Grijpskerk uitbreiding oost
Bestemmingsplan - gemeente Westerkwartier
Vastgesteld op 22-04-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Grijpskerk uitbreiding oost met identificatienummer NL.IMRO.1969.BPGK18UITB2-VA01 van de gemeente Westerkwartier;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
de uitoefening van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, consumentverzorgend, ambachtelijk of hieraan gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij tevens de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijf en waaronder in ieder geval niet wordt begrepen prostitutie en detailhandel slechts voor zover dit direct verband houdt met het aan-verbonden-beroep of bedrijf. Een voorbeeldlijst is opgenomen in Bijlage 1 VoorbeeldlijstAan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bed-and-breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.8 bedrijf:
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;
1.9 bedrijfsvloeroppervlakte:
De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten;
1.10 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, uitstallen, verkopen en/of leveren van goederen aan personen. Tot detailhandel wordt niet gerekend het te koop aanbieden, uitstallen, verkopen en/of leveren van goederen aan bedrijven of personen die die goederen gebruiken bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
1.22 erf:
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en waarbij geldt dat deze inrichting niet in strijd is met het bestemmingsplan;
1.23 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een gebouw;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.26 geluidsbelasting vanwege het wegverkeer:
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.27 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.28 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen bedoeld voor bewoning, andere geluidsgevoelige objecten of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.29 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.30 hoofdgebouw:
gebouw, of en gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.31 kap:
een afdekking die een hoek met het horizontale vlak maakt van minimaal 5 graden;
1.32 objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen:
objecten waarbinnen groepen verminderd zelfredzame personen langdurig verblijven, zoals basisscholen, scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, bejaardenhuizen, ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen of bejaardenhuizen, dagverblijfplaatsen voor verminderd zelfredzame personen (b.v. sociale werkvoorziening), cellencomplexen of daarmee vergelijkbare objecten, inclusief de daarbij behorende terreinen;
1.33 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals een carport, met een dak en dat niet is voorzien van een wand, bestaande wanden van gebouwen niet meegerekend;
1.34 peil:
- a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het direct aansluitend terrein;
- d. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk te hanteren waterpeil (t.o.v. NAP);
1.35 platte afdekking:
een horizontale afdekking of een afdekking met die een hoek met het dakvlak maakt van maximaal 5 graden;
1.36 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.37 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 straat- en bebouwingsbeeld:
de stedenbouwkundige waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. De mate van samenhang wordt bepaald door de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de onderlinge verhouding tussen bebouwing op het gebied van bouwhoogte en -breedte en de wijze waarop bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is zich tot elkaar verhoudt op het vlak van bouwvorm en ligging;
1.39 tuin:
beplant deel van het erf;
1.40 verbeelding:
de kaart die hoort bij het bestemmingsplan zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1969.BPGK18UITB2-VA01;
1.41 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.42 voorgevelrooilijn:
de zijde van een bouwvlak die evenwijdig aan een nabijgelegen gevellijn ligt. Als op de verbeelding op een bouwperceel geen gevellijn is weergegeven, geldt de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak als voorgevelrooilijn;
1.43 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.44 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
1.45 woning/wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.46 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat. Een aangebouwde garage, erkers en aan- en uitbouwen worden tot een woonhuis gerekend;
1.47 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing. Bij de bepaling van de waarde wordt in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder;
1.48 zijdelingse perceelgrens:
de grens tussen twee bouwpercelen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;
2.8 de afstand tot de bouwperceelgrens:
vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bouwperceelgrens;
2.9 de oppervlakte van een bouwperceel:
indien het een bouwperceel betreft met de bestemming 'Wonen' de oppervlakte van het bouwperceel met inbegrip van de op hetzelfde bouwperceel gelegen tuinen.
2.10 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, koekoeken, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 m bedraagt.
2.11 Meetverschil
Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. waterlopen en waterpartijen, waaronder voorzieningen voor het waterbeheer;
- d. bermen en beplanting;
- e. sport- en speelvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- h. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en (woon)straten;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. waterlopen
- f. speelvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
- h. steigers.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid en;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub c en toestaan dat de maximale bouwhoogte wordt vergroot tot maximaal 10,00 m.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
met de daarbijbehorende:
- b. bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. tuinen;
- d. erven;
- e. wegen;
- f. (fiets)paden;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. groen- en speelvoorzieningen;
- i. water;
- j. nutsvoorzieningen en terreinen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid, en;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 5.2.2, sub d in die zin dat de horizontale diepte van een woonhuis wordt vergroot en/of de afstand de achtergevel van een woonhuis en de achterliggende perceelgrens van het bijbehorende bouwperceel wordt verkleind tot niet minder dan 7,00 m;
- b. het bepaalde in lid 5.2.2, sub e in die zin dat de afstand van de niet-aangebouwde zijde van een woonhuis tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind maximaal 1,00 m;
- c. het bepaalde in lid 5.2.2, sub f in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd tot 0° of wordt verhoogd tot 80°;
- d. het bepaalde in lid 5.2.3 sub b in die zin dat bijbehorende bouwweken in, of op minder dan 2,00 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
- e. het bepaalde in lid 5.2.3, sub c in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot een oppervlakte van maximaal 75 m2;
- f. het bepaalde in lid 5.2.3, sub f en toestaan dat de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, geen overkapping zijnde, met een platte afdekking wordt vergroot tot maximaal 4,00 m;
- g. het bepaalde in lid 5.2.3, sub g en toestaan dat de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken, geen overkapping zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 4,00 m;
- h. het bepaalde in lid 5.2.3, sub g en toestaan dat de maximal bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, geen overkapping zijnde, wordt vergroot tot maximaal 7,00 m.
- i. het bepaalde in lid 5.2.3, sub h in die zin dat de afstand tussen gebouwen wordt verkleind tot minder dan 1,00 m, met dien verstande dat voldoende mogelijkheid aanwezig blijft voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een bed-and-breakfast.
- c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsmatige activiteiten anders dan een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- e. het gebruik van een woonhuis voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:
- 1. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen op het bouwperceel;
- 2. het parkeren niet plaatsvindt op eigen terrein;
- 3. er onevenredige beperkingen worden veroorzaakt voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 4. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 30% van de grondvloeroppervlakte van een woonhuis;
- 5. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m²;
- 6. degene die de activiteit in het woonhuis uitvoert geen hoofdbewoner van het woonhuis is;
- 7. de woonfunctie niet in overwegende mate behouden blijft;
- 8. er detailhandel plaatsvindt, anders dan detailhandel die ondergeschikt is aan en verbonden is met het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- 9. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
- 10. de activiteiten meldingsplichtig of vergunningsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij aantoonbaar geen sprake zal zijn van overlast voor de (woon)omgeving;
- 11. de verkeersaantrekkende werking van het beroep of bedrijf leidt tot verkeersoverlast in de omgeving en/of vereist dat er verkeersmaatregelen genomen moeten worden;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van een perceelafscheiding in de vorm van een haag ter plaatse van de aanduiding 'groen' binnen een jaar na gereedmelding van de bouw van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de haag, indien eenmaal deze hoogte bereikt, een hoogte dient te houden van 1,5 m.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- b. het storten van puin en afvalstoffen; de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een seksinrichting.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Geluidzone - weg
- a. De ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - weg' aangewezen gronden zijn bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten;
- b. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluidsgevoelig gebouw niet mag worden gebouwd;
- c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b en toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of uitbreidingen van geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
- d. Het is verboden niet-geluidsgevoelige objecten te gebruiken als geluidsgevoelig object;
- e. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder d en toestaan dat niet-geluidsgevoelige objecten worden gebruikt als geluidsgevoelig objecten, mits de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op het geluidgevoelige object niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde.
8.2 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
- a. De voor ‘Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen’ aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van de vestiging van objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen:;
- b. Gebouwen en/of terreinen mogen niet worden gebruikt als objecten voor langdurig verblijf van groepenverminderd zelfredzame personen:.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld,
- de woonsituatie,
- de verkeersveiligheid
- en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels in dit bestemmingsplan:
- a. voor het wijzigen van het beloop of het profiel van wegen en/of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. voor overschrijding van de bouw- en maatvoeringsgrenzen:
- 1. indien een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
- 2. voor stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, terrassen, erkers, balkons, luifels, hijsinrichtingen, lift- en trappenhuizen, koekoeken, evenals naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
- c. van het bepaalde over de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd voor plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
- d. voor het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vlaggenmasten, ooievaarsnesten, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen;
- e. voor het bouwen, uitbreiden, veranderen of vernieuwen van milieuvoorzieningen van algemeen belang, zoals rioleringen, bergbezinkbassins of centrale voorzieningen voor afvalinzameling,
- f. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- g. de bestemmingsregels in die zin dat na een calamiteit een gebouw mag worden terug gebouwd met ruimere en afwijkende maatvoering dan de in dit bestemmingsplan is toegestaan, indien dit om bouwtechnische redenen is vereist.
Artikel 10 Overige Algemene Regels
10.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan pas worden verleend indien er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ten behoeve van de toets of aan deze verplichting wordt voldaan, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- 1. de landelijke parkeerkencijfers, zoals deze door het CROW zijn uitgegeven (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', oktober 2012), of de opvolger hiervan.
- b. de uit sub 1 voortvloeiende parkeerbehoefte dient in eerste instantie te worden gerealiseerd op het eigen terrrein. Indien op het eigen terrein onvoldoende ruimte is, kan worden uitgeweken naar de openbare ruimte, indien wordt aangetoond dat dit niet leidt tot een onaanvaardbare verstoring van de parkeerdruk ter plaatse;
- c. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en toestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien wordt aangetoond dat dit niet leidt tot een onaanvaardbare verstoring van de parkeerdruk ter plaatse.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.5 Veranderen gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.6 Onderbreken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Grijpskerk uitbreiding oost van de gemeente Westerkwartier.
===
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor een gebied aan de oostkant van het dorp Grijpskerk is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het gebied is nu in gebruik als agrarisch grasland maar het plan is om hier een woongebied te creeëren. Het voornemen is om 25 koopwoningen te realiseren.
Het plangebied is gelegen tussen de bestaande bebouwing aan de Groningerstraatweg aan de noordzijde, de Bindervoetpolder (N388) aan de oost- en zuidzijde en een wandel- en fietspad aan de westzijde.
Op afbeelding 1 wordt de ligging van het plangebied op een luchtfoto weergegeven.
Afbeelding 1 - Ligging plangebied (bron: pdokviewer)
1.2 Planologische Regeling
Het gebied is opgenomen in het bestemmingsplan Grijpskerk, vastgesteld op 24 mei 2017. Het gebied heeft daarin de enkelbestemming 'Agrarisch'. De nabij gelegen N388 heeft in het bestemmingsplan twee zones meegekregen, het betreft de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - 30 meterzone Provinciaal Basisnet Groningen' (in blauw weergegeven op verbeelding) en de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' (in oranje weergegeven op verbeelding).
Op afbeelding 2 wordt de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Afbeelding 2 - Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Grijpskerk
1.3 Leeswijzer
In deze plantoelichting wordt ingegaan op de achtergronden van en de uitgangspunten voor dit nieuwe bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten voor dit plan verwoord. De randvoorwaarden vanuit het milieu-, water- en omgevingsbeleid komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is gesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 6 is de juridische regeling opgenomen. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 afgesloten met een verwerking van de inspraak- en overlegprocedure.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplangebied. Er wordt alleen ingegaan op het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op de genoemde ontwikkeling en het plangebied.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028. De structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.
Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
Gezien de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling vormt het SVIR geen concreet beoordelingskader voor het plan.
2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd als motiveringsvereiste in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder is van toepassing indien een ruimtelijk plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
Het plan wordt getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 4.1 van deze toelichting.
2.2 Provinciaal Beleid
Provinciale Staten hebben op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 en bijbehorende verordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat het omgevingsbeleid van de provincie op het gebied van milieu, verkeer en vervoer, water en ruimtelijke ordening.
Belangrijke punten in het provinciale beleid, relevant voor dit bestemmingsplan, zijn volgens de nieuwe Omgevingsvisie de volgende.
- blijvende zorg voor ruimtelijke kwaliteit;
- bundeling van verstedelijking in daartoe aangewezen stedelijke gebieden;
- nieuwe woningbouw regionaal afstemmen;
- bescherming van kwetsbare functies vanuit oogpunt van externe veiligheid.
Wat betreft het punt 'nieuwe woningbouw regionaal afstemmen' wordt verwezen naar paragraaf 2.3.3 waarin het plan aan de regionale Woonvisie Westerkwartier 2015-2020 wordt getoetst. Het beschermen van kwetsbare functies vanuit het oogpunt van externe veiligheid is getoetst door de Omgevingsdienst Groningen en te vinden in paragraaf 4.10.
Wat betreft de ruimtelijke kwaliteit en bundeling van verstelijking is met name getoetst aan de provinciale verordening. Op grond van het rijksbeleid, neergelegd in het besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte), hebben provincies de taak om in een provinciale verordening het zogenaamde "bestaand bebouwd gebied" aan te wijzen. Achtergrond daarbij is de toepassing van de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking: in dat kader moet eerst gekeken worden naar intensivering, revitalisering en herstructurering van bestaand bebouwd gebied, voordat nieuwe stedelijke bestemmingen worden ontwikkeld. Toepassing van de benadering volgens de ladder is ook verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening.
Voor het plangebied geldt dat deze niet binnen het door de provincie aangewezen stedelijk gebied ligt. In paragraaf 4.1 wordt het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en wordt onderbouwd waarom het plan toch aansluit bij het provinciaal beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en bundeling van verstedelijking.
In het voorliggend bestemmingsplan zijn de van toepassing zijnde regels uit de verordening vertaald.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Bestemmingsplan Grijpskerk
De locatie waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, ligt nu nog in het Bestemmingsplan Grijpskerk (vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zuidhorn op 24 mei 2017). Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch'.
Voor het zuidoostelijk deel van het plangebied gelden de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - 30 meterzone Provinciaal Basisnet Groningen' en 'geluidzone - weg'. Deze laatste aanduiding is 60 meter breed aan weerszijden van de N388 en heeft volgens de planregels vooral tot doel om het vestigen van geluidgevoelige objecten tegen te gaan. De toetsing van het plan aan de geluidbelasting is opgenomen in paragraaf 4.8 van deze toelichting. De gebiedsaanduiding voor de veiligheidszone is mede aangewezen voor het tegengaan van vestiging van objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen. De toetsing van het plan aan externe veiligheid is te vinden in paragraaf 4.10 van deze toelichting.
Op meerdere onderdelen past het nieuwe ontwerp niet binnen de nu nog geldende regeling: volgens de bestemming is wonen niet toegestaan. Daarnaast is bebouwing op deze locatie niet toegestaan. Met het oog hierop wordt in het nieuwe bestemmingsplan de beoogde woningbouw mogelijk gemaakt op basis van het inrichtingsplan.
2.3.2 Structuurvisie 2030
De Structuurvisie Zuidhorn 2030 geeft het ruimtelijk beleid op hoofdlijnen voor het grondgebied van de voormalige gemeente Zuidhorn weer en is een uitwerking van de toekomstvisie. De structuurvisie is door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zuidhorn bij besluit van 6 juni 2011 vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor de periode tot 2030 waarin het ruimtelijke programma (ontwikkelingen en ambities) voor de korte en lange termijn zijn vastgelegd.
De gemeente Zuidhorn/Westerkwartier is een aantrekkelijke gemeente om te wonen. Uit onderzoek voor de Regio Groningen Assen blijkt dat de Regio Groningen-Assen tot 2040 te maken heeft met groei van de bevolking. Dit geldt zeker voor de gemeente Zuidhorn/Westerkwartier. Om te komen tot een evenwichtige spreiding van het woningaanbod in de regio Groningen-Assen maakt de gemeente kwantitatieve en kwalitatieve afspraken over de te bouwen woningen met zowel de regio Groningen-Assen als de provincie Groningen. Een groot deel van de woningbouw wordt gerealiseerd in de woonwijk Oostergast en in de herstructureringslocaties binnen de kom van Zuidhorn. Daarnaast worden mogelijkheden gezien voor uitbreiding in de kernen Grijpskerk en Aduard. In Grijpskerk gaat het om de verdere ontwikkeling van Aykemaheerd en de locatie Meindertsma (hierna verder genoemd Grijpskerk uitbreiding oost). Grijspkerk uitbreiding oost is de locatie waar voorliggend bestemmingsplan betrekking op heeft.
Het plangebied is specifiek benoemd als ontwikkellocatie en belangrijk project in de structuurvisie en het plan sluit hiermee aan bij de structuurvisie.
2.3.3 Woonvisie Westerkwartier 2015-2020
Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Woonvisie Westerkwartier 2015-2020 'Ruimte om te wonen'. Deze woonvisie schetst een perspectief voor het wonen in het Westerkwartier en bevat ambities, opgaven, acties en maatregelen om daar naar toe te werken. De woonvisie is gebaseerd op een woningmarktonderzoek. Tot 2030 wordt een lichte groei van het aantal huishoudens verwacht in het Westerkwartier. In de woonvisie is een raming voor de woningbehoefte opgesteld, zowel voor de kortere termijn (tot 2020) als voor de langere termijn (2021-2025). Er wordt gewerkt met zogenaamde bandbreedtes om te kunnen inspelen op zich voordoende ontwikkelingen en om tussen de gemeenten te wisselen.
Bij de woonvisie is een planlijst opgenomen waarin het plan voor Grijpskerk uitbreiding oost is genoemd (als Meindertsma OZ dorp). Er is een capaciteit van 28 nieuwbouwwoningen opgenomen voor dit gebied. In de woonvisie is verder als ambitie opgenomen dat periodiek en bij concrete nieuwe plannen, via een marktconsultatie getoetst wordt of de plannen voldoende aansluit bij de actuele en toekomstige vraag. Voor dit plan is daarom een woningmarktanalyse en locatieadvies opgesteld door KAW (d.d. 1 februari 2017, rapport 160143). Op dit onderzoek wordt nader ingegaan in paragraaf 4.1.
2.3.4 Welstandsnota
Het gemeentelijke welstandsbeleid voor dit plangebied is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota. De welstandsnota is gewijzigd vastgesteld voor het grondgebied van de voormalige gemeente Zuidhorn, door de gemeenteraad op 27 maart 2019.
Het plangebied wordt door de ontwikkeling ontwikkeld van agrarische grond naar woongebied. De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor ontwikkelingsprojecten die de bestaane ruimtelijke strucctuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijk welstandscriteria kunnen immers niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt. Bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding kunnen nieuwe welstandscriteria worden opgesteld.
Het plangebied is in de welstandsnota aangewezen als (her)ontwikkelingsgebied. Voor dit plan is daarom een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Het beeldkwaliteitsplan beschrijft de stedenbouwkundige opzet van het gebied, de beeldkwaliteit voor de woningen, bijvoorbeeld wat betreft materiaal- en kleurgebruik en nokrichting, en de beeldkwaliteit van de openbare ruimte.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan
3.1 Woonprogramma
Binnen het plangebied is op dit moment geen bebouwing aanwezig. Aan de rand van het plangebied, aan de Groningerstraat en in de woonwijk westelijk van het plangebied gelegen, zijn woningen aanwezig.
Er is sprake van de realisatie van maximaal 25 woningen. Het gaat om koopwoningen waarvan 20 halfvrijstaand en 5 vrijstaand. De vrijstaande woningen worden gebouwd aan de kant van de N388 en vormen het aanzicht van de ontwikkeling. De woningen worden gerealiseerd in een ruime verkavelingsopzet waardoor de rand van het dorp een open en groene uitstraling blijft behouden.
3.2 Locatie En Ruimtelijke Opzet
Het plangebied ligt aan de rand van het dorp Grijpskerk en sluit aan bij de woonwijk aan de westzijde en het landelijk gebied aan de zuidoostzijde. In paragraaf 1.1 is een luchtfoto opgenomen waarop het huidige gebruik van de locatie te zien is: het betreft agrarisch grasland.
Er worden maximaal 25 woningen gerealiseerd, in een mix van vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. De nieuw te bouwen woningen liggen met hun voorgevels rond een groen, brinkachtige kerngebied. Rond dit kerngebied ligt de lusvormige hoofdontsluiting. De nieuwe woonbuurt wordt ontsloten via een insteekweg vanaf de Groningerstraatweg. De aantakking van deze nieuwe buurtontsluiting wordt als een snelheidsremmende aansluiting vormgegeven, bijvoorbeeld als en licht verhoogd kruisingsvlak. Een tweede ontsluiting ligt aan de westzijde van het buurtje, dit is een verbinding voor wandelaars en fietsers richting de Juursemakluft, die ook als calamiteitenontsluiting voor hulpdiensten dienst doet. De zuidoostrand van het buurtje grenst aan de Bindervoetpolder, een provinciale weg. Aan deze kant is het buurtje afgezoomd met natuurlijk groen, bestaande uit een langgerekte, natuurlijke waterpartij met een natuurlijke oever aan de zijde van het woonbuurtje en een strakke oever aan de zijde van de provinciale weg. De bestaande bermsloot is in deze waterpartij geïntegreerd.
Onderstaand is de indeling van de toekomstige indeling van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 3 - Ruimtelijke opzet plangebied (bron: Frans Beune Landschap en Stedenbouw)
3.3 Parkeren
De herontwikkeling van de locatie brengt parkeerbehoefte met zich mee. Het aantal te bouwen woningen bedraagt maximaal 25. De gemeente Zuidhorn/Westerkwartier hanteert een parkeernorm van 2,3 per woning. Hiervan worden twee parkeerplaatsen op het eigen erf gerealiseerd, waarna 0,3 parkeerplaats voor in de openbare ruimte overblijft. Hierdoor ontstaat er een parkeerbehoefte van (25*0,3) acht parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte wordt opgevangen door het realiseren van parkeerplaatsen in het openbaar gebied, centraal in het gebied. Het planvoornemen voorziet hiermee in de parkeerbehoefte.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moeten komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.
4.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
In paragraaf 2.1.2 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegelicht. De Ladder is als motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen vastgelegd in het Bro.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
- 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
- 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
- 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
- 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
- 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Gelet op de omvang van het plan (25 woningen) in relatie tot de omgeving is het plan aan te merken als een stedelijk ontwikkeling.
Ad 2.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In onderlinge samenhang moet worden beoordeeld of sprake is van een groter planologisch beslag en een functiewijziging ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan. Van een groter planologisch beslag is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan wordt met onderhavig project meer bebouwing mogelijk gemaakt. Daarnaast is er sprake van een functiewijziging naar wonen. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ad 3.
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig project beperkt tot de gemeente Zuidhorn/Westerkwartier. De woningen zullen voor het grootste gedeelte bewoond worden door inwoners uit de gemeente.
Ad 4.
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden beschreven.
In paragraaf 2.3.2 is de Structuurvisie Zuidhorn genoemd waarin het plan voor deze locatie is opgenomen als ontwikkelproject. In paragraaf 2.3.3 is de Woonvisie beschreven. Bij de woonvisie is een planlijst opgenomen waarin het plan voor Grijpskerk uitbreiding oost is genoemd (als Meindertsma OZ dorp). Er is een capaciteit van 28 nieuwbouwwoningen opgenomen voor dit gebied. Verder is in de Woonvisie de ambitie opgenomen dat bij concrete nieuwe plannen, via een marktconsultatie getoetst wordt of de plannen voldoende aansluit bij de actuele en toekomstige vraag.
Ten behoeve van deze ambitie is daarom in 2017 door KAW een woningmarktanalyse en locatieadvies opgesteld voor Grijpskerk. De analyse is als bijlage 2 gevoegd bij deze toelichting.
Uit het onderzoek is gebleken dat in Grijpskerk behoefte is aan nieuwe woningen, circa 50 woningen in de komende 5 a 10 jaar. De behoefte is er om de reeds opgelopen achterstand deels om te keren en om verdere onnodige uitstroom van huishoudens te voorkomen en de positie van Grijpskerk als voorzieningendorp met een gemengde bevolking te behouden. De segmenten waarin nieuwbouw nodig is voor inspelen op de behoefte zijn vooral rijwoningen en rij/hoek/tweekappers met een verkoopprijs van beneden 225.000 euro en in mindere mate duurdere woningen waaronder kavels.
In onderstaande tabel is het nieuwbouwprogramma opgenomen dat als resultaat uit het onderzoek van KAW is opgesteld. Hierbij wordt opgemerkt dat de bovenkanten van de bandbreedtes niet zijn op te tellen. Een maximumaantal van het een, resulteert in minimumaantallen van het ander. In totaliteit gaat het om een verwachte afzetbaarheid van 50 woningen in 5 à 10 jaar.
In het onderzoek zijn 5 beschikbare locaties onderzocht waaronder de locatie waar voorliggend bestemmingsplan betrekking op heeft. Op onderstaande afbeelding zijn de onderzochte locaties weergegeven. Voor de locaties Tapperij en Kerkplein 6 is het voornemen om appartementen te realiseren.
Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van 5 vrijstaande woningen en 20 halfvrijstaande woningen. Deze woningaantallen passen binnen het nieuwbouwprogramma. In het plan wordt hoog ingezet op het aantal tweekappers en laag op het aantal vrijstaande woningen.
Afbeelding 4 - Ontwikkellocaties Grijpskerk (bron: KAW)
Ad 5.
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied ligt niet in bestaand stedelijk gebied. Het betreft een uitbreidingslocatie die in het huidige gebruik als agrarisch grasland functioneert.
In het onderzoek van KAW zijn 5 ontwikkellocaties onderzocht. In het onderzoek wordt benoemd dat, om de woningbehoefte volledig te kunnen bedienen, het nodig is om (gefaseerd) nieuwbouw te realiseren op de locatie Grijpskerk uitbreiding oost (op afbeelding 4 weergegeven als Meindertsma). Dit is de enige uitbreidingslocatie (buiten stedelijk gebied), de andere locaties betreffen relatief kleine (inbreidings)locaties en bieden samen niet voldoende ruimte voor de behoefte.
Het plangebied sluit wat betreft ligging aan bij de bebouwing van de kern Grijpskerk. Omdat de locatie aan de westzijde van de N388 blijft en de N388 net als in de huidige situatie de dorpsrand begrenst, heeft de uitbreiding een beperkte impact op de omgeving en blijft het ruimtegebruik beperkt.
Kortom, binnen het bestaand stedelijk gebied is onvoldoende ruimte om aan de behoefte aan nieuwbouw te kunnen voldoen. Deze locatie is gezien de ligging en grootte passend bij de behoefte en aansluitend bij het bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het project voorziet in een behoefte en het ruimtegebruik buiten bestaand stedelijk gebied is voldoende afgewogen.
4.2 Ecologie
Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen voor het aspect ecologie, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De inventarisatie is uitgevoerd door BügelHajema adviseurs. Het rapport van de inventarisatie is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder worden de resultaten kort benoemd.
Soortenbescherming
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Er is gebleken dat het gebied een beperkte natuurwaarde kent, er zijn bijvoorbeeld geen geschikte broedlocaties aangetroffen of verblijfplaatsen voor vleermuizen.
Van het doen van aanvullend onderzoek en de aanvraag van een ontheffing op grond van de Wnb is in voorliggende situatie geen sprake. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
Gebiedsbescherming
Uit de inventarisatie blijkt dat een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Het plan heeft geen gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Voor de gemeenten in het Westerkwartier is een Cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. Het plangebied heeft op deze kaart geen aanduiding en kent geen cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorische waarden in de omgeving zijn enkel de Groningerstraat en de huidige ligging van de N355 als historische wegen.
Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem is de Erfgoedwet van toepassing. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. In het kader hiervan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd door Libau, d.d. 8 juni 2010, onderzoeksmeldingsnummer 41335. De rapportage van het onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied ligt op een getij-oeverwal die in de late ijzertijd en/of Romeinse tijd bewoond werd en dat in de nabijheid (laat-)middeleeuwse wierden aanwezig zijn. De conclusie van het onderzoek was dat er zich in de bodem nog gave archeologische resten kunnen bevinden. In het onderzoek is geadviseerd een archeologisch booronderzoek uit te voeren.
Vervolgens is door De Steekproef, d.d. juni 2011, rapport 2011-06/03 een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit rapport is als bijlage 5 bijgevoegd.
Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bovenlaag tot ongeveer 40 centimeter diepte is verstoord. Onder deze verstoorde laag zijn natuurlijke zandige kleiafzettingen aangetroffen en op sommige plekken veen. Het pleistocene zand bevindt zich rond een diepte van 620 centimeter en hierin heeft zich geen podzol gevormd. Dit houdt in dat het terrein ten tijde van de steentijd hoogstwaarschijnlijk te nat is geweest voor bewoning of met een zandlaag is overspoeld. Gezien de resultaten wordt de kans op archeologische grondsporen in het plangebied klein geacht.
Het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Bij het aantreffen van archeologische sporen of archeologische vondsten tijdens de graafwerkzaamheden moet hiervan direct melding worden gemaakt conform de Erfgoedwet.
4.4 Water
Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden.
Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water geven waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal ‘tritsen’:
- waterkwantiteit: vasthouden, bergen en afvoeren;
- waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Samen met de betrokken gemeenten in het Westerkwartier en het waterschap Noorderzijlvest is het Waterplan Regio West-Groningen opgesteld.
Voor dit bestemmingsplan is op 2 november 2018 de digitale watertoets uitgevoerd. De documenten die uit de watertoets zijn gekomen zijn als bijlage 6 en 7 opgenomen bij deze toelichting. Voor het plan geldt de standaard waterparagraaf waar de volgende aandachtspunten in opgenomen zijn.
Afvoer van riool- en hemelwater
Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Voor het plan geldt dat het hemelwater rechtstreeks op het oppervlaktewater wordt afgevoerd. Dit heeft ook de voorkeur van het waterschap.
Grondwater
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen worden de droogleggingsnormen van 1,30 m en 1,00 m genoemd voor woningen respectievelijk met en zonder kruipruimte.
Maatregelen
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van Waterschap Noorderzijlvest en de gesprekken die zijn gevoerd met gemeente en Waterschap zal de ontwikkelaar de volgende maatregelen treffen.
- Een regenwaterriool wordt verbonden tussen de noordoostelijke uit te graven waterpartij en de bermsloot aan de noordzijde van de Groningerstraatweg. De verbinding loopt daarbij oost-west en vervolgt naar het noorden via de noordelijke ontsluitingsweg van het plangebied.
- Tussen de bestaande woningen aan de Groningerstraatweg en de aangrenzende te verkopen kavels wordt een goot aanbracht die (ondergronds) afwatert op de noordoostelijk uit te graven waterpartij. Dit moet wateroverlast door bestaand hoogteverschil tussen de woningen voorkomen.
- In het eerder stedenbouwkundig plan was bedacht om de sloot aan de zijde van het projectgebied te laten meanderen en te werken met flauwe taluds. De waterbeleving vanaf de woningen en de weg is echter te gering om het meanderen van de sloot te handhaven. De sloot kan met een strakker profiel ook eenvoudiger vanaf de woningen (onderhoudsstrook van 4 meter tussen kavels en slootkant) onderhouden worden.
- Het voornemen is een dam aan te brengen in de sloot langs de provinciale weg. Op deze wijze kan het waterpeil in de sloot tussen de Juursemakluft en de kleine waterplas die gegraven wordt in de zuidwestzijde via de duiker onder de provinciale weg in verbinding blijven met het peil in Bindervoetpolder. Daarmee komen deze waterplas en sloot niet droog te staan. Indien het waterpeil te hoog wordt dan wordt het water overgestort in de noordelijke vijver en afgevoerd naar de Electraboezem via de hiervoor geschetste weg.
- Aan de droogleggingsnorm van 1,30 meter onder de woning zal worden voldaan.
- De bestaande sloten worden uitgegraven conform de eisen van het Waterschap.
Het thema water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.5 Geurhinder
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
De Wet geurhinder en veehouderij bepaalt op welke manier geur (stank) van veehouderijstallen in de milieuvergunning moet worden beoordeeld. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Er wordt onderscheid gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. De minimumafstand tussen het dichtstbijzijnde emissiepunt van een veehouderijbedrijf, waarvan de geuremissiefactor niet bekend is, bedraagt voor gevoelige objecten die binnen de bebouwde kom zijn gelegen 100 m en daarbuiten 50 m.
Het plangebied grenst aan het buitengebied van de gemeente Zuidhorn/Westerkwartier. In de nabijheid van het plangebied zijn twee agrarische bedrijven gelegen (Bindervoetpolder 2 en Groningerstraatweg 12). Voor beide bedrijven geldt dat hier melkrundvee wordt gehouden. Voor deze diercategorie zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld, waardoor vanuit de Wgv vaste minimale afstanden gelden die hierboven zijn genoemd.
De woningen in het plangebied zijn gelegen binnen de bebouwde kom. Tussen de woningen en de geuremissiepunten van de veehouderijen moet daarom een minimale afstand van 100 meter worden aangehouden.
Omdat het agrarische bedrijven betreft met stallen zonder aanvullende voorziening wat betreft ventilatie, mag het emissiepunt van de stallen op het midden van de stallen worden gelegd. Op onderstaande afbeelding zijn de emissiepunten van beide bedrijven weergegeven en de 100 meter contour rondom deze punten.
100 meter contouren rondom emissiepunten agrarische bedrijven
De emissiepunten van beide bedrijven liggen op voldoende afstand van de nieuw te bouwen woningen. Er kan een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden ter plaatse van de woningen wat betreft geur.
Naast het aantonen van een goed woon- en leefklimaat wordt getoetst of de woningbouw leidt tot een beperking in de bedrijfsontwikkeling van de agrarische bedrijven. De woningbouw mag niet leiden tot een beperking in de bedrijfsontwikkeling. In theorie zouden stallen kunnen worden verplaatst of bijgebouwd.
Voor het noordelijk bedrijf geldt dat ook het bouwvlak op meer dan 100 m afstand van de woningbouw ligt. Voor dit bedrijf treedt geen beperking in de bedrijfsontwikkeling op.
Voor het zuidelijk bedrijf geldt dat het bouwvlak op minder dan 100 m afstand van de woningbouw ligt. Voor dit bedrijf kan een beperking in de bedrijfsontwikkeling optreden. Van belang hierbij is of concrete plannen bestaan voor uitbreiding of verandering. Dit is niet het geval. Daarnaast wordt het bedrijf reeds beperkt door de bestaande woningen en zal in geval van uitbreiding van het bedrijf moeten worden uitgeweken naar oostelijke of zuidelijke richting. Geconcludeerd mag worden dat het bedrijf niet door de komst van de woningen in zijn bedrijfsontwikkelingen wordt beperkt.
Het thema geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.6 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
De woningbouw vindt plaats aan de rand van het dorp Grijpskerk. Aan de noord- en westzijde van het plangebied komt vrijwel alleen maar de bestemming Wonen voor. Aan de zuidoost zijde grenst het plangebied aan buitengebied.
In de omgeving is wel op een afstand van 120 m de maatschappelijke functie begraafplaats aanwezig. Voor deze functie wordt maximaal een richtafstand van 30 m aangehouden. Aan deze afstand wordt voldaan.
Met betrekking tot geurhinder is in paragraaf 4.5 getoetst aan de minimumafstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij. Het bedrijf ligt op zodanige afstand dat er voor andere aspecten zoals geluid geen hinder is te verwachten van agrarische bedrijven.
Er zijn geen milieubelastende functies in de omgeving die invloed hebben op het woon- en leefklimaat van de nieuw te bouwen woningen. Daarnaast is geen sprake van een belemmering op omliggende bedrijven door de bouw van de woningen.
4.7 Bodem
Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.
Ten behoeve van de nieuwbouw heeft de initiatiefnemer bodemonderzoek laten uitvoeren. Het onderzoek is uitgevoerd door MUG Ingenieursbureau d.d. 27 april 2009, projectnummer 51030109 en is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er geen asbestverdachte materialen zijn waargenomen. Ter plaatse van één boring is een lichte bijmenging met kooldeeltjes waargenomen. Verder is, verspreid over de onderzoekslocatie, plaatselijk een lichte bijmenging met puin aangetroffen. De gemeten concentraties zijn van dien aard dat er geen nader bodemonderzoek noodzakelijk is. Er bestaan op milieuhygiënische gronden geen bezwaren tegen de ontwikkeling van de locatie.
Indien grond dient te worden afgevoerd van de locatie zijn de regels uit het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.
4.8 Geluid
In het kader van dit bestemmingsplan is door BügelHajema adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar geluidsbelasting op de te realiseren woningen. Het rapport is als bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.
De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. Omdat er in het voornemen woningen gerealiseerd worden dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder.
Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. De nieuw te realiseren woningen bevinden zich binnen de geluidzone van de provinciale wegen N355 en N388.
Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting op de gevel van de woningen en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Toetsing van de karakteristieke geluidwering voor het vaststellen van de binnenwaarde van de woningen valt buiten het kader van dit onderzoek.
De rapportage van het onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat een aantal van de te realiseren woningen niet voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 10 dB.
In het akoestisch onderzoek is getoetst aan de hoofdcriteria uit het Besluit geluidhinder. Gekeken is naar maatregelen om aan en om de weg te nemen om te geluidbelasting te verminderen en daarna naar maatregelen aan het betreffende pand. Hieruit is gebleken dat maatregelen aan de weg of in het overdrachtsgebied niet mogelijk of wenselijk zijn. In de te realiseren woningen zullen, indien noodzakelijk, zodanige gevelmaterialen moeten worden toegepast dat de wettelijke binnenwaarde van 33 dB bij gesloten deuren en ramen niet wordt overschreden. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.
Om de realisatie van de woningen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Westerkwartier hogere waarden te verlenen.
4.9 Luchtkwaliteit
Regelgeving
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.
NSL/nibm
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10, respectievelijk stikstofdioxide en fijnstof) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Bestemmingsplan
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 25 woningen, waarvan 5 vrijstaand en 20 half-vrijstaand. Op grond van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) is de verkeersgeneratie van een vrijstaande woning in niet stedelijk gebied, in rest bebouwde kom, 7,8-8,6 ritten per etmaal. Voor een twee-onder-een-kap woning in niet stedelijk gebid, in rest bebouwde kom, is de verkeersgeneratie 7,4-8,2 ritten per etmaal. De toename van de totale verkeersgeneratie bedraagt afgerond derhalve maximaal (5*8,6 + 20*8,2) 207 ritten.
Nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit is de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 geldt een grenswaarde van 40 µg/m3 en voor fijn stof (PM2,5) een grenswaarde van 25 µg/m3 .
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.
Achtergrondniveaus luchtkwaliteit | |||
Stof | 2011 | 2015 | 2020 |
PM10 | 21,2 µg/m3 | 14,2 µg/m3 | 14,6 µg/m3 |
NO2 | 12,0 µg/m3 | 9,4 µg/m3 | 8,7 µg/m3 |
PM2,5 | 12,2 µg/m3 | 7,5 µg/m3 | 7,8 µg/m3 |
Conclusie
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft.
Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.10 Externe Veiligheid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
De Omgevingsdienst Groningen heeft een Advies externe veiligheid opgesteld naar aanleiding van het voornemen. Het advies is als bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd en hieronder kort samengevat.
Inrichtingen en buisleidingen
Uit een inventarisatie blijkt dat zich in of in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen en buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.
Transport
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich de provinciale wegen N355 en de N388 die zijn opgenomen in het provinciaal Basisnet Groningen. Het plangebied ligt binnen de veiligheidszone 3 van de N388. Binnen de zone komen de bestemmingen groen en wonen voor maar omdat binnen de zone geen objecten voor verminderd zelfredzame personen kunnen worden opgericht is dit aspect niet relevant.
Omdat het plangebied wel ligt in de invloedsgebieden van beide wegen is het groepsrisico verantwoord. Eerst is hiervoor een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico niet wijzigt ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling en dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt.
In het advies van de Omgevingsdienst Groningen wordt nader onderbouwd waarom het verantwoord is om medewerking te verlenen aan het plan. Verder is het advies van de Veiligheidsregio opgenomen ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De Veiligheidsregio adviseert het volgende:
- de regels van het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale verordening te brengen;
- veiligheidszone 3 op te nemen op de verbeelding;
- indien de doodlopende weg in het plangebied meer dan 40 meter is, wordt geadviseerd in overleg te gaan met het brandweercluster Westerkwartier om te komen tot een goede uitwerking van de toegankelijkheid conform de handleiding 'Bereikbaarheid en bluswatervoorziening regio Groningen;
- het plangebied te voorzien met een adequate primaire bluswatervoorziening;
- Veiligheidsregio Groningen adviseert om een opstelplaats voor een brandweervoertuig bij het open water aan de oostkant van het plangebied;
- de bevolking bij een ramp niet alleen via het bestaande WAS maar ook op een andere wijze te alarmeren (radio, NL-Alert, televisie, geluidswagen, enz.).
Met bovenstaande aandachtspunten wordt rekening gehouden in voorliggend bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
4.11 Kabels En Leidingen
In de buurt van het plangebied lopen geen kabels of hogedrukleidingen die van belang zijn voor dit bestemmingsplan.
4.12 Vormvrije Milieueffectrapportage
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.
In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.
Op het voornemen is categorie 11.2 uit bijlage I onderdeel D van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarde (2.000 of meer woningen) wordt niet overschreden.
Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2 lid 5 van het Besluit m.e.r.).
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Westerkwartier heeft een besluit genomen in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling voor bestemmingsplan Grijpskerk uitbreiding oost. In dit besluit heeft het college op basis van de ingediende aanmeldnotitie beslist dat een milieueffectrapportage niet is vereist. De aanmeldnotitie is als bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het conceptontwerp van dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg aan de overlegpartners, zoals Provincie Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest voorgelegd. In hoofdstuk 7 van deze plantoelichting wordt daarvan verslag gedaan. Tevens zijn verschillende informatiebijeenkomsten voor omwonenden en belangstellenden georganiseerd. Ook hiervan wordt verslag gedaan in hoofdstuk 7.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid kan worden geconstateerd dat het hier een bestemmingsplan betreft voor ontwikkeling van agrarische grond naar woongebied. De ontwikkeling hiervan vindt plaats door de projectontwikkelaar. De gemeente heeft hier geen financiële bemoeienis mee. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Met initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst (planschade is een onderdeel van deze overeenkomst) worden afgesloten. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en wordt het plan uitvoerbaar geacht.
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
Dit bestemmingsplan gaat vergezeld van verbeelding. Deze verbeelding is op basis van het stedenbouwkundig ontwerp opgesteld. Op deze verbeelding zijn aan het plangebied de bestemmingen Wonen , Groen en Verkeer gegeven.
Uitgangspunten voor de bestemming Wonen zijn:
- er zijn bouwstroken opgenomen die zijn afgestemd op de voorgenomen nieuwe invulling;
- in de bouwregels zijn de goot- en bouwhoogten afgestemd op het voorliggende bouwplan;
- de bouwregels zijn verder afgestemd op de voorgenomen nieuwe invulling, de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15,00 m bedragen;
- op grond van het reguliere beleid kan het wonen gecombineerd worden met een aan huis verbonden beroepsactiviteit. Het gaat daarbij om activiteiten in de dienstverlening die goed bij het wonen passen.
Het te realiseren water en naastgelegen groenstroken worden ondergebracht in de bestemming Groen. De woonstraat krijgt de bestemming Verkeer. De parkeervakken die worden gerealiseerd in openbaar gebied vallen onder de bestemming Groen.
Daarnaast is in aansluiting op het vigerende bestemmingsplanplan een tweetal gebiedsaanduidingen toegepast: 'geluidzone - weg' en 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' ter regeling van de respectievelijk de in acht te nemen geluidzone en veiligheidszone van de N980.
Hoofdstuk 7 Overleg
7.1 Overleg Met Omwonenden
In samenwerking met de gemeente heeft de initiatiefnemer op 12 september 2018 een informatiebijeenkomst georganiseerd over de plannen voor deze locatie. Voor deze bijeenkomst waren de direct omwonenden uitgenodigd en werd de gelegenheid gegeven vragen te stellen.
Daarnaast is op 17 oktober 2018 een informatieavond gehouden door de projectontwikkelaar voor alle omwonenden en belangstellenden.
7.2 Overleg Met Diensten
In het kader van het wettelijk vooroverleg als genoemd in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is het concept van het ontwerp-bestemmingsplan aan de vooroverlegpartners ter kennis gebracht. Op 19 december 2018 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de voormalige gemeente Zuidhorn het plan toegezonden aan de overlegpartners Provincie Groningen, Waterschap Noorderzijlvest en Ministerie van Defensie. Daarnaast is het plan aangeboden aan de commissie Bouwen en Wonen. De Provincie Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest hebben gereageerd, de overige instanties niet.
Provincie Groningen
- 1. De provincie Groningen stemt in met de voorgenomen bouw van 25 woningen binnen het plangebied.
- 2. Met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai ligt het plangebied in de invloedsfeer van de N355 en N388. Beide wegen zijn in beheer en onderhoud bij de provincie Groningen. In dit verband brengt de provincie onder aandacht dat voor het nabijgelegen deel van de N355 in het Actieplan wegverkeerslawaai provincie Groningen derde tranche wordt voorzien in het aanbrengen van een geluidreducerend wegdek. Bij het akoestisch onderzoek mag hiermee rekening worden gehouden.
- 3. De provincie merkt op dat de te bouwen woningen relatief dicht op de N388 komen te staan. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting bedraagt hier 10 dB. De provincie geeft in overweging nog eens nader te beschouwen in hoeverre afstandsvergroting tot de weg en afscherming tot de mogelijkheden behoort.
- 4. De sloot langs de N388 is in beheer bij de provincie Groningen. In verband met onderhoud moet de sloot ook aan de zijde van de woningen bereikbaar blijven.
Reactie
- 1. Met genoegen wordt kennis genomen van de instemming.
- 2. Het akoestisch onderzoek is, mede naar aanleiding van deze opmerking aangepast.
- 3. De mogelijkheden zijn zeer beperkt om de woningen op grotere afstand te plaatsen. Maatregelen aan de bron zal een veel belangrijker effect hebben. Het college van de voormalige gemeente Zuidhorn heeft eerder verzocht om het snelheidsregiem voor het deel van de N338 dat loopt vanaf het spoor tot aan de aansluiting met de N355 terug te brengen van 80 km/u tot 60 km/u. De geluidsreductie zal significant zijn. Ook sluit deze snelheid aan bij de maximum snelheid van 60 km/u die geldt voor het aansluitende deel tussen de spoorlijn (Groningen-Leeuwarden) en de sluis bij Gaarkeuken. Het terugdringen van de snelheid zal ook de verkeersveiligheid ten goede komen gelet op 4 wegaansluitingen (Stationstraat 2x, Vereeniging en Groningerstraatweg) en een aantal erven dat rechtstreeks aantakt op de N338. Wij brengen deze wens hierbij wederom onder uw aandacht.
- 4. Tussen de kavels en de sloot komt een onderhoudspad van 4 meter breed.
Waterschap Noorderzijlvest
- 1. Het Waterschap wijst op ligging van het plangebied in de 3e schil van de Electraboezem met streefpeil van de Electraboezem van - 0,93 m NAP. De huidige afvoerroute via de zuidzijde van de Rijksstraatweg naar het Niezijlsterdiep levert in de praktijd een waterstand op die structureel ca. 0,5 centimeter hoger is dan het streefpeil. Voor zowel de waterkwantiteit als -kwaliteit is het noodzakelijk om het watersysteem in het plangebied aan te sluiten op de bermsloot aan de noordzijde van de Groningerstraatweg.
- 2. Voor de drooglegging is het streefpeil van -0,93 NAP uitgangspunt. Advies is om 1,30 m drooglegging aan te houden indien de woningen de woningen met kruipruimte worden gebouwd. Zonder kruipruimte is 1 m voldoende. Voor de huidige watergang langs de zuidoostzijde betekent dit dat de watergang moet worden verdiept. Voor de te graven waterpartij in de oosthoek geldt dat het streefpeil van -0,93 NAP het uitgangspunt is. De bodem van de watergangen dient minimaal 0,50 m beneden streefpeil te worden gegraven. Het Waterschap adviseert om voor het ecosysteem het midden van de waterpartij een waterdiepte te geven van 1 m.
- 3. 10 % van de verhardingstoename (gerekend t.o.v. - 0,93 m NAP) dient als open water te worden gerealiseerd.
- 4. Het schone hemelwater dient gescheiden van het afvalwater te worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Om een goede opvang en afvoer van afstromend hemelwater tussen de nieuwe en bestaande bebouwing langs de Groningerstraatweg te kunnen garanderen, dient (bij voorkeur op de nieuwe eigendomsgrens) een kleine sloot c.q. greppel te worden aangelegd.
Reactie
Aan de genoemde eisen van het Waterschap zal bij de planrealisatie worden voldaan. Eén en ander is aanvullend verwoord in het paragraaf 4.4 Water van deze toelichting.
Bijlage 1 Voorbeeldlijst Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 1 Voorbeeldlijst Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Woningmarktanalyse En Locatieadvies Grijpskerk
Bijlage 2 Woningmarktanalyse en locatieadvies Grijpskerk
Bijlage 3 Ecologische Inventarisatie
Bijlage 3 Ecologische inventarisatie
Bijlage 4 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 5 Archeologisch Veldonderzoek
Bijlage 5 Archeologisch veldonderzoek
Bijlage 6 Watertoets Toetsresultaat
Bijlage 6 Watertoets toetsresultaat
Bijlage 7 Watertoets Samenvatting
Bijlage 7 Watertoets samenvatting
Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 9 Akoestisch onderzoek
Bijlage 10 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 10 Advies externe veiligheid