting, wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie doorslaggevend.
4.2 Bestemmingsplanregels
De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken. Deze indeling ziet er als volgt uit:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Algemene regels;
- Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels.
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
4.2.1 Inleidende regels
In Artikel 1 zijn begrippen opgenomen die betrekking hebben op de afwjkingsregeling in Artikel 4. Deze begrippen komen uit de beleidsregels van de gemeente.
In Artikel 2 is wordt verwezen naar alle geldende bestemmingsplannen waarvoor deze facetregeling als aanvulling wordt opgenomen. Het facetbestemmingsplan is een aanvulling op deze geldende bestemmingsplannen. Het bepaalde in deze bestemmingsplannen blijft van toepassing, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van bepalingen, de bepalingen van dit facetbestemmingsplan voorgaan op de regels die ingevolge deze bestemmingsplannen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn, alleen in geval de afwijkingsregels van het facetbestemmingsplan meer juridisch-planologische ruimte bieden dan de vigerende bestemmingsplannen. Met andere woorden: wanneer een vigerend bestemmingsplan op dit moment meer ruimte bij recht of afwijking biedt, blijft dit vigerende (afwijkings)recht bestaan en gaat dit vigerende (afwijkings)recht voor.
4.2.2 Algemene regels
In hoofdstuk 2 zijn de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels opgenomen.
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 3) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Algemene afwijkingsregels
In Artikel 4 zijn de algemene afwijkingsregels opgenomen. De vormgeving, achtergrond en uitleg van de regels is al nader besproken in Hoofdstuk 2 van de toelichting.
4.2.3 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 3 zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in respectievelijk Artikel 5 en Artikel 6. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Gezien de aard van de regeling, die bovendien reeds onder de huidige wetgeving buitenplans bestond, speelt economische uitvoerbaarheid geen rol.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Inspraak
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen los inspraaktraject ingesteld voorafgaand aan de wettelijke uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure.
5.2.2 Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. De binnengekomen zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een reactie in een nota zienswijzen. Deze nota is bijgevoegd bij het vaststellingsbesluit.
Bijlage 1 Beleidsregel Pre Mantelzorg Wonen
Bijlage 1 Beleidsregel pre mantelzorg wonen