KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Kwekerij
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Voorgenomen Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.2 Cultuurhistorie
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Geluid
4.5 Bodem
4.6 Ecologie
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Water
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
5.2 Ro Standaarden 2012
5.3 Wet Ruimtelijke Ordening
5.4 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Tabel Aanlegvergunningen
Bijlage 3 Definitieve Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing Analyse
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Stikstofonderzoek
Bijlage 4 Watertoets

Halbe Wiersemaweg 2b Niebert

Bestemmingsplan - Gemeente Westerkwartier

Vastgesteld op 14-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Halbe Wiersemaweg 2b Niebert met identificatienummer NL.IMRO.1969.BPBG22HERS2-VA01 van de gemeente Westerkwartier;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verboden beroep

de uitoefening van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, consumentverzorgend, ambachtelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- en uitbouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en waaronder in ieder geval niet wordt begrepen prostitutie en waarbij detailhandel slechts is toegestaan voor zover dit direct verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;

1.6 aanlegvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (boom- en sierkwekerijen en fruit- en houtteelt daaronder begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij;

1.8 agrarisch grondgebruik

het telen van gewassen - niet in een volkstuin(complex) en niet zijnde bollenteelt anders dan bestaande bollenteelt - en/of het weiden van dieren;

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bed & breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik, ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, welk verblijf en ontbijt moeten plaatsvinden in de woning;

1.12 bedrijf

een bedrijfseconomische eenheid, gericht op het behalen van winst; onder eenheid worden ook verstaan rechtspersonen die ruimtelijk als één bedrijf optreden;

1.13 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfsmatig

gericht op het behalen van winst;

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.16 bestaand

bestaand op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijgebouw

een gebouw dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aanéén, op hetzelfde bouwperceel gelegen, hoofdgebouw, maar daarmee niet in directe verbinding staat;

1.20 bodemingrepen

werken en werkzaamheden, genoemd in de archeologische dubbelbestemmingen, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;

1.21 boom- en/of sierkwekerij

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen, sierheesters en overige sierbeplanting, een en ander in de vorm van vollegrondteelt dan wel containerteelt;

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden

1.27 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 dakopbouw

de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw, waarbij de oppervlakte maximaal 30% van het basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt;

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 dienstverlening

het beroepsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, met uitzondering van prostitutie, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in:

  1. a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening e.d.:

het verrichten van administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;

  1. b. publieksgerichte dienstverlening:

dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent gericht op het publiek zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus e.d.;

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.33 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 kampeermiddel

een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;

1.35 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.36 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m2 voor kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.37 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.38 maatschappelijk voorzieningen:

educatieve, sociaal-/medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvang, alsook ondergeschikte productiegebonden detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.39 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.40 peil

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    1. 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen:
    1. 1. de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
  3. c. indien in, op of over het water wordt gebouwd:
    1. 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.41 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.42 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.43 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.44 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.45 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.46 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.47 stacaravan

een caravan die als bouwwerk is aan te merken, die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die als één geheel te verplaatsen is;

1.48 teeltondersteunende kassen

kassen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
  • het voorkomen van schade door vorst;

1.49 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water) of
  • het voorkomen van schade door vorst;

1.50 uitbouw

een gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat een uitbreiding van een ruimte in dat gebouw vormt;

1.51 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor ten minste één volwaardige arbeidskracht die in duurzaam hoofdberoep aan het bedrijf verbonden is;

1.52 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.53 wonen

het gebruik maken van een woning;

1.54 woning

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.55 woongebouw

een gebouw dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 onderschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.8 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.9 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Kwekerij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch - Kwekerij ' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een boom- en/of sierkwekerij, met daar bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde -, tuinen, erven en gronden, met dien verstande dat:

  1. a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 kwekerij is toegestaan;
  2. b. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  3. c. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  4. d. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
  5. e. de gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals een boerderijwinkel, een boerderijterras, een ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 120 m2;
  6. f. de bedrijfswoning en/of een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  7. g. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
    2. 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, binnen welke gebouwen de uitoefening dient plaats te vinden;
    3. 3. buitenopslag niet is toegestaan;
  8. h. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak is toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie.

3.6 Voorwaardelijke verplichting

Onder een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gebouwen voor de uitoefening van een boom- en/of sierkwekerij tenzij binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de gronden overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan als opgenomen in Bijlage 3 bij de regels zijn ingericht en vervolgens in stand wordt gehouden.

3.7 Afwijken van de gebruiksregels

3.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' prevaleert.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  3. c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 , indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    3. 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  3. c. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

5.1 Grond

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

5.2 Woningen

Bij de beoordeling van een bouwaanvraag voor een (agrarische) bedrijfswoning worden mede in aanmerking genomen bestaande woningen welke als (agrarische) bedrijfswoning zijn gebouwd of als zodanig in gebruik zijn geweest. Ook bedrijfswoningen die ten gevolge van verkoop, verhuur, bedrijfssplitsing of andere transacties niet meer als (agrarische) bedrijfswoning fungeren, worden daartoe gerekend.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bebouwingsgrenzen

6.2 Onderzoek archeologie

Indien gebouwen met een oppervlakte van meer dan 100 m2 worden gerealiseerd, dient uit archeologisch onderzoek te zijn gebleken dat daartegen uit oogpunt van bescherming van archeologische waarde geen bezwaar bestaat.

6.3 Reclamemasten

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen.

6.4 Lichtmasten

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat lichtmasten:

  1. a. niet mogen worden opgericht binnen een afstand van 100 m van de bestemmingen Bos, Natuur en Natuur - Agrarisch;
  2. b. een bouwhoogte mogen hebben van niet meer dan 6 m.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het uitvoeren van de in de Bijlage 2genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming of aanduiding in de tabel een "S" is vermeld;
  2. b. het uitvoeren van de in de Bijlage 2indien en voor zover deze de aan de gronden toegekende te behouden en/of te beschermen waarden onevenredig aantasten dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden onevenredig verkleinen;
  3. c. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor de opslag van hooibalen buiten de agrarische bedrijfsbestemming;
  4. d. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  5. e. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak, renbaan of menterrein, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  6. f. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  7. g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  8. h. het gebruiken of laten gebruiken van boerderijkamers, recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor permanente bewoning;
  9. i. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  10. j. het gebruiken of laten gebruiken van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor bewoning door een ander huishouden dan het huishouden dat de woning bewoond.

7.2 Toegestaan gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend:

  1. a. het uitvoeren van de in de Bijlage 2genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming of aanduiding in de tabel een "T" is vermeld;
  2. b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist en deze is verleend;
  3. c. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen.
  4. d. het tijdelijk gebruiken van de gronden voor doorloopstallen;
  5. e. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
  6. f. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
  7. g. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
  8. h. hoogspanningsleidingen;
  9. i. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

7.3 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.1 onder i in die zin dat bestaande vrijstaande bijgebouwen bij woonhuizen en bij bedrijfswoningen worden gebruikt voor bed & breakfast, met dien verstande dat:

  1. a. het gebruik van ondergeschikte betekenis is;
  2. b. het uiterlijk van de betreffende gebouwen niet onevenredig wordt aangetast;
  3. c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. d. er voldoende parkeergelegenheid is voor de gasten op het eigen erf;
  5. e. de gebruiksoppervlakte voor de bed & breakfast ten hoogste 50 m² bedraagt;
  6. f. er geen kookgelegenheid (keuken) ten behoeve van de bed & breakfast aanwezig is;
  7. g. de bed & breakfast qua bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als zelfstandige woning;
  8. h. permanente bewoning niet is toegestaan.

7.4 Afstemmingsregel

Indien in de Bijlage 2voor bepaalde gronden een "S" en/of een "A" en/of een "T" zijn vermeld, geldt dat het meeste belang wordt toegekend aan respectievelijk de "S", de "A" en de "T".

7.5 Afwegingskader aanlegvergunning

De uitvoering van de in Bijlage 2genoemde aanlegvergunningsplichtige werken en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig (kunnen) worden verkleind.

7.6 Onderzoek archeologie

Indien bodembewerkingen dieper dan 0,4 m plaatsvinden over een oppervlakte van meer dan 100 m2, dient uit archeologisch onderzoek te zijn gebleken dat daartegen uit oogpunt van bescherming van eventueel voorkomende archeologische waarde geen bezwaar bestaat.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijking

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, en met uitzondering van de hoogte van windmolens, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. d. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
  7. g. de bestemmingsregels ten behoeve van tijdelijk kamperen in groeps- of verenigingsverband met een duur van niet meer dan 10 dagen (opbouw- en afbreekdagen daaronder begrepen);
  8. h. de bestemmingsregels ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor een kampeerterrein ten behoeve van kampeermiddelen, evenwel met uitzondering van stacaravans;
  9. i. de bestemmingsregels ten behoeve van het gebruik, de aanleg en de bouw van een paardenbak, met dien verstande dat:
    1. 1. voor wat betreft de situering van de paardenbak geldt dat:
      • deze enkel voor eigen gebruik dient;
      • de paardenbak dient te worden geplaatst op een bestemmingsvlak waar sprake is van een woon- of agrarische functie (niet zijnde een recreatiewoning) en wel achter de voorgevelrooilijn van de bebouwing, dan wel, indien dat niet mogelijk is, deels voor de voorgevelrooilijn, maar dan op maximaal 25 m afstand van de perceelsoppervlakte bestaande bebouwing;
      • de afstand tussen de paardenbak en de (bedrijfs/recreatie)woning van derden niet minder mag zijn dan 25 m;
      • situering van de paardenbak buiten het bestemmingsvlak waar sprake is van een woonfunctie niet is toegestaan in kwetsbare gebieden;
    2. 2. voor wat betreft aantallen en maatvoering van de paardenbak geldt dat:
      • per woning mag niet meer dan 1 paardenbak worden gerealiseerd;
      • de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer dan 800 m2 bedragen bij een aaneengesloten perceelsoppervlakte van meer dan 0,5 ha dan wel, bij een aaneengesloten perceelsoppervlakte van meer dan 1 ha, niet meer dan 1.200 m2;
    3. 3. voor wat betreft stapmolens bij de paardenbak geldt dat:
      • een stapmolen uitsluitend mag worden gerealiseerd op een perceel met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5 ha;
      • de buitendiameter niet meer dan 14 m mag bedragen, dan wel indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van paarden, niet meer dan 20 m;
      • de spilhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • deze direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning;
    4. 4. voor wat betreft omheiningen bij een paardenbak geldt dat de hoogte niet meer dan 1,80 m mag bedragen;
    5. 5. voor wat betreft lichtmasten bij een paardenbak geldt dat:
      • de hoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
      • de afstand tot gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt ten minste 100 m dient te bedragen;
    6. 6. de vergunning uitsluitend kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
      • de natuurlijke waarden van de voorgenomen ontheffing voor gebieden waarvoor bovendien geldt dat boscompensatie aan de orde is;
      • de natuurlijke waarden van de voorgenomen ontheffing voor gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt, waarbij geen sprake mag zijn van mogelijk (significant) negatieve gevolgen;
      • de archeologische waarden,

en uitsluitend indien:

      • de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluid- en lichthinder;
      • sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
      • sprake is van een goede drainage;
      • geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.
  1. j. de bestemmingsregels ten behoeve van mantelzorg in een aanbouw of bijgebouw, mits:
    1. 1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
    2. 2. is aangetoond dat in het hoofdgebouw geen mogelijkheden zijn voor mantelzorg;
    3. 3. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 70 m2;
    4. 4. de oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen inclusief de oppervlakte ten behoeve van mantelzorg niet meer bedraagt dan 300 m2;
    5. 5. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    6. 6. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning in gebruik wordt genomen;
  2. k. de bestemmingsregels ten behoeve van een windturbine met een bouwhoogte van niet meer dan 15 m.

8.2 Afwegingskader

Een in 8.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien er een evenredige belangafweging heeft plaatsgevonden waarbij betrokken worden:

  1. a. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  3. c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  4. d. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  5. e. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

9.2 Verwijzing naar adressen

De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze op de plankaart zijn terug te vinden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen van sublid a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplanHalbe Wiersemaweg 2b Niebert

van de gemeente Westerkwartier.

Behorend bij het besluit van 14 juni 2023.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Halbe Wiersemaweg 2b te Niebert is sinds 1998 Boomkwekerij en hoveniersbedrijf Westerkwartier gevestigd. Het bedrijf heeft het voornemen om ten noorden van de bestaande bedrijfshallen, op de locatie waar nu tunnelkassen staan, een nieuwe bedrijfsloods te bouwen met een oppervlakte van circa 1.500 m2. Dit is echter niet toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Marum.

De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Westerkwartier, ten zuidoosten van de dorpskern van Niebert. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBG22HERS2-VA01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Planologische Regeling

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Marum, vastgesteld op 1 maart 2010 door de voormalige gemeente Marum (nu Westerkwartier). In de tussentijd zijn enkele herzieningen op dit plan geweest, waarna in 2015 een geconsolideerde versie van het plan is gepubliceerd. In het bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Agrarisch - Kwekerij'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBG22HERS2-VA01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Buitengebied Marum

Binnen de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van een boom- en/of sierkwekerij, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde, tuinen, erven en gronden. Per bestemmingsvlak is niet meer dan één kwekerij toegestaan. Daarnaast zijn de gronden mede bestemd voor landschappelijke inpassing en het behoud, herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden. De gronden mogen mede worden gebruikt voor een kleinschalig kampeerterrein en ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen.

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel bebouwingsconcentratie. Er geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 4,5 en 14 meter. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, exclusief teeltondersteunende kassen en de bedrijfswoning, mag maximaal 600 m2 bedragen.

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' zijn de gronden mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte archeologische waarde, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van de archeologische waarden en andere bestemmingen, de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' prevaleert. Voor ruimtelijke ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Omdat de voorgenomen bedrijfsloods de maximale oppervlakte aan bebouwing overschrijdt, is het voornemen in strijd met het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een planbeschrijving opgenomen, waarin de huidige en toekomstige situatie in het plangebied worden beschreven. In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan wordt het beleidskader beschreven dat relevant is voor dit plan. Daarbij wordt ingegaan op het beleid van het rijk, de provincie en de gemeente. De omgevingsaspecten waaraan de situatie is getoetst worden beschreven in hoofdstuk 4. De juridische regeling wordt beschreven in hoofdstuk 5. in hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de maatschappelijke- en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Sinds 1998 is Boomkwekerij en hoveniersbedrijf Westerkwartier gevestigd aan de Halbe Wiersemaweg 2b. In het jaar 2000 is er een vergunning verkregen voor de bouw van de eerste bedrijfshal en tunnelkassen, waarna in 2002 is gestart met de bouw van de woning bij de kwekerij. In 2010 is er een vergunning verleend voor de huidige bedrijfshallen op het perceel, met een oppervlakte van circa 800 m2. Het bedrijf is in de loop der jaren gegroeid van 4 naar 14 ha.

Het plangebied betreft het perceel Halbe Wiersemaweg 2b en ligt ten zuidoosten van de dorpskern van Niebert. In het plangebied is een vrijstaande bedrijfswoning aanwezig en staan een bedrijfshal en tunnelkassen. De gebouwen bestaan uit één bouwlaag met kap. De gronden rondom de bebouwing zijn veelal verhard. Rondom de concentratie aan bebouwing liggen agrarische gronden. Deze zijn (deels) in eigendom van de boomkwekerij. Verspreid aan de Halbe Wiersemaweg liggen een aantal solitaire woningen, op ruime afstand van het plangebied. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt in een gebied waar verspreid sprake is van houtsingels en open gebieden. Zo liggen langs de Halbe Wiersemaweg houtsingels, maar aan de andere zijde van het plangebied niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBG22HERS2-VA01_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie

2.2 Voorgenomen Situatie

Door de gewenste optimalisering van de kostprijs, afnemende prijssubsidies en inkomenssteun wordt de concurrentie in de boomkwekerij groter. Als gevolg hiervan is in de gehele boomkwekerij sector een algemene trend zichtbaar waarbinnen zich twee belangrijke ontwikkelingsrichtingen aftekenen. Aan de ene kant een forse schaalvergroting van het areaal. Aan de andere kant waarin wordt geprobeerd inkomen te vergroten door verbreding. Onder verbreding wordt de teelt in potten in de toekomst belangrijker. Door de verbreding zijn er meer kassen voor winteropslag en containervelden nodig om aan de toekomstige vraag te voldoen. De tendens is dat de consument in mindere mate het besef heeft van de seizoenen. Daarom is het belangrijk om planten het gehele jaar te kunnen aanbieden. Een bouwblok van 2 hectare biedt daarmee voldoende ruimte om het bedrijf in de toekomst verder door te ontwikkelen.

Het kwekerij- en hoveniersbedrijf heeft het voornemen om ten noorden van de bestaande bedrijfshallen, op de locatie waar nu de tunnelkassen staan, een nieuwe bedrijfsloods van circa 1.500 m2 te ontwikkelen. Deze nieuwbouw is noodzakelijk voor de optimalisering en modernisering van de bedrijfsvoering. De tunnelkassen worden vervolgens gesloopt en hiervoor in de plaats komt één nieuwe kas terug van circa 2.000 m2. Met de realisatie van de bedrijfshal worden de volgende aspecten in de bedrijfsvoering verbeterd:

  • Er ontstaat voldoende inpandige stalling voor het machinepark (benodigd voor de bewerking van de 14 ha grond);
  • Bomen kunnen inpandig worden opgeslagen, wat de verzameling van bomen minder afhankelijk van de weersomstandigheden maakt;
  • Er ontstaat voldoende ruimte voor op- en overslag (groothandel);
  • In de bedrijfsloods krijgen een kantoor, kantine en sanitaire voorzieningen voor het personeel een plek;
  • Er ontstaat ruimte op eigen erf voor voorlichting en onderwijs

De bedrijfsloods zal voldoen aan de geldende maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter en daarmee bestaan uit één bouwlaag met een kap. Het kantoorgebouw bestaat daarnaast uit twee bouwlagen met een kap. Door de nieuwe bedrijfsloods te plaatsen op de huidige locatie van de foliekassen wordt de bebouwing geconcentreerd op het nu ook al bebouwde deel van het perceel. Zo wordt voldaan aan de benodigde bebouwingsconcentratie.

In figuur 2.2 is een schematische weergave van de voorgenomen inrichting van het plangebied weergegeven. Als onderdeel van de ontwikkeling wordt tevens een extra ontsluiting van het perceel op de Halbe Wiersemaweg gerealiseerd. Op die manier kunnen personenauto's en vrachtverkeer van elkaar gescheiden worden. In figuur 2.3 zijn vogelvluchtperspectieven weergegeven van de voorgenomen loods.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBG22HERS2-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 Schematische voorgenomen inrichting van het perceel (bron: Kok Bouwadvies)

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBG22HERS2-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBG22HERS2-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBG22HERS2-VA01_0007.png"Figuur 2.3 Vogelvluchtperspectieven van de voorgenomen loods(born: Kok Bouwadvies)

Verkeer en parkeren

De nieuwe bedrijfsloods wordt gerealiseerd ten behoeve van de huidige bedrijfsactiviteiten van het reeds aanwezige boomkwekerij en hoveniersbedrijf. Door de realisering kan het productieproces worden gemoderniseerd en is er sprake van binnenopslag, waar dat nu nog niet mogelijk is. Daarmee blijft de verkeersgeneratie ten behoeve van het bedrijf gelijk. Wel worden de verkeersstromen op het bedrijfsperceel geoptimaliseerd door een tweede ontsluiting op de Halbe Wiersemaweg aan te leggen. Dit heeft, gezien het feit dat de verkeersgeneratie al plaatsvindt, geen wezenlijk effect op de weg.

Parkeren

Wat betreft parkeren wordt in de huidige situatie al op eigen erf volledig in de parkeerbehoefte voorzien. Dit zal ook in de toekomstige situatie het geval zijn. Er wordt extra parkeergelegenheid aangelegd waardoor in totaal 40 parkeerplaatsen op het terrein aanwezig zijn. Conform de CROW-norm geldt voor een Groen- of Tuincentrum van 2.300 m2 een parkeerbehoefte van 60 parkeerplaatsen. In dit geval is dit een hele ruime norm en niet geheel van toepassing op de bedrijfsvoering aan de Halbe Wiersemaweg 2b. Het gaat feitelijk om een boomkwekerij waarbij de bezoekersaantallen en de aantallen medewerkers relatief laag zijn, waardoor er in de praktijk minder parkeerplaatsen nodig zullen zijn dan de 60 parkeerplaatsen die volgens de norm worden berekend. De bedrijfsactiviteiten die een bezoekersaantrekkende werking hebben zijn dermate ondergeschikt dat er in het plangebied voldoende ruimte beschikbaar is voor het parkeren voor bezoekers. De piekbelasting van parkeerplaatsen vindt plaats op de zaterdagen. Wanneer de 40 parkeerplaatsen, bij uitzonderlijke drukte, toch bezet zijn en er meer behoefte aan parkeren is, kan gebruik worden gemaakt van het verhard terrein aan de voorzijde van de bestaande loodsen. Op die manier kunnen nog 20 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarmee wordt voldaan aan de parkeernorm.

Ruimtelijke inpassing / maatwerkmethode

De nieuwe bedrijfsloods kom centraal op het huidige bedrijfsperceel te staan. In de huidige situatie is er reeds sprake van bedrijfsbebouwing op en rondom deze locatie. Door ook de nieuwe bebouwing op deze plek te concentreren wordt geen afbreuk gedaan aan de huidige ruimtelijke inpassing van de kwekerij.

Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast in de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Voor de ontwikkeling is de maatwerkmethode toegepast. Dit heeft er in eerste instantie toe geleid dat voor het perceel een landschapsanalyse is opgesteld. Deze is als bijlage 1toegevoegd. Vervolgens is met de deskundige van de gemeente een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarbij geconcludeerd is dat sprake is van een goede landschappelijk inpassing inclusief opzet en compositie van de gebouwen binnen het plangebied. In de maatwerkgesprekken met de gemeente is overeenstemming bereikt over de opzet van het erf (er wordt aangesloten bij c.q. voort gebouwd op de bestaande situatie) en de nieuwe bebouwing. Het resultaat hiervan is vastgelegd in een erfinrichtingsplan. Zie hiervoor bijlage 3 bij de regels. In deze situatie gaat het dan om de bestaande beplanting langs de weg, de opzet van het erf met containerteelt (dat zijn die plantenbakken e.d. voor op het terrein), ruimte voor parkeren, de plek voor de nieuwe kas (van glas, hierin wordt gen verlichting aangebracht) en nog een waterbassin en een rij beplanting (redelijk luchtig met b.v. wat fruitbomen, dit hoeft geen aaneengesloten houtsingel-structuur te worden) langs de achterkant van het terrein.

Ten behoeve van het kunnen waarborgen van de uitvoering van de landschappelijke inpassing en het onderhoud daarvan is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  3. 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. IN de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

De ontwikkeling in het plangebied raakt, gezien de relatief zeer kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie provincie Groningen (geconsolideerd 25 mei 2022)

De Omgevingsvisie provincie Groningen is op 1 juni 2016 vastgesteld. Nadien zijn een drietal actualisaties doorgevoerd, waarna in februari 2021 een geconsolideerde versie is uitgebracht. De Omgevingsvisie bevat de lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving.

In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale belangen:

Ruimte

  1. 1. Ruimtelijke kwaliteit;
  2. 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  3. 3. Ruimte voor duurzame energie;
  4. 4. Vitale landbouw;

Natuur en landschap

  1. 5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed;
  2. 6. Vergroten biodiversiteit;

Water

  1. 7. Waterveiligheid;
  2. 8. Schoon en voldoende water;

Mobiliteit

  1. 9. Bereikbaarheid;

Milieu

  1. 10. Tegengaan milieuhinder;
  2. 11. Gebruik van de ondergrond.

De Omgevingsvisie bevat uitgangspunten en strategische keuzes en informeert bestuurlijke en maatschappelijke partners van de provincie over haar ambities, verwachtingen en doelen op deze belangen. De omgevingsvisie is zodoende een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen.

Schaalvergroting landbouw

De provincie wil schaalvergroting van agrarische bedrijven landschappelijk zorgvuldig inpassen en dit hand in hand laten gaan met een verduurzaming van de sector. Voor het vergrote van bestaande bouwblokken tot een omvang groter dan 1 ha, of het toekennen van nieuwe bouwblokken, geldt dat de maatwerkmethode moet worden toegepast. De toepassing van deze methode kan in beginsel niet leiden tot een agrarisch bouwperceel groter dan 2 ha.

Om uitbreidingsplannen sneller, beter en toekomstgerichter te realiseren en deze zo optimaal landschappelijk in te passen, moet bij vergrotingen van bestaande agrarische bouwblokken boven de 1 ha de maatwerkmethode worden gevolgd. Dit houdt in dat betrokken partijen (de gemeente, de ondernemer en eventueel diens adviseur, alsmede één of meer onafhankelijke deskundigen) de planvorming voor de uitbreiding gezamenlijk oppakken en daarbij in elk geval rekening houden met een aantal ruimtelijke randvoorwaarden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Omgevingsverordening.

Toetsing

Op kaart 2 behorende bij de Omgevingsvisie is het plangebied aangemerkt als gebied waarin een uitbreiding van het bouwblok tot maximaal 2 ha van toepassing is. Hiermee past de voorgenomen uitbreiding van de bedrijfsbebouwing (door het realiseren van de nieuwe bedrijfsloods) binnen de provinciale omgevingsvisie. De maatwerkmethode is hiervoor gevolgd.

Landschap: (Houtsingelgebied) Zuidelijk Westerkwartier

Het Zuidelijk Westerkwartier kent een afwisseling van besloten parallelle zandruggen en open veengebieden. Op de zandruggen en open veengebieden. Op de zandruggen liggen langgerekte wegdorpen met haaks daarop de houtsingels als kavelgrenzen. Het zuidelijkste deel van het Zuidelijk Westerkwartier heeft een veenkoloniaal landschap. In dit deelgebied dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met:

  • het contrast tussen de afwisselende reeksen van besloten zandruggen en open natte laagveengebieden;
  • het coulissenkarakter van het houtsingellandschap;
  • de verwevenheid van de wegdorpen met het houtsingellandschap;
  • de kleinschaligheid van bebouwing;
  • de borgen en kerken;
  • de natte landschapselementen in de vorm van de pingoruïnes en petgaten;
  • het lineaire karakter van de wegen en kanalen in de veenkoloniale zuidpunt;
  • herkenbaar verkavelingspatroon van houtsingels en sloten.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling van de nieuwe bedrijfsloods vindt plaats centraal op het bestaande agrarisch bedrijfsperceel van de boomkwekerij/hoveniersbedrijf. De bestaande verkaveling wordt daarmee niet aangetast. Ook worden geen bestaande houtsingels aangetast. Deze blijven behouden. Daarmee worden ook geen landschappelijke waarden aangetast die belangrijk zijn voor het Zuidelijk Westerkwartier.

Omgevingsverordening Groningen (geconsolideerd februari 2021)

In de Omgevingsverordening bevat doelstellingen voor het provinciale beleid op deze gebieden. Met de verordening worden regels gesteld ten aanzien van de beleidsdoelstellingen zoals deze zijn geformuleerd in de Omgevingsvisie. Op basis van de kaarten van de Omgevingsverordening zijn de volgende artikelen van belang:

Afdeling 2.11 Agrarisch bouwperceel

Artikel 2.26.1 Concentratie van bebouwing binnen bouwperceel

  1. 1. Een bestemmingsplan stelt regels op grond waarvan agrarische bedrijfsbebouwing en voorzieningen voor mestopslag en opslag van veevoer worden geconcentreerd binnen een op de verbeelding van het bestemmingsplan aangewezen agrarisch bouwperceel.
  2. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
    1. a. bestaande solitair gesitueerde bedrijfsbebouwing en bestaande solitair gesitueerde voorzieningen voor de opslag van mest en veevoer;
    2. b. erf- en terreinafscheidingen of schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee tot een oppervlakte van maximaal 25 m².

Artikel 2.26.3 Uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare

  1. 1. Een bestemmingsplan voorziet niet in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan 2 hectare.
  2. 2. Een bestemmingsplan voorziet alleen in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte tussen de 1 en 2 hectare, als:
    1. a. de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
    2. b. een erfinrichtingsplan is opgesteld waarbij in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:
      • de historisch gegroeide landschapsstructuur;
      • de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
      • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
      • het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesloopt;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      • het aspect nachtelijke lichtuitstraling.

2.26.6 (Borging uitvoering erfinrichtingsplan)

  1. 1. Een bestemmingsplan stelt regels die bewerkstelligen dat:
    1. a. de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd; en
    2. b. de aanleg en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting wordt geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan of als voorwaarde bij een omgevingsvergunning.
  2. 2. Aan burgemeester en wethouders kan de bevoegdheid worden toegekend om het erfinrichtingsplan op het punt van de erfbeplanting te wijzigen onder dezelfde aanplant- en instandhoudingsverplichtingen, als dat vanwege onvoorziene omstandigheden nodig is en als deze wijziging getuigt van een goede ruimtelijke ordening.

2.55.1 Houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier bevat regels gericht op bescherming van de herkenbare verkaveling en de houtsingels. Ook bevat het in elk geval een verbod op het kappen of rooien van houtsingels, als dat niet gebeurt voor normaal onderhoud.

Toetsing

In de voorgenomen situatie wordt de nieuwe bedrijfsloods centraal op het perceel gerealiseerd. De tunnelkassen die in de huidige situatie op deze locatie staan worden gesloopt en daarvoor in de plaats worden nieuwe kassen teruggebouwd. In de nieuwe opzet wordt de bebouwing, net als in de huidige situatie, geconcentreerd geplaatst binnen het bestaande bouwperceel (in dit geval het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Kwekerij').

Met de voorgenomen nieuwe bedrijfsloods dient het huidige bouwperceel te worden uitgebreid tot een grootte van circa 2 ha. Dit is mogelijk door artikel 2.26.3 toe te passen. Hiervoor wordt in de uitvoering de maatwerkmethode toegepast. Het erfinrichtingsplan voor de nieuwe ontwikkeling is opgenomen in figuur 2.2. De landschappelijke inpassing van het erf is uiteengezet in bijlage 3. Met de landschappelijke inpassing is aangesloten bij de huidige situatie, waarbij met name de openheid van het landschap zoveel mogelijk wordt behouden en bestaande groensingels eveneens worden behouden. De landschappelijke inpassing is nader besproken met het bevoegd gezag en akkoord bevonden. Voor de uitvoering hiervan is een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.

Door de bebouwing geconcentreerd te houden, de maatwerkmethode toe te passen en een gedegen erfinrichtingsplan te hebben opgesteld, is het voornemen in overeenstemming met de provinciale verordening.

In dit geval is geen sprake van houtsingels in het plangebied die waardevol zijn als onderdeel van het houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier.

Stilte en duisternis

Duisternis is een kernkarakteristiek van de provincie Groningen. In artikel 2.24.1 van de provinciale verordening staat dat in de toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied inzicht biedt in hoe met het aspect duisternis rekening is gehouden. Met dit plan wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkarakteristiek duisternis. Met de bedrijfsvoering is namelijk geen sprake van lichthinder. Van bijvoorbeeld lichtmasten is geen sprake en de kassen zijn ook niet verlicht.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Geldende bestemmingsplan Buitengebied Marum

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Marum' is het plangebied reeds bestemd als 'Agrarisch - Kwekerij'. Daarmee zijn de gronden al bestemd voor het zowel het huidige gebruik en voortgezette gebruik in de toekomstige situatie. De afwijkingen die worden gerealiseerd zijn:

  • het vergroten van de bebouwingsoppervlakte ten behoeve van de boomkwekerij en hoveniersbedrijf;
  • het vergroten van de oppervlakte voor teeltondersteunende kassen.

Vergroten bebouwingsoppervlakte

In het geldende bestemmingsplan is de destijds geldende feitelijke situatie ter plaatse van het plangebied planologisch opgenomen. Daarmee is de regeling afgestemd op de bebouwing die destijds aanwezig was. Door middel van verleende vergunningen zijn aanvullende gebouwen gerealiseerd. Nu wordt, door toepassing van artikel 2.26.3 uit de provinciale verordening, de bebouwing uitgebreid.

Vergroten oppervlakte teeltondersteunende kassen

In het geldende bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om de maximale oppervlakte van teeltondersteunende kassen te vergroten tot maximaal 2.000 m2 (artikel 8.4.1 onder d). Als voorwaarden worden hieraan gesteld:

  • de gronden grenzen aan de bestemming 'Agrarisch';
  • de oppervlakte moet noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering;
  • de gronden mogen niet de dubbelbestemming 'Waarde - Open gebied' of 'Waarde - Verkaveling' hebben;
  • het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.

Toetsing aan afwijkingscriteria

In dit geval gaat het om gronden die aan drie zijdes grenzen aan de agrarische bestemming en aan één zijde aan 'Recreatie - Dagrecreatie'. De gronden liggen in het buitengebied en zijn zelf ook voorzien van een agrarische bestemming. De initiatiefnemers hebben aangegeven de uitbreiding van teeltondersteunende kassen naar 2.000 m2 nodig te hebben voor de bedrijfsvoering. De huidige oppervlakte is onvoldoende nu er veel vraag is naar hun producten. De gronden zijn niet voorzien van de genoemde dubbelbestemmingen en tot slot is in hoofdstuk 4 uiteengezet dat het woon- en leefklimaat in de omgeving niet wordt aangetast.

Omgevingsvisie Westerkwartier 2040

Op 16 februari 2022 is de Omgevingsvisie Westerkwartier 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat het toekomstbeeld van en voor de gemeente Westerkwartier. De gemeente kijkt in deze visie ver vooruit en beschrijft zijn ambities voor 2040. In de visie staat ook met welke acties de gemeente op korte termijn aan de slag gaat. De gemeente wil het landelijk gebied beschermen. Verder zijn de bestaande bedrijven belangrijke voor de lokale economie. De gemeente wil zijn bestaande bedrijvigheid behouden en versterken. De gemeente staat open voor enige ontwikkeling hierin, waarbij rekening gehouden moet worden met de lokale behoefte.

Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijf. De gemeente wil aan deze uitbreiding mee werken. Hierdoor blijft bestaande bedrijvigheid in de gemeente behouden en wordt deze eveneens versterkt. De voorgenomen ontwikkeling van de nieuwe bedrijfsloods vindt plaats centraal op het bestaande agrarisch bedrijfsperceel van de boomkwekerij/hoveniersbedrijf. De bestaande verkaveling wordt daarmee niet aangetast. Ook worden geen bestaande houtsingels aangetast. Deze blijven behouden. Daarmee worden ook geen landschappelijke waarden aangetast die belangrijk zijn voor het Zuidelijk Westerkwartier. Hierdoor wordt ook rekening gehouden met de bescherming van het landelijk gebied.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Bestemmingsplan Buitengebied Marum

In het geldende bestemmingsplan is ter plaatse van het gehele plangebied een archeologische dubbelbestemming opgenomen: 'Waarde - Archeologie 5'. Ter plaatse geldt dat voor ruimtelijke ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 1.000 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is voorafgaand aan de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling. Op die manier moet vooraf duidelijk worden of sprake is van archeologische waarden waar in de uitvoering rekening mee gehouden moet worden.

Onderzoek

Het nieuw te realiseren gebouw heeft een oppervlakte van 1.500 m2 en is zodoende groter dan de grenswaarde van 1.000 m2. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat uit geen van de boringen intacte bodemhorizonten, dan wel archeologische cultuurlagen en/of archeologische indicatoren aanwezig zijn. Hiermee is er in het plangebied een lage kans op behoudenswaardige archeologisch waarden. Er is daarom geen nader onderzoek noodzakelijk.

4.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Cultuurhistorische waardenkaart

De voormalige gemeenten in het Westerkwartier hebben gezamenlijk een beleid ten aanzien van cultuurhistorie ontwikkeld. Gezamenlijk is onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische (verwachtings)waarden in het gebied. Dit is vervolgens verwerkt in het beleidsstuk Archeologie en Cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten Grootegast, Marum, Leek, Zuidhorn (2013).

Onderzoek

Het plangebied maakt deel uit van het cultuurhistorisch waardevolle landschap Houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier. De nieuwe bedrijfsloods die wordt voorzien komt midden op het bestaande bedrijfsperceel te staan. Er worden geen houtsingels gekapt of belemmerd als gevolg hiervan. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarde ter plaatse van het plangebied.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt een nieuwe bedrijfsloods gebouwd ten behoeve van de reeds aanwezige boomkwekerij en hoveniersbedrijf Westerkwartier. De loods komt centraal op het bestaande bedrijfsperceel te staan, waardoor de bestaande tunnelkassen naar het noorden opschuiven.

In de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering worden boomkwekerijen niet met name genoemd. Akkerbouwbedrijven en fruitteeltbedrijven worden wel genoemd als zijnde milieucategorie 2. Een boomkwekerij kan op één lijn worden gesteld met deze type bedrijven. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 30 meter. De milieucategorie van een hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlakte groter dan 500 m2 betreft categorie 3.1. Voor het hoveniersbedrijf geldt daarmee een richtafstand van 50 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. De dichtstbijzijnde woning staat namelijk ten zuiden van het plangebied op meer dan 50 meter afstand. Daarmee is er geen belemmering op het gebied van de milieuzonering.

4.4 Geluid

Toetsingskader

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Onderzoek

Een bedrijfsloods betreft geen geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Daarom is het ook niet noodzakelijk om onderzoek uit te voeren en vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden reeds bestemd om gebruikt te worden ten behoeve van een boomkwekerij en hoveniersbedrijf. De bedrijfsloods is ook ten behoeve van dit gebruik. Daarom kan op voorhand ervan uit worden gegaan dat de gronden geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik. De beoordeling hiervan heeft al plaatsgevonden in het kader van de vestiging van het bedrijf. In het kader van de vergunningsaanvraag zal nog een bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.6 Ecologie

Wet natuurbescherming

De Wnb omvat alle regelgeving met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

4.6.1 Gebiedsbescherming

De Wnb kent de volgende soorten natuurgebieden:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, op basis van het te ontwikkelen project, de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Onderzoek

Het plangebied ligt in het buitengebied, ten zuidoosten van de dorpskern van Niebert. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Leekstermeer, ligt op circa 4,5 km ten oosten van deze locatie.

Dit gebied is niet stikstofgevoelig. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft Bakkeveense Duinen, op circa 9,5 km afstand. Het plangebied is in de huidige situatie al in gebruik als boomkwekerij/hoveniersbedrijf. De nieuwe ontwikkeling is slechts bedoeld ter optimalisatie en modernisering van de huidige bedrijfsvoering. In de gebruiksfase blijven de effecten daarom vrijwel gelijk aan de huidige situatie. Er zullen daarom naar verwachting geen negatieve effecten optreden op beschermde natuurwaarden in de omgeving. het plangebied maakt zelf geen deel uit van beschermde natuurgebieden. De situatie blijft, wat betreft impact op natuurgebieden, min of meer gelijk.

Ten aanzien van stikstofgevoelige gebieden is in het kader van deze ontwikkeling een stikstofberekening uitgevoerd (bijlage 3). In deze berekening zijn de effecten van zowel de aanlegfase als de gebruiksfase berekend. Uit de resultaten van het stikstofonderzoek blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar en dat negatieve effecten derhalve kunnen worden uitgesloten.

Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van NNN-gebied of leefgebied van weide- en akkervogels. Ten westen van het plangebied, op circa 350 meter afstand is wel NNN-gebied gelegen. Omdat de bedrijfsloods ten behoeve van de huidige bedrijfsactiviteiten wordt gerealiseerd, zodat binnenopslag mogelijk is, kan op voorhand worden geconcludeerd dat er geen zwaardere belasting op dit gebied zal plaatsvinden. Er zijn dus geen nadelige gevolgen voor NNN-gebieden. Verder is geen sprake van leefgebied van weide- en akkervogels.

4.6.2 Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Groningen

In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In verband met de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkering, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

De plaats waar in de voorgenomen situatie de nieuwe bedrijfsloods wordt gerealiseerd is in de huidige situatie ook al in gebruik ten behoeve van de bedrijfsvoering. Nu staan er nog de tunnelkassen. Gezien het feit dat de locatie zeer intensief gebruikt wordt en is ingericht ten behoeve van het bedrijf, is het zeer onwaarschijnlijk dat zich hier beschermde diersoorten ophouden. Bovendien biedt de constructie van de tunnelkassen geen mogelijkheden voor dieren om zich er te vestigen. Om die redenen kan op voorhand worden uitgesloten dat beschermde soorten worden aangetast door de voorgenomen ontwikkeling. Er is daarom geen onderzoek noodzakelijk.

Verder blijft de zorgplicht onverkort van kracht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats. Dit artikel is derhalve ook gericht op het voorkomen van doden en verwonden van algemene soorten. Voor- en gedurende de uitvoering dient hierbij rekening gehouden te worden.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Wet Milieubeheer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm moet het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente, nagaan of nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden uit de Wm.

NIBM

In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Onderzoek NIBM

De beoogde ontwikkeling maakt de realisatie van een nieuwe bedrijfsloods mogelijk, ten behoeve van de optimalisering en modernisering van de bedrijfsvoering ter plaatse en op voorhand wordt ingeschat dat het effect naar verwachting minder dan 3% van het jaargemiddelde bedraagt. Hiermee wordt de huidige bedrijfsvoering doorgezet, waardoor dit geen wezenlijke gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van het verkeer. Er is daarom geen nader onderzoek noodzakelijk.

4.8 Water

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de waterschappen nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021, Keur van het waterschap Noorderzijlvest en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het vaarwegenbeheer in Groningen en Noord-Drenthe. Het waterschap staat voor veilig, voldoende en schoon water. Daarin zijn de volgende aspecten van groot belang: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap. Daarnaast geldt ook de Keur, deze geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan.

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Noorderzijlvest, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen om het waterschap in te lichten over het voornemen.

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Dit is gedaan door middel van het doorlopen van de digitale watertoets. Het resultaat is opgenomen als bijlage 4. Tevens wordt in het kader van het wettelijke vooroverleg dit bestemmingsplan aan het waterschap voorgelegd.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Noorderzijlvest (kenmerk 20210526-34-26583).

Waterkwantiteit

Het verhard oppervlak neemt in de toekomstige situatie toe met circa 1.500 m2 als gevolg van de realisatie van de nieuwe bedrijfsloods, 1.000 m2 als gevolg van het vergroten van de kassen en circa 800 m2 in verband met een toename van de overige verharding. De grenswaarde voor watercompensatie betreft 2.500 m2. In dit geval bedraagt de toename circa 3.300 m2. Omdat de grenswaarde als gevolg van de ontwikkelingen wordt overschreden zal watercompensatie worden uitgevoerd. De compensatienorm is 10%. Dit betekent dat er 330 m2 gecompenseerd moet worden. Hier wordt in voorzien de omringende sloten extra te verbreden. Hiermee wordt voldaan aan de watercompensatie. Hiervoor loopt inmiddels een vergunnadequate ingsprocedure tussen het waterschap en de initiatiefnemer.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

In dit geval wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij hemelwater wordt geïnfiltreerd in de grond en wordt weggeleid via watergangen rondom het plangebied. De riolering wordt aangesloten op het bestaande netwerk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruik, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

In het plangebied is geen sprake van beheerzones waar rekening mee gehouden dient te worden.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik. de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Toetsing

Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving geen sprake is van risicovolle inrichtingen en buisleidingen. Wel ligt ten noorden van het plangebied een risicovolle transportroute in de vorm van de rijksweg A7. De afstand tussen het plangebied en de A7 bedraagt ruim 1,25 km. Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat deze afstand dusdanig ruim is, dat er vanaf de A7 geen invloed is op het plangebied. Naar verwachting zijn er op het gebied van externe veiligheid geen beperkingen voor de uitvoering van het plan.

4.10 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Onderzoek

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied. Omdat binnen het plangebied geen hoofdleidingen en -kabels liggen en er geen relevante zones over het plangebied liggen, vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken zijn de aanwezige functies, de ontwikkelingen daarbinnen en de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde geweest. Dit beleid krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

5.2 Ro Standaarden 2012

Het bestemmingsplan voldoet aan de RO standaarden 2012. Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere instanties. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de Wet ruimtelijke ordening opgesteld volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

5.3 Wet Ruimtelijke Ordening

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen.

In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen én van de wijze van meten, wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels.

In de 'Overgangs- en slotregels' is het overgangsrecht conform het bepaalde in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro. Daarnaast bevatten de regels een slotregel met daarin de citeertitel van het bestemmingsplan.

5.4 Toelichting Op De Bestemmingen

Voor dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om het bestaande bedrijf, net als in het geldende bestemmingsplan, te voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij'. In afwijking van het geldende bestemmingsplan wordt hierin de benodigde oppervlakte aan bebouwing en aan tunnelkassen geregeld.

Agrarisch - Kwekerij

Voor dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om het bestaande bedrijf, net als in het geldende bestemmingsplan, te voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij'. In afwijking van het geldende bestemmingsplan wordt hierin de benodigde oppervlakte aan bebouwing en aan tunnelkassen geregeld. Daarnaast is ervoor gekozen, in overeenstemming met het provinciaal beleid en de gemeentelijke systematiek, om een bouwperceel van 2 ha aan te wijzen. Op die wijze blijft de bebouwing geconcentreerd op dit deel van het perceel. Verder is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling uit het geldende plan.

Waarde - Archeologie 5

Conform het geldende plan is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' overgenomen. Dit beteken dat bij ruimtelijke ingrepen met een minimale oppervlakte van 1.000 m2 een onderzoek noodzakelijk is. Deze regels zijn ter bescherming van mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Via de procedure van het bestemmingsplan kan de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop gereageerd kan worden op de plannen.

Inspraak en overleg

Het bestemmingsplan is eerst als voorontwerp aan de overlegpartners voorgelegd. Het bestemmingsplan wordt niet voor inspraak ter inzage gelegd. Hieruit zijn twee overlegreacties binnen gekomen, van het waterschap en de provincie.

Waterschap Noorderzijlvest

Het waterschap geeft in haar reactie aan dat er inderdaad 10% aan watercompensatie in de vorm van waterberging moet worden gerealiseerd, maar dat zij niet bekend is met het feit dat de sloten langs het perceel zijn verbreed. Met die verbreding kan volgens het waterschap worden voorzien in de compensatie, maar hiervoor dient wel een watervergunning te worden verleend.

Reactie gemeente

Inmiddels is naar aanleiding van de vooroverlegreactie van het waterschap een watervergunning aangevraagd voor het verbreden van de watergangen om het perceel. Deze wordt verleend, waarmee door het verbreden van de sloten volledig wordt voorzien in de compensatieopgave. In de toelichting is dit benoemd.

Provincie Groningen

De provincie vraagt om aanvulling op de ecologieparagraaf in de toelichting van het bestemmingsplan. Ook geeft zij aan dat het verbod op de kap van houtsingels niet correct in het bestemmingsplan is verwerkt.

Reactie gemeente

De ecologie paragraaf is aangepast naar de reactie van de provincie. Daarnaast is de aanlegvergunningtabel aangepast waarmee het verbod op de kap van houtsingels nu wel op juiste wijze in het bestemmingsplan is verwerkt.

Zienswijze

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn echter geen zienswijzen ingediend in deze periode. Wel heeft de Veiligheidsregio Groningen nog een reactie ingediend, die niet als zienswijze te beschouwen is. Hierin adviseren zij om een adequate bluswatervoorziening te realiseren in het plangebied. Hier zal rekening mee worden gehouden in de uitvoeringsfase.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het plan financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten inclusief planschadeovereenkomst. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad wordt voorgesteld om geen exploitatieplan vast te stellen.

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 2 Tabel Aanlegvergunningen

Bijlage 2 Tabel aanlegvergunningen

Bijlage 3 Definitieve Landschappelijke Inpassing

Bijlage 3 Definitieve landschappelijke inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing Analyse

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing analyse

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Stikstofonderzoek

Bijlage 3 Stikstofonderzoek

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets