Oostindie - Roomsterweg 13A Leek
Bestemmingsplan - gemeente Westerkwartier
Vastgesteld op 25-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Oostindie - Roomsterweg 13A Leek' met identificatienummer 'NL.IMRO.1969.BPLE21POST1-VA01' van de gemeente Westerkwartier;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat door een scheidingsmuur is begrensd met het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
een percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.8 bed & breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, waarbij het verblijf en ontbijt moeten plaatsvinden in de woning;
1.9 bestaand:
ten aanzien van de bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- a. bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw:
een gebouw dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan een, op hetzelfde bouwperceel gelegen, hoofdgebouw, maar daarmee niet in directe verbinding staat;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.21 dienstverlening:
het beroepsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, met uitzondering van prostitutie, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in:
- 1. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening e.d:
het verrichten van administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden; - 2. publieksgerichte dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent gericht op het publiek zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus e.d.;
1.22 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.23 erotisch getinte vermaak functie:
een vermaaksfunctie welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.26 internethandel:
handel in goederen en/of diensten die plaatsvindt via het internet;
1.27 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander onderkomen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, dat is bedoeld om te kunnen worden verplaatst;
1.28 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.29 meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
1.30 met het wonen verenigbare functies:
- a. zakelijke en persoonlijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven of personen zoals administratiekantoor, advocatenkantoor, reisbureau, artsenpraktijk, schoonheidssalon, kapsalon, en dergelijke, al dan niet met hieraan ondergeschikte detailhandel; - b. praktijkpand, praktijkruimte, kantoor, atelier:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat door de indeling en inrichting bestemd is als beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor medische, administratieve, artistieke, ambachtelijke en daarmee gelijk te stellen beroepen, al dan niet in combinatie met hieraan ondergeschikte detailhandel;
mits de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is;
- c. internethandel zonder bezoekmogelijkheid:
een gebouw of gedeelte van een gebouw dat door indeling en inrichting bestemd is als ruimte voor het uitoefenen van internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor klanten;
mits de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.31 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.32 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd wat betreft aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.33 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met niet meer dan één wand;
1.34 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld; - c. indien in, op of over het water wordt gebouwd:
het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil); - d. bij de start van de bouw van een gebouw wordt het peil door de gemeente uitgezet;
1.35 perceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.36 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.37 uitbouw:
een gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat een uitbreiding van een ruimte in dat gebouw vormt;
1.38 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.39 voorgevelrooilijn:
een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw voor zover op dat deel van de openbare weg voorgevels zijn gericht;
1.40 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
1.41 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.42 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat en dat wat betreft uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.43 woonoppervlakte:
de oppervlakte van het voor wonen bestemde hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de perceelgrens:
vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. speelvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- d. nutsvoorzieningen;
- e. water;
- f. ontsluitingswegen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'weg';
met de daarbij behorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders kan, ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 4 Wonen - 8
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 8' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor met het wonen verenigbare functies;
- b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. wegen, straten en paden;
- g. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- h. tuinen en erven;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders kan, ten behoeve van:
- a. de woonsituatie;
- b. het straat en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.1, sub b, in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing wordt vergroot tot niet meer dan 300 m2 indien de oppervlakte van het bouwperceel niet minder dan 600 m2 bedraagt en na de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan 300 m2;
- b. sublid 4.2.3, sub a, in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt vergroot tot 150 m2 indien de oppervlakte van het bouwperceel niet minder dan 600 m2 bedraagt en na de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan 300 m2;
- c. sublid 4.2.3, sub b, in die zin dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen minder dan 3,00 m achter de voorgevelrooilijn of op de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
- d. sublid 4.2.3, sub c, en sublid 4.2.3, sub d, in die zin dat de goot- of bouwhoogte van (gedeelten van) een aan- of uitbouw wordt vergroot tot niet meer dan de goot- of bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
- 1. de afstand van de aan- of uitbouw tot de perceelgrens ten minste 10,00 m bedraagt.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van mantelzorg;
- c. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor met het wonen verenigbare functies, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte in bijgebouwen ten behoeve van een met het wonen verenigbare functie meer bedraagt dan 50% van de vloeroppervlakte van de bijgebouwen op een bouwperceel;
- 2. de functie ernstige of onevenredige hinder oplevert voor de woonomgeving en afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
- 3. er detailhandel plaatsvindt, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan met het wonen verenigbare functies;
- 4. de functie een zodanig verkeersaantrekkende werking heeft waardoor verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast;
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van paardenbakken.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.5, sub a en b, in die zin dat delen van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
- 1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
- 2. is aangetoond dat in het hoofdgebouw geen mogelijkheden zijn voor mantelzorg;
- 3. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van niet meer dan 70 m2;
- 4. de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen inclusief de oppervlakte ten behoeve van mantelzorg niet meer dan 150 m2 bedraagt;
- 5. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
- 6. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning in gebruik wordt genomen;
- b. lid 4.5, sub e, in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een bed & breakfast, mits:
- 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande woonhuis danwel in een vrijstaand bijgebouw dat deel uitmaakt van het woonperceel;
- 2. de bedrijfsoppervlakte ten behoeve van een bed & breakfast niet meer dan 50 m2 bedraagt, dan wel niet meer dan 30% van de bestaande vloeroppervlakte van de bebouwing op het woonperceel;
- 3. het gebruik van de bed & breakfast van ondergeschikte betekenis is aan de woonfunctie van het perceel;
- 4. er geen kookgelegenheid (keuken) ten behoeve van de bed & breakfast aanwezig is;
- 5. de bed & breakfast wat betreft bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als zelfstandige woning;
- 6. het parkeren van de gasten van de bed & breakfast op eigen erf plaatsvindt;
- 7. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende woonpercelen, in die zin dat deze woonpercelen in hun bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden beperkt.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- of kroonlijsten en erkers buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. de bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
6.2 Dakopbouwen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van een bouwwerk, worden dakopbouwen als ondergeschikte bouwonderdelen aangemerkt, mits de bouwhoogte van een bouwwerk met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
6.3 Meetverschil
Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis kan worden aangemerkt.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. afwijkingen ten aanzien van de aanduidingen en in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van openbaar nut zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken een bouwhoogte hebben van niet meer dan 3,50 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
- c. de bestemmingsregels en toestaan dat straatmeubilair zoals lichtmasten en verkeersinstallaties, wordt geplaatst met een bouwhoogte van niet meer dan 15,00 m;
- d. de bestemmingsregels en toestaan dat abri's, kunstwerken, vlaggenmasten, en daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden geplaatst;
- e. de bestemmingsregels en toestaan dat voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van telecommunicatiesignalen worden geplaatst, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer dan 15,00 m bedraagt voor antennes voor privégebruik en niet meer dan 40,00 m voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik;
- f. voor een overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen, mits de overschrijding niet meer dan 2,00 m bedraagt;
- g. de bestemmingsregels en toestaan dat duurzame energievoorzieningen op dorpsniveau (biomassa/warmtepomp) worden geplaatst.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen:
- a. ten behoeve van een overschrijding van de bestemmings- en bebouwingsgrenzen met niet meer dan 10 m;
- b. ten behoeve van afwijking in de begrenzing, het beloop of het profiel van een weg of een waterloop, de ligging of de vorm van een terrein met niet meer dan 25 m, of de bouwhoogte van een bouwwerk met niet meer dan twee bouwlagen.
9.2 Voorwaarden
De in lid lid 9.1 genoemde wijzigingen zijn slechts toegestaan indien:
- a. dit in verband met het doelmatig functioneren van een bedrijf of instelling dringend gewenst is, dan wel uit ruimtelijk oogpunt gewenst is in verband met een variatie in het ruimtelijke beeld, of een andere verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- b. hiervoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- c. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het bestemmingsplan beschreven en te beschermen stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke, c.q. de milieukwaliteiten van het gebied en de omgeving;
- d. geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Het gestelde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het gestelde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oostindie - Roomsterweg 13A Leek' van de gemeente Westerkwartier.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Roomsterweg te Leek is een perceel zonder bouwvlak gelegen. Het perceel bestaat uit grasland met de enkelbestemming 'Wonen - 8'. De eigenaar van de grond (hierna: 'initiatiefnemer') is voornemens om op dit perceel een levensloopbestendige woning te bouwen.
Op het perceel is echter geen bouwvlak gelegen. Binnen het vigerend planologisch kader is de realisatie van een levensloopbestendige woning niet mogelijk. Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt de vigerende woon bestemming gewijzigd waardoor de levensloopbestendige woning kan worden gerealiseerd.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Roomsterweg ten zuiden van het Leekster Hoofddiep en betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Leek, sectie E, nummer 3512. Ten noorden van het plangebied is het bedrijventerrein Diepswal gelegen. Aan de oostzijde en westzijde van het plangebied zijn woningen in de vorm van lintbebouwing gelegen. Ten zuiden van het plangebied is de woonwijk Oostindie gelegen. Op de onderstaande afbeelding is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Luchtfoto met in het rood de begrenzing van het plangebied (bron: pdok.nl/viewer, d.d. 7-07-2021)
1.3 Geldend Planologisch Kader
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Oostindie' (vastgesteld op 14 januari 2015). Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen - 8' zonder bouwvlak. Het voornemen past qua toename van bebouwing niet binnen deze bestemming. Derhalve is voor het voornemen het voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Systematiek Van Nieuwe Bestemmingsplannen
Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).
1.5 Leeswijzer
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 wordt het plan toegelicht. De karakteristiek van het plangebied wordt kort beschreven en er wordt ingezoomd op de nieuwe ontwikkelingen/gewenste activiteiten.
- In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Er wordt ingegaan op het relevante beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.
- Hoofdstuk 4 geeft een verantwoording ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten. Aan de orde komen onder andere bodem, water, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, ecologie, archeologie et cetera.
- Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van het bestemmingsplan toe, onder meer door (waar nodig) artikelsgewijs de bij het plan behorende regels en de verbeelding daarvan toe te lichten.
- Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de uitvoerbaarheid. In dit hoofdstuk worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Planbeschrijving
2.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de huidige situatie en huidige structuren in het plangebied. Daarna wordt de nieuwe situatie beschreven. Hier wordt ingegaan op de uitgangspunten van de gewenste invulling.
2.2 Huidige Situatie
Ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied
Leek is ontstaan nabij een doorwaadbare plaats in het grensriviertje De Leke tussen Groningen en Drenthe, juist op die plek waar een smalle doorgang door het moerassige laagveen (richting Leekstermeer) en het hoogveen (Nienoordse en Smildervenen) aanwezig was. De doorgang vormde de route vanaf het Noord- Drentse zandgebied naar de zandrug Vredewold en was tevens een onderdeel van de landroute van Groningen via Roden en Midwolde naar het Westerkwartier. Ten behoeve van de ontwatering van de veengebieden voor vervening en de afvoer van de turf is het Leekster Hoofddiep gegraven. Het Leekster Hoofddiep is voor de ontwikkeling van Leek van zeer groot belang geweest. Omdat waterwegen lange tijd de belangrijkste verbindingen en transportroutes vormden, heeft zich aan het kanaal, juist ter plaatse van de kruising met de landroute, een kern van bedrijvigheid en handel ontwikkeld. Een nieuwe impuls voor de ontwikkeling van Leek vormde de aanleg in 1913 van de stoomtram tussen Groningen en Drachten, via de oude landroute. Hierdoor ontstond ook langs de Tolberterstraat een verdere verdichting van bebouwing.
Ruimtelijke analyse Oostindie en plangebied
De wijk Oostindie is een recente uitbreidingswíjk van Leek. Het ligt aan de zuidzijde van Leek, en grenst aan de provincie Drenthe. Het kanaal Leekster Hoofddiep aan de noord- en westzijde van de wijk vormt een belangrijke ruimtelijk element aan de rand van de woonwijk. De wijk Oostindie wordt aan drie zijden omringd door buitengebied. Aan slechts één zijde raakt de wijk aan Leek zelf: aan de noordzijde grenst zij aan het industrieterrein Diepswal en de woonwijk wolveschans, ten noordoosten hiervan.
De wijk Oostindie vormt een soort 'ruit' die wordt omzoomd door aan zowel de noord als westzijde linten Roomsterweg (met parallel eraan Leekster Hoofddiep en N979), aan de zuidzijde de weg Oostindischewijk en aan de oostzijde de weg Oostindie en de grens met Drenthe.
Aan alle zijden is Iintbebouwing aanwezig en heeft de wijk Oostindie afstand gehouden tot die linten. De linten verschillen echter wel van karakter: aan de noordzijde staan de huizen wat dichter op elkaar, aan de west-, oost- en zuidzijde is meer ruimte tussen de bebouwing, al dan niet opgevuld met opgaand groen.
Vanaf de wegen om de wijk is regelmatig zicht op de wijk. Andersom is er ook vanuit de wijk zicht op de linten met haar bebouwing en open ruimten ertussen. ln het bestemmingsplan Oostindie is de opzet van de wijk zodanig, dat de wijk wordt beëindigd door een woonweg, met aan de binnenzijde woningen die georiënteerd zijn op de weg en de rand van de wijk.
Aan drie zijden van de wijk kijk je vanuit de wijk, via de open linten, het landelijk gebied in met grasland, bomenrijen en sloten. Dit geeft een heel ruimtelijk effect, en geeft het gevoel van 'natuur dicht bij huis'. Hoewel er vanuit de wijk weinig directe verbindingen -in de vorm van wegen- zijn met het buitengebied, is er dus wel een visuele verbinding. Veel mensen waarderen deze verbinding en deze is dan ook zeer waardevol. Daar waar de wijk Oostindie aan de rest van Leek 'vast zit', ervaar je ook wel die ruimte vanuit de wijk. Maar vanaf de weg aan de rand (de Weegbree) ervaar je - als je tussen de bebouwing van de Roomsterweg door kijkt- de bebouwing van het bedrijventerrein Diepswal en verder naar het noordoosten de woonbebouwing van de wijk Wolveschans. Het plangebied is gelegen in de lintbebouwing die aansluit op de bebouwing van het bedrijventerrein Diepswal.
Kernkwaliteiten Roomsterweg
De bebouwing aan de Roomsterweg is kleínschalig van karakter. De woningen bestaan uit 1-laag met kap, waarbij de woningen zijn gesítueerd op korte afstand van de weg. Er staan een aantal beeldbepalende panden (voormalige agrarische bebouwing) met boomgaardjes en moestuinen. De panden en hun erven zijn behoudenswaardig. Deze zijn ook cultuurhistorisch waardevol.
De woningen liggen zowel geclusterd als solitair aan de Roomsterweg, waardoor sprake is van een afwisseling in bebouwingsritme. De transparantie, de open en groene ruimten tussen de bebouwing, vormt één van de grootste kernkwaliteiten van de Roomsterweg tussen de nummers 1 en 19. Enerzijds is er vanuit de wijk Oostindie zicht op de bebouwing aan de overzijde van het kanaal (de rest van Leek) en anderzijds van de bebouwing aan de overzijde van het kanaal en de provinciale weg op de wijk Oostindie.
Verder vormt het kanaal Leekster Hoofddiep een belangrijke ruimtelijk element. Door de ligging naast het kanaal en de provinciale weg N979 is de afstand tussen de bebouwing aan de zuidzijde van de Roomsterweg en de bebouwing aan de noordzijde aanzienlijk.
2.3 Nieuwe Situatie
Zoals is paragraaf 1.1 is aangegeven, bestaat het voornemen om een levensloopbestendige woning mogelijk te maken op een in de huidige situatie leeg perceel.
Om te kijken of het toevoegen van een woning in de lintbebouwing landschappelijk gezien wenselijk is heeft de gemeente Westerkwartier aan Rho Adviseurs gevraagd om een landschappelijke analyse uit te voeren. Uit deze landschappelijke analyse blijkt dat de kernkwaliteiten van het gebied, zoals beschreven in paragraaf 2.2, behouden dienen te blijven.
Voor het onderhavig plangebied geldt dat het met behoud van de kernkwaliteiten het ruimtelijk aanvaardbaar is een woning toe te voegen in dit deel van het lint. De bebouwing dient geconcentreerd te worden, zodat het doorzicht zo weinig mogelijk wordt aangetast. Vanaf de Wilg (Oostindie) is een waardevol doorzicht naar buiten aanwezig. Deze dient in stand gelaten te worden. Het toevoegen van een woning is hierdoor onder de volgende voorwaarden mogelijk:
- de kernkwaliteiten in dit deel van het bebouwingslint dienen behouden te blijven. Dit betekent dat de woningen en de bijhorende erven van de Roomsterweg 13 en 14 behouden blijven en niet uitgebreid worden;
- de nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd, zodat het doorzicht zoveel mogelijk in stand blijft. Dit houdt in dat de woning en bijgebouwen zoveel mogelijk achter elkaar gebouwd dienen te worden en de woning loodrecht op de weg;
- het nieuwe bouwvlak dient zo dicht mogelijk bij Roomsterweg 14 gesitueerd te worden, waardoor aan de noordoost zijde ervan voldoende ruimte voor een doorzicht overblijft;
- het bouwvlak van de nieuwe woning dient op 20 meter van het bouwvlak van de Roomsterweg 14 gesitueerd te worden;
- de maximale breedte van het bouwvlak bedraagt 10 meter;
- het oostelijk deel van het plangebied dient een groenbestemming te krijgen. Hiermee wordt voorkomen dat in deze zone schuttingen en bijgebouwen worden geplaatst.
De bovenstaande punten zijn in het onderhavig bestemmingsplan opgenomen en op deze manier juridisch geborgd.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Algemeen
Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen liggen relevante beleidsdocumenten met beleidsuitgangspunten ten grondslag. Daarnaast dienen nieuwe ontwikkelingen passend te zijn binnen het beleid van de verschillende overheidsniveaus. In de navolgende paragrafen worden daarom de relevante beleidsuitgangspunten op rijksniveau, provinciaal niveau, regionaal niveau en gemeentelijk niveau beschreven.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt.
3.2.3 Verwerking in het bestemmingsplan
Het plan is in overeenstemming met de rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst.
In dit bestemmingsplan is er vanuit gegaan dat een 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beschouwt het mogelijk maken van één woningen niet als een 'stedelijke ontwikkeling'. Een nadere toets aan de Ladder is derhalve niet aan de orde. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de behoefte van het plan aan te worden getoond. In de paragrafen 3.4.1 en 3.5.1 wordt hier nader op ingegaan.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen, zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen, samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.
RUIMTE
- 1. Ruimtelijke kwaliteit
- 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
- 3. Ruimte voor duurzame energie
- 4. Vitale landbouw
NATUUR EN LANDSCHAP
- 5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed
- 6. Vergroten biodiversiteit
WATER
- 7. Waterveiligheid
- 8. Schoon en voldoende water
MOBILITEIT
- 9. Bereikbaarheid
MILIEU
- 10. Tegengaan milieuhinder
- 11. Gebruik van de ondergrond
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
3.3.2 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening Provincie Groningen bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. De onderhavige ontwikkeling is getoetst aan het provinciaal beleid en bijbehorende voorschriften.
Woningbouw (afdeling 2.4)
In de Omgevingsverordening zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van woningbouw. Een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van nieuwe woningen moet naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie.
De ruimtelijke ontwikkeling getoetst aan het regionaal woonbeleid, het 'Regionaal Woondocument Regio Groningen - Assen', en de gemeentelijke woonvisie. Vooruitlopend op deze paragraven kan geconcludeerd worden dat het plan aansluit bij de woonbehoefte zoals vastgelegd het regionaal en gemeentelijk beleid. Het plan voldoet daarmee aan het voorschrift zoals opgenomen in afdeling 2.4 van de provinciale Omgevingsverordening.
Provinciaal basisnet Groningen (afdeling 2.9)
De N979, de provinciale weg die naast het plangebied ligt, is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. De weg is onderdeel van het provinciaal basisnet Groningen. In de Omgevingsverordening zijn daarom afstanden opgenomen waarbinnen voorwaarden gelden. Op onderstaande afbeelding is te zien dat het plangebied deels binnen deze afstanden ligt (lichtroze zone).
Figuur 3.1. Uitsnede kaart provinciale verordening Groningen, kaart Veiligheid (bron: Omgevingsverordening Provincie Groningen, d.d. 7-07-2021)
De lichtroze zone staat voor 'Veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen'. Deze zone is 355 meter aan beide zijden van de weg. In artikel 2.23.3 zijn voorwaarden opgenomen voor bestemmingsplannen die (gedeeltelijk of geheel) binnen deze zone liggen.
Zo is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied binnen deze zone, een nadere verantwoording van het groepsrisico moet bevatten en inzicht moet bieden in de manier waarop rekening is gehouden met de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking op dit artikel kan in de toelichting van een bestemmingsplan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording als in het vigerend bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van maximaal 41 woningen per hectare buiten de PRmax.
In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op dit thema. Vooruitlopend kan op deze plaats al geconcludeerd worden dat dit thema geen belemmering vormt voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
3.3.3 Verwerking in het bestemmingsplan
Het plan is in overeenstemming met het provinciaal omgevingsbeleid. Voor de beperkte groepsrisico verantwoording wordt verwezen naar paragraaf 4.7.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regiovisie Groningen - Assen 2030
De gemeente Westerkwartier werkt met zeven gemeenten en de provincies Groningen en Drenthe samen op het vlak van onder andere woningbouw in het kader van de Regio Groningen-Assen (RGA).
Het samenwerkingsverband heeft voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030 in 2004 een visie op hoofdlijnen vastgesteld. Deze visie is in 2013 geactualiseerd met de publicatie 'Veranderende context, blijvend perspectief, actualisatie regiovisie Groningen-Assen'.
De oorspronkelijke hoofddoelstellingen voor de Regio blijven in de geactualiseerde visie overeind. Dit betreft het benutten en uitbouwen van economische kansen en het behouden en versterken van gebiedskwaliteiten. Van die hoofddoelstellingen zijn voor de komende periode nieuwe speerpunten afgeleid, namelijk het verder ontwikkelen van het economisch kerngebied, het versterken van de interne samenhang tussen steden en regio en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land.
De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod. In dit kader zijn ook regionale woningbouwafspraken gemaakt, die destijds vooral een taakstellend karakter hadden om de woningproductie op een hoger niveau te krijgen. In 2012 zijn er binnen de RGA afspraken gemaakt over woningbouw om ervoor te zorgen dat de vraag en het aanbod van locaties in goede balans kwam.
In 2015 is besloten om onderzoek te doen naar de actuele trends en ontwikkelingen en zijn nieuwe prognoses opgesteld. Dit onderzoek bevestigde de enorme populariteit van het stedelijke wonen in Groningen. Tevens gaf het een geactualiseerd en genuanceerder beeld van de om de stad heen liggende regio.
In de 'Regionale woningmarktanalyse regio Groningen Assen 2017-2030', het vervolg op dit onderzoek, is de vraag gesteld of de afspraken uit 2012 - tot stand gekomen ten tijde van de economische crisis en stagnerende woningmarkt en sterk gericht op aantallen - ook niet herijkt zouden moeten worden. Deze analyse bevestigde dat de opgave op de woningmarkt anno 2017 anders is dan in 2012. In 2012 moest drastisch in het aantal nieuwbouwwoningen worden gesnoeid. De regionale woningmarktmonitor liet zien dat er in 2017 sprake was van een sterk toegenomen vraag naar woningen. De analyse leidde begin 2018 tot vaststelling van het 'Regionaal Woondocument Regio Groningen - Assen', waarin de actuele behoefteraming het regionale uitgangspunt is.
De recente woningmarktmonitor laat zien dat er sprake is van een sterk toegenomen vraag naar woningen en een duidelijk gespannen marktsituatie in delen van de regio, met name in Groningen en Assen. Deze monitor is vervolgens uitgewerkt in het Regionaal Woondocument.
In het Woondocument is opgenomen dat in de regio Zuidwest het aantal huishoudens en dus ook de woningvraag blijft groeien tot 2025. Voor de voormalige gemeente Leek is opgenomen dat er behoefte is aan gemiddeld 415 woningen in de periode 2017-2022. Ook wordt hier een toenemende stroom huishoudens uit te stad verwacht.
De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de beschreven behoefte uit het woondocument.
3.4.2 Verwerking in het bestemmingsplan
Het plan is in overeenstemming met de Regiovisie Groningen - Assen 2030 en de daarbij behorende woondocumenten.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Woonvisie Westerkwartier 2020-2025
In 2021 is de nieuwe woonvisie opgesteld door de gemeente Westerkwartier. In de Woonvisie Westerkwartier 2020 – 2025 (en het woningmarktonderzoek dat eraan ten grondslag ligt) is een raming voor de woningbehoefte opgenomen. Deze woonvisie is ook de wettelijke basis onder nieuwe prestatieafspraken, zoals wordt voorgeschreven in de Woningwet uit 2015. De woonvisie legt op hoofdlijnen vast wat corporaties van de gemeente mogen verwachten en wat de gemeente van corporaties vraagt. Hieronder volgen kort de aandachtspunten vanuit de nieuwe woonvisie voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.
De gemeente Westerkwartier heeft de ambitie om de beste woongemeente te worden van Nederland. Om dat te behouden en uit te bouwen, werkt de gemeente in de Woonvisie vanuit drie invalshoeken aan het wonen:
- 1. investeren in netwerken van vitale dorpen;
- 2. versnelde ontwikkeling langs bereikbaarheidsassen;
- 3. meer verbinding tussen voorzieningenkernen.
Naast de drie invalshoeken heeft de gemeente Westerkwartier nog een aantal onderwerpen opgenomen in de woonvisie, waaronder nieuwbouw. Ten aanzien van nieuwbouw zijn dit de gemeentelijke ambities:
- groei benutten voor aantrekkelijke dorpen;
- herontwikkeling boven uitbreiding;
- in Leek kansen voor herontwikkeling;
- gevarieerd ontwikkelen in Zuidhorn;
- tempo in voorzieningen- en basisdorpen;
- ook in kleine dorpen nieuwbouw bieden;
- de gemeente geeft richting aan bouwplannen;
- de gemeente geeft ruimte aan kwaliteit;
- experimentele woonvormen.
Het voornemen sluit aan bij deze ambities. De ruimtelijke ontwikkeling is een inbreiding van de kern Leek, die als aantrekkelijk dorp is aangewezen in de Woonvisie. Verder is Leek een voorzieningendorp waar de woonbehoefte hoog is en tempo wordt gevraagd als het gaat om nieuwbouw. Het bestemmingsplan zorgt ervoor dat een kwalitatief hoogstaand plan kan worden gerealiseerd.
Ten aanzien van duurzaam wonen heeft de gemeente ook ambities opgenomen in de Woonvisie:
- meer huiseigenaren investeren duurzaam;
- afspraken met de corporaties over het vervolg;
- pilots om verduurzaming te versnellen.
Naast deze ambities zijn er nog thema's die in de woonvisie niet worden verbonden aan concrete doelen of ambities. Zoals een klimaat adaptieve inrichting van de ruimte, circulair bouwen en gezondheid. De gemeente Westerkwartier voorziet dat deze thema's in de komende jaren op steeds meer plekken en in steeds meer gevallen om aandacht zal vragen. Per geval voegen ze dan ambities toe aan de plannen.
Het voornemen sluit aan bij deze ambities en thema's. De ruimtelijke ontwikkeling voorziet in de realisatie van een duurzame levensloopbestendige woning.
3.5.2 Nota detailhandel vanuit woningen
Uitgangspunten van beleid zijn:
- pure detailhandel is niet toegestaan binnen een woonbestemming;
- toegestaan is wel detailhandel die is gerelateerd aan een met het wonen verenigbare functie;
- het moet wel om activiteiten gaan die ondergeschikt zijn aan het wonen (geen aparte ruimtes inrichten voor detailhandel en geen reclame-uitingen).
In de regeling van dit bestemmingsplan wordt dit nader uitgewerkt.
3.5.3 Beleid bijgebouwen
Uitgangspunten van beleid zijn:
- met de bijgebouwenregeling inspelen op extra behoefte (door toenemende mobiliteit, vergrijzing) met een maximum van zeventig vierkante meter;
- geen onderscheid tussen aan-, uit- en bijgebouwen.
In de regeling van dit bestemmingsplan wordt dit nader uitgewerkt.
3.5.4 Welstand
Uitgangspunten van beleid:
- het welstandsbeleid van de gemeente Leek is opgenomen in de Welstandsnota 2004;
- voor de gehele wijk Oostindie is in 2004 het beeldkwaliteitplan Oostindie vastgesteld, na het doorlopen van de procedure voor welstandsnota.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieukaders (zoals archeologie, bodem, externe veiligheid, geluid, ecologie, luchtkwaliteit en water).
4.2 Archeologie
Inleiding
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de Wamz is, wanneer de bodem wordt verstoord, dat de archeologische resten intact moeten blijven.
Onderzoek
In opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Deze kaart geeft de trefkans op of de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische resten in de bodem weer. Het plangebied heeft een middelhoge trefkans (licht oranje).
Figuur 4.1. Trefkans Oostindie Zuid (bron: IKAW, d.d. 8-07-2021)
Voor het thans geldende bestemmingsplan is in augustus 2000 door Grontmij een Standaard Archeologische Inventarisatie uitgevoerd. Uit het onderzoek is destijds gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn in het plangebied.
Conclusie
Het aspect archeologie staat het plan en de ontwikkelingen derhalve niet in de weg. Mochten er tijdens de bouw toch archeologische vondsten worden gedaan, dan geldt hiervoor de meldingsplicht.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Inleiding
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.
In de handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht. Het plangebied wordt in dit kader beschouwd als een 'rustige woonwijk' omdat er nauwelijks sprake is van functiemenging.
Onderzoek
De in en buiten het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Geitenhouderij
Op een afstand van circa 2,1 kilometer van het plangebied bevindt zich een geitenhouderij. Uit meerdere landelijk onderzoeken blijkt dat buiten een straal van circa twee kilometer rond (onder andere) geitenhouderijen geen verhoogd risico op longontstekingen voorkomt.
De afstand heeft dan ook geen gevolgen voor de milieugevoelige functie.
Bedrijven nabij plangebied
Buiten het plangebied, aan de Diepswal, zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Deze milieucategorie heeft op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een indicatieve afstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (onder andere woningen).
Deze afstand heeft geen gevolgen voor de geluidgevoelige bestemmingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt: de bedrijven liggen op een afstand van meer dan 30 meter ten opzichte van de te realiseren woning.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.4 Bodem
Inleiding
In artikel 3.1.6 van de Bro wordt aangegeven met welke onderwerpen rekening moet worden gehouden bij het opstellen en vaststellen van het bestemmingsplan.
In het artikel is géén rechtstreekse verplichting opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek of bodemsanering. Om te bepalen welke thema's relevant zijn bij ruimtelijke ordening is van rijkswege het handboek stroomlijning voorzien van toetsen. De bodem(sanerings)toets maakt hier deel vanuit. Vanuit de Awb is sprake van een indirecte verplichting om bodem als thema mee te nemen.
Om de woningbouw mogelijk te maken wordt een extra bouwvlak toegevoegd.
Onderzoek
Om inzicht te krijgen in milieuhygiënische gesteldheid van de bodem is door Klein Bodemonderzoek B.V. een verkennend bodemonderzoek (projectnumer:21KL256, d.d. 29 juli 2021) uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 opgenomen.
Uit dit onderzoek blijkt dat op de onderzoekslocatie geen verontreinigingen dan wel verhoogde gehalten in de grond of in het grondwater zijn geconstateerd. Tevens is er geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, juist is. Er zijn immers op de locatie geen verhoogde gehalten aangetroffen.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein en de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.5 Cultuurhistorie
Inleiding
De rijksmonumenten worden beschermd door de Monumentenwet (1988). Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die ten minste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.
Onderzoek
De gemeente Westerkwartier heeft in totaal 323 monumenten. De monumenten geven een beeld van de unieke en veelzijdige geschiedenis van de gemeente Westerkwartier. Op de site van de gemeente Westerkwartier is een monumentenkaart te vinden die een overzicht geeft van de tachtig gemeentelijke-, en 243 rijksmonumenten. In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen monumenten gelegen.
Verder zijn de landschappelijke kwaliteiten van het gebied reeds in hoofdstuk 2 besproken en worden deze kwaliteiten door middel van dit bestemmingsplan niet aangetast en waar nodig geborgd.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.6 Ecologie
Inleiding
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is door BügelHajema een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 opgenomen.
Soortenbescherming
Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling geen verblijfplaatsen van vleermuizen of jaar-rond beschermde nestplaatsen van vogels verloren.
Het plangebied zal naar verwachting door de bouw van een woning niet ongeschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten die rondom bomenrijen en bebouwing foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen treden niet op.
Als gevolg van de plannen verandert het perceel als foerageergebied van steenmarter. In de nabije omgeving is echter in ruime mate alternatief en hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Hierdoor worden geen negatieve effecten op het foerageergebied van steenmarter verwacht.
Bij uitvoering van het plan verandert het perceel van karakter als foerageergebied voor huismus. Het perceel zal door de bouw van woning niet ongeschikt worden. Door de realisatie van een woning met tuin blijft daarnaast foerageergebied behouden. De aanleg van de tuin zorgt mogelijk zelfs voor een hogere kwaliteit foerageergebied. Bovendien is in de nabije omgeving in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van huismus treden daardoor niet op.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen ook in gebruik zijnde nesten van algemene vogelsoorten worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene zoogdier- en amfibieënsoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebied 'Leekstermeergebied'. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Eventuele toename van stikstofdepositie als gevolg van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase is op basis van de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering vrijgesteld van vergunningsplicht. Gezien de omvang van het project en de afstand tot de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen (>7 kilometer), wordt geen toename van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase verwacht.
Gezien de afstand tot het NNN, natuur buiten het NNN, akker- en weidevogelleefgebied en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten te verwachten op dergelijke gebieden. Het project is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Conclusie
Op basis van het onderzoek is een voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied verkregen om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Uit deze toetsing komt naar voren dat het plan niet zal leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, mits bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels.
Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de provinciale ruimtelijke verordening.
4.7 Externe Veiligheid
Inleiding
Inrichtingen
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het plaatsgebonden risico onderscheidt grens- en richtwaarden voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het betreft de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Deze kans mag maximaal één op een miljoen (10-6) per jaar zijn. Het groepsrisico is van toepassing op groepen personen in het invloedsgebied van een inrichting met gevaarlijke stoffen en de kans op overlijden. Dit wordt weergegeven in een Fn-curve en getoetst aan een oriënterende waarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is de nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet, in werking getreden. Dit besluit vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Het Besluit transportroutes externe veiligheid sluit aan op de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen omtrent het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarnaast wordt het Basisnet voor wegen, spoor en water opgesteld. Dit basisnet omvat alle rijkswegen, spoorlocaties met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (vijf meter bij leidingen met een druk boven de veertig Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Onderzoek
Inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied
Ten noorden van het plangebied liggen een aantal risicovolle inrichtingen. Het plaatsgebonden risico van deze inrichtingen reikt echter niet tot over het plangebied.
Tevens is ten noorden van het plangebied een transportroute voor gevaarlijke stoffen gelegen. Dit betreft de N979. Dit is ook al vermeld in paragraaf 3.3.2. Op grond van de provinciale omgevingsverordening geldt voor deze risicobron een invloedsgebied van 355 meter. Dit invloedsgebied overlapt het plangebied.
Op grond van de provinciale verordening moet voor deze transportroute een verantwoording van het groepsrisico worden opgenomen. In afwijking op dit artikel kan in de toelichting van een bestemmingsplan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording als in het vigerend bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van maximaal 41 woningen per hectare buiten de PRmax.
Figuur 3.1. Uitsnede kaart provinciale verordening Groningen, kaart Veiligheid (bron: Omgevingsverordening Provincie Groningen, d.d. 7-07-2021)
Het onderhavig bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één woning. Hiernaast is in 2014 voor het vigerend bestemmingsplan Oostindie het onderzoek 'EV onderzoek Oostindië Leek' uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat het groepsrisico als gevolg van de nieuwe woonwijk niet significant toeneemt. De hoogte van het groepsrisico lag voor de nieuwe woonwijk ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. Op basis van dit onderzoek kan worden gesteld dat met het toevoegen van één enkele woning de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie niet noemenswaardig zal toenemen. Hiernaast ligt het groepsrisico ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. Op basis van deze resultaten kan worden geconcludeerd dat een nadere verantwoording van het groepsrisico achter kan blijven.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering van het planvoornemen.
4.8 Geluid
Inleiding
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen tweehonderd meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Formeel kan akoestisch onderzoek achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur geldt. Op grond van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook aan dit soort wegen aandacht geschonken te worden.
Onderzoek
Om het voornemen mogelijk te maken, is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woning niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 3 dB vanwege de Diepswal.
Om de betreffende woning mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Westerkwartier een hogere waardebesluit te verlenen om 49 dB op de 1e bouwlaag en 51 dB op de 2e bouwlaag toe te staan. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.
Extra geluidsisolerende maatregelen zijn echter niet nodig, want 51 dB minus de bouwbesluiteis van 20 dB is 31 dB en voldoet daarmee aan de binnenwaarde van 33 dB voor wegverkeerslawaai.
Conclusie
Indien een hogere waarde wordt verleend vormt het aspect geluid geen belemmering voor het plan.
4.9 Luchtkwaliteit
Inleiding
Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit nibm (luchtkwaliteitseisen) en Regeling nibm (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als drie procent van de grenswaarde voor stikstof (NO2) en fijnstof (PM10). In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
- voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of drieduizend woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
- voor infrastructuur dat bij minder dan drie procent concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
- voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 vierkante meter bruto vloeroppervlak bij een ontsluitende weg, of 200.000 vierkante meter bruto-vloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
Bijzondere aandacht verdient verder het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de buurt van rijks- en provinciale wegen beperkt. Daarvoor voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. Dit geldt aan weerszijden van rijkswegen op een afstand van driehonderd meter en vijftig meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg). Waar in een dergelijk onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden. Dat gebeurt al in de context van de goede ruimtelijke ordening. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Onderzoek
De ruimtelijke ontwikkeling omvat niet meer dan 1.500 woningen en is daarmee NIBM. Uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCM en GDN) komen de onderstaande cijfers naar voren. Hieruit blijkt dat de concentratie van de genoemde stoffen ruim onder de norm blijven.
Stof | Norm | Huidige situatie (2021) | Nieuwe situatie (2025) | ||
Jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide NO2 | 40 µg/m3 | 7,7 | 7,4 | ||
Jaargemiddelde concentratie fijn stof PM10 | 40 µg/m3 | 13,1 | 12,8 | ||
Jaargemiddelde concentratie fijn stof PM2,5 | 25 µg/m3 | 6,3 | 6,4 |
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
4.10 Water
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest.
Onderzoek
Via de Digitale Watertoets is waterschap Noorderzijlvest van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de korte procedure wordt doorlopen. De watertoets is als bijlage 3.2.2 opgenomen.
De verhardingstoename is in dit plan beperkt. Derhalve zijn compenserende maatregelen niet noodzakelijk. Het schone hemelwater en het afvalwater worden gescheiden afgevoerd. Het hemelwater wordt rechtstreeks op aanwezig oppervlaktewater afgevoerd.
Conclusie
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor het plan.
4.11 Verkeer En Parkeren
Inleiding
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers. Dit gebied is geclassificeerd als niet stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. Het gaat om de bouw van één vrijstaande koopwoning.
Onderzoek
Voor de verkeersgeneratie van een dergelijke woning is een kental van gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Dit komt neer op een totaal van naar boven afgerond 9 ritten per etmaal. De weg waarop het plangebied is ontsloten, de Roomsterweg, heeft voldoende capaciteit om deze generatie aan te kunnen.
Voor de parkeerbehoefte van dergelijke woningen is een kental van gemiddeld 2 parkeerplaatsen opgenomen. Deze parkeerbehoefte zal op het eigen erf opgelost worden.
Conclusie
Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht.
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Inleiding
Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde van bijlage D van het Besluit m.e.r. valt, te motiveren. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Sinds de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. van 7 juli 2017 moet de keuze voor wel of géén m.e.r.-beoordeling worden genomen door middel van een apart besluit. De keuze wordt gemaakt op basis van een aanmeldnotitie. In het geval het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is, is een apart besluit niet noodzakelijk en kan de overweging voor het wel of niet uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, in de overwegingen van het moederbesluit worden opgenomen.
Onderzoek
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om één woning te realiseren. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt, valt onder onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Onder verwijzing naar haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Het betwiste plan voorziet in de bouw van twee woningen op een perceel grasland in een kleine kern. De Raad van State heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat het plan, gelet op de aard en omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.
Ook de planontwikkeling aan de Roomsterweg kent een beperkt ruimtebeslag en een beperkte bebouwing. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het bebouwd oppervlak gering toe (circa 300 m2) en blijft de huidige functie wonen gehandhaafd. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Conclusie
Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.- (beoordelings)procedure te worden doorlopen. Tevens blijkt uit de voorgaande paragraven dat geen significant negatieve effecten optreden.
4.13 Conclusie
Vanuit de omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen naar voren gekomen. Realisatie van voorgenomen initiatief is wat betreft de omgevings- en milieuaspecten haalbaar.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Inleiding
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
- een verbeelding van het plangebied, zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplan te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.
5.2 Dit Bestemmingsplan
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
5.2.1 Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij andere bestemmingsplannen in de gemeente Westerkwartier. Voor de wijze van meten geldt hetzelfde.
5.2.2 Bestemmingsregels
'Groen'
De eerste bestemming betreft de bestemming 'Groen'. Gronden die deze bestemming hebben als functie: groenvoorzieningen, voet- en rijwielpaden en speelvoorzieningen. Daarbij zijn ondergeschikte nutsvoorzieningen en water ook mogelijk. In de bestemming is een zoekgebied voor een ontsluitingsweg opgenomen. Voorts bepalen de bouwregels dat gebouwen niet zijn toegestaan en bouwwerken die geen gebouwen zijnde slechts in zeer beperkte mate mogelijk zijn. Zo zijn overkappingen en/of erfafscheidingen niet toegestaan. Daarnaast bepalen de bouwregels ook dat de gronden met deze bestemming niet dienen te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Dat betekent dat vergunningsvrije bouwwerken ter plaatse niet zijn toegestaan. Alleen bouwwerken zoals beschreven in de bouwregels van deze bestemming zijn toegestaan. Reden hiervoor is dat vanwege landschappelijke overwegingen het niet wenselijk is dat de gronden worden ingericht als (onderdeel van een) erf. Zie hiervoor ook paragrafen 2.2 (Huidige situatie) en 2.3 (Nieuwe situatie) van deze toelichting. Uit de eerdergenoemde landschappelijke analyse blijkt immers dat de kernkwaliteiten van het gebied, zoals beschreven in paragraaf 2.2, behouden dienen te blijven. Onderdeel daarvan zijn de aanwezige doorzichten. Om die te behouden dient de bebouwing geconcentreerd te worden, zodat het doorzicht zo weinig mogelijk wordt aangetast. Om dat te effectueren is gekozen voor het toepassen van de bestemming 'Groen' aan de oostzijde met daarbij ook de expliciete vermelding dat aldaar geen sprake kan zijn van een erf. Hiermee worden de beschreven landschappelijke waarden behouden.
'Wonen - 8'
De voornaamste bestemming van dit bestemmingsplan betreft de bestemming 'Wonen - 8'. Deze bestemming maakt het mogelijk om de eigenlijke woning zoals gewenst te bouwen. Voor de bestemming is aangesloten bij de bestemming die in het omliggende bestemmingsplan ook geldt voor het lint. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen en met wonen verenigbare functies. Binnen deze bestemming zijn tevens bijbehorende voorzieningen toegestaan. De bouw- en gebruiksregels sluiten aan bij de regels elders in het lint en er zijn geen wijzigingen aangebracht.
5.2.3 Algemene regels
De algemene regels bestaan uit een aantal regels:
- 1. Anti-dubbeltelregel;
- 2. Algemene gebruiksregels;
- 3. Algemene afwijkingsregels;
- 4. Algemene wijzigingsregels;
- 5. Overige regels.
De 'Anti-dubbeltelregel' is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De overige algemene regels zijn op basis van andere bestemmingsplannen in de gemeente en de bevatten verscheidene regels van algemene strekking. Zo mag van de in de bestemmingsregels gegeven maten in een aantal gevallen worden afgeweken. Ook is het niet toegestaan om in het plangebied schroot op te slaan.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten van het voornemen komen ten laste van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten. Hierin is vastgelegd dat eventuele planschadekosten, welke het gevolg zijn van het bestemmingsplan, voor rekening van de initiatiefnemer komen. Het bestemmingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In deze paragraaf worden, voorzover beschikbaar, de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1. Bro uiteengezet. Ook de resultaten van de zienswijzefase worden hier uiteengezet.
6.2.1 Overleg
Aan de eigenaar van het perceel is gevraagd in een vroeg stadium omwonenden over de mogelijke ontwikkeling te informeren. Het voorgenomen bouwplan is uitgebreid besproken met de naaste buren aan de Roomsterweg 13 en overburen aan de Diepswal (overzijde van het kanaal). Deze percelen hebben direct zicht op de te ontwikkelen locatie. De reacties heeft de initiatiefnemer teruggekoppeld aan de gemeente. Deze omwonenden hebben allen positief op de ontwikkeling gereageerd. De initiatiefnemer zal de omwonenden van de voortgang van de ontwikkeling op de hoogte houden.
6.2.2 Zienswijzen
Dit ontwerpbestemmingsplan is van 28 januari tot en met 10 maart 2022 ter inzage gelegd en ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (artikel 3.1.1 van het Bro). Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Beknopte Natuurtoets
Bijlage 2 Beknopte natuurtoets
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek