KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
Artikel 5 Waarde - Landschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgang- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Het Plangebied
1.2 Geldend Bestemmingsplan
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
2.3 Toetsing Aan Wijzigingsregels
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Ecologie
4.3 Milieuzonering
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Bodem
4.7 Water
4.8 Archeologie
4.9 Cultuurhistorie
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Kabels En Leidingen
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.13 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Stikstofonderzoek
Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Archeologisch En Cultuurhistorisch Bureauonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Booronderzoek
Bijlage 7 Grondruil Ezinge

Klieflocatie Ezinge

Wijzigingsplan - Gemeente Westerkwartier

Vastgesteld op 07-06-2022 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Klieflocatie Ezinge met identificatienummer NL.IMRO.1969.BPEZ21HERS1-VA01 van de gemeente Westerkwartier;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen. Na vaststelling maakt het wijzigingsplan onderdeel uit van het bestemmingsplan "Ezinge" met identificatienummer NL.IMRO.0053.BPEZ2011BEHE1-VA01, vastgesteld op 7 juni 2012.

1.4 aan- en uitbouw:

een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aan huis verbonden beroep en/of bedrijf:

een dienstverlenend beroep en/of bedrijf, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bed and breakfast:

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt, die geschikt is voor maximaal vier personen, verdeeld over maximaal twee slaapkamers en is bedoeld voor doorstroom in de recreatieve verhuur;

1.10 bestaand:

  1. 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een ‘lichte’ constructie met een overwegende transparante uitstraling;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel ruimtelijk als functioneel als het belangrijkste gebouw op het bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.26 milieusituatie:

de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (onder andere bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (onder andere woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;

1.27 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.28 peil:

  1. 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.29 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.30 sociale veiligheid:

een ruimtelijke situatie die overzichtelijk herkenbaar en sociaal controleerbaar is;

1.31 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op:

  1. a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  3. c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.32 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragen van verkeersdeelnemers;

1.33 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.34 voorgevelrooilijn

een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw voor zover op dat deel van de openbare weg voorgevels zijn gericht;

1.35 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.36 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van wonen;
  2. b. aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  3. c. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  4. d. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en waterpartijen;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;
  6. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. 1. artikel 3.2.1, sub a:

in die zin dat de voorgevel niet in de naar de weg gekeerde bouwgrens hoeft te worden gebouwd;

  1. 2. artikel 3.2.1 , sub d:

en toestaan dat de afstand minder bedraagt;

  1. 3. artikel 3.2.1, sub a en h:

en toestaan dat voor de bouw van erkers voor de naar de weg gekeerde gevel tot een diepte van 1 m gemeten vanuit de voorgevel en voor maximaal 75% van de lengte van de gevel, waarbij de bouwhoogte maximaal 0,25 m meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping tot een maximum van 4 m;

3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van deze bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval is begrepen:

  1. a. de vestiging van bedrijven genoemd in een hogere categorie van bedrijven 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
    1. 1. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, met een maximum oppervlakte van 50 m²;
    2. 2. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    3. 3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen bewoner van de woning is;
    4. 4. er detailhandel plaatsvindt die geen verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
    5. 5. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
    6. 6. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
    7. 7. de verkeers- en parkeerdruk in de naaste omgeving onevenredig toeneemt en niet wordt geparkeerd op eigen terrein.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

4.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,45 m -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  • bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 200 m² wordt uitgebreid;
  • bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, mits:

  1. a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
  3. c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
  1. 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
  3. 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking met een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,45 m, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • het graven of dempen van waterlopen;
  • het graven van sleuven breder dan 0,50 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen;
  • het permanent verlagen van het waterpeil.

b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.4, onder a wordt slechts verleend indien:

  1. 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
  1. a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
  3. c. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het bevoegd gezag voornemens is aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

c. Het verbod als bedoeld in lid 21.4, onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • het normale onderhoud betreffen;
  • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Hieronder worden het behoud, herstel en ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • de openheid van het landschap;
  • het reliëf;
  • de oorspronkelijke verkavelingen en het beloop van wegen en waterlopen;
  • het profiel van de dijken en historische dijken;
  • de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.

5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de als ‘waarde - landschap’ bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  • het afgraven en ophogen van gronden;
  • het egaliseren van gronden;
  • het diepploegen en mengwoelen van gronden;
  • het graven en dempen van sloten en watergangen;
  • het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
  • het verwijderen van stuwen en dammen;
  • het aanbrengen van drainage of wijzigen van het greppelsysteem.
  1. b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud en het bouwrijp maken van de herstructureringslocatie tot doel hebben.
  2. c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  3. d. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels zoals opgenomen in artikel 25 van het bestemmingsplan "Ezinge" met identificatienummer NL.IMRO.0053.BPEZ2011BEHE1-VA01, vastgesteld op 7 juni 2012 blijven onverkort van toepassing.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Prostitutiebeleid

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het oprichten en het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

8.2 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de CROW-uitgave 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  3. c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
    1. 1. voor bestaand gebruik;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  4. d. Bij de toepassing van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de CROW-uitgave 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  5. e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid."

Hoofdstuk 4 Overgang- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  • A. Overgangsrecht gebruik
  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Klieflocatie Ezinge van de gemeente Westerkwartier.

Behorende bij het besluit van 7 juni 2022.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Op de voormalige schoollocatie op de hoek van de Van Giffenstraat en de Chaukenstraat in Ezinge is het voornemen om een drietal twee-onder-een kapwoningen te realiseren. Totaal gaat het om zes woningen.

De gemeente wil medewerking verlenen aan het voornemen door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan (zie hiervoor hoofdstuk 1.2). Om hier toepassing aan te geven, is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.1 Het Plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan is afgestemd op de begrenzing van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' uit het geldende bestemmingsplan Ezinge. Figuur 1 geeft de begrenzing en ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPEZ21HERS1-VA01_0001.png"

Figuur 1 ligging plangebied

1.2 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Ezinge' (vastgesteld op 7 juni 2012). Het perceel heeft de bestemming 'Woongebied'. Figuur 2 geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan. Het plangebied is hierin rood omkaderd.

Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn woningen toegestaan. Deze dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Verder is de aanduiding 'maatschappelijk' van toepassing. Binnen deze aanduiding zijn sociaal-culturele en educatieve voorzieningen toegestaan. Ook voor maatschappelijke voorzieningen geldt dat deze binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden.

Het aantal woningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal. In de bestaande situatie zijn geen woningen aanwezig. De bouw van woningen is daarmee in strijd met het geldende bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan is in artikel 26 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 2', de bestemming te wijzigen ten behoeve van de herstructurering van de bestaande bebouwing met dien verstande dat:

  1. 1. het bepaalde in artikel 17 ten aanzien van wonen van overeenkomstige toepassing is;
  2. 2. in geval van nieuwbouw mag worden afgeweken van het ter plaatse aangeduide bouwvlak, met dien verstande dat het bouwvlak middels de wijziging nader zal worden bepaald;
    1. a. het maximum aantal woningen niet meer dan zeven bedraagt;
    2. b. de woningen twee aaneen dan wel vrijstaand worden gebouwd;
    3. c. de goothoogte van het hoofdbouwvolume niet meer dan 6 m mag bedragen;
    4. d. er pas mag worden gebouwd nadat 10% waterberging op de locatie wordt gerealiseerd of compensatie in overleg met het waterschap elders/op een andere wijze zal geschieden.

In dit geval is sprake van een herstructurering van het gebied middels de bouw van 6 nieuwe woningen. Aan de wijzigingsbevoegdheid kan toepassing gegeven worden. Paragraaf 2.3gaat nader in op de voorwaarden die aan de bevoegdheid gebonden zijn.

Verder zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde - Landschap' van toepassing. De bestemming 'Waarde - Archeologie 4' is opgenomen om eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied te beschermen. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 200 m2. Paragraaf 4.8 gaat hier nader op in. Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' van toepassing. Deze bestemming is opgenomen ter bescherming van het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Paragraaf 4.9gaat hier nader op in.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPEZ21HERS1-VA01_0002.png"

Figuur 2 Fragment geldend bestemmingsplan

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de gewenste ontwikkeling nader beschreven en wordt getoetst aan de voorwaarden voor het wijzigen van het bestemmingsplan. De gewenste ontwikkeling is het belangrijkste uitgangspunt voor dit wijzigingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In de hoofdstukken 3 en 4 vindt in eerste instantie een toetsing van de gewenste situatie plaats. Daaruit kunnen uitgangspunten voor de juridische regeling van dit wijzigingsplan naar voren komen. Wanneer dit van toepassing is, staan deze beschreven in de betreffende hoofdstukken. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De huidige situatie is van belang omdat de gewenste bebouwing daarin goed ingepast moet worden. De gewenste situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit wijzigingsplan en wordt om die reden toegelicht.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt midden in een woongebied in de kern Ezinge. De woningen in de directe omgeving volgen allemaal de rooilijn van de weg én bestaan grotendeels uit twee bouwlagen met kap. Het gaat zowel om vrijstaande woningen, twee-onder-een kapwoningen en rijtjeswoningen. Het plangebied wordt begrensd door de straten Chaukenstraat en de Van Giffenstraat.

Tot 2007 was op het terrein basisschool 'De Klief gevestigd. Door een fusie is deze locatie vrijgekomen en in 2008 is de bebouwing gesloopt. De voormalige gemeente Winsum heeft dit plangebied in 2012 al aangewezen als toekomstige woningbouwlocatie. Voor de gemeentelijke herindeling is er voor dit plangebied een plan geweest voor de bouw van een seniorencomplex. Dat plan is in meerdere opzichten (o.a. financieel) niet haalbaar gebleken. Er zijn daarna geen andere initiatieven voor het plangebied ontwikkeld. Het plangebied is in de huidige situatie ingericht als grasveld, met opgaande beplanting en bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPEZ21HERS1-VA01_0003.png"

Figuur 3 Luchtfoto bestaande situatie

2.2 Gewenste Situatie

In het dorp Ezinge wordt al een geruime tijd gesproken over nieuwbouwplannen. Zie hiervoor paragraaf 2.1. De wens aan toevoeging van enkele woningen in het dorp Ezinge is nog steeds actueel. De gemeente is eigenaar van het voormalige schoolterrein en wil dit inbrengen voor woningbouw.

Voor de herstructurering van het gebied is nu een haalbaar plan ontwikkelt, bestaande uit 2 twee-onder-een-kap woningen aan de Van Giffenstraat en 1 twee-onder-een-kapwoning aan de Chaukenstraat. In de afweging om te komen tot dit plan voor het dorp Ezinge is ook gekeken naar de behoefte, leefbaarheid, voorzieningen (school), enz.”

Totaal worden zes woningen gebouwd. Aan de zuidkant is een groengebied gereserveerd. Tevens wordt een aantal parkeervoorzieningen aangelegd. Een overzicht van de gewenste situatie is weergeven in figuur 4.

Met het stedenbouwkundig ontwerp wordt aangesloten bij het straat- en bebouwingsbeeld van de (directe) omgeving. Dit betekent dat de woningen de rooilijn van de weg gaan volgen.

Tot slot blijft zoveel mogelijk opgaande beplanting en bomen gehandhaafd zover gelegen in het openbaar gebied. Het groengebied, in te richten als parkje/speelveld, wordt met beplanting/bomen versterkt en in samenspraak met de inwoners verder ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPEZ21HERS1-VA01_0004.png"

Figuur 4 Toekomstige situatie

2.3 Toetsing Aan Wijzigingsregels

Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van artikel 26 van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is in artikel 26 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 2', de bestemming te wijzigen ten behoeve van de herstructurering van de bestaande bebouwing met dien verstande dat:

  1. 1. het bepaalde in artikel 17 ten aanzien van wonen van overeenkomstige toepassing is;
  2. 2. in geval van nieuwbouw mag worden afgeweken van het ter plaatse aangeduide bouwvlak, met dien verstande dat het bouwvlak middels de wijziging nader zal worden bepaald;
    1. a. het maximum aantal woningen niet meer dan zeven bedraagt;
    2. b. de woningen twee aaneen dan wel vrijstaand worden gebouwd;
    3. c. de goothoogte van het hoofdbouwvolume niet meer dan 6 m mag bedragen;
    4. d. er pas mag worden gebouwd nadat 10% waterberging op de locatie wordt gerealiseerd of compensatie in overleg met het waterschap elders/op een andere wijze zal geschieden.

Bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zal voorzover noodzakelijk onderzoek worden verricht naar de aspecten geluid, veiligheid, bodem, water, archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en overige relevante milieutechnische aspecten. De wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het bebouwingsbeeld.

In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.

Het bepaalde in artikel 17 ten aanzien van wonen van overeenkomstige toepassing is

Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt artikel 17 'Woongebied' van toepassing op het plangebied.

Het maximum aantal woningen niet meer dan zeven bedraagt

Met onderhavig wijzigingsplan worden 6 woningen voorgesteld. Het aantal woningen blijft daarmee onder de 7 woningen.

De woningen twee aaneen dan wel vrijstaand worden gebouwd

In de regeling van dit wijzigingsplan wordt deze voorwaarde als regeling opgenomen.

De goothoogte van het hoofdbouwvolume niet meer dan 6 m mag bedragen

In de regeling van dit wijzigingsplan wordt deze voorwaarde als regeling opgenomen.

Er pas mag worden gebouwd nadat 10% waterberging op de locatie wordt gerealiseerd of compensatie in overleg met het waterschap elders/op een andere wijze zal geschieden.

Met Waterschap Noorderzijlvest is gesproken over de waterberging/-compensatie. Dat kan niet binnen het plangebied zelf. Dit wordt in samenspraak met het Waterschap gezocht in het peilgebied.

Bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zal voorzover noodzakelijk onderzoek worden verricht naar de aspecten geluid, veiligheid, bodem, water, archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en overige relevante milieutechnische aspecten.

Hoofdstuk 4 gaat nader op deze aspecten in. De algemene conclusie is dat er geen milieutechnische belemmeringen zijn die de uitwerking van het bouwplan in de weg staat.

De wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het bebouwingsbeeld.

De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet aangetast. Dit wordt verder beschreven in paragraaf 4.3. Met het ontwerp is rekening gehouden met de stedenbouwkundige structuur in de (directe) omgeving. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Groningen is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  2. 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  3. 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  4. 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  1. 1. De Omgevingsagenda.
    Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Groningen onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  2. 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Deze regeling houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit plan maakt een herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied mogelijk, waarbij een voormalige schoollocatie gesaneerd is en vervangen wordt door woningen. De bouw van 6 woningen is niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere beschrijving van de ontwikkeling in het kader van een duurzame verstedelijking is dan ook niet nodig.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie 2016-2020 en Omgevingsverordening

Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.


In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'. Voor de ontwikkeling is het thema 'ruimte' met de daar bijbehorende belangen 'ruimtelijke kwaliteit' en 'aantrekkelijk vestigingsklimaat ' van belang.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Dit projectgebied ligt in het stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals woningen, toegevoegd worden. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Er worden vanuit het provinciale beleid dan ook geen aanvullende eisen gesteld.

Beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen

De provincie wil voorkomen dat waardevolle, karakteristieke gebouwen zomaar gesloopt worden als er sprake is van aardbevingsschade. Zij vraagt daarom in artikel 2.9.1 en de direct werkende regel 2.9.2 van de Provinciale Omgevingsverordening van alle Groninger gemeenten om te inventariseren welke karakteristieke gebouwen er zijn en om die te beschermen met een sloopvergunningstelsel. Binnen het aardbevingsgebied is het verboden om gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen. Het verbod vervalt, als uit een gemeentelijke inventarisatie blijkt dat een gebouw niet zonder meer als karakteristiek is aan te merken. In het plangebied komen geen specifieke cultuurhistorische waarden voor.

Aantrekkelijk vestigingsklimaat

De kwaliteit van het wonen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de provincie. Een hoge woonkwaliteit kan worden bereikt door het woningaanbod optimaal te laten aansluiten bij de wens van de inwoners; ook als het gaat om het soort kern waar men wil wonen. De provincie geeft aan dat inbreidingslocaties geschikte locaties zijn voor woningbouw. De provincie heeft hierin zelf een faciliterende rol.

Verordening

De provincie heeft februari 2021 een geconsolideerde versie Omgevingsverordening vastgesteld. In artikel 2.15.1 van de verordening worden regels gegeven met betrekking tot woningbouw. Een ruimtelijk plan kan alleen in woningbouw voorzien, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale Woonvisie. In paragraaf 3.3 wordt beschreven dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling past binnen het gemeentelijk woonbeleid.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het project in overeenstemming is met de Omgevingsvisie 2016-2020 en de Verordening van de provincie Groningen.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Bestemmingsplan Ezinge

Het bestemmingsplan Ezinge van de gemeente Westerkwartier vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het dorp Ezinge.

Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Woongebied'. In het bestemmingsplan is in artikel 26 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsbevoegdheid 2', de bestemming te wijzigen ten behoeve van de herstructurering van de bestaande bebouwing. In dit geval is sprake van een herstructuring van het gebied middels de bouw van 6 nieuwe woningen. Aan de wijzigingsbevoegdheid kan toepassing gegeven worden. Paragraaf 2.3gaat nader in op de voorwaarden die aan de bevoegdheid gebonden zijn. Er wordt dus aangesloten op de beleidsuitgangspunten uit het geldende bestemmingsplan.

Woonvisie Westerkwartier 2020-2025

In de Woonvisie (en in het woningmarktonderzoek dat eraan ten grondslag ligt) is een raming voor de woningbehoefte opgenomen voor de periode 2020 tot en met 2029.


Voor wat betreft de beoogde woningbouw wordt gewerkt met zogenaamde 'bandbreedtes' per dorp of clusters van dorpen, dit om te kunnen inspelen op eventuele nieuwe ontwikkelingen en om tussen dorpen of clusters van dorpen ook nieuwbouwruimte te kunnen uitwisselen. In de Woonvisie Westerkwartier is het dorp Ezinge aangemerkt als een basisdorp en is een bandbreedte voor nieuwbouw opgenomen van ca. 10 woningen. Deze bandbreedte is het resultaat van sloop en nieuwbouw. De realisatie van 6 woningen past binnen de bandbreedte voor Ezinge.


Een ambitie in de woonvisie is dat herontwikkeling boven uitbreiding gaat. Hiermee kunnen plekken in dorpen een nieuwe toekomst krijgen en wordt de ruimte in dorpen goed benut. De zes woningen worden op een binnendorpse herstructureringslocatie gebouwd. In de woonvisie is opgenomen dat de volgende producten van waarde zijn om in Ezinge aan de woningvoorraad toe te voegen: een beperkt aantal twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande woningen of kavels.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer En Parkeren

Verkeersafwikkeling

De woningen worden ontsloten op de Van Giffenstraat en de Chaukenstraat. Beide wegen hebben voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling van de toekomstige woningen. Er ontstaat geen onveilige verkeerssituatie of verkeersoverlast.

Parkeren

De gemeente heeft formeel geen parkeerbeleid en dus is toetsing aan de CROW in principe van toepassing. Voor nieuwbouwplannen wordt een parkeernorm aangehouden van 2,3. Dit betekent 2 parkeerplaatsen op eigen erf en 0,3 in de openbare ruimte. Voor dit plan betekent dit de aanleg van 2 parkeerplaatsen extra in de openbare ruimte. Hiermee wordt rekening gehouden.

4.2 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de provinciale bescherming van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) en Weidevogelleefgebieden.

Natura 2000-gebieden

Op circa 13 kilometer ten noorden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden. Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 opgenomen. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee wordt aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

Natuur Netwerk Nederland

Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op ruim 1.800 meter. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor deze NNN.

Weidevogelleefgebied

Het dichtstbijzijnde Weidevogelleefgebied ligt op ruim 165 meter. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op.

Soortenbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Sinds de inwerkingtreding van de Actualisatie Omgevingsverordening provincie Groningen 2021 (d.d. 18 februari 2022) zijn haas, hermelijn en bunzing binnen de provincie Groningen niet meer vrijgesteld van een aantal specifiek genoemde verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming. De provincie heeft aangegeven dat de hermelijn en bunzing in het plangebied voor kunnen komen.

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een grasveld met enkele bomen en struiken. De bomen aan de noordzijde en een deel van de bomen en struiken aan de west- en oostzijde van het plangebied worden gerooid. Voor dit initiatief is een onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten vereist. Verder is het verplicht te beoordelen of de werkzaamheden effecten hebben op beschermde flora en fauna. Het eventuele voorkomen van beschermde soorten en de effecten van de werkzaamheden op deze soorten wordt aan de hand van een quickscan soortenbescherming in beeld gebracht.


Door middel van bronnenonderzoek en een veldbezoek is bepaald welke beschermde soorten in en in de omgeving van het plangebied aanwezig kunnen zijn. Dit onderzoek is als bijlage 2 opgenomen. Op basis van de quickscan zijn met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde flora en fauna de volgende conclusies te trekken:

  • Soorten met jaarrond beschermde nesten komen niet in het plangebied voor;
  • In en rond het plangebied is geschikt broedbiotoop voor Categorie 5 zoals ekster, of algemene broedvogels zoals merel, roodborst en winterkoning aanwezig. In dit geval is geen sprake van omstandigheden die jaar-ronde bescherming van de nesten rechtvaardigen.
  • Het plangebied kan onderdeel zijn van het foerageergebied van steenmarter, bunzing en hermelijn maar is niet essentieel. Voor voortplantingsplaatsen of vaste verblijfplaatsen is het plangebied niet geschikt;
  • In en rond het plangebied komen verder een aantal nationaal beschermde soorten voor, namelijk de egel, konijn, bosmuis en huisspitsmuis. Voor deze andere soorten geldt dat ze allemaal zijn opgenomen in bijlage 5 van de provinciale verordening, zodat voor deze soorten een vrijstelling geldt. De algemene zorgplicht is wel van kracht.
  • Effecten op broedende vogels kunnen in zijn geheel worden uitgesloten als het rooien van bomen en struiken buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Het broedseizoen omvat globaal de periode van half maart tot half juli.
  • Voor alle overige soorten geldt de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel, als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen. De werkzaamheden kunnen het beste worden uitgevoerd in één richting zodat eventuele aanwezige soorten kunnen vluchten naar elders.
  • Voor grote kaardenbol geldt de zorgplicht. Om de soort te behouden en eventueel uit te laten breiden, kan ter plekke van de kaardenbol ruigte behouden worden door het niet te maaien.

Concluderend kan worden gesteld dat ecologie geen beperkingen geeft aan de ontwikkeling vanuit dit bestemmingsplan.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden.

In de directe nabijheid komen geen bedrijven voor. Op circa 80 meter ten noordwesten van het plangebied is een sportcomplex (met verlichting). Dergelijke sportcomplexen vallen onder milieucategorie 3.1, waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt. Aan de richtafstand wordt voldaan. De dichtstbijzijnde activiteit bevindt zich namelijk op meer dan 50 meter.

Bedrijven worden dan ook niet in de bedrijfsvoering beperkt. Op basis van deze ruime afstand is een goed woon- en leefklimaat voldoende gewaarborgd.

4.4 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn aangewezen als 30-km/uur zone. Voor ontwikkelingen binnen dergelijke zones is geen toetsing aan de Wet geluidhinder noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De wegen rondom het plangebied hebben een functie als verblijfsgebied en zijn uitgevoerd in asfalt. Op de wegen in dergelijke gebieden is sprake van een relatief lage verkeersintensiteit en er wordt over het algemeen langzaam gereden. Ten aanzien van wegverkeersgeluid worden daarom geen belemmeringen verwacht. Een hogere waarden besluit is niet nodig.

Daarnaast moet ook een binnenwaarde van 33 dB worden gegarandeerd bij de omgevingsvergunning aanvraag voor de woningen. Doordat de toekomstige woningen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van geluid vanuit het bouwbesluit, zal sprake zijn van een goed binnenwaardeniveau.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit.

Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden slechts 6 woningen mogelijk gemaakt. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.6 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. De functiewijziging vindt plaats op de gronden van een voormalige school binnen een gebied waar de woonfunctie overheerst. Het is niet aannemelijk dat deze gronden door het voormalige gebruik verontreinigd zijn. Dit wordt bevestigd in een uitgevoerd verkennend bodemonderzoek. Dit onderzoek is als bijlage 3toegevoegd. De resultaten geven geen aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek. Vanuit een milieuhygiënisch oogpunt vormt er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Op 10 november 2021 is de digitale watertoets uitgevoerd (bijlage 4). Op basis van de uitkomsten van de watertoets blijkt dat de korte procedure wordt gevolgd. De uitgangspunten uit de notitie zijn uitgewerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van de waterschappen nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW).
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan.
  • Provinciale Structuurvisie.
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en de Beleidsnotitie Water en Ruimte 2013. Daarnaast is er de Keur van het waterschap Noorderzijlvest, zijn er de Leggers watersysteem en waterkeringen. Het waterbeheerprogramma bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in Groningen en Noord-Drenthe. Het waterschap staat voor veilig, voldoende en schoon water. Daarin zijn de volgende aspecten van groot belang: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap. Daarnaast geldt ook de Keur, deze geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie (RWZI) terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Verhardingstoename

Ten opzichte van de huidige situatie neemt het verharde oppervlak, als gevolg van het project, toe met ongeveer 900 m2 (50% van totale kaveloppervlak). Daarvoor is 90 m2 watercompensatie (10% van het verhard oppervlak) nodig. Met Waterschap Noorderzijlvest is gesproken over de waterberging/-compensatie. Dat kan niet binnen het plangebied zelf. Dit is in samenspraak met het Waterschap gezocht in het peilgebied door watergangen nabij de begraafplaats aan de Allersmaweg te verbreden.

Afvoer van riool- en hemelwater

Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. De bodem is ter plaatse niet geschikt voor infiltratie. Hemelwater wordt rechtstreeks naar aanwezig oppervlaktewater afgevoerd. De aanleg van regenwaterriool zal gerealiseerd worden in combinatie met rioolwerkzaamheden (afkoppelproject vuil-/regenwater) in de omliggende straten. Regenwater van het plangebied wordt afgevoerd richting Allersmaweg en/of Kerkepad.

Bij de realisatie van de gebouwen moet een gescheiden rioolsysteem aangelegd worden, waarbij regenwater gescheiden wordt van het afvalwater. Het huishoudelijk afvalwater van onder meer toilet, douche en keuken wordt aangesloten op het vuilwaterriool. Het dakwater en het overige regenwater dient naar het regenwaterriool te worden afgevoerd. Ook eventuele drainagesystemen moeten afwateren op het regenwaterriool.


Grondwater

De drooglegging is de afstand van het oppervlaktewaterpeil tot aan de bovenzijde van het maaiveld. De ontwateringsdiepte is de afstand van de grondwaterstand tot aan het maaiveld. Het verschil tussen de drooglegging en de ontwateringsdiepte wordt veroorzaakt door de opbolling van het grondwater tussen de watergangen.

Het waterschap adviseert de volgende droogleggingsnormen:

  • woningen met kruipruimte: 1.30 m;
  • woningen zonder kruipruimte: 1.00 m;
  • gebiedsontsluitingswegen: 0.80 m;
  • erftoegangswegen: 0.80 m;
  • groenstroken/ecologische zones: 0.50m.

De gemeente stelt als eis dat de afstand tot de gemiddelde grondwaterstand ter plaatse minimaal 0.20 m dient te zijn:

  • beneden de afdekking van de bodem van de kruipruimte of
  • beneden de fundering, indien kruipruimteloos wordt gebouwd.


Bij de uitwerking van het bouwplan wordt in nauw overleg met het Team Water de aan te ouden drooglegging en drainage nog nader bepaald. Er zal hoog genoeg gebouwd worden.

Bouwmaterialen

Ten behoeve van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater moet er bij de bouw van de gebouwen naar gestreefd worden geen materialen te gebruiken die milieuverontreinigend zijn zoals lood en zink. Ook bepaalde bitumen en behandeld hout logen milieugevaarlijke stoffen uit welke via het regenwater in het oppervlaktewater terecht kunnen komen.

4.8 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Voor het bestemmingsplan Buitengebiedis het aspect archeologie onderzocht. Hierbij is ook het plangebied beoordeeld. In dit bestemmingsplan worden eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd met een dubbelbestemming. Per dubbelbestemming gelden andere ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

In het bestemmingsplan Ezinge is het aspect archeologie onderzocht. Waar nodig zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In het plangebied komt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' voor. Voor deze bestemming geldt dat bij ingrepen groter dan 200 m2 archeologisch onderzoek nodig is. Met de uitwerking van dit wijzigingsplan wordt een dergelijk ingreep mogelijk gemaakt. Er is daarom een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 6 toegevoegd.

Het plangebied ligt weliswaar buiten de wierde Ezinge, maar ligt wel binnen dezelfde zone met lichte zavelgronden. In potentie was deze locatie vanaf de ijzertijd geschikt voor bewoning. De hoogtekaart geeft geen aanwijzingen voor een verhoogde woonplaats in het plangebied. In de ondergrond kunnen echter overslibde archeologische resten aanwezig zijn uit de ijzertijd en/of Romeinse tijd. Deze kunnen onder meer bestaan uit één of meer bewoningslagen, (paal)kuilen, zodenstapelingen en greppels/sloten.

Op historische kaarten zijn geen aanwijzingen te vinden voor latere bewoning in het plangebied. De kans dat zich in het plangebied archeologische resten uit de middeleeuwen en/of nieuwe tijd bevinden, wordt daarom klein geacht. De aanwezigheid van dergelijke resten is echter niet volledig uitgesloten.

Het plangebied is tot de jaren ’70 van de 20ste eeuw onbebouwd geweest. Tot de bouw van de voormalige school lijken er geen activiteiten te hebben plaatsgevonden die kunnen hebben geleid tot ernstige bodemverstoring. Het is op voorhand niet te bepalen hoe omvangrijk de bodemverstoring als gevolg van de bouw en sloop van de school is. Dit hangt mede af van de funderingswijze van het gebouw en van de wijze waarop sloop heeft plaatsgevonden. Als de verstoringsdiepte ter plaatse van de voormalige school beperkt is, kunnen een eventuele resten uit de ijzertijd en/of Romeinse tijd die zijn afgedekt door jongere kleiafzettingen nog grotendeels intact zijn. Buiten de contour van de bebouwing en de sleuven voor nutsvoorzieningen kunnen sowieso nog intacte archeologische resten aanwezig zijn.

Om te bepalen of er in het plangebied daadwerkelijk archeologische resten aanwezig (kunnen) zijn, heeft een archeologisch booronderzoek plaats gevonden. Zie hiervoor bijlage 6 Op basis van het booronderzoek blijkt dat de bodem in het onderzoeksgebied voor een groot deel verstoord is. In de boringen met voor archeologie relevante onverstoorde lagen werden geen archeologische indicatoren aangetroffen.


Het bevoegd gezag, gemeente Westerkwartier, heeft bovenstaand advies goedgekeurd.

4.9 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan 'Ezinge' geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. De voor ‘waarde – landschap’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Hieronder worden het behoud, herstel en ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • de openheid van het landschap;
  • het reliëf;
  • de oorspronkelijke verkavelingen en het beloop van wegen en waterlopen;
  • het profiel van de dijken en historische dijken;
  • de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.

Voor het aspect cultuurhistorie heeft een onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd. Het cultuurlandschap van Middag bestaat uit een open wierdenlandschap met een grotendeels onregelmatige blokverkaveling. De perceelsgrenzen worden deels bepaald door de natuurlijke waterlopen (kreken, prielen) die ooit door dit gebied stroomden. De meandergeulen van de Middagster Riet zijn als laagte in het landschap te herkennen. Tussen de oude wierden loopt een netwerk van smalle, kronkelende wegen. Vanwege dit nog grotendeels gave historische landschap heeft Middag-Humsterland de status gekregen van Nationaal Landschap. Ook is het gebied voorgedragen voor de lijst van Werelderfgoed van UNESCO.

Ter bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van dit gebied zijn deze opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening (POV) van de provincie Groningen. Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen beschermde waarden aanwezig. De door de provincie Groningen vastgesteld invloedssfeer van de wierde Ezinge eindigt ten noorden van het plangebied. De Allersmaweg, circa 85 meter ten zuiden van het plangebied, is opgenomen als oude weg. Deze weg verbond van oudsher de wierden Ezinge en Feerwerd. Oorspronkelijk boog deze weg ter hoogte van wat nu Allersmaweg 39 is af naar het zuidoosten, richting de noordkant van Feerwerd. Dit deel van

de weg wordt nu nog gebruikt als fietspad (Lucaspad).

Ezinge staat niet op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Westerkwartier uit 2014, omdat Middag destijds nog bij de gemeente Winsum hoorde. Op de Erfgoedkaart van de gemeente Winsum (behorende bij de Erfgoednota) is Ezinge wel opgenomen (Libau 2016). Hierop zijn naast de wierden, wegen en waterlopen die ook in de POV staan, ook borgterreinen, kerken en begraafplaatsen, rijksmonumenten en karakteristieke panden in het buitengebied opgenomen. Inmiddels heeft ook een inventarisatie plaatsgevonden van de karakteristieke panden in de kern van Ezinge. In de wijk rondom het plangebied zijn geen panden aangewezen als karakteristiek dan wel beeldbepalend. Het dichtstbijzijnde karakteristieke pand staat aan de Allersmaweg ten zuiden van het plangebied. In tegenstelling tot de POV staat op de Erfgoedkaart wel de oorspronkelijke weg tussen Ezinge en Feerwerd (Allersmaweg- Lucaspad) aangegeven.


Uit de geraadpleegde provinciale en gemeentelijke waardenkaarten komen voor het plangebied en de directe omgeving geen cultuurhistorische waarden naar voren waarmee bij de planvorming rekening moet worden gehouden. Het plangebied ligt midden in een woonwijk uit de jaren ’60 - ’90 van de vorige eeuw. Van een open landschap of historische verkaveling is hier geen sprake meer. Ook heeft het bebouwen van deze locatie geen invloed op het zicht op of de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.

Nadere regels ten aanzien van cultuurhistorie wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van de plannen niet in de weg.

4.10 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Onderzoek

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Er zijn geen (spoor)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Kabels En Leidingen

In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Wel is het mogelijk dat er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool aanwezig zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het wijzigingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempel op 1.500 woningen en dit wijzigingsplan maakt zes woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Daarnaast wordt de ontwikkeling, gelet op de aard en de omvang, ook niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In dit geval verandert het gebruik van het perceel van stedelijke functie in de vorm van een maatschappelijke functie naar een andere vorm van verstedelijking in de vorm van wonen. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van zes woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Met dit plan is sprake van een ruimtebeslag dat beperkter is dan de huidige planologische mogelijkheden. Verder vinden geen wijzigingen aan de wijze van ontsluiting plaats en wordt de parkeerbehoefte binnen het plangebied opgelost. Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot een hogere verkeersaantrekkende werking dan in de huidige situatie mogelijk is. Op basis van voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling niet gekwalificeerd als stedelijk ontwikkelingsproject. Er behoeft dan ook geen besluit te worden genomen of een MER nodig, dan wel niet nodig is.

4.13 Duurzaamheid

De gemeente Westerkwartier vindt duurzaam ontwikkelen belangrijk. Daarom streeft de gemeente ernaar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.

Gelet op de eindigheid van ruimte en bouw- en brandstoffen is duurzaamheid bij ruimtelijke ontwikkelingen van belang. Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van heden en toekomst zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD).

De nieuwbouw van de woningen zal volgens de huidige normen voor duurzaamheid plaatsvinden. De toekomstige woningen worden in ieder geval gasloos uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Juridische Regeling

Verbeelding

Het wijzigingsplan 'Klieflocatie Ezinge' gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan 'Ezinge' van de gemeente Westerkwartier.

Regels

Het wijzigingsplan bevat eigen regels, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Ezinge'. Aanvullend hierop is in de regels bepaald dat het aantal woningen niet meer dan 6 mag bedragen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.

Vooroverleg en inspraak

Vooruitlopend op de formele procedure is het planvoornemen op 5 juli 2021 besproken met Dorpsbelangen Ezinge. En op 30 september 2021 is een inloopbijeenkomst georganiseerd voor de inwoners van het dorp Ezinge. De inwoners hebben tijdens de inloopbijeenkomst overwegend positief en geïnteresseerd op het bouwplan gereageerd. De inpassing van het groen (parkje/speelveld) wordt eveneens positief beoordeeld. Er zijn een aantal wensen voor de inrichting meegegeven. De voorgenomen ontwikkeling wordt gezien als een impuls voor het dorp. Enkele negatieve reacties op het plan tijdens de inloopbijeenkomst hebben betrekking op het feit dat het geen (huur-)woningen voor ouderen zijn, omdat daaraan ook behoefte is. En een enkele inwoner ziet op deze locatie liever geen woningen en wil het groen behouden.

Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft tot en met 9 mei 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld bij het college van burgemeester en wethouders zienswijzen in te dienen omtrent het ontwerpwijzigingsplan. Tijdens deze periode is er één zienswijze ontvangen en ontvankelijk verklaart, daarmee is de zienswijze ongegrond.

Wel zijn er ambtshalve enkele aanpassingen nodig in de toelichting en op de verbeelding.

Toelichting

Voor de toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.2. Verder is het rapport van ATKB/buro Bakker d.d. 20-12-201 vervangen door het rapport van ATKB-/buro d.d. 14-4-2022 (bijlage 2 bij de Toelichting).


Verbeelding
Samen met Woningstichting Wierden en Borgen is geconstateerd dat er behoefte is om binnen het plangebied gronden te ruilen, zodat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke (gebruiks-) De te ruilen grond staat op Bijlage 7 GrondruilEzinge aangegeven. Hierdoor dient het bouwvlak en de rooilijn op de verbeelding te worden aangepast.


Vaststelling
Het wijzigingsplan is vervolgens op 7 juni 2022 vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens deze periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente heeft de grond in eigendom en geeft zelf de kavels uit. De gemeente is hierbij niet afhankelijk van een initiatiefnemer. Het is voor de gemeente inzichtelijk dat het plan financieel haalbaar is.

6.2.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval is de grond in eigendom van de gemeente. De door de gemeente gemaakte kosten kunnen worden doorberekend bij de kaveluitgifte.

Bijlage 1 Stikstofonderzoek

Bijlage 1 Stikstofonderzoek

Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 2 Ecologisch onderzoek

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 5 Archeologisch En Cultuurhistorisch Bureauonderzoek

Bijlage 5 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek

Bijlage 6 Archeologisch Booronderzoek

Bijlage 6 Archeologisch booronderzoek

Bijlage 7 Grondruil Ezinge

Bijlage 7 Grondruil Ezinge