KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding/aanleiding
1.2 Situering Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen En Afwijking
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plan
3.1 Huidige Situatie
3.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Algemeen
4.2 Archeologie
4.3 Cultuurhistorie
4.4 Bodem
4.5 Ecologie
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Geluid
4.8 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 M.e.r.-beoordeling
4.11 Milieuzonering
4.12 Verkeer En Parkeren
4.13 Water
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Beeldkwaliteit Woon-werk Zone Netam-locatie
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Asbest Bodemonderzoek
Bijlage 5 Beknopte Natuurtoets
Bijlage 6 Aerius-rapportage
Bijlage 7 Aerius - Bijlage Aanlegfase
Bijlage 8 Aerius - Bijlage Gebruiksfase
Bijlage 9 Lpg Groepsrisicoberekening Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Leek En Oldebert'
Bijlage 10 Advies Omgevingsdienst Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Leek En Oldebert'
Bijlage 11 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 12 Advies Geluid
Bijlage 13 Aanmeldnotitie
Bijlage 14 Watertoets
Bijlage 15 Overlegnotitie
Bijlage 16 Vooroverlegreacties
Bijlage 17 Reactie Vooroverlegpartners Terinzagelegging

Netamlocatie Industriepark Leek

Bestemmingsplan - gemeente Westerkwartier

Vastgesteld op 11-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Netamlocatie Industriepark Leek met identificatienummer NL.IMRO.1969.BPBT21HERS1-VA01 van de gemeente Westerkwartier;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.6 afhaalpunt:

een locatie waar de consument uitsluitend via internethandel bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon met een aantoonbare functionele binding met de bedrijfsvoering. Het dient om een volwaardig bedrijf te gaan waarin minimaal één persoon fulltime werkzaam is;

1.10 bestaand:

ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige of vergunde bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand of vergund ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bijgebouw:

een gebouw dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan een, op hetzelfde bouwperceel gelegen, bedrijfswoning, maar daarmee niet in directe verbinding staat;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 dakopbouw:

de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw, waarbij de oppervlakte maximaal 30% van het basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt;

1.24 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 evenement:

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de openlucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.29 hoofdgebouw:

gebouw of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezelijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.30 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht, dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.31 kleinschalige duurzame energiewinning:

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.32 meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.33 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, en voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling;

1.34 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met ten hoogste één wand;

1.35 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;

1.36 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.37 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.38 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.39 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 volumineuze detailhandel:

detailhandel die qua volumineuze aard van de goederen, gevaar en hinder of dagelijkse bevoorrading niet meer goed inpasbaar is in de bestaande winkelcentra, waaronder onder andere worden begrepen:

  1. 1. detailhandel in brandbare of explosiegevaarlijke stoffen;
  2. 2. detailhandel in auto's, boten, caravans en tenten, keukens, badkamers, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, tuincentra, ruitersportartikelen, fietsen;

1.41 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.42 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.43 voorgevelrooilijn:

een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw voor zover op dat deel van de openbare weg voorgevels zijn gericht;

1.44 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat (mede) is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.45 webwinkel:

bedrijf dat handelt in goederen en/of diensten ten behoeve van gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat de handel plaatsvindt via het internet, waarbij online op een andere plek dan in het bedrijf een bestelling wordt geplaatst en betaald en waarbij het bedrijf fungeert als afhaalpunt voor internetbestellingen en als magazijn, onder voorwaarde dat er geen sprake is van uitstalling ten verkoop en er geen goederen worden uitgeprobeerd.

1.46 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 de afstand tot de (bouw)perceelgrens:

vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Bedrijvenlijst en die behoren tot en met milieucategorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  2. b. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Bedrijvenlijst en die behoren tot en met milieucategorie 3.1, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';

met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

en tevens voor:

  1. c. volumineuze detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus', met dien verstande dat een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 en ten hoogste 2.500 m2 bruto vloeroppervlakte per bedrijf is toegestaan, tenzij het detailhandel in auto's, boten en caravans betreft, in welk geval de maximale maat niet geldt;
  2. d. een webwinkel en/of een afhaalpunt;
  3. e. productiegebonden detailhandel;
  4. f. bestaande bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  5. g. bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden',
  6. h. een trafostation, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';

met daaraan ondergeschikt:

  1. i. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. j. wegen, straten en paden;
  3. k. parkeervoorzieningen;
  4. l. groenvoorzieningen;
  5. m. nutsvoorzieningen;
  6. n. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, met dien verstande dat de watergang ter plaatse van de aanduiding 'water' niet mag worden gedempt.

met de daarbij behorende:

  1. o. tuinen, erven en terreinen;
  2. p. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  3. q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in artikel 3.2.2 sub b, in die zin dat de minimale oppervlakte voor bedrijfsgebouwen minder dan 300 m2 mag bedragen, mits:
    1. 1. sprake is van een volwaardig bedrijf;
    2. 2. om te beoordelen of er sprake is van een volwaardig bedrijf dient een bedrijfsplan te worden overlegd waaruit blijkt dat er een volwaardig inkomen voor één persoon kan worden behaald;
  2. b. het bepaalde in lid 3.2.3 sub b onder 4 in die zin dat de oppervlakte van een bedrijfswoning (inclusief bijbehorende bouwwerken) wordt vergroot tot 220 m2;
  3. c. het bepaalde in lid 3.2.4 sub a, in die zin dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn wordt verhoogd tot 2,00 m;
  4. d. het bepaalde in lid 3.2.4 onder g, in die zin dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen reclamemasten zijnde, wordt verhoogd tot 10,00 m.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage1 Bedrijvenlijst onder de categorieën 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage1 Bedrijvenlijst onder de categorieën 1 t/m 3.1, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van volumineuze detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus' en productiegebonden detailhandel;
  5. e. het gebruik van bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voor (zelfstandige) bewoning;
  6. f. het gebruik van een bedrijfswoning voor (bedrijfs)wonen, indien er geen sprake is van een aantoonbare functionele binding met de bedrijfsvoering van het op hetzelfde bouwperceel gevestigde bedrijf;
  7. g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  8. h. het bouwen van een bedrijfswoning, indien dit niet gelijktijdig met danwel na de bouw van de bedrijfsgebouwen plaatsvindt;
  9. i. buitenopslag op het voorerfgebied;
  10. j. het gebruik van bedrijfsbebouwing op een bouwperceel op de woon-werklocatie indien de erfinrichting op het voorterrein niet is aangelegd en in stand worden gehouden conform het erfinrichtingsplan zoals genoemd in lid 3.2.3 sub c onder 6.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.5 sub b, in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Bedrijvenlijst onder de categorieën 1 en 2, mits:
    1. 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1 Bedrijvenlijst, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in Bijlage 1 Bedrijvenlijst onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
    2. 2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
  2. b. het bepaalde in lid 3.5 sub c, in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Bedrijvenlijst onder de categorieën 1 t/m 3.1, mits:
    1. 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1 Bedrijvenlijst, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in Bijlage 1 Bedrijvenlijst onder een hogere categorie dan 3.1, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
    2. 2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
  3. c. het bepaalde in lid 3.5 sub h, in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor zelfstandige kantoren, mits:
    1. 1. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    2. 2. de oppervlakte ten behoeve van het zelfstandige kantoor maximaal 250 m² is.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen ter plaatse van de 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' het plan wijzigen in die zin dat daar de bouw van bedrijfswoningen wordt toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. a. de beperkingen ten aanzien van de milieuzonering vanwege aangrenzende bedrijfsactiviteiten niet meer van toepassing zijn in het wijzigingsgebied;
  2. b. het totale aantal bedrijfswoningen op de voormalige Netam-locatie, ook na toevoeging van de in het wijzigingsgebied te bouwen bedrijfgswoningen, niet meer dan bedraagt dan 7;
  3. c. na wijziging de regels van Artikel 3 Bedrijventerrein van toepassing zijn.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. sloten, bermen en beplanting;
  4. d. een trafostation, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. groenvoorzieningen;
  2. f. nutsvoorzieningen;
  3. g. parkeervoorzieningen;
  4. h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

met de daarbijbehorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het inrichten van het bestemmingsvlak met een groter aantal rijstroken dan 2.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde -Archeologie 5' prevaleert.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  3. c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Erfgoedwet;
    3. 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  3. c. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Reclamemasten

De bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6 m bedragen. Deze regel blijft van toepassing, ook indien toepassing wordt gegeven aan de in dit plan opgenomen afwijkingsregels.

7.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- of kroonlijsten en erkers buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. de bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

7.3 Dakopbouwen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van een bouwwerk, worden dakopbouwen als ondergeschikte bouwonderdelen aangemerkt, mits de bouwhoogte van een bouwwerk met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

7.4 Meetverschil

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis kan worden aangemerkt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Overige zone - gezoneerd terrein

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd terrein' zijn de gronden aangewezen als geluidgezoneerd terrein.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. afwijkingen ten aanzien van de aanduidingen en in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze regel niet van toepassing is op reclamemasten;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van openbaar nut zoals wachthuisjes en telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken een bouwhoogte hebben van ten hoogste 3,50 m en een oppervlakte van ten hoogste 60 m²;
  3. c. de bestemmingsregels in die zin dat straatmeubilair zoals lichtmasten en verkeersinstallaties, wordt geplaatst met een bouwhoogte van ten hoogste 15,00 m;
  4. d. de bestemmingsregels in die zin dat abri's, kunstwerken, vlaggenmasten, en daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden geplaatst;
  5. e. de bestemmingsregels in die zin dat voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van telecommunicatiesignalen worden geplaatst, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte ten hoogste 15,00 m bedraagt voor antennes voor privégebruik en ten hoogste 40,00 m voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd -, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, wordt op basis van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels, bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

11.2 Laden en lossen

  1. a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in de laad- en losruimte. Deze bepaling geldt niet:
    1. 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige laan- of losruimte wordt voorzien.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien, indien aangetoond wordt dat de parkeerdruk niet toeneemt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Netamlocatie Industriepark Leek van de gemeente Westerkwartier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding/aanleiding

Initiatiefnemer wil nieuwe bedrijvigheid ontwikkelen op het voormalige Netam-terrein in Leek. Het Netam-terrein ligt aan de weg Industriepark en maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Leek. Het initiatief betreft deels wonen/werken (tot en met milieucategorie 2), met in totaal 7 bouwpercelen waarop een bedrijfswoning kan worden gebouwd; en deels bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.1. Ook wordt een nieuwe weg toegevoegd (zie nadere beschrijving in Hoofdstuk 3).

Nieuwe bedrijfswoningen zijn op grond van de regels van het huidige bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Leek en Oldebert' niet toegestaan. Deze ontwikkeling past daarom niet in het geldende bestemmingsplan van het plangebied. Om het project juridisch-planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

Daarnaast worden een aantal bestaande bedrijven en bedrijfswoningen ten noorden van de voormalige Netam-locatie in het bestemmingsplan meegenomen. Hier wordt in het kader van milieuzonering de bedrijfscategorie afgewaardeerd van milieucategorie 3.2 naar 3.1 (Industriepark 31) en milieucategorie 2(Industriepark 33-41). In paragraaf 3.2 wordt dit verder toegelicht.

1.2 Situering Plangebied

Het plangebied is gelegen in Leek, in de gemeente Westerkwartier. Tot 2019 behoorde het plangebied tot de voormalige gemeente Leek. Het plangebied ligt ten zuidwesten van de stad Groningen en ten noordoosten van Roden, bij de grens met de provincie Drenthe.

De locatie bevindt zich in het noordwesten van de bebouwde kom van Leek, op het bedrijventerrein Leek aan de straat Industriepark. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBT21HERS1-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Luchtfoto plangebied; het plangebied bevindt zich in het rode kader (bron: GoogleMaps).

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBT21HERS1-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Omgevingskaart; het plangebied bevindt zich ongeveer ter plaatse van de rode markering.

Onderstaand figuur 1.3 geeft het plangebied weer. De oppervlakte van het plangebied is circa 40.000 m2. Het plangebied wordt begrensd door andere bedrijven op het industrieterrein. Rondom het industrieterrein Leek liggen woonwijken en een groot sportpark.

1.3 Geldende Bestemmingsplannen En Afwijking

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Leek en Oldebert', dat op 16 maart 2016 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Leek is vastgesteld. De onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBT21HERS1-VA01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Leek en Oldebert', het plangebied is globaal begrensd door het rode kader (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Op grond van het huidige bestemmingsplan gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen:

  • Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemming 'Bedrijventerrein' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Op vrijwel het hele plangebied ligt een bouwvlak en geldt een maximum bouwhoogte van 12 meter en een maximum bebouwingspercentage van 70 procent. Daarnaast geldt voor het grootste deel van het plangebied de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2'.
  • Aan de oostkant van het plangebied ligt een strook met de aanduiding 'detailhandel volumineus' en hier geldt de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1'.
  • In het noorden gelden een drietal aanduidingen 'bedrijfswoning'.
  • Tot slot geldt voor het hele plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - gezoneerd terrein', wat inhoudt dat geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan.

Omdat de voorgenomen ontwikkelingen niet passen in deze omschreven functies voor het gebied, is het nodig om op de betreffende onderdelen af te wijken van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Leek en Oldebert'. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin.

Het bestemmingsplan 'Groot Winkelplein Leek' (vastgesteld d.d. 14 september 2022) en het bestemmingsplan 'Geitenhouderijen' (vastgesteld d.d. 29 september 2021) hebben geen invloed op de ontwikkeling. Ook het voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters (vastgesteld 16 februari 2022) heeft geen invloed op het voornemen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting kent zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het beleidskader aan de orde. Hoofdstuk 3 bevat de beschrijving van de ontwikkeling. Het daarop volgende hoofdstuk 4 behandelt de toetsing aan de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.8 van deze onderbouwing.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.

Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.

Hieronder worden de visiekaarten (indien relevant voor het initiatief) besproken.

Ruimte

Op de visiekaart 'Ruimte' is het plangebied aangeduid als 'Regionale bedrijventerreinen' en 'Stedelijk gebied'. Wat betreft de aanduiding 'Regionale bedrijventerreinen' is het doel het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden en vitale kernen. Er bestaat in de provincie een overaanbod aan bedrijventerreinen en bij ongewijzigd beleid zal dit overaanbod nog lange tijd voortbestaan. Daarom moet de behoefte worden aangetoond en een goede ruimtelijke inpassing zijn geborgd. Omdat het hier geen nieuw bedrijventerrein dan wel uitbreiding van een bedrijventerrein betreft, is het initiatief niet strijdig met de visie van de provincie. De provincie wil dat bedrijven uit de hogere milieucategorieën en/of met een aanzienlijk ruimtebeslag zich vestigen op regionale bedrijventerreinen. Dit plan belemmert de vestiging van dergelijke bedrijven niet.

Wat betreft de aanduiding 'Stedelijk gebied' is het doel ruimtelijke kwaliteit te versterken. De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, om zo het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, te behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De ladder is positief doorlopen in paragraaf 4.8.

Landschap

Op de kaart 'Landschap' is het plangebied aangeduid als 'Zuidelijk Westerkwartier'. Het Zuidelijk Westerkwartier kent een afwisseling van besloten parallelle zandruggen en open veengebieden. Op de zandruggen liggen langgerekte wegdorpen met haaks daarop de houtsingels als kavelgrenzen. Het zuidelijkste deel van het Zuidelijk Westerkwartier heeft een veenkoloniaal landschap. Het initiatief, dat zich ontwikkelt op het bestaande bedrijventerrein, tast geen landschappelijke waarden aan.

Opgaven

Op de kaart 'Opgaven' is het plangebied aangeduid als 'Regio Groningen-Assen'. De regio focust zich op het versterken van het economische kerngebied, het versterken van de interne samenhang en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land. Door de herstructurering en passende invulling van het bedrijventerrein die dit initaitief beoogt, is het initiatief in lijn met de provinciale visie

De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening (zie volgende subparagraaf). Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

2.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

De provincie Groningen heeft in de Omgevingsverordening haar beleid uitgewerkt in voorschriften. Voor het plangebied zijn de volgende voorschriften van belang:

  • Het plangebied wordt overlapt door de op kaart 3 aangegeven 'veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen'. Uit artikel 2.23.3 van de verordening volgt dat de toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op deze zone, een nadere verantwoording van het groepsrisico bevat en inzicht biedt in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In paragraaf 4.6 wordt hier nader op ingegaan.
  • Tot slot zijn nieuwe windturbines niet toegestaan (artikel 4.41.1 POV). Dit is gewaarborgd in voorliggend bestemmingsplan. Kleinschalige duurzame energiewinning is (onder voorwaarden) toegestaan, maar hiervan zijn kleinschalige windturbines uitgezonderd.

2.2.3 Conclusie

De besproken provinciale beleidsdocumenten verzetten zich niet tegen het mogelijk maken van de herontwikkeling van het bestaande bedrijventerrein. Zo bezien is deze partiële herziening voor het aspect beleid als uitvoerbaar te achten.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden (IGS)

In 2009 is door de voormalige gemeenteraden van Leek en Roden de Intergemeentelijke structuurvisie Leek-Roden vastgesteld. Deze visie is vanwege het grensoverschrijdende karakter mede opgesteld in samenwerking met de provincies Drenthe en Groningen, terwijl ook het (toenmalige) Ministerie van Landbouw en Visserij betrokken is geweest bij de opstelling van de IGS. De IGS bevat zowel voor de middellange als de langere termijn een ruimtelijke visie; de werkingsduur strekt zich uit van 2010-2030.

De IGS stipt de benoemde opgave voor Leek-Roden uit de Regiovisie Groningen-Assen 2030 aan: "De kernen Leek en Roden ontwikkelen zich met een gezamenlijke schragende functie voor Groningen, en fungeren als een soort brug richting Drachten. Binnen de regio bieden Leek en Roden ruimte voor groene woonmileus en regionale bedrijventerreinen, waarvoor de ruimte in Groningen te schaars wordt geacht.

Eén van de conclusies uit de IGS is het leggen van een groter accent op de kwaliteit van de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen in Leek en Roden. Het streven is om zowel te ontwikkelen in het centrum als in het buitengebied. Het is gewenst om een evenwichtige verdeling te bereiken tussen bouwen in het buitengebied en herstructurering van de centra in de dorpen Leek en Roden door het toepassen van een functiewisseling. Centraal gelegen oude bedrijventerreinen, die dicht tegen het centrum aanliggen, worden ingewisseld voor aantrekkelijke centrum-dorpse woonmilieus. De functiewisseling gaat samen met een herstructurering, omdat de structuren van de bedrijventerreinen vaak grofmazig zijn en niet goed aansluiten op de structuren van de bestaande centra in Leek en Roden.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt het bedrijventerrein deels geherstructueerd. Er vindt een passende invulling plaats ter plekke van het plangebied, waar het Netam-bedrijf is gesloopt. Hierbij worden onder andere bedrijfsgebouwen met bedrijfswoningen gerealiseerd. Aldus is het bestemmingsplan in lijn met de IGS.

2.3.2 Gemeentelijke detailhandelvisie 2019

In 2019 stelde de gemeente Westerkwartier de gemeentelijke detailhandelvisie vast. Detailhandel is binnen de gemeente een belangrijke sector. De detailhandel is niet alleen een belangrijke werkgever, maar draagt ook bij aan de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van de centra en kernen in het Westerkwartier. De winkelgebieden zijn gebieden waar mensen elkaar ontmoeten en hebben dus voor veel mensen een maatschappelijke betekenis. In de sector detailhandel is de afgelopen jaren sprake van een zeer forse dynamiek. Naast demografische ontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening en gezinsverdunning zijn er ook diverse andere ontwikkelingen waarneembaar, zoals schaalvergroting, ‘blurring’ (vervagen van grenzen tussen branches) en online winkelen.

Het is belangrijk om de sector detailhandel en de verzorgingsstructuur van de gemeente ook in de toekomst aantrekkelijk te houden. Om hiervoor te zorgen is een kader nodig om aantrekkelijke en levensvatbare centra te behouden. In een detailhandelsvisie voor de gemeente Westerkwartier wordt de visie op de detailhandel en de verzorgingsstructuur duidelijk weergegeven. De gemeentelijke detailhandelsvisie is opgebouwd vanuit een aantal algemene belangrijke uitgangspunten. De basisuitgangspunten zijn:

  • Begrenzing winkelgebieden aangeven;
  • Uitbreiding van detailhandel buiten bestaande winkelgebieden niet toestaan;
  • Terugdringen overaanbod; werken aan compacte centra;
  • Concentratie overige centrumvoorzieningen in huidige winkelgebieden; optimalisatie leefbaarheid;
  • Handhaving versterken;
  • Gezamenlijke aanpak nodig van alle betrokkenen.

In de rapportage wordt ook specifiek ingegaan op detailhandel op bedrijventerreinen. Detailhandel op bedrijventerreinen kan alleen als duidelijk ondergeschikte nevenactiviteit van een productiebedrijf. Hierbij gaat het dan ook om de ter plaatse vervaardigde producten. Groothandel is veelal ook op bedrijventerreinen gevestigd. Webwinkels met verkoopactiviteiten (met toonbank en/of showroom) zijn in feite winkels, en vallen onder de normale detailhandelsstructuur; deze behoren thuis in de aangewezen winkelgebieden. Een webwinkel zonder toonbank en/of kassa, met uitsluitend een afhaal- en retourfunctie, kan ook elders gevestigd worden.

De gemeente wil detailhandel in zijn algemeenheid concentreren in het centrumgebied. De gemeente heeft aangegeven dat in het plangebied ten aanzien van detailhandel niet meer wordt toegestaan dan wat nu geldt op grond van het huidige bestemmingsplan. Dit betekent dat op een deel van het oostelijke en noordelijke gedeelte van het plangebied volumineuze detailhandel is toegestaan. Dit is als zodanig geregeld in de planregels en op de verbeelding.

De gemeente is wel akkoord met de mogelijkheid van webwinkels en/of afhaalpunten in het plangebied. Dat wil zeggen dat men online op een andere locatie dan in het bedrijfsgebouw zijn bestelling plaatst. Het bedrijfsgebouw kan fungeren als afhaalpunt voor internetbestellingen en als magazijn. Het bedrijfsgebouw mag niet dienen als winkel of showroom en er mag ook geen verkoop van producten plaatsvinden. Ook dit is geregeld in de planregels.

2.3.3 Woonvisie 2020-2025

De gemeente Westerkwartier heeft in 2020 de Woonvisie 2020-2025 opgesteld. De Woonvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 24 maart 2021. De woonvisie beschrijft het beleid op het gebied van wonen in het Westerkwartier voor de komende 5 jaar. Het beleid geeft handvatten om in te spelen op de woonopgaven die in het gebied en in de afzonderlijke dorpen leven.

In Leek wordt vooralsnog groei van het aantal woningen verwacht, waarbij de voorkeur uitgaat naar herontwikkellocaties. Eén van de ambities die in de Woonvisie daarom is opgenomen is dat in Leek kansen zijn voor herontwikkeling. Specifiek wordt hier Industriepark Leek genoemd. In dit gebied worden kansen gezien om over een langere periode toe te werken naar een transformatie, waarin wonen steeds meer een rol krijgt. De gemeente gaat de komende jaren aan de slag met een masterplan voor dit gebied. Het plan dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt, een combinatie wonen en werken, is passend in de ontwikkelrichting die de gemeente ziet voor dit gebied.

De zeven bedrijfswoningen die deel uitmaken van het voorliggend bestemmingsplan, staan op de planlijst van de gemeente Westerkwartier die ook gedeeld is met en daarom onderdeel is van de Regio Groningen-Assen.

2.3.4 Conclusie

De bovenstaande beleidsstukken zijn nog steeds relevant en de beleidsdocumenten verzetten zich niet tegen het mogelijk maken van de herontwikkeling van het bestaande bedrijventerrein. De ontwikkeling is ten aanzien van het aspect beleid uitvoerbaar.

Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plan

3.1 Huidige Situatie

Zoals ook in paragraaf 1.3 is beschreven, ligt het plangebied van dit bestemmingsplan op het industrieterrein Leek, in het noorden van Leek. Het industrieterrein heeft de bestemming 'Bedrijventerrein', waarbij de bedrijfscategorieën tussen de 1 en 4.2 liggen. Binnen het plangebied zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan, en voor een klein gedeelte tot en met categorie 3.1. Het industrieterrein Leek is omgeven door woonwijken en in de nabijheid ligt een sportpark.

Op het centrale deel van het plangebied is jarenlang de machinefabriek Netam gevestigd geweest, oftewel de 'Nederlandsche Tank-, Apparaten- en Machinefabriek'. In de huidige situatie is de machinefabriek Netam gestopt en gesloopt. Het onbebouwde terreindeel is grotendeels verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBT21HERS1-VA01_0004.png"

Figuur 3.1: Luchtfoto plangebied, planbegrenzing globaal aangegeven (bron: Google Maps).

3.2 Toekomstige Situatie

3.2.1 Voormalige Netam-locatie

Het voorliggende bestemmingsplan maakt op de voormalige Netam-locatie de volgende ontwikkelingen mogelijk:

  • 10 bouwkavels met bedrijven van milieucategorie 2 waarvan 7 met bedrijfswoningen en 3 zonder bedrijfswoningen
  • 2 bouwkavels met bedrijven van milieucatgorie 3.1 zonder bedrijfswoningen
  • een nieuwe ontsluitingsweg

Het toestaan van de bedrijfswoningen op 7 bouwkavels betekent niet dat wonen de hoofdfunctie mag worden. De hoofdfunctie blijft de bedrijfsactiviteit. In het bestemmingsplan is daarom een minimum oppervlakte aan te realiseren bedrijfsbebouwing opgenomen van 300 m2,dit is exclusief de bedrijfswoning. De bedrijfswoning heeft een maximale oppervlakte van 150 m2.

3.2.2 Overige delen plangebied

In voorliggend bestemmingsplan zijn ook een aantal percelen opgenomen die ten noorden van het voormalige Netam-terrein liggen. Op deze percelen zijn volgens het geldende bestemmingsplan bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 toegestaan. Echter, in werkelijkheid vinden hier alleen bedrijfsactiviteiten plaats van categorie 2 (o.a. auto/garagebedrijf, installatiebedrijf, administratiekantoor, tatoeagezaak, koeriersbedrijf, interieurbouw). Op de meeste van deze bedrijfspercelen is ook een bedrijfswoning aanwezig. De toegestane milieucategorie op deze bouwpercelen is in het voorliggende bestemmingsplan aangepast naar maximaal categorie 2, met uitzondering van het perceel met het auto/garagebedrijf op Industriepark 31, dat is aangepast naar milieucategorie 3.1. Dit is in paragraaf 4.11 (milieuzonering) nader toegelicht. De afwaardering van de bedrijfscategorie van deze percelen is in samenspraak met de eigenaren gegaan; zie hiervoor paragraaf 6.2.2 (participatie).

Ten zuiden van de voormalige Netam-locatie (ten zuiden van de nieuw aan te leggen weg) is de bestaande bedrijvigheid aangeduid met milieucategorie 3.1, maar een smalle strook die grenst aan de nieuw aan te leggen weg wordt teruggerooid naar milieucategorie 2.

De aanduiding 'detailhandel volumineus' op het oostelijk deel van het plangebied wordt verwijderd. Op dit moment is er geen sprake (meer) van volumineuze detailhandel en dit wordt ook voor de toekomst niet voorzien.

3.2.3 Beeldkwaliteit woon-werk zone Netam-locatie

Voor de nieuwe bedrijfsbebouwing op de voormalige Netam-locatie is een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld. De beeldkwaliteitsparagraaf is opgenomen als Bijlage 1 Beeldkwaliteit woon-werk zoneNetam-locatie. De beeldkwaliteitsparagraaf wordt bij de vaststelling van het bestemmingsplan als apart besluit door de gemeenteraad vastgesteld en maakt dan onderdeel uit van de welstandsnota.

Voor zover de beeldkwaliteitsregels vertaald kunnen worden in 'harde' bouwregels zijn deze opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Ook moet de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen vergezeld gaan van een erfinrichtingsplan voor het voorterrein van de kavel van de woon-werklocatie.

De bedrijfswoningen hebben in beginsel een maximaal oppervlakte van 150 m2 en worden vrijstaand of inpandig gebouwd. Bij binnenplanse afwijking is een grotere oppervlakte mogelijk. De bedrijfswoningen worden aan de voorzijde van de bouwpercelen gebouwd, ter plaatse van een op de verbeelding aangeduide gevellijn.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.2 van de Awb moet een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is onderzocht welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor sommige daarvan is in specifieke wetgeving voorgeschreven op welke wijze de gevolgen dienen te worden onderzocht en getoetst.

4.2 Archeologie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.3. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Afweging

Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Op basis van deze bestemming is archeologisch onderzoek nodig bij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2.

Omdat het initiatief deze oppervlakte overschrijdt heeft een archeologisch onderzoek plaatsgevonden (Steekproefrapport 2021-04/07). Het onderzoek bestond uit een bureauonderzoek, en een veldonderzoek verkennende fase.

Het plangebied ligt op de oostelijke flank van een glaciale rug. Omstreeks 1500 vC veranderde het gebied door vernatting in een veenmoeras. De dichtstbijzijnde archeologische waarde is de Rodenborg die op 400 m afstand ligt en uit de nieuwe tijd dateert. De eerste bebouwing in het gebied staat op een kaart uit 1970. Op eerdere kaarten staat het terrein als heide en weiland.

In het plangebied zijn bodemresten gevonden die erop wijzen dat het zand langdurig droog is geweest tijdens de steentijd. Op basis daarvan zou het plangebied een geschikte vestigingsplek geweest kunnen zijn voor mensen tijdens de steentijd. De bodem is plaatselijk redelijk bewaard gebleven, maar op verreweg het grootste deel van het gebied is de gaafheid van de bodem matig tot slecht waardoor eventuele archeologische resten sterk zullen zijn aangetast. Het onderzoek heeft geen archeologische resten opgeleverd.

Geadviseerd is daarom om geen nader archeologisch onderzoek te laten uitvoeren en het terrein op archeologische gronden vrij te geven voor de voorgenomen herinrichting. Wel wordt erop gewezen dat als bij graafwerk archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dat daarvan direct melding dient te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016.

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 2 bij de toelichting.

Conclusie

Het planvoornemen kan wat betreft het aspect archeologie als uitvoerbaar worden geacht. De archeologische dubbelbestemming komt te vervallen ter plaatse van het onderzochte deel van het plangebied. Deze conclusie wordt onderschreven door de gemeente.

Voor het noordelijke plangebied blijft de archeologische dubbelbestemming gelden. Dit noordelijke plangebied wordt enkel om milieuzoneringstechnische redenen meegenomen. Hier wordt de bodem niet geroerd in het kader van de nieuwe ontwikkelingen.

4.3 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

Afweging

Netam was het eerste bedrijf dat zich vestigde op het eerste echte bedrijventerrein van het dorp Leek. Dat bedrijventerrein heet nu Industriepark Leek, met als enige straatnaam (ook) Industriepark. De vestiging van Netam was in 1959. Leek was destijds door de regering aangewezen als een industriekern. Dat betekende dat de regering subsidie verleende voor de vestiging van industrie. Het eerste bedrijf dat daar gebruik van maakte was de Netam.

De naam Netam is een afkorting van de Nederlandsche Tank-, Apparaten- en Machinefabriek en vervaardigde hydraulische kiepkonstructies voor vrachtwagens, oplegers, vuilnis- en aanhangwagens en dergelijke. Het bedrijf kwam uit Rotterdam en bestond al in 1932. Vóór 2010 was de Netam in Leek al opgehouden te bestaan, maar het gebouw bleef herkenbaar bestaan.

Hoewel het bedrijf een historische waarde heeft in de geschiedenis van ontwikkeling van het dorp Leek, ook als grote werkgever in het dorp, is in het plangebied nu geen cultuurhistorische waarde meer aanwezig. De bebouwing is immers gesloopt. Het plan tast daarom geen cultuurhistorische waarden aan.

Conclusie

Het initiatief kan voor het milieuaspect cultuurhistorie als uitvoerbaar worden geacht.

4.4 Bodem

Wettelijk kader

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Afweging

Verkennend bodemonderzoek

Voor het plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het verkrijgen van een indicatie van de kwaliteit van de grond en het ondiepe grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Op basis van zintuiglijke waarnemingen is op of in de bodem geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Op basis van de historie van het perceel en het uitgevoerde vooronderzoek wordt echter geconcludeerd dat het plangebied mogelijk als een verdachte locatie voor de aanwezigheid van asbest kan worden beschouwd. Gezien het feit dat het gehele terrein grotendeels is verhard, is het uitvoeren van een asbestonderzoek conform de NEN 5707 niet mogelijk. Aanbevolen wordt om na verwijdering van de verhardingen een asbestonderzoek uit te voeren.

Analytisch zijn in de boven- en ondergrond en in het grondwater licht tot plaatselijk matig verhoogde gehalten aan diverse stoffen geconstateerd. Hiervoor is het overig terreindeel, de spuitcabine en gesaneerde ondergrondse tank onderzocht.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “verdachte locatie”, juist is. Er zijn immers op de deellocaties enkele licht tot plaatselijk (spuitcabine) matig verhoogde gehalten aangetroffen. Met uitzondering van de plaatselijk aangetroffen verhoogde gehalten aan zink in de opgeboorde grond ter plaatse van de boringen 203 en 501, liggen de geconstateerde verhoogde gehalten onder het “criterium voor nader onderzoek”. De omvang van de matig verhoogde gehalten aan zink in de bovengrond ter plaatse van boringen 203 en 501 zijn met het verkennend onderzoek voldoende in beeld gebracht. De hoeveelheid wordt geschat op circa 20 m³. De verkregen resultaten vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van en de geplande ontwikkeling van het perceel.

Gezien het feit dat het terrein op basis van de gegevens verkregen tijdens het vooronderzoek als asbestverdachte locatie kan worden aangemerkt, wordt aanbevolen na verwijdering van de verhardingen een asbestonderzoek conform NEN5707 uit te voeren. Tijdens het bodemonderzoek is geen asbestonderzoek uitgevoerd aangezien het gehele terrein grotendeels is verhard, waardoor een asbestonderzoek conform NEN5707 niet mogelijk was.

Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat de grond, bij eventuele ontgravingswerkzaamheden, naar verwachting niet als schone grond kan worden hergebruikt. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het onderzoek is immers niet uitgevoerd conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit. Voor grond met concentraties onder de tussenwaarde, die op het perceel wordt toegepast gelden, gezien de geringe overschrijding(en) ten opzichte van de achtergrondwaarden, geen gebruiksbeperkingen.

Conclusie

De conclusie is dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding geven tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is er geen belemmering voor de voorgenomen planologische wijzigingen. De locatie is op basis van milieuhygiënische gronden geschikt voor de betreffende functies.

Wel luidt het advies na de verwijdering van verhardingen een asbestonderzoek uit te laten voeren. Ook kan de grond (bij eventuele ontgravingswerkzaamheden) naar verwachting niet als schone grond worden hergebruikt.

De gemeente onderschrijft deze conclusie en stelt eveneens dat de resultaten van het onderzoek geen aanleiding geven voor een nader onderzoek, ondanks er op sommige locatie wel verhoogde gehalten aan zink is aangetroffen. De gemeente beveelt ook aan om na sloop van de opstallen en verwijdering van de verhardingen een asbestonderzoek uit te voeren conform NEN5707 of NEN 5897, omdat de locatie wel is aangemerkt als asbestverdacht.

Verkennend mlieukundig asbest bodemonderzoek

Inmiddels heeft er een verkennend milieukundig asbest bodemonderzoek plaatsgevonden (Koops Grondmechanica d.d. 25 oktober 2022, zie Bijlage 4). Onderstaand zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen.

Veldwerk

Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Tijdens het onderzoek is gebleken dat onder de toplaag een puinlaag aanwezig is met een dikte die varieert van 0,3 tot 0,7 meter.

Analyseresultaten grond

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond van de kavels 5 en 6 licht verontreinigd is met minerale olie, PAK en PCB. De gehaltes blijven onder de norm voor nader onderzoek. In de overige geanalyseerde grondmengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld.

De gehaltes PFAS zijn zowel in de boven- als ondergrond niet verhoogd vastgesteld. Hieronder volgt een toelichting.

In de onderstaande tabel de gehaltes som PFOA en PFOS die zijn vastgesteld en de norm die gehanteerd wordt.

monster MM 1 bg MM 2 bg MM 3 bg MM 4 og MM 5 og
Gehalte som PFOA 0,26 0,4 0,14 0,14 0,14
Gehalte som PFOS 1,2 0,22 0,14 0,14 0,14

Tabel 4.1 Gehaltes som PFOA en PFOS in µg/kg (Bron: Koops)

Bij het toepassen van grond of baggerspecie op de landbodem gelden de normen uit onderstaande tabel 2. Bij een toepassing moet de kwaliteit van de toe te passen partij kleiner dan of gelijk zijn aan de toepassingsnorm. De toepassingseis in de eerste kolom van onderstaande tabel 4.2 is het resultaat van de dubbele toets aan zowel de eis die geldt voor de functie (landbouw/natuur, wonen of industrie) als de eis die geldt voor niet verslechteren van de bodemkwaliteit/stand-still (landbouw/natuur, wonen of industrie).

De strengste van de beide toetsen is de toepassingseis.

Toepassingseis (o.b.v. andere parameters)* Bijzonderheden t.a.v. grondwater bij de toepassing PFOS
(µg/kg)
PFOA
(µg/kg)
Overige PFAS (per individuele stof en incl. Gen X (µg/kg)
Landbouw/natuur
(< AW2000)
Geen 1,4 1,9 1,4
Toepassing onder grondwaterniveau (2) 1,4 1,9 1,4
Toepassing binnen grondwaterbeschermingsgebied 0,1 0,1 0,1
Wonen of Industrie Geen 3,0 7,0 3,0
Toepassing onder grondwaterniveau (2) 1,4 1,9 1,4
Toepassing binnen grondwaterbeschermingsgebied 0,1 0,1 0,1

Tabel 4. 2: toepassingsnormen voor het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem (in µg/kg ds)(1)


Alle gemeten gehaltes PFOS en PFOA blijven beneden de norm voor landbouw/natuur (< AW2000). Alleen bij het toepassen binnen een grondwaterbeschermingsgebied ligt de norm veel lager.

Tabel 4.2 staat overigens in bijlage 7 en de analyses zijn weergegeven in bijlage 6 van de rapportage asbestbodemonderzoek. Hieruit kan de som PFOA en PFOS worden achterhaald.

Analyseresultaten grondwater

Uit de analyseresultaten blijkt dat het grondwater niet verontreinigd is met de onderzochte parameters.

Analyseresultaten asbest

Uit de analyseresultaten blijkt dat in het puin geen asbestgehaltes boven de norm voor nader onderzoek (50 mg/kg ds) is vastgesteld. Nader onderzoek behoeft niet te worden verricht.

Conclusie

Bij het onderzoek zijn lichte verontreinigingen in de bovengrond aangetroffen die geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of milieu vormen.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt hoeven er geen beperkingen aan de gebruiks- c.q. bestemmingsmogelijkheden van het terrein te worden gesteld en er zijn derhalve geen belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor de voorgenomen bouwactiviteiten.

Indien er grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, moet er rekening mee worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.
Tot slot wordt opgemerkt dat de conclusie is gebaseerd op het vooronderzoek en de onderzoeksresultaten van dit onderzoek. Dit bodemonderzoek schetst een algemeen beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Bij eventueel grondverzet moet men rekening houden met mogelijk plaatselijk voorkomende (zintuiglijke) afwijkingen.

4.5 Ecologie

4.5.1 Wettelijk kader

WET NATUURBESCHERMING

Onderdeel van de Wet natuurbescherming is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Ook de bescherming van specifieke natuurgebieden is in de Wet natuurbescherming geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

4.5.2 Ecologische inventarisatie

Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen voor het aspect ecologie, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De inventarisatie is uitgevoerd door BügelHajema Adviseurs. Het rapport van de inventarisatie is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder worden de resultaten kort benoemd.

4.5.3 Conclusie

Voor een toetsing aan het onderdeel soortenbescherming van de Wnb is op basis van het uitgevoerde veldbezoek en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Een ontheffing voor de Wnb voor beschermde soorten is niet nodig. Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

Wat betreft de gebiedsbescherming van de Wnb kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van negatieve effecten op natuurgebieden.

Het milieuaspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit planvoornemen.

4.6 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Verschillende wet- en regelgeving is van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang.

Onderzoek

Uit de risicokaart (riscokaart.nl), waarvan hieronder een uitsnede, blijkt dat in de omgeving risicobronnen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBT21HERS1-VA01_0005.png"

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl).

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn twee Bevi-inrichtingen gevestigd, namelijk het bedrijf Hunter Douglas Europe (vervaardiging aluminium producten) aan het Industriepark 19 en het tankstation aan het Industriepark 4.

In het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Leek en Oldebert' (vastgesteld op 16 maart 2016) is voor het bedrijventerrein een veiligheidsstudie uitgevoerd. In deze studie zijn de risicobronnen geïnventariseerd. Uit het rapport komen de plaatsgebonden risicocontouren van het tankstation en het bedrijf Hunter Douglas Europe (resp. 25 en 35 meter) en de invloedsgebieden (resp. 150 en 300 meter) naar voren.


Tankstation

Het plangebied is niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontouren van het tankstation. Wel ligt een deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van het tankstation. In het invloedsgebied worden geen bedrijfswoningen toegestaan door het nieuwe plan en verandert er voor wat betreft externe veiligheid ook weinig: ook in de huidige situatie hebben deze gronden een bedrijfsbestemming.

Voor het LPG-tankstation moet het plan ook getoetst worden aan de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid'. Deze circulaire is in 2016 gepubliceerd en vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom LPG-tankstations. De circulaire vraagt een effectbenadering toe te passen als een bestemmingsplan het mogelijk maakt om kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation te realiseren. In de circulaire wordt naast de risicoafstanden zoals in het Bevi zijn bepaald, een effectzone van 60 meter aangehouden voor kwetsbare objecten zoals woningen en een zone van 160 meter voor zeer kwetsbare objecten. In het voornemen zijn geen woningen voorzien binnen een afstand van 60 meter vanaf het LPG-tankstation en geen zeer kwetsbare objecten binnen een afstand van 160 meter. Er is wel bedrijvigheid mogelijk, maar dit is in de huidige situatie ook al het geval. De circulaire vormt geen belemmering of vraagt geen nadere argumentatie voor het voornemen.


Hunter Douglas

Ook voor dit bedrijf geldt dat het plangebied niet ligt binnen de plaatsgebonden risicocontour van het bedrijf. Wel ligt een deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van het bedrijf. Binnen dit deel worden ook nieuwe woningen toegestaan. Dit betekent dat op grond van artikel 13 van het Bevi, het groepsrisico moet worden verantwoord voor dit bedrijf vanwege het toestaan van kwetsbare objecten.


Leidingen

In de omgeving bevinden zich twee aardgasbuisleidingen van de Gasunie (N-507-33 en N-507-40), die zijn gelegen naast het plangebied aan de Lindensteinlaan.

Op basis van de leidinggegevens die in het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Leek en Oldebert' zijn verstrekt, ligt de 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen op 70 meter afstand van de leidingen, de 100% letaliteitsafstand op 50 meter. De VRG baseert de afstanden in haar advies op de druk en diameter van de leiding en komt uit op een 1% letaliteitsgrens van circa 75 meter en een 100% letaliteitsgrens van circa 42 meter. Het plangebied ligt deels binnen deze afstanden. Het gaat dan enkel om een deel van de grootste kavel waar in dit bestemmingsplan bedrijvigheid tot en met categorie 3.1 wordt toegestaan, zonder bedrijfswoning. In de huidige situatie is ook sprake van bedrijvigheid op deze gronden.


Het invloedsgebied van buisleidingen is het gebied binnen de 1% letaliteitsafstand. Op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is het opstellen van een groepsrisico verantwoording bij buisleidingen nodig bij aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied van een buisleiding. Hiervan is in dit geval geen sprake.


Vervoer van gevaarlijke stoffen

De N372 loopt langs de noordoostzijde van het bedrijventerrein. De weg is opgenomen in het provinciaal basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. De Omgevingsverordening geeft aan dat langs wegen die deel uit maken van het provinciale basisnet moet worden voorkomen dat in een zone van 30 m nieuwe objecten voor minder zelfredzame personen worden gerealiseerd. Bij ontwikkelingen die geheel of gedeeltelijk binnen 200 m van de weg plaatsvinden, moet het groepsrisico worden berekend c.q. verantwoord.


De 30 m zone ligt niet over het plangebied. Wel ligt het plangebied voor een deel binnen de 200 meter zone. In de Omgevingsverordening is een uitzondering opgenomen voor een verantwoording waar in dit geval gebruik van kan worden gemaakt. Een verantwoording is niet nodig wanneer minder dan 10 jaar geleden een verantwoording is opgesteld en minder dan 41 woningen in het nieuwe plan mogelijk worden gemaakt (artikel 2.23.2). In het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Leek en Oldebert' is een verantwoording opgesteld en het plan maakt minder dan 41 woningen mogelijk. Voor de provinciale weg is daarom geen verantwoording van het groepsrisico nodig.

Op onderstaande afbeelding zijn de invloedsgebieden ingetekend op de voorgenomen ontwikkeling. Het gebied waar volgens het bestemmingsplan bedrijfswoningen zijn toegestaan, is als oranje gearceerd. Met een groene lijn is het invloedsgebied van het LPG tankstation weergegeven, met een roze lijn is het invloedsgebied van de buisleiding weergegeven. Te zien is dat de bedrijfswoningen buiten deze invloedsgebieden liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBT21HERS1-VA01_0006.jpg"

Figuur 4.2 Voorgenomen ontwikkeling en invloedsgebieden (bron ondergrond: BBAW)


Verantwoording groepsrisico

Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het bedrijf Hunter Douglas, is een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Deze verantwoording is als Bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd. In de verantwoording is ook het advies van de Veiligheidsregio Groningen verwerkt.

Conclusie

Uit het onderzoek en de verantwoording blijkt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het voornemen. Het restrisico wordt beperkt en acceptabel geacht.

4.7 Geluid

Wettelijk kader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

Daarnaast geldt een zelfstandige toetsing (buiten het bestemmingsplan om) van het aspect geluidhinder in het kader van het Activiteitenbesluit.

Onderzoek verkeerslawaai

De gemeente stelt dat een onderzoek naar wegverkeerslawaai voor de bedrijfswoningen niet noodzakelijk wordt geacht. In het bestemmingsplan is opgenomen dat het geluidsniveau ten gevolge van industrielawaai in gevoelige ruimten van de bedrijfswoningen niet meer dan 35 dB(A) mag bedragen. Hiervoor zal voldoende geluidwering moeten worden aangebracht, zodat bij een maximaal mogelijke groei van het industrielawaai tot een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 65 dB(A) etmaalwaarde op de gevel, het binnenniveau aan de norm voldoet. De aan te brengen geluidwering voor bescherming tegen industrielawaai, zal voldoende bescherming bieden tegen wegverkeerslawaai.

Onderzoek industrielawaai

De Omgevingsdienst heeft een advies gegeven of de nieuwbouw van de bedrijfswoningen in het gebied mogelijk beperkende gevolgen voor de omliggende bedrijven heeft, en of onderzoeken nodig zijn om hier uitsluitsel over te krijgen. Hieronder is het advies verwoord. Het advies is ook opgenomen als Bijlage 12.

Een beoordeling van de mate van geluidhinder geschiedt op een gevel van een gevoelig gebouw. Een bedrijfswoning is een geluidgevoelig object, maar heeft een lager beschermingsniveau dan een gevoelig object met alleen een woonfunctie. Indien een bedrijfswoning onderdeel is van een inrichting waarop de beoordeling van geluidhinder betrekking heeft, wordt deze woning niet in deze beoordeling meegenomen. Een andere uitzondering dat een bedrijfswoning niet in een beoordeling wordt betrokken is indien deze zich op een Wgh geluidgezoneerd industrieterrein bevindt. Het bedrijventerein Leek (volgens de Wgh nog steeds een industrieterrein) is een geluidgezoneerd industrieterrein.

De gemeente heeft er vooralsnog niet voor gekozen om (delen van) het geluidgezoneerd industrieterrein te dezoneren. Gezien het feit dat het voorliggend bestemmingsplan het vestigen van zogenaamde 'grote lawaaimakers' toelaat, is de Wgh van toepassing. De Wgh kent het begrip bedrijfswoning op een industrieterrein niet. Dit betekent dat deze bedrijfswoningen niet worden beschermd tegen geluidshinder die veroorzaakt wordt door bedrijven op dit industrieterrein. Hierin wordt tevens geen onderscheid gemaakt in bestaande en geprojecteerde bedrijfswoningen.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat zolang het wettelijk toetsingskader van de Wgh van toepassing is, dit betekent dat na het realiseren van deze bedrijfswoningen op het industrieterrein, de wet geen beperkingen geeft voor de vergunde rechten van bedrijven op het industrieterrein. Voor de goede ruimtelijke ordening dient echter wel te worden getoetst aan de aanvaardbaarheid van een gezonde leefomgeving als gevolg van het industrielawaai. Hiervoor is de geluidsbelasting op de zeven woningen berekend.

Uit de berekeningen is naar voren gekomen dat cumulatief wordt voldaan aan de grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde die de Handreiking adviseert bij vergunningverlening. Dat wil nog niet zeggen dat de uitwendige gevelwering over een geluidwering van 30 dB(A) dient te beschikken om aan een binnengrenswaarden van 35 dB(A) te kunnen voldoen. De theoretische geluidsbelasting als gevolg van verdere ontwikkelingen op het industrieterrein is 56 dB(A). Hierbij is de geluidsbelasting van nieuwe bedrijven nog niet meegenomen. In de nabije omgeving van de bedrijfswoningen worden voornamelijk bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. De geluidsbelasting zal dus niet veel hoger worden dan de 56 dB(A). Wanneer minder dan 30 dB(A) geluidwering wordt gewenst dan zal onderzoek moeten aantonen dat met minder kan worden volstaan.

Uit de Handreiking industrielawaai en vergunningen blijkt dat bij een geluidsbelasting als gevolg van het Industrielawaai tussen 50 dB(A) en 55 dB(A) is sprake van 10% -20% ernstig gehinderen en tussen 55 dB(A)- en 60 dB(A) sprake van 20%-25% ernstig gehinderden.

Mocht in de toekomst om wat voor redenen dan ook het vestigen van de zogenaamde grote lawaaimakers worden uitgezonderd, dan is de Wgh niet meer van toepassing en vervalt de geluidszone van rechtswege. De bedrijfswoningen op het bedrijventerrein dienen in dat geval wel te worden beschermd tegen geluidshinder. Dit kan voor de omliggende bedrijven leiden tot een knelpunt. Om dit te kunnen ondervangen is het mogelijk dat de gemeente een gemeentelijk geluidbeleid voor dit bedrijventerrein gaat vaststellen, waarmee de bestaande rechten van de bedrijven op dit bedrijventerrein niet zullen worden aangetast. Dit geluidbeleid zal dan als toetsingskader bij zowel een melding in het kader van het Activiteitenbesluit als bij vergunningverlening kunnen worden toegepast.

De conclusie is dan ook dat de geadviseerde grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde niet wordt overschreden. De problemen die kunnen ontstaan bij het komen te vervallen van de zone zijn te ondervangen door het opstellen van gemeentelijk geluidbeleid.

Geadviseerd wordt om in het bestemmingsplan de voorwaarde te stellen om het gebruik van deze bedrijfswoningen te beperken tot het gebruik in combinatie met het bijbehorende bedrijf op hetzelfde bouwperceel. Dit advies is gewaarborgd in artikel 3.5 onder g, dat stelt dat het gebruik van een bedrijfswoning verboden is, indien er geen sprake is van een functionele binding met het op hetzelfde bouwperceel gevestigde bedrijf.

In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen de woningen getoetst worden aan het Bouwbesluit en de in dit Besluit voorgeschreven norm (35 dB(A)) voor geluidsgrenswaarden in geluidsgevoelige binnenruimten bij nieuwbouw. Op deze manier wordt een goed woon- en leefklimaat in de woningen gegarandeerd.

Conclusie

In het bestemmingsplan is opgenomen dat de bedrijfswoningen moeten zijn voorzien van een gevelisolatie die 30 dB(A) geluidwering heeft ter plaatse van geluidgevoelige binnenruimten, tenzij uit onderzoek blijkt dat met een representatieve invulling van het bedrijventerrein met een lagere geluidwering blijvend kan worden voldaan aan de eis om het binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde in geluidgevoelige binnenruimten te bereiken.

Daarnaast mag de bedrijfswoning niet worden gebruikt, indien geen sprake is van functionele binding met het op hetzelfde bouwperceel gevestigde bedrijf.

Er kan worden gesteld dat het milieuaspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

4.8 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  1. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  2. 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  3. 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  4. 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  5. 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Onderzoek
Ad. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor bedrijventerreinen geldt, dat bij het toevoegen van gebouwen de ondergrens (in beginsel) bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2 ligt.

Het Netam-bedrijf is een aantal jaren geleden gesloopt. De bebouwing die hiervoor in de plaats komt, bedraagt niet meer dan de oppervlakte aan gesloopte bebouwing. Daarom kan worden geconcludeerd dat de bruto-vloeroppervlakte netto circa gelijk blijft. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 2.2.1 wordt hier kort op ingegaan.

4.9 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'. Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van bedrijfsbebouwing, inclusief zeven (vrijstaande) bedrijfswoningen. Hiervan is een deel bestemd voor bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 (met bedrijfswoningen) en een deel voor bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.1 (zonder bedrijfswoningen).

Het plangebied ligt in weinig stedelijk gebied, in de bebouwde kom.

Op basis van de CROW-publicatie nr. 381 'Kencijfers wonen, werken en voorzieningen' (2018) is de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning in dit type gebied bepaald op maximaal 8,6 ritten per etmaal. De totale verkeersgeneratie van de zeven woningen bedraagt afgerond 61 ritten.

Voor een bedrijventerrein zijn kentallen opgenomen in de CROW-publicatie. Voor dit bedrijventerrein gaan we uit van het type bedrijventerrein met het hoogste aantal verkeersbewegingen per netto hectare bedrijventerrein (worstcase). Het gaat dan om een hoogwaardig bedrijventerrein. Per hectare geldt voor dit type een aantal van 174 ritten met personenauto's en 34 ritten met vrachtauto's. Het plangebied kent één groot bouwvlak met een oppervlakte van in totaal circa 25.300 m2. Hiervan kan 70% bebouwd worden, dus de netto oppervlakte is 17.715 m2. Dit is bijna ongewijzigd gebleven ten opzichte van het geldende plan. Het bedrijventerrein genereert in totaal tot 308 ritten van personenauto's per etmaal en 60 ritten met vrachtauto's.

Het totale plan genereert dus (61+308+60=) 429 ritten, waarvan 14% vrachtverkeer.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit is de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 voor dit plan bepaald (zie afbeelding hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBT21HERS1-VA01_0007.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Onderzoek achtergrondniveau

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2017, welke in 2018 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

Uit onderzoek blijkt dat in de omgeving van het plangebied de achtergrondniveaus ruim onder de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5) blijven.

Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppefld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen van een vergunning.

In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

In overeenstemming met het gewijzigde Besluit m.e.r. moet voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. De drempelwaarden zijn met andere woorden indicatief. Ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.). Op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of er al dan niet een m.e.r. noodzakelijk is.

Onderzoek

Op het voornemen is categorie 11.3 uit bijlage I, onderdeel D, van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. De drempelwaarden, activiteiten die betrekking hebben op een oppervlakte van 75 hectare of meer, worden niet overschreden. Omdat de oppervlakte onder de drempelwaarde van 75 hectare zit, voldoet een vormvrije m.e.r. beoordeling. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld, die is opgenomen in Bijlage 13.

Het project is in vergelijking met de drempelwaarde van een uitbreiding van een industrieterrein van een relatief geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen. Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat geen relevante effecten bestaan die het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Om bovenstaande reden is het doorlopen van een m.e.r.- procedure niet nodig.

Conclusie

Het bevoegd gezag heeft op 9 mei 2023 beslist dat het doorlopen van een m.e.r.- procedure niet nodig is.

4.11 Milieuzonering

Wettelijk kader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009). Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Goed beschouwd gaat het om twee vragen:

  1. 1. Zijn er bedrijven in de omgeving aanwezig die een beperkend effect kunnen hebben op de mogelijkheden waarin dit bestemmingsplan voorziet?
  2. 2. Leiden de planologische mogelijkheden van deze partiële herziening tot beperkingen in de omgeving?

Onderzoek

In het plangebied worden zeven bedrijfswoningen mogelijk gemaakt, die in een op de verbeelding aangeduide gevellijn zullen worden gebouwd. Dit zijn milieugevoelige functies.

De woningen zijn echter geprojecteerd op een gezoneerd industrieterrein. Met het oog op de bijzondere aard van dergelijke industrieterreinen — specifiek bedoeld voor vestiging van bedrijven die een (zeer) hoog geluidniveau op het bedrijfsterrein kunnen meebrengen — heeft de wetgever het in het belang van de bescherming van het milieu niet nodig geacht om woningen op het gezoneerde industrieterrein een specifieke bescherming tegen geluid te geven. Vanuit een goede ruimtelijke ordening moet er wel sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zowel bedrijven buiten het plangebied als de nieuwe bedrijven in het plangebied kunnen effect hebben op het woon- en leefklimaat in de bedrijfswoningen.

In de VNG-brochure wordt onderscheid gemaakt tussen een 'rustige woonwijk' en een 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor. In dit geval is er in de omgeving van het plangebied sprake van een matige tot sterke functiemenging. Rondom het plangebied zijn verschillende bedrijven aanwezig, zoals autobedrijven, een tankstation en een productiebedrijf zoals Hunter Douglas. De aard van de omgeving en de hogere milieubelasting die al aanwezig is, rechtvaardigt daarom het typeren van het gebied als 'gemengd gebied'. Hiermee is het mogelijk een kleinere afstandrichtlijn aan te houden, namelijk de richtafstand die hoort bij een categorie lager in een rustige woonwijk. Dit betekent dat de richtafstanden voor de verschillende milieucategorieën als volgt zijn:

Milieu-
categorie
Richtafstand in m
(gemengd gebied)
1 0
2 10
3.1 30
3.2 50
4.1 100
4.2 200

Voor het aspect gevaar geldt overigens dat verkleining van de richtafstanden niet is toegestaan in gemengd gebied. In de paragraaf 4.6 wordt ingegaan op externe veiligheid en de risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied en welke zones/afstanden hiervoor moeten worden aangehouden.

Op onderstaande afbeelding zijn de richtafstanden over het planvoornemen geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPBT21HERS1-VA01_0008.jpg"

Figuur 4.3: Richtafstanden milieuzonering (bron ondergrond: BBAW).

Bedrijvigheid buiten plangebied

Ten zuiden van het plangebied

Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijf Hunter Douglas Europe (vervaardiging aluminium producten) met een milieucategorie van 4.1. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 100 meter (zie groene stippellijn in figuur 4.3). Door het voornemen is het mogelijk om net binnen 100 meter van het bedrijf bedrijfswoningen te bouwen. In dit geval is dat acceptabel. Voor het milieuaspect geluid geldt dat dit acceptabel is, omdat tussen het bedrijf en de te bouwen bedrijfswoningen andere bedrijfsbebouwing staat, wat de bedrijfswoningen voor eventueel geluid worden afgeschermd. Het milieuaspect gevaar ten aanzien van dit bedrijf is beoordeeld in paragraaf 4.6 en leidt niet tot problemen. De andere milieuaspecten (geur en stof) zijn in het geval van dit bedrijf niet relevant.

Ten oosten van het plangebied

Ten oosten van het plangebied staat een bedrijfsgebouw, dit betreft een berging van autobedrijf Hofman (Industriepark 49), met een milieucategorie 3.1 en een richtafstand van 30 m (zie blauwe stippellijn rechts op figuur 4.3). Binnen de richtafstand van dit bedrijf worden geen bedrijfswoningen mogelijk gemaakt.

Ten westen van het plangebied

Hier zijn bedrijfsactiviteiten gevestigd van milieucategorie 3.1. Op figuur 4.3 is een verticale blauwe stippellijn te zien die de afstand van 30 meter aangeeft vanaf de bedrijven ten westen van het plangebied. De percelen van de woon-werkzone op de voormalige Netam-locatie liggen voor een belangrijk deel binnen de richtafstanden. Binnen deze zone mag dan geen woning (zonder onderzoek) worden gebouwd.

Bedrijvigheid binnen plangebied

Binnen het grote bouwvlak aan de zuidkant van het plangebied blijven in de nieuwe situatie bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan, met uitzondering van de noordelijke strook van dit vlak. In deze noordelijke strook worden alleen bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. De afstand tot de nieuw te bouwen bedrijfswoningen is hiermee voldoende groot om te voldoen aan de richtafstanden die gelden voor deze categorieën (respectievelijk 30 en 10 m)

In het noorden van het plangebied is een aantal bedrijven gevestigd waar in het geldende bestemmingsplan milieucategorie 3.2 bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Op figuur 4.3 is de horizontale rode stippellijn te zien, die de richtafstand van 50 meter aangeeft vanaf de bedrijven in het noorden van het plangebied. In de noordelijke strook van het plangebied komen in werkelijkheid echter alleen bestaande bedrijven met milieucategorie 2 voor (zie paragraaf 3.2.2). Bij milieucategorie 2 kan een afstand van 10 meter worden aangehouden In het voorliggende bestemmingsplan wordt de toegestane milieucategorie op deze kavels, - na overleg met de betreffende ondernemers - aangepast naar milieucategorie 2. Hiermee wordt de richtafstand 10 meter en vallen hier geen toekomstige bedrijfswoningen binnen. Een uitzondering is gemaakt voor het auto/garagebedrijf op Industriepark 31, dat wordt aangepast naar milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter.

In de zuidwesthoek van het plangebied zijn twee nieuwe bedrijfskavels gepland met bedrijvigheid tot en met categorie 3.1. Tussen deze bedrijfskavels en de dichtstbij gelegen kavel waarop een bedrijfswoning is toegestaan, ligt een perceel waar categorie 2 is toegestaan zónder bedrijfswoning. Op die manier wordt ook voor deze kavels voldoende afstand aangehouden.

Op de nieuw te ontwikkelen bouwpercelen met bedrijfswoningen (woon-werk) wordt milieucategorie 2 toegestaan. De precieze situering - afgezien van een plaatsing in of achter de voorgevellijn - van de bedrijfswoningen is niet vastgelegd op de verbeelding, maar uit het bovenstaande blijkt dat de afstand tot andere bedrijfsactiviteiten op alle bouwpercelen met geprojecteerde bedrijfswoningen voldoende is voor een goede ruimtelijke ordening.

Niet uitgesloten is dat zich In de (nabije) toekomst ontwikkelingen voordien die leiden tot een afwaardering van de milieucategorie van de omliggende bedrijven. Deze bedrijfsactiviteiten leveren nu nog beperkingen op voor de situering van de in totaal 7 toegestane bedrijfswoningen (woon-werk) op de voormalige Netam-locatie. Om deze reden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de percelen waar op dit moment (nog) geen bedrijfswoning kan worden opgericht.

Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt geconludeerd dat het thema milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.12 Verkeer En Parkeren

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de weg Industriepark, die aansluit op de Oldebertweg in Leek. Daarnaast wordt een nieuwe weg aangelegd in het plangebied.

Voor de verkeersstructuur is de Oldebertweg de hoofdontsluiting. De weg Industriepark vormt de interne ontsluitingweg voor de bedrijven in voorliggend bestemmingsplan. Het voorliggende plan kan enige verkeersgeneratie veroorzaken (zie ook paragraaf 4.9). Deze verkeersgeneratie is zeer klein en de bestaande ontsluitingsstructuur kan een dergelijke beperkte toename aan.

Wat betreft het aspect parkeren is uitgangspunt dat het verkeer voor de bedrijven in beginsel op eigen terrein dient te parkeren. De (interne) wegen op het bedrijventerrein zijn niet aangelegd om bij parkeren op de weg een voldoende doorstroming te waarborgen. De gemeente wil voorkomen dat de parkeerdruk op de openbare ruimte wordt afgewenteld. Indien er toch overloop op de openbare wegen nodig is, kan dit worden toegestaan. Ook zal bij toepassing van afwijkingsregels ten behoeve van het parkeren op eigen erf voorwaarden worden gesteld. Zo nodig kan dit door inrichtingsmaatregelen worden ondersteund.

De aspecten verkeer en parkeren vormen daarmee geen belemmering voor het voornemen.

4.13 Water

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van waterschap Noorderzijlvest. Via de Digitale Watertoets is waterschap Noorderzijlvest van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. De watertoets is uitgevoerd op 15 oktober 2020 en opgenomen in Bijlage 14. Op basis van deze toets is de korte procedure van toepassing. Het plan heeft waarschijnlijk beperkte invloed op de waterhuishouding. Als uitkomst van de watertoets is de Standaard Waterparagraaf opgenomen om te gebruiken voor de uitwerking van de relevante wateraspecten in uw plan.

Waterbeleid

Juridisch kader

In het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is het verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Missie

Waterschap Noorderzijlvest staat voor veilig, voldoende en schoon water. Het Waterschap creëert hiermee een basis voor een gezonde en toekomstbestendige leef-, woon- en werkomgeving in Groningen en Noord-Drenthe.

Vigerend beleid

Het beleid van Waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.

Veilig, voldoende en schoon water

Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen willen wij hier invulling aan geven. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Ons regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied.

Uitgangspunten van het waterschap en alle betrokkenen bij het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen zijn:

  • Het vasthouden, bergen en afvoeren van water (trits: kwantiteit)
  • Het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit)

Borgen integrale afweging

Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen.

Wateradvies

Verhardingstoename

Uit de gegevens blijkt dat de verhardingstoename in dit plan beperkt is. Het plangebied is nu al grotendeels verhard, het percentage verharding neemt naar alle waarschijnlijkheid daarom niet toe. De verhouding verhard/onverhard oppervlakte blijft ongeveer gelijk. Het is daarom niet nodig om compenserende maatregelen te nemen.


Grondwater

Houdt bij nieuwe ontwikkelingen rekening met de drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen zijn in het wateradvies indicatieve droogleggingsnormen opgenomen.

Afvoer hemelwater

Het hemelwater wordt afgevoerd via een (verbeterd) gescheiden stelsel dat leidt naar oppervlaktewater waar het vervolgens wordt geloosd.

Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Als er mogelijkheden zijn om het hemelwater rechtstreeks naar aanwezig oppervlaktewater af te voeren, heeft dat voorkeur. Het waterschap kan nadere eisen stellen om het ontvangende oppervlaktewater daarvoor geschikt te maken.

In het kader van het vooroverleg heeft het Waterschap aandacht gevraagd voor het verschil in maaiveldhoogte tussen de bestaande terreinen aan de west- en noordzijde van het plangebied. De bestaande terreinen liggen ongeveer 0,50 m hoger dan het plangebied. Zonder maatregelen kan bij hevige neerslag afstromend hemelwater leiden tot (grond)wateroverlast op de percelen van de bedrijfswoningen binnen het plangebied. Het Waterschap adviseert daarom om langs de west en noordgrens te zorgen voor een adequate wateropvang en -afvoer. Bij voorkeur door de bestaande sloot in de noordwesthoek uit te breiden in oostelijke en zuidelijke richting.

Over dit advies van het Waterschap heeft overleg plaatsgevonden tussen Waterschap en initiatiefnemer en afgesproken is om de bestaande sloot in zuidelijke richting. De sloot zal op de verbeelding worden aangeduid als 'water'.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

In haar vooroverlegreactie stemt het waterschap in met het bestemmingsplan (zie paragraaf 6.2).

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Leek en Oldebert'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. Onderstaand worden de bestemmingen afzonderlijk besproken.

BEDRIJVENTERREIN

Artikel 3 regelt de bestemming voor 'Bedrijventerrein'. Er zijn aanduidingen opgenomen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Bedrijvenlijst (bij de regels) en die behoren tot en met maximaal milieucategorie 2, en bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3.1. Beide maximale categorieën 2 en 3.1 zijn aangeduid op de verbeelding. Daarnaast is productiegebonden detailhandel en een webwinkel en/of een afhaalpunt toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'water' is een watergang aanwezig c.q. wordt uitgebreid (zie ook paragraaf 4.13).

De bestaande bedrijfswoningen in het noorden en westen van het plangebied zijn aangeduid met de aanduiding 'bedrijfswoning'.

Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' staat een bestaand trafostation.

Er zijn in totaal 7 bedrijfswoningen toegestaan op nieuwe bouwpercelen op de voormalige Netam-locatie. De bedrijfswoningen zijn aangeduid met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ter plaatse van de milieucategorie 'bedrijf tot en met categorie 2'. Een bedrijfswoning is bedoeld voor (het huishouden van) een persoon met een aantoonbare functionele binding met de bedrijfsvoering. Het dient om een volwaardig bedrijf te gaan waarin minimaal één persoon fulltime werkzaam is. In dat kader is eveneens een minimaal oppervlakte voor het bedrijfsgebouw en een maximaal oppervlakte van bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken opgenomen.

De bedrijfswoningen moeten zijn voorzien van een gevelisolatie die 30 dB(A) geluidwering heeft ter plaatse van geluidgevoelige binnenruimten.

Een erfinrichtingsplan voor het voorerfgebied moet onderdeel uitmaken van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen. Het gebruik van de bedrijfsbebouwing op een bouwperceel op de woon-werklocatie is verboden, indien de erfinrichting op het voorterrein níét is aangelegd en in stand wordt gehouden conform het erfinrichtingsplan.

Voor de bedrijfsbebouwing in de woon-werk zone op de voormalige Netam-locatie is een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld, die als bijage bij de toelichting is gevoegd en die ook als afzonderljk besluit door de gemeenteraad wordt vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota.

Aan het bouwen van de gebouwen, bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn diverse andere bouwregels gesteld.

Voorts gelden er specifieke gebruiksregels, waaronder bijvoorbeeld het verbod op het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren en buitenopslag op het voorerfgebied.

Onder voorwaarden kan van sommige bouw- en gebruiksregels bij omgevingsvergunning worden afgeweken.

Vanwege beperkingen als gevolg van de milieuzonering van aangrenzende bedrijfspercelen zijn bedrijfswoningen niet overal op de voormalige Netam-locatie toegestaan. Omdat de milieuzonering in de (nabije) toekomst misschien alsnog wordt afgewaardeerd, zijn deze gronden als 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' in de regels en op de verbeelding opgenomen. Hiermee wordt geregeld dat, indien de beperkingen ten aanzien van de milieuzonering, zijn opgeheven, op deze gronden alsnog bedrijfswoningen mogen worden opgericht. Het totale toegestane aantal bedrijfswoningen op de voormalige Netam-locatie blijft ook na wijziging 7.

VERKEER

Deze gronden zijn bestemd voor wegen en straten, voet- en fietspaden en sloten, bermen en beplanting. Daaraan ondergeschikt zijn onder andere groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. Artikel 4 bepaalt dat gebouwen niet toegestaan zijn, met uitzondering van bestaande gebouwen (dit betreft een trafostation dat deels binnen de bestemming 'Verkeer' staat). Aan het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorwaarden gesteld. Ten hoogste twee rijstroken zijn toegestaan.

WAARDE - ARCHEOLOGIE 5

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden. Artikel 5 geeft bouwregels, waarbij een archeologisch onderzoek is vereist indien de bouwactiviteiten betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 1.000 m2. Daarnaast geldt voor een aantal werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een vergunningplicht. Hierbij kan worden gedacht aan het ophogen of ontgraven van de bodem, het aanleggen van leidingen en het aanbrengen van diepwortelende beplanting.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

ANTI-DUBBELTELREGEL

Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

ALGEMENE BOUWREGELS

In de algemene bouwregels (Artikel 7) zijn regels gesteld voor reclamemasten, ondergeschikte bouwdelen, dakopbouwen en meetverschillen.


ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

In de algemene gebruiksregels (Artikel 8) is aangegeven welke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen.

ALGEMENE AANDUIDINGSREGELS

In Artikel 9 is de aanduiding 'overige zone - gezoneerd terrein' opgenomen. Deze aanduiding geldt voor het gehele plangebied en wijst de gronden aan als geluidgezoneerd terrein. Overigens maakt de bestemming 'Bedrijventerrein' de bouw van geluidzoneringsplichtige inrichtingen niet mogelijk.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

In de algemene afwijkingsregels (Artikel 10) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking is geen vanzelfsprekendheid. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

OVERIGE REGELS

De overige regels (Artikel 11) bevatten de parkeernormen, om te waarborgen dat sprake is van voldoende parkeergelegenheid bij de bedrijven.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 12 en Artikel 13.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Conform artikel 6.12, eerste lid, Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.

Daarnaast kan een belanghebbende, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak. Eventuele planschade wordt verhaald op initiatiefnemer. Dit wordt vastgeleg in een planschadeovereenkomst.

De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn aldus voor rekening van initiatiefnemer. Initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverlegreacties

Het bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 Bro voor overleg voorgelegd aan de provincie Groningen, het Waterschap Noorderzijlvest, de Veiligheidsregio Groningen en de Omgevingsdienst Groningen. De vooroverlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 16. De reactienota, waarin de gemeente reageert op de vooroverlegreacties, is opgenomen in Bijlage 15. De reacties zijn waar nodig verwerkt in dit plan, dan wel worden tijdens de uitvoeringsfase (bouwplan) in acht genomen.

6.2.2 Participatie

Op 7 maart 2023 is een informatiebijeenkomst gehouden voor omliggende bedrijven en omwonenden. Hierbij kwam naar voren dat er twee ondernemers problemen hadden met de afwaardering van hun bedrijfslocatie naar milieucategorie 2. Dit gaat om Industriepark 31 en 27.

De initiatiefnemer en de gemeente hebben als vervolg daarop overleg gehad om te bepalen welke aanassingen nodig/gewenst zijn op het ontwerp bestemmingsplan. Dit heeft geleid tot de volgende conclusies:

  1. 1. De kavels Industriepark 33-41 kunnen conform het ontwerp bestemmingsplan naar milieucategorie 2 (is in het huidige bestemmingsplan 3.1). De betreffende eigenaren hebben hier geen problemen mee. (meeste waren aanwezig. Die niet aanwezig waren, is individueel contact mee geweest).
  2. 2. Het bedrijfsperceel Industriepark 31 wordt afgewaardeerd naar 3.1. Dit is in het huidige bestemmingsplan 3.2.
  3. 3. De planologische situatie van de kavels Industriepark 25-29 wordt niet gewijzigd. Deze blijven milieucategorie 3.1. en kunnen buiten dit bestemmingsplan blijven. Als gevolg van deze keuze kan er op kavel 7 geen bedrijfswoning gerealiseerd worden.

De aanpassingen zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Vooroverlegpartners hebben eveneens laten weten akkoord te zijn met het bestemmingsplan; zie Bijlage 17.

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Beeldkwaliteit Woon-werk Zone Netam-locatie

Bijlage 1 Beeldkwaliteit woon-werk zone Netam-locatie

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Asbest Bodemonderzoek

Bijlage 4 Asbest bodemonderzoek

Bijlage 5 Beknopte Natuurtoets

Bijlage 5 Beknopte natuurtoets

Bijlage 6 Aerius-rapportage

Bijlage 6 AERIUS-rapportage

Bijlage 7 Aerius - Bijlage Aanlegfase

Bijlage 7 AERIUS - bijlage aanlegfase

Bijlage 8 Aerius - Bijlage Gebruiksfase

Bijlage 8 AERIUS - bijlage gebruiksfase

Bijlage 9 Lpg Groepsrisicoberekening Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Leek En Oldebert'

Bijlage 9 LPG groepsrisicoberekening bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Leek en Oldebert'

Bijlage 10 Advies Omgevingsdienst Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Leek En Oldebert'

Bijlage 10 Advies Omgevingsdienst bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Leek en Oldebert'

Bijlage 11 Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 11 Verantwoording groepsrisico

Bijlage 12 Advies Geluid

Bijlage 12 Advies geluid

Bijlage 13 Aanmeldnotitie

Bijlage 13 Aanmeldnotitie

Bijlage 14 Watertoets

Bijlage 14 Watertoets

Bijlage 15 Overlegnotitie

Bijlage 15 Overlegnotitie

Bijlage 16 Vooroverlegreacties

Bijlage 16 Vooroverlegreacties

Bijlage 17 Reactie Vooroverlegpartners Terinzagelegging

Bijlage 17 Reactie vooroverlegpartners terinzagelegging