KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 1
Artikel 4 Wonen - 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Planologisch Kader
1.4 Systematiek Van Nieuwe Bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Planbeschrijving
2.1 Algemeen
2.2 Huidige Situatie
2.3 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Algemeen
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Algemeen
4.2 Archeologie
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Bodem
4.5 Cultuurhistorie
4.6 Ecologie
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Geluid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Water
4.11 Verkeer En Parkeren
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.13 Conclusie
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Inleiding
5.2 Dit Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Beknopte Natuurtoets
Bijlage 3 Aerius-berekening
Bijlage 4 Onderzoek Externe Veiligheid Bestemmingsplan Leek Woonwijken 2015
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid Bestemmingsplan De Hoven Te Leek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Zienswijzen
Bijlage 9 Nota Van Zienswijzen

Diepswal 16 te Leek

Bestemmingsplan - gemeente Westerkwartier

Vastgesteld op 14-06-2023 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Diepswal 16 te Leek' met identificatienummer 'NL.IMRO.1969.BPLE22HERS1-VA01' van de gemeente Westerkwartier;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de bijbehorende bijlage;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat door een scheidingsmuur is begrensd met het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtergevel:

de van de weg afgekeerde gevel met inbegrip van inspringingen;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, welk verblijf en ontbijt moeten plaatsvinden in de woning;

1.9 bestaand:

ten aanzien van de bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijgebouw:

een gebouw dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan een, op hetzelfde bouwperceel gelegen, hoofdgebouw, maar daarmee niet in directe verbinding staat;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.20 dakopbouw:

de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw, waarbij de oppervlakte niet meer dan 30% van het basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 dove gevel/voorzetgevel:

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de cumulatieve geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

1.23 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.24 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie die is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.27 horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.28 huishouden:

één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn;

1.29 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander onderkomen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, dat is bedoeld om te kunnen worden verplaatst;

1.30 kap:

een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;

1.31 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein met een oppervlakte van niet meer 5.000 m2 voor kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.32 meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.33 met het wonen verenigbare functies:

  1. a. zakelijke en persoonlijke dienstverlening:
    het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven of personen zoals administratiekantoor, advocatenkantoor, reisbureau, artsenpraktijk, schoonheidssalon, kapsalon, en dergelijke, al dan niet met hieraan ondergeschikte detailhandel;
  2. b. praktijkpand, praktijkruimte, kantoor, atelier:
    een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat door de indeling en inrichting bestemd is als beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor medische, administratieve, artistieke, ambachtelijke en daarmee gelijk te stellen beroepen, al dan niet in combinatie met hieraan ondergeschikte detailhandel;

mits de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.34 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.35 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met niet meer dan één wand;

1.36 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen:
    de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
  3. c. indien in, op of over het water wordt gebouwd:
    het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.37 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.38 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.39 uitbouw:

een gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat een uitbreiding van een ruimte in dat gebouw vormt;

1.40 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.41 voorgevelrooilijn:

een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw voor zover op dat deel van de openbare weg voorgevels zijn gericht;

1.42 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.43 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.44 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de perceelgrens:

vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    1. 1. met het wonen verenigbare functies;
    2. 2. een bed & breakfast;
  2. b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. nutsvoorzieningen;
  3. e. speelvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

  1. h. tuinen en erven;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. sublid 3.2.2, sub a, in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt vergroot tot niet meer dan 100 m2 indien de oppervlakte van het bouwperceel niet meer dan 600 m2 bedraagt en na de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan 200 m2;
    2. 2. het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer dan 50% bedraagt;
  2. b. sublid 3.2.2, sub a, in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt vergroot tot 70 m2 vermeerderd met 5% van de oppervlakte van het bouwperceel tot niet meer dan 150 m2 indien de oppervlakte van het bouwperceel niet minder dan 600 m2 bedraagt en na de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan 300 m2;
  3. c. sublid 3.2.2, sub c, in die zin dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen minder dan 3,00 m achter de voorgevelrooilijn of op de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  4. d. sublid 3.2.2, sub c, in die zin dat de goot- of bouwhoogte van (gedeelten van) een aan- of uitbouw wordt vergroot tot niet meer dan de goot- of bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de afstand van de aan- of uitbouw tot de perceelgrens niet minder dan 3,00 m bedraagt.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. b. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor met het wonen verenigbare functies, zodanig dat:
    1. 1. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een met het wonen verenigbare functie meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel met een maximum van 50 m2;
    2. 2. de functie ernstige of onevenredige hinder oplevert voor de woonomgeving en afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
    3. 3. er detailhandel plaatsvindt, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan met het wonen verenigbare functies;
    4. 4. de functie een zodanig verkeersaantrekkende werking heeft waardoor verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast met een grotere oppervlakte dan 50 m2.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.5, sub d, in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een bed & breakfast groter dan 50 m2, mits:

  1. a. de bedrijfsoppervlakte ten behoeve van een bed & breakfast niet meer dan 250 m2 bedraagt, dan wel niet meer dan 30% van de bestaande vloeroppervlakte van de bedrijfsbebouwing op het perceel;
  2. b. het parkeren van de gasten van de bed & breakfast op eigen erf plaatsvindt;
  3. c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende woonpercelen, in die zin dat deze woonpercelen in hun bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden beperkt.

Artikel 4 Wonen - 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    1. 1. met het wonen verenigbare functies;
    2. 2. een horecabedrijf tot en met categorie 1 als bedoeld in Bijlage 1 (Staat van horeca-activiteiten) bij deze regels, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca' en uitsluitend op de begane grond;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. nutsvoorzieningen;
  3. d. speelvoorzieningen;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

  1. g. tuinen en erven;
  2. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- of kroonlijsten en erkers buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. de bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

6.2 Dakopbouwen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van een bouwwerk, worden dakopbouwen als ondergeschikte bouwonderdelen aangemerkt, mits de bouwhoogte van een bouwwerk met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

6.3 Meetverschil

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis kan worden aangemerkt.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. afwijkingen ten aanzien van de aanduidingen en in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze regel niet van toepassing is op reclamemasten;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van openbaar nut zoals wachthuisjes en telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken een bouwhoogte hebben van niet meer dan 3,50 m en een oppervlakte van niet meer dan 60 m²;
  3. c. de bestemmingsregels in die zin dat straatmeubilair zoals lichtmasten en verkeersinstallaties, wordt geplaatst met een bouwhoogte van niet meer dan 15,00 m;
  4. d. de bestemmingsregels in die zin dat abri's, kunstwerken, vlaggenmasten, en daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden geplaatst;
  5. e. de bestemmingsregels in die zin dat voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van telecommunicatiesignalen worden geplaatst, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer dan 40,00 m bedraagt;
  6. f. de bestemmingsregels in die zin dat binnen de bestemming 'Groen' van het bestemmingsplan 'Leek Woonwijken' (met identificatienummer NL.IMRO.0022.BPLE15BEHE1-VA01) ondergeschikt wegen worden toegestaan indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daar toe aanleiding geeft.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. c. Het gestelde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het gestelde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Diepswal 16 te Leek' van de gemeente Westerkwartier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft het plan om op het perceel Diepswal 16 in Leek drie appartementen, een vrijstaande woning en een snackbar te realiseren. Het college heeft in principe aangegeven medewerking te willen verlenen aan de herontwikkeling van de locatie, met daarbij een aantal voorwaarden. Eén van deze voorwaarden is dat de herontwikkeling planologisch in een bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Dit is nodig omdat op het perceel het planvoornemen volgens het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan. Het perceel heeft nu een woonbestemming met een aanduiding voor horeca. Desondanks past het voornemen niet omdat de ontwikkeling niet past in het bouwvlak en omdat er één woonhuis is toegestaan in het bouwvlak dat op het perceel ligt. Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt de vigerende bestemming op het perceel gewijzigd waardoor de appartementen, de vrijstaande woning en de snackbar kunnen worden gerealiseerd.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Diepswal ten noorden van het Leekster Hoofddiep. Het betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Leek, sectie H, nummer 6974.

Ten noorden van het plangebied ligt een woonwijk. Aan de noord-, oost- en westzijde grenst het perceel aan woonbestemmingen. Ten zuiden van het plangebied ligt het Leekster Hoofddiep, met vanuit het plangebied bezien daarachter bebouwing en de woonwijk Oostindie - De Hoven (in aanbouw).

Op de onderstaande afbeelding is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE22HERS1-VA01_0001.png"

Figuur 1.1. Luchtfoto met in het rood de begrenzing van het plangebied (bron: pdok.nl/viewer, d.d. 11-10-2021)

1.3 Geldend Planologisch Kader

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Leek Woonwijken' (vastgesteld op 21 december 2016). Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen - 2' met bouwvlak en functieaanduiding 'horeca'. Het voornemen past wat betreft toename van bebouwing niet binnen deze bestemming. Derhalve is voor het voornemen het voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Systematiek Van Nieuwe Bestemmingsplannen

Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt het plan toegelicht. De karakteristiek van het plangebied wordt kort beschreven en er wordt ingezoomd op de nieuwe ontwikkelingen/gewenste activiteiten.
  • In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Er wordt ingegaan op het relevante beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.
  • Hoofdstuk 4 geeft een verantwoording ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten. Aan de orde komen onder andere bodem, water, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, ecologie, archeologie et cetera.
  • Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van het bestemmingsplan toe, onder meer door (waar nodig) artikelsgewijs de bij het plan behorende regels en de verbeelding daarvan toe te lichten.
  • Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de uitvoerbaarheid. In dit hoofdstuk worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Planbeschrijving

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de huidige situatie en huidige structuren in het plangebied. Daarna wordt de nieuwe situatie beschreven. Hier wordt ingegaan op de uitgangspunten van de gewenste invulling.

2.2 Huidige Situatie

Ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied

Leek is ontstaan nabij een doorwaadbare plaats in het grensriviertje De Leke tussen Groningen en Drenthe, juist op die plek waar een smalle doorgang door het moerassige laagveen (richting Leekstermeer) en het hoogveen (Nienoordse en Smildervenen) aanwezig was. De doorgang vormde de route vanaf het Noord- Drentse zandgebied naar de zandrug Vredewold en was tevens een onderdeel van de landroute van Groningen via Roden en Midwolde naar het Westerkwartier. Ten behoeve van de ontwatering van de veengebieden voor vervening en de afvoer van de turf is het Leekster Hoofddiep gegraven. Het Leekster Hoofddiep is voor de ontwikkeling van Leek van zeer groot belang geweest. Omdat waterwegen lange tijd de belangrijkste verbindingen en transportroutes vormden, heeft zich aan het kanaal, juist ter plaatse van de kruising met de landroute, een kern van bedrijvigheid en handel ontwikkeld. Een nieuwe impuls voor de ontwikkeling van Leek vormde de aanleg in 1913 van de stoomtram tussen Groningen en Drachten, via de oude landroute. Hierdoor ontstond ook langs de Tolberterstraat een verdere verdichting van bebouwing.

Na de Tweede Wereldoorlog was er een grote behoefte aan woningen voor gezinnen, met name in de sociale sector. Leek werd sinds die tijd uitgebreid met een aantal woonwijken met projectmatig gebouwde woningen. In 1991 is van start gegaan met de woningbouw van de wijk Wolveschans, de wijk gelegen direct aan de noordzijde van het plangebied.

De bebouwing aan het Leekster Hoofddiep zelf is wisselend qua oorsprong, soms ontwikkeld vóór de tweede wereldoorlog, ten tijde van het Leekster Hoofddiep als transportroute, en soms ontwikkeld als onderdeel van de achterliggende wijken.

Kernkwaliteiten Diepswal

De bebouwing aan de Diepswal is relatief kleinschalig van karakter. Er staan alleen vrijstaande woningen, vrijwel allen bestaand uit 1-laag met kap. De woningen staan op variërende afstanden van de weg. De oudere woningen op relatief korte afstand van de weg en de nieuwere naoorlogse woningen op grotere afstand van de weg.

Het kanaal Leekster Hoofddiep vormt een belangrijke ruimtelijk element. Door de ligging naast het kanaal en de Roomsterweg aan de overzijde van het kanaal is de afstand tussen de bebouwing aan de noordzijde van de Diepswal en de bebouwing aan de zuidzijde aanzienlijk.

Inrichting plangebied

Het plangebied betreft een perceel van circa 60 meter diep. Aan de voorzijde van het perceel staat een gebouw. Verder is het gebied deels verhard. Het achterste deel van het perceel is onverhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE22HERS1-VA01_0002.png"

Figuur 2.1. Luchtfoto huidige situatie ingezoomd met in het rood de begrenzing van het plangebied (bron: Google Maps).

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE22HERS1-VA01_0003.png"

Figuur 2.2. Huidige inrichting plangebied (bron: eigen foto).

2.3 Nieuwe Situatie

Zoals is paragraaf 1.1 is aangegeven, bestaat het voornemen uit het realiseren van drie appartementen, een vrijstaande woning en een snackbar.

Op navolgende afbeelding is de toekomstige indeling van het terrein weergegeven. Op de afbeelding staan ook de benodigde parkeerplaatsen ingetekend. De drie appartementen worden gerealiseerd op de bovenverdieping van het gebouw waar ook de snackbar in komt.

Daarnaast gelden een aantal uitgangspunten:

  • De parkeerplaatsen worden voorzien van waterdoorlatende stenen.
  • De erfafscheidingen worden zoveel mogelijk uitgevoerd als hagen, aan de zijde van Diepswal 17 wordt ook een geluidsscherm geplaatst.
  • Door het gehele plangebied worden bomen geplaatst voor de groene uitstraling van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE22HERS1-VA01_0004.png"

Figuur 2.3. Toekomstige invulling plangebied (bron: eigen schets).

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE22HERS1-VA01_0005.png"

Figuur 2.4. Gevelaanzichten (bron: Erik Smid architect).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Algemeen

Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen liggen relevante beleidsdocumenten met beleidsuitgangspunten ten grondslag. Daarnaast dienen nieuwe ontwikkelingen passend te zijn binnen het beleid van de verschillende overheidsniveaus. In de navolgende paragrafen worden daarom de relevante beleidsuitgangspunten op rijksniveau, provinciaal niveau, regionaal niveau en gemeentelijk niveau beschreven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt.

3.2.3 Verwerking in het bestemmingsplan

Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven. Het plan is in overeenstemming met de rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst.

In dit bestemmingsplan is er vanuit gegaan dat een 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beschouwt het mogelijk maken van maximaal 11 woningen niet als een 'stedelijke ontwikkeling'. Voor andere stedelijke ontwikkelingen kan een ondergrens van circa 500 m2 bruto-vloeroppervlakte worden aangehouden. In dit geval gaat het om ontwikkeling van vier woningen en een horeca-functie van circa 200 m2. Een nadere toets aan de Ladder is derhalve niet aan de orde. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de behoefte van het plan aan te worden getoond. In de paragrafen 3.4.1 en 3.5.1 wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen, zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen, samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.

RUIMTE

  1. 1. Ruimtelijke kwaliteit
  2. 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  3. 3. Ruimte voor duurzame energie
  4. 4. Vitale landbouw

NATUUR EN LANDSCHAP

  1. 5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  2. 6. Vergroten biodiversiteit

WATER

  1. 7. Waterveiligheid
  2. 8. Schoon en voldoende water

MOBILITEIT

  1. 9. Bereikbaarheid

MILIEU

  1. 10. Tegengaan milieuhinder
  2. 11. Gebruik van de ondergrond

De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

3.3.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Provincie Groningen bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. De onderhavige ontwikkeling is getoetst aan het provinciaal beleid en bijbehorende voorschriften.

Woningbouw (afdeling 2.4)

In de Omgevingsverordening zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van woningbouw. Een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van nieuwe woningen moet naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie.

De ruimtelijke ontwikkeling getoetst aan het regionaal woonbeleid, het 'Regionaal Woondocument Regio Groningen - Assen', en de gemeentelijke woonvisie. Vooruitlopend op deze paragrafen kan geconcludeerd worden dat het plan aansluit bij de woonbehoefte zoals vastgelegd het regionaal en gemeentelijk beleid. Het plan voldoet daarmee aan het voorschrift zoals opgenomen in afdeling 2.4 van de provinciale Omgevingsverordening.

Provinciaal basisnet Groningen (afdeling 2.9)

De N979, de weg die nabij het plangebied ligt, is een transportroute voor gevaarlijke stoffen tot aan de rotonde ter hoogte van de Auwemalaan. De weg is onderdeel van het provinciaal basisnet Groningen. In de Omgevingsverordening zijn daarom afstanden opgenomen waarbinnen voorwaarden gelden. Op onderstaande afbeelding is te zien dat het plangebied deels binnen deze afstanden ligt (lichtroze zone).

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE22HERS1-VA01_0006.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE22HERS1-VA01_0007.png"

Figuur 3.1. Uitsnede kaart provinciale verordening Groningen, kaart Veiligheid (bron: Omgevingsverordening Provincie Groningen, d.d. 13-10-2021).

De lichtroze zone staat voor 'Veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen'. Deze zone is 355 meter aan beide zijden van de weg. In artikel 2.23.3 zijn voorwaarden opgenomen voor bestemmingsplannen die (gedeeltelijk of geheel) binnen deze zone liggen.

Zo is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied binnen deze zone, een nadere verantwoording van het groepsrisico moet bevatten en inzicht moet bieden in de manier waarop rekening is gehouden met de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking op dit artikel kan in de toelichting van een bestemmingsplan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording als in het vigerend bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van maximaal 41 woningen per hectare buiten de PRmax.

In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op dit thema. Vooruitlopend kan op deze plaats al geconcludeerd worden dat dit thema geen belemmering vormt voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

3.3.3 Verwerking in het bestemmingsplan

Het plan is in overeenstemming met het provinciaal omgevingsbeleid. Voor de beperkte groepsrisico verantwoording wordt verwezen naar paragraaf 4.7.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regiovisie Groningen - Assen 2030

De gemeente Westerkwartier werkt met zeven gemeenten en de provincies Groningen en Drenthe samen op het vlak van onder andere woningbouw in het kader van de Regio Groningen-Assen (RGA).

Het samenwerkingsverband heeft voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030 in 2004 een visie op hoofdlijnen vastgesteld. Deze visie is in 2013 geactualiseerd met de publicatie 'Veranderende context, blijvend perspectief, actualisatie regiovisie Groningen-Assen'.

De oorspronkelijke hoofddoelstellingen voor de Regio blijven in de geactualiseerde visie overeind. Dit betreft het benutten en uitbouwen van economische kansen en het behouden en versterken van gebiedskwaliteiten. Van die hoofddoelstellingen zijn voor de komende periode nieuwe speerpunten afgeleid, namelijk het verder ontwikkelen van het economisch kerngebied, het versterken van de interne samenhang tussen steden en regio en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land.

De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod. In dit kader zijn ook regionale woningbouwafspraken gemaakt, die destijds vooral een taakstellend karakter hadden om de woningproductie op een hoger niveau te krijgen. In 2012 zijn er binnen de RGA afspraken gemaakt over woningbouw om ervoor te zorgen dat de vraag en het aanbod van locaties in goede balans kwam.

In 2015 is besloten om onderzoek te doen naar de actuele trends en ontwikkelingen en zijn nieuwe prognoses opgesteld. Dit onderzoek bevestigde de enorme populariteit van het stedelijke wonen in Groningen. Tevens gaf het een geactualiseerd en genuanceerder beeld van de om de stad heen liggende regio.

In de 'Regionale woningmarktanalyse regio Groningen Assen 2017-2030', het vervolg op dit onderzoek, is de vraag gesteld of de afspraken uit 2012 - tot stand gekomen ten tijde van de economische crisis en stagnerende woningmarkt en sterk gericht op aantallen - ook niet herijkt zouden moeten worden. Deze analyse bevestigde dat de opgave op de woningmarkt anno 2017 anders is dan in 2012. In 2012 moest drastisch in het aantal nieuwbouwwoningen worden gesnoeid. De regionale woningmarktmonitor liet zien dat er in 2017 sprake was van een sterk toegenomen vraag naar woningen. De analyse leidde begin 2018 tot vaststelling van het 'Regionaal Woondocument Regio Groningen - Assen', waarin de actuele behoefteraming het regionale uitgangspunt is.

De recente woningmarktmonitor laat zien dat er sprake is van een sterk toegenomen vraag naar woningen en een duidelijk gespannen marktsituatie in delen van de regio, met name in Groningen en Assen. Deze monitor is vervolgens uitgewerkt in het Regionaal Woondocument.

In het Woondocument is opgenomen dat in de regio Zuidwest het aantal huishoudens en dus ook de woningvraag blijft groeien tot 2025. Voor de voormalige gemeente Leek is opgenomen dat er behoefte is aan gemiddeld 415 woningen in de periode 2017-2022. Ook wordt hier een toenemende stroom huishoudens uit te stad verwacht.

De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de beschreven behoefte uit het woondocument.

3.4.2 Verwerking in het bestemmingsplan

Het plan is in overeenstemming met de Regiovisie Groningen - Assen 2030 en de daarbij behorende woondocumenten.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Woonvisie Westerkwartier 2020-2025

In 2021 is de nieuwe woonvisie opgesteld door de gemeente Westerkwartier. In de Woonvisie Westerkwartier 2020 – 2025 (en het woningmarktonderzoek dat eraan ten grondslag ligt) is een raming voor de woningbehoefte opgenomen. Deze woonvisie is ook de wettelijke basis onder nieuwe prestatieafspraken, zoals wordt voorgeschreven in de Woningwet uit 2015. De woonvisie legt op hoofdlijnen vast wat corporaties van de gemeente mogen verwachten en wat de gemeente van corporaties vraagt. Hieronder volgen kort de aandachtspunten vanuit de nieuwe woonvisie voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

De gemeente Westerkwartier heeft de ambitie om de beste woongemeente te worden van Nederland. Om dat te behouden en uit te bouwen, werkt de gemeente in de Woonvisie vanuit drie invalshoeken aan het wonen:

  1. 1. investeren in netwerken van vitale dorpen;
  2. 2. versnelde ontwikkeling langs bereikbaarheidsassen;
  3. 3. meer verbinding tussen voorzieningenkernen.

Naast de drie invalshoeken heeft de gemeente Westerkwartier nog een aantal onderwerpen opgenomen in de woonvisie, waaronder nieuwbouw. Ten aanzien van nieuwbouw zijn dit de gemeentelijke ambities:

  • groei benutten voor aantrekkelijke dorpen;
  • herontwikkeling boven uitbreiding;
  • in Leek kansen voor herontwikkeling;
  • gevarieerd ontwikkelen in Zuidhorn;
  • tempo in voorzieningen- en basisdorpen;
  • ook in kleine dorpen nieuwbouw bieden;
  • de gemeente geeft richting aan bouwplannen;
  • de gemeente geeft ruimte aan kwaliteit;
  • experimentele woonvormen.

Het voornemen sluit aan bij deze ambities. De ruimtelijke ontwikkeling is een inbreiding van de kern Leek, die als aantrekkelijk dorp is aangewezen in de Woonvisie. Verder is Leek een voorzieningendorp waar de woonbehoefte hoog is en tempo wordt gevraagd als het gaat om nieuwbouw. Het bestemmingsplan zorgt ervoor dat een kwalitatief hoogstaand plan kan worden gerealiseerd.

Ten aanzien van duurzaam wonen heeft de gemeente ook ambities opgenomen in de Woonvisie:

  • meer huiseigenaren investeren duurzaam;
  • afspraken met de corporaties over het vervolg;
  • pilots om verduurzaming te versnellen.

Naast deze ambities zijn er nog thema's die in de woonvisie niet worden verbonden aan concrete doelen of ambities. Zoals een klimaat adaptieve inrichting van de ruimte, circulair bouwen en gezondheid. De gemeente Westerkwartier voorziet dat deze thema's in de komende jaren op steeds meer plekken en in steeds meer gevallen om aandacht zal vragen. Per geval voegen ze dan ambities toe aan de plannen.

Het voornemen sluit aan bij deze ambities en thema's. De ruimtelijke ontwikkeling voorziet in de realisatie van kwalitatief hoogwaarde woningen, waarvan drie levensloopbestendige appartementen, op een inbreidingslocatie in Leek.

3.5.2 Nota detailhandel vanuit woningen

Uitgangspunten van beleid zijn:

  • pure detailhandel is niet toegestaan binnen een woonbestemming;
  • toegestaan is wel detailhandel die is gerelateerd aan een met het wonen verenigbare functie;
  • het moet wel om activiteiten gaan die ondergeschikt zijn aan het wonen (geen aparte ruimtes inrichten voor detailhandel en geen reclame-uitingen).

In de regeling van dit bestemmingsplan wordt dit nader uitgewerkt.

3.5.3 Beleid bijgebouwen

Uitgangspunten van beleid zijn:

  • met de bijgebouwenregeling inspelen op extra behoefte (door toenemende mobiliteit, vergrijzing) met een maximum van 70 meter;
  • geen onderscheid tussen aan-, uit- en bijgebouwen.

In de regeling van dit bestemmingsplan wordt dit nader uitgewerkt.

3.5.4 Welstand

Uitgangspunten van beleid:

  • het welstandsbeleid van de gemeente Leek is opgenomen in de Welstandsnota 2004;
  • het plan is voorgelegd aan de welstandscommissie. Het plan is in hoofdopzet en uitwerking akkoord bevonden. Er zijn twee adviezen meegegeven:
    1. 1. Geadviseerd wordt de precieze richting van de woning te onderzoeken, een lichte draaiing is mogelijk.
    2. 2. Ook reclame c.q. naamsaanduidingen verdienen nog aandacht.

Deze punten worden meegenomen als aandachtspunten bij de verdere uitwerking van het plan. Ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan leveren de aandachtspunten geen belemmering op.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieukaders (zoals archeologie, bodem, externe veiligheid, geluid, ecologie, luchtkwaliteit en water).

4.2 Archeologie

Inleiding

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in het projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden. In paragraaf 4.5 wordt specifiek ingegaan op cultuurhistorie, deze paragraaf gaat in op archeologische waarden.

Onderzoek

De voormalige gemeenten in het Westerkwartier hebben gezamenlijk een archeologiebeleid ontwikkeld. Gezamenlijk is een onderzoek gedaan naar de archeologische (verwachtings)waarden in het gebied (Archeologie en Cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten Grootegast, Marum, Leek, Zuidhorn, Vestigia, Amersfoort, 28-03-2013). Op basis van de archeologische verwachtingskaart is aan het plangebied een archeologische waarde 6 toegekend. Waarde 6 is een lage verwachtingswaarde met een vrijstelling van onderzoek voor bodemingrepen tot 5.000 m2 bij een diepte van 40 cm.

Op basis van dit onderzoek zijn in het voor het plangebied geldende bestemmingsplan 'Leek, Woonwijken' dubbelbestemmingen opgenomen om mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. Voor het plangebied is geen dubbelbestemming opgenomen.

Het plan overschrijdt de grens van 5.000 m2 niet. Voor dit plan is daarom geen archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Conclusie

Zowel vanuit het geldende bestemmingsplan als vanuit het archeologiebeleid volgt geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek voor archeologie. Het aspect archeologie staat het plan en de ontwikkelingen derhalve niet in de weg. Mochten er tijdens de bouw toch archeologische vondsten worden gedaan, dan geldt hiervoor de meldingsplicht conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Inleiding

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

In de handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.

Onderzoek

Gebiedstype

Ten eerste is het noodzakelijk om te bepalen met wat voor type gebied er bij dit planvoornemen sprake is. Ten aanzien van het hanteren van richtafstanden is immers van belang of sprake is van het gebiedstype 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'. De directe omgeving van het plangebied bestaat in de huidige situatie uit rustige woonwijk. Echter, vanwege de ligging aan een drukke weg, kan voor wat betreft geluid worden uitgegaan van een gemengd gebied.

Milieueffecten op omgeving door voornemen

De snackbar die in het plangebied door dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, bevat een horeca-inrichting in Categorie 1 'lichte horeca'. Binnen deze categorie vallen horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Overigens is een horecagelegenheid zoals deze ook in het geldende bestemmingsplan toegestaan. De precieze locatie van de horecagelegenheid verandert door dit plan niet.

Uit de VNG-brochure volgt dat de richtafstand voor categorie 'Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.' 10 meter is. De afstand van de snackbar tot de dichtstbij gelegen woning in de directe omgeving van het plangebied (Diepswal 16A) is circa 9 meter. Er wordt net niet voldaan aan de richtafstand uit de VNG. De afstand betreft een richtafstand. Met motivering of nader onderzoek zoals hieronder omschreven, kan hiervan worden afgeweken.

Om voldoende te onderbouwen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het plangebied, is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het stemgeluid en geluid door parkeren. Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 6 (Akoestisch onderzoek) bij deze toelichting. In paragraaf 4.8 (Geluid) wordt hier nader op ingegaan.

Voor het milieuaspect geur geldt dat er algemeen geldende regels opgenomen zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen dat geurhinder voorkomen moet worden en voorzover dat niet mogelijk is, beperkt moet worden tot een aanvaardbaar niveau (artikel 2.1). Verder zijn ten aanzien van de specifieke activiteit 'bereiden van voedingsmiddelen' regels opgenomen in de Activiteitenregeling milieubeheer. Een regel is onder andere dat afgezogen dampen en gassen op ten minste twee meter boven de daklijn van bebouwing binnen 25 meter van de uitmonding wordt afgevoerd of dat deze worden geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie. Hieraan moet de horecagelegenheid voldoen zodat geurhinder op de omgeving wordt voorkomen/beperkt.

Er hoeft niet getoetst te worden aan de richtafstanden uit de VNG voor de drie te realiseren appartementen en de vrijstaande woning. Hiervoor is in de VNG een aparte lijst opgenomen, de lijst voor 'functiemenging'. Zie voor toetsing aan deze lijst de tekst verderop in deze paragraaf onder kopje 'functiemenging'.

Milieueffecten van omgeving op plangebied

Een horecagelegenheid is niet milieugevoelig. De te realiseren appartementen en woning zijn dat wel. De in de omgeving van het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn daarom geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Geitenhouderij

Op een afstand van circa 2,5 kilometer van het plangebied bevindt zich een geitenhouderij. Uit meerdere landelijk onderzoeken blijkt dat buiten een straal van circa twee kilometer rond (onder andere) geitenhouderijen geen verhoogd risico op longontstekingen voorkomt. De afstand heeft dan ook geen gevolgen voor de milieugevoelige functie.

Bedrijven nabij plangebied

In de omgeving van het plangebied zijn verder geen bedrijven toegestaan. Het plangebied wordt omringd door woonbestemmingen. Hiermee zijn er geen bedrijven die van invloed zijn op de woon- en leefkwaliteit in het plangebied en het voornemen vormt daarnaast geen belemmering voor nabij gelegen bedrijven.

Functiemenging

Het begrip 'functiemenging' wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn. Hiervoor worden geen richtafstanden aangehouden, maar een categorisering. Voor situaties waar binnen een gebied sprake is van meerdere functies spreekt men van functiemenging. Ten aanzien van functiemenging geldt dat de VNG-brochure een andere type categorieaanduiding kent van bedrijvigheid. De VNG-brochure geeft aan dat bij activiteiten die zodanig weinig milieubelastend zijn voor hun omgeving, dat deze aanpandig aan woningen -in gebieden met functiemenging- kunnen worden uitgevoerd. De eisen van het Bouwbesluit 2012 voor scheiding tussen woning en bedrijven zijn daarbij voldoende toereikend. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:

  • Categorie A:
    activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd;
  • Categorie B:
    activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • Categorie C:
    de activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij door de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor het toestaan van activiteiten zijn de volgende criteria gehanteerd:

  • voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1;
  • voor categorie B betreft het activiteiten:
    1. 1. in categorie 1 voor het aspect gevaar;
    2. 2. in categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
    3. 3. in categorie 3.1 voor het aspect geluid;
    4. 4. met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen);
  • voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, maar met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

In dit geval is sprake van functiemenging in het plangebied, er wordt namelijk een snackbar mogelijk gemaakt én drie appartementen en een vrijstaande woning.

Uit de VNG-brochure volgt dat bedrijvigheid in de vorm van een cafetaria (SBI-code 2008 561) vallen onder categorie A. Dat betekent dat deze functies aanpandig zijn toegestaan. Bij het onderhavige planvoornemen is daarvan sprake: drie woningen worden boven de cafetaria gebouwd. Het planvoornemen voldoet wat betreft dit onderdeel aan de voorgeschreven normen. In het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd, wordt nader onderbouwd waarom in dit geval sprake is van een goed woon- en leefklimaat wat geluid betreft. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 (Akoestisch onderzoek) bij deze toelichting en wordt nader toegelicht in paragraaf 4.8 (Geluid).

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Inleiding

In artikel 3.1.6 van de Bro wordt aangegeven met welke onderwerpen rekening moet worden gehouden bij het opstellen en vaststellen van het bestemmingsplan.

In het artikel is géén rechtstreekse verplichting opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek of bodemsanering. Om te bepalen welke thema's relevant zijn bij ruimtelijke ordening is van rijkswege het handboek stroomlijning voorzien van toetsen. De bodem(sanerings)toets maakt hier deel van uit. Vanuit de Awb is sprake van een indirecte verplichting om bodem als thema mee te nemen.

Om de woningbouw mogelijk te maken wordt een extra bouwvlak toegevoegd.

Onderzoek

In februari 2022 heeft ter plaatse van het plangebied een verkennend milieukundig en asbest bodemonderzoek plaatsgevonden. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en tevens het bepalen of er asbesthoudende materialen in de spoelzone aanwezig zijn. De rapportage van het onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de onderzoekshypothese 'verdacht', vanwege de voormalige brandstof pomp die in het plangebied aanwezig was. uit het onderzoek is gebleken dat de milieuhygiënische kwaliteit overeenkomt met deze verwachting door de licht verhoogde gehaltes in de grond mengmonsters. De lichte verontreinigingen vormen geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of milieu. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt hoeven er geen beperkingen aan de gebruiks- c.q. bestemmingsmogelijkheden van het terrein te worden gesteld. Er is geen belemmering voor het voornemen. Verder is er geen asbest aangetoond in het gebied.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Cultuurhistorie

Inleiding

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

Onderzoek

De gemeente Westerkwartier heeft in totaal 323 monumenten. De monumenten geven een beeld van de unieke en veelzijdige geschiedenis van de gemeente Westerkwartier. Op de site van de gemeente Westerkwartier is een monumentenkaart te vinden die een overzicht geeft van de tachtig gemeentelijke-, en 243 rijksmonumenten. In of in de nabijheid van het plangebied is één gemeentelijke monument gelegen, namelijk een oude sluis in het kanaal, ter hoogte van het plangebied.

Verder geldt dat het Leekster Hoofddiep van cultuurhistorische waarde is. Het Leekster Hoofddiep is in de 16e eeuw gegraven en was het eerste veenkoloniale kanaal in de provincie Groningen. Langs veenkoloniale kanalen en diepen vormden zich lintvormige nederzettingen met achterliggend cultuurland, en met een vaste ritmiek in de verkaveling, achtergrenzen en de plaatsing van de bebouwing. Veelal stonden de boerderijen aan één kanaalzijde en de voorzieningen en de woningen aan de andere zijde.

De veenkoloniale structuur is sinds de komst van de uitbreidingswijken niet meer duidelijk herkenbaar, vooral niet aan de noordzijde ter plaatse van het plangebied. De kavels zijn nog wel gericht op het kanaal.

Door de ontwikkeling van het plangebied tot een combinatie van snackbar met appartementen en vrijstaande woning worden de cultuurhistorische waarden niet aangetast. De kavelrichting blijft gelijk, het hoofdgebouw met de snackbar en appartementen zijn gericht naar het kanaal en sluit qua uitstraling, nokrichting en grootte aan bij de bebouwing in de omgeving.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.6 Ecologie

Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is door BügelHajema Adviseurs een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 (Beknopte natuurtoets) bij deze toelichting opgenomen.

Soortenbescherming

Voor dit plan is op 30 september 2021 een veldbezoek gedaan en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd. Op basis van het veldbezoek en de verspreidingsgegevens is een voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied verkregen om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Uit deze toetsing komt naar voren dat het plan niet zal leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, mits bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels. Nader onderzoek naar beschermde soorten is niet nodig. Ook is het niet nodig om een ontheffing van de Wnb aan te vragen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebied 'Leekstermeergebied'. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Over deze afstand kan in potentie sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden tijdens de aanleg- en gebruiksfase. Daarom is een AERIUS-berekening uitgevoerd om na te gaan of tijdens de aanleg- en gebruiksfase al dan niet sprake is van stikstofdepositie boven 0,00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. De rapportage van deze berekening is als Bijlage 3 (AERIUS-berekening) bij deze toelichting gevoegd. Er is geen sprake van een stikstofdepositie boven 0,00 mol N/ha/jaar en daarmee is het plan op dit punt uitvoerbaar.

Gezien de afstand tot het NNN, natuur buiten het NNN, akker- en weidevogelleefgebied en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten te verwachten op dergelijke gebieden. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

Op basis van het onderzoek is een voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied verkregen om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Uit deze toetsing komt naar voren dat het plan niet zal leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, mits bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels. Ook ten aanzien van stikstofdepositie zijn er geen belemmeringen.

Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de provinciale ruimtelijke verordening.

4.7 Externe Veiligheid

Inleiding

Inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het plaatsgebonden risico onderscheidt grens- en richtwaarden voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het betreft de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Deze kans mag maximaal één op een miljoen (10-6) per jaar zijn. Het groepsrisico is van toepassing op groepen personen in het invloedsgebied van een inrichting met gevaarlijke stoffen en de kans op overlijden. Dit wordt weergegeven in een Fn-curve en getoetst aan een oriënterende waarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 is de nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet, in werking getreden. Dit besluit vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Het Besluit transportroutes externe veiligheid sluit aan op de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen omtrent het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarnaast wordt het Basisnet voor wegen, spoor en water opgesteld. Dit basisnet omvat alle rijkswegen, spoorlocaties met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (vijf meter bij leidingen met een druk boven de veertig Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderzoek

Inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied

Ten noorden van het plangebied liggen een aantal risicovolle inrichtingen. Het plaatsgebonden risico van deze inrichtingen reikt echter niet tot over het plangebied.

Tevens is ten westen van het plangebied een transportroute voor gevaarlijke stoffen gelegen. Dit betreft de N979. Dit is ook al vermeld in paragraaf 3.3.2. Op grond van de provinciale omgevingsverordening geldt voor deze risicobron een invloedsgebied van 355 meter. Dit invloedsgebied overlapt het plangebied.

Op grond van de provinciale verordening moet voor deze transportroute een verantwoording van het groepsrisico worden opgenomen. In afwijking op dit artikel kan in de toelichting van een bestemmingsplan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording als in het vigerend, minder dan 10 jaar geleden vastgestelde, bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van maximaal 41 woningen per hectare buiten de PRmax (artikel 2.23.3 lid 2 van de provinciale omgevingsverordening).

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE22HERS1-VA01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE22HERS1-VA01_0009.png"

Figuur 4.1. Uitsnede kaart provinciale verordening Groningen, kaart Veiligheid (bron: Omgevingsverordening Provincie Groningen, d.d. 13-10-2021).

Het onderhavig bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van vier woningen (één woning is op basis van het geldende bestemmingsplan al toegestaan). Hiernaast is in 2015 voor het vigerend bestemmingsplan Leek Woonwijken het onderzoek 'EV onderzoek BP Woonwijken Leek' uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt.

In 2016 is vervolgens een onderzoek uitgevoerd vanwege de ontwikkeling van de woonwijk Oostindie - De Hoven (het gebied aan de zuidzijde van de Leeksterhoofddiep). Hierin is het groepsrisico vanwege onder andere de N979 opnieuw berekend. Ook uit dit onderzoek is gebleken dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt.

Het onderzoek uit 2015 is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Het onderzoek uit 2016 is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van deze resultaten en de provinciale verordening kan worden geconcludeerd dat een beperkte verantwoording van het groepsrisico voldoende is. In een beperkte verantwoording moet in worden gegaan op de bestrijdbaarheid van een ramp en op zelfredzaamheid van personen. Voor deze twee onderdelen is de Veiligheidsregio om advies gevraagd. Hieronder volgt het inhoudelijke advies.

Advies Veiligheidsregio bestrijdbaarheid

In relatie tot de planontwikkeling ziet de Veiligheidsregio geen aanleiding voor aanvullende maatregelen ten aanzien van de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid (bereikbaarheid en bluswater) in het plangebied.

Advies Veiligheidsregio zelfredzaamheid

Ten aanzien van zelfredzaamheid adviseert de Veiligheidsregio voor mogelijk toekomstige situaties het gebruik van objecten voor verminderd zelfredzame personen uit te sluiten bij ontwikkelingen die vallen binnen de veiligheidszones van de provinciale weg N979. Het gaat hierbij om de volgende soorten objecten:

  • een woonfunctie met 24-uurszorg;
  • een bijeenkomstfunctie:
    1. 1. voor kinderopvang; of
    2. 2. voor dagverblijf van personen met een lichamelijke of geestelijke beperking;
  • een celfunctie (gebruiksfunctie voor dwangverblijf van personen);
  • een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied;
  • een onderwijsfunctie:
    1. 1. voor basisschoolonderwijs; of
    2. 2. voor onderwijs aan minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperking.

Deze functies worden in voorliggend plan niet toegestaan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering van het planvoornemen.

4.8 Geluid

Inleiding

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Formeel kan akoestisch onderzoek achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. Op grond van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook aan dit soort wegen aandacht geschonken te worden.

Behalve wegverkeerlawaai speelt voor onderhavig plan ook dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek noodzakelijk is naar stemgeluid als gevolg van het aanwezig terras en onderzoek naar geluid veroorzaakt door het parkeren op het perceel.

Onderzoek

Door het NAA is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de invloed van het geluid van de snackbar op de geluidsgevoelige bestemmingen (industrielawaai) en de omliggende wegen (wegverkeerslawaai). De rapportage van het onderzoek is opgenomen als Bijlage 6 (Akoestisch onderzoek) bij deze toelichting.

Wegverkeerlawaai

De weg ten zuiden van het plan, te weten de weg Diepswal, kent conform de Wet geluidhinder een geluidzone. Voor deze weg, en vanwege de ligging van de appartementen en de vrijstaande woning binnen de geluidzone, is een akoestisch onderzoek nodig.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de appartementen ten gevolge van wegverkeer op de Diepswal ten hoogste 59 dB bedraagt op de zuidgevel van de appartementen. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar wel aan de maximale ontheffingsgrenswaarde van 63 dB voor woningen gelegen binnen de bebouwde kom. Het is een optie om de zuidgevel als dove gevel uit te voeren. Gevels die geen te openen delen bevatten, zijn niet geluidsgevoelig en worden dove gevels genoemd. Voor dergelijke gevels hoeft geen hogere waarde te worden vastgesteld. De zuidgevel wordt daarom als dove gevel uitgevoerd.

Daarnaast is de geluidbelasting op de westgevel 57 dB. Het is niet mogelijk om deze gevel ook doof uit te voeren vanwege het leefklimaat in de appartementen. Andere bron- en overdrachtsmaatregelen worden niet of nauwelijks mogelijk worden geacht. Daarom dient voor de westgevel van de betreffende appartementen een hogere waarde te worden aangevraagd.

Het geluidsniveau bij de vrijstaande woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, aanvullende onderzoeken en maatregelen aan deze woning voor geluid zijn niet noodzakelijk.

Bedrijfsactiviteiten: stemgeluid & parkeren

In het akoestisch onderzoek is de invloed van de snackbar op de omgeving beoordeeld. Dit vraagt om een goede ruimtelijke afweging, waarbij gebruik is gemaakt van de systematiek uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Omdat sprake is van een ruimtelijke afweging is aandacht geschonken aan onder meer het parkeren, maar ook het stemgeluid van het terras van de snackbar op de bovenwoningen. De inrichting moet ook voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het doel van het onderzoek is het beoordelen van de door het nieuwe plan veroorzaakte geluidbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten het plan.

Op voorhand is als uitgangspunt in de berekening genomen dat de koelmotor van de leverancier bij aankomst wordt uitgeschakeld en pas bij vertrek wordt aangezet.

Nieuwbouw appartementen en vrijstaande woning

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de nieuwe appartementen en woning, die geen deel uitmaken van de inrichting, bedraagt ten hoogste 50 dB op de gevels aan de westzijde van het gebouw. Hiermee kan worden voldaan aan zowel stap 2 als stap 3 uit de VNG-publicatie, als ook aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

In deze situatie kan ten aanzien van de maximale geluidsniveaus niet worden voldaan aan stap 2 uit de VNG-publicatie en op één immissiepunt ook net niet aan stap 3. De richtwaarde wordt op de westgevel in de avondperiode met slechts 1 dB overschreden. De overschrijding wordt veroorzaakt door het stemgeluid afkomstig van het terras. Omdat het hier gaat om een gemengd gebied, wordt in dit geval aangesloten bij het Activiteitenbesluit en wordt deze waarde als aanvaardbaar geacht.

Bij toetsing aan het Activiteitenbesluit bedragen de maximale geluidsniveaus bij de appartementen ten hoogste 73 dB(A) in zowel de dag- als avondperiode en worden veroorzaakt door het dichtslaan van autoportieren.

Aanvullende maatregelen op het terrein zijn niet of nauwelijks mogelijk. Mogelijk kan met de indeling van de appartementen, bijvoorbeeld door de slaapkamers aan de geluidluwe zijde te plaatsen, en het toepassen van geluidreducerende maatregelen, de situatie worden geoptimaliseerd waarmee een aanvaardbaar binnenniveau wordt behaald. Middels een maatwerkvoorschrift is het mogelijk dat hiervoor ruimere grenswaarden worden verleend. Het uiteindelijke oordeel is aan het bevoegd gezag.

Omliggende bestaande woningen

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bij de bestaande omliggende woningen bedraagt tijdens een representatieve bedrijfssituatie ten hoogste 45 dB(A) bij de woning Diepswal 17. Bij alle onderzochte woningen kan worden voldaan aan stap 2 uit de VNG-publicatie met een richtwaarde van 50 dB(A).

Bij toetsing aan het Activiteitenbesluit kan ook bij alle woningen buiten het plan worden voldaan aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau.

De maximale geluidsniveaus voldoen bij de woning Diepswal 17 niet aan de richtwaarden voor stap 3 van de VNG-publicatie en aan de grenswaarde van het Activiteitenbesluit. Door het plaatsen van een geluidsscherm met een hoogte van 2 meter over voldoende lengte langs de terreingrens wordt voldaan aan de grenswaarden.

Er wordt ten aanzien van de indirecte hinder voldaan aan de richtwaarden voor stap 2 van de VNG-publicatie.

Conclusie

Er zijn enkele maatregelen op het terrein nodig, namelijk:

  • het plaatsen van een geluidsscherm met een hoogte van 2 meter langs de terreingrens aan de zijde van de woning Diepswal 17;
  • de zuidelijke gevel van de appartementen uitvoeren als dove gevel;
  • het uitzetten van de koelmotor van de leverancier tijdens levering van middelen.

Verder is er een hogere waarde nodig vanwege de geluidbelasting op de westgevel van de appartementen en in het kader van het Activiteitenbesluit is mogelijk een maatwerkvoorschrift nodig voor de snackbar. Wanneer hier vanuit wordt gegaan, is er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.9 Luchtkwaliteit

Inleiding

Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit nibm (luchtkwaliteitseisen) en Regeling nibm (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als drie procent van de grenswaarde voor stikstof (NO2) en fijnstof (PM10). In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of drieduizend woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan drie procent concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 vierkante meter bruto vloeroppervlak bij een ontsluitende weg, of 200.000 vierkante meter bruto-vloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Bijzondere aandacht verdient verder het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de buurt van rijks- en provinciale wegen beperkt. Daarvoor voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. Dit geldt aan weerszijden van rijkswegen op een afstand van driehonderd meter en vijftig meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg). Waar in een dergelijk onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden. Dat gebeurt al in de context van de goede ruimtelijke ordening. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

Onderzoek

De ruimtelijke ontwikkeling omvat niet meer dan 1.500 woningen en is daarmee NIBM. Uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCM en GDN) komen de onderstaande cijfers naar voren. Hieruit blijkt dat de concentratie van de genoemde stoffen ruim onder de norm blijven.

Stof Norm Huidige situatie (2020) Nieuwe situatie (2025)
Jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide NO2 40 µg/m3 7,7 7,4
Jaargemiddelde concentratie fijn stof PM10 40 µg/m3 13,1 12,8
Jaargemiddelde concentratie fijn stof PM2,5 25 µg/m3 6,3 6,4

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.10 Water

Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest.

Onderzoek

Via de Digitale Watertoets is waterschap Noorderzijlvest van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de maatwerk procedure wordt doorlopen. De watertoets is als bijlage 7 Watertoets opgenomen.

Bij de watertoets is het volgende toegelicht:

  • De verhardingstoename is in dit plan beperkt. In de huidige situatie is circa 1.200 m2 verhard, in de nieuwe situatie circa 1.400 m2. De parkeerplaatsen zijn hierin opgenomen, terwijl deze in de nieuwe situatie met waterdoorlatende stenen worden uitgevoerd. Compenserende maatregelen zijn niet noodzakelijk.
  • Het schone hemelwater en het afvalwater worden afgevoerd via het aanwezige riool. Binnen het plangebied wordt het hemelwater gescheiden van afvalwater. Indien mogelijk wordt het hemelwater zoveel mogelijk afgevoerd op de watergang in noordelijke richting.

De maatwerkprocedure houdt in dat het waterschap binnen 14 dagen na indiening een reactie geeft op het plan met eventuele aandachtspunten. Op 14 oktober 2021 is hierover contact geweest met het waterschap. De maatwerkprocedure komt doordat de weg Diepswal als waterkering is opgenomen. Deze waterkering is niet meer aanwezig, de Diepswal vormt enkel een peilscheiding. Dit heeft geen consequenties voor het plan. Verder ziet het waterschap ook geen andere aandachtspunten ten aanzien van de waterhuishouding waar in het plan rekening mee moet worden gehouden.

Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor het plan.

4.11 Verkeer En Parkeren

Inleiding

Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.

Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers. Dit gebied is geclassificeerd als niet stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. Het gaat om de bouw van één vrijstaande koopwoning en drie huurappartementen.

Onderzoek

Verkeersgeneratie

Voor de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning is een kental van gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Voor huurappartementen in de midden sector is een kengetal van gemiddeld 4,1 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Dit komt neer op een totaal van naar boven afgerond 21 ritten per etmaal voor die vier woningen.

Voor een snackbar zijn geen kencijfers opgenomen voor de verkeersgeneratie. Gezien de capaciteit van de Diepswal als doorgaande weg zonder verkeersproblemen, worden hier geen problemen verwacht. De weg waarop het plangebied is ontsloten, de Diepswal, heeft voldoende capaciteit om de generatie die ontstaat door de ontwikkeling, aan te kunnen.

Parkeren

Voor de parkeerbehoefte van vrijstaande koopwoningen is een kental van gemiddeld 2,3 parkeerplaatsen opgenomen. De parkeerbehoefte bij een huurappartement is gemiddeld 1,4 parkeerplaatsen.

Voor een café/bar/cafetaria is een gemiddelde behoefte van 7,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo). De snackbar die aan Diepswal wordt gerealiseerd heeft een bvo van 222 m2. Hier is een parkeerbehoefte van 15,5 parkeerplaatsen.

In totaal is de parkeerbehoefte door het planvoornemen daarom (2,3 + 1,4 + 1,4 + 1,4 + 15,5 =) 22 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte wordt vrijwel volledig op het eigen erf opgelost (zie ook de afbeelding in paragraaf 2.3). Er worden 20 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast wordt een fietsenstalling geplaatst bij de ingang van de snackbar.

Het aanhouden van 20 parkeerplaatsen in plaats van 22 parkeerplaatsen, is in dit geval om meerdere redenen goed verdedigbaar:

  • Bezorgen en afhalen: Bij de snackbar zullen bestellingen afgehaald worden of direct genuttigd, waarbij consumenten relatief kort verblijven. Direct nuttigen is op deze locatie naar verwachting minder aantrekkelijk vanwege de ligging aan een doorgaande weg tussen woonwijk, ten opzichte van bijvoorbeeld een snackbar/bar/café in een winkelgebied. Het zitgedeelte wordt ook relatief klein, omdat er veel gebruik gemaakt zal worden van lokaal en vers bereid voedsel, waardoor de productieruimte, koel/vries combinatie en het magazijn een groot deel van het pand zal beslaan. Tot slot zal vanuit de snackbar ook veel worden thuisbezorgd, zoals steeds meer voorkomt. De snackbar wil in deze trend van thuisbezorging meegaan en zal met (elektrische) fietsen gaan bezorgen in de omliggende woonwijken.
  • Bereikbaarheid met de fiets: de verwachting is dat veel consumenten met de fiets zullen komen. De cafetaria wordt aan een viersprong van fietspaden gesitueerd (zie figuur). Deze fietsroutes zijn op onderstaand kaartje in het rood aangegeven. De directe klantenkring (de consumenten uit de wijken Oostindie & De Wolvenschans) zijn doorgaans sneller bij de cafetaria en weer thuis wanneer ze met de fiets gaan dan wanneer ze met de auto komen. Dit komt doordat beide wijken maar één (Oostindie) of twee (De Wolvenschans) uitrijroutes heeft voor auto's en aanzienlijk meer voor fietsers. Ook de fietsroutes vanuit de andere woonwijken van Tolbert en Leek zijn goed begaanbaar en zelfs apart van de autoweg gelegen. De meest voor de hand liggende routes naar de Diepswal 16 zijn aangegeven in het blauw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE22HERS1-VA01_0010.png"

Figuur 4.2 Fietsroutes (rood) vanuit omliggende wijken Oostindie en De Wolvenschans, en (blauw) vanuit kern Tolbert en Leek (bron ondergrond: GoogleMaps).

Conclusie

Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht.

4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Inleiding

Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde van bijlage D van het Besluit m.e.r. valt, te motiveren. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Sinds de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. van 7 juli 2017 moet de keuze voor wel of géén m.e.r.-beoordeling worden genomen door middel van een apart besluit. De keuze wordt gemaakt op basis van een aanmeldnotitie. In het geval het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is, is een apart besluit niet noodzakelijk en kan de overweging voor het wel of niet uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, in de overwegingen van het moederbesluit worden opgenomen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om vier woningen en een snackbar te realiseren. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt, valt onder onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Onder verwijzing naar haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Het betwiste plan voorziet in de bouw van twee woningen op een perceel grasland in een kleine kern. De Raad van State heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat het plan, gelet op de aard en omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Ook de planontwikkeling aan de Diepswal kent een beperkt ruimtebeslag en een beperkte bebouwing. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het bebouwd oppervlak gering toe (circa 100 m2) en blijft de huidige functie wonen met horeca gehandhaafd. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Conclusie

Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.- (beoordelings)procedure te worden doorlopen. Tevens blijkt uit de voorgaande paragrafen dat geen significant negatieve effecten optreden.

4.13 Conclusie

Vanuit de omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen naar voren gekomen. Realisatie van voorgenomen initiatief is wat betreft de omgevings- en milieuaspecten haalbaar.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels

5.1 Inleiding

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplan te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Dit Bestemmingsplan

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij andere bestemmingsplannen in de gemeente Westerkwartier. Voor de wijze van meten geldt hetzelfde.

5.2.2 Bestemmingsregels

Wonen - 1

De eerste bestemming van dit bestemmingsplan betreft de bestemming 'Wonen - 1'. Deze bestemming maakt het mogelijk om de woning achterop het perceel zoals gewenst te bouwen. Voor de bestemming is aangesloten bij de bestemming die in het omliggende bestemmingsplan ook geldt voor het lint. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen en met wonen verenigbare functies. Binnen deze bestemming zijn tevens bijbehorende voorzieningen toegestaan. De bouw- en gebruiksregels sluiten aan bij de regels elders in het lint en er zijn geen wijzigingen aangebracht.

Wonen - 4

De tweede bestemming 'Wonen - 4' en voorziet in de drie appartementen en de horecavoorziening. Het voorste deel van het huidige perceel is van deze bestemming voorzien. Wat betreft de systematiek van deze bestemming is aangesloten bij hetgeen elders geldt in Leek, de bestemming sluit aan bij de bestemming 'Wonen - 4' van het bestemmingsplan 'Leek Woonwijken' dat is vastgesteld op 21 december 2016.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een aantal regels:

  1. 1. Anti-dubbeltelregel;
  2. 2. Algemene bouwregels;
  3. 3. Algemene gebruiksregels;
  4. 4. Algemene afwijkingsregels;
  5. 5. Overige regels.

De 'Anti-dubbeltelregel' is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De overige algemene regels zijn op basis van andere bestemmingsplannen in de gemeente en de bevatten verscheidene regels van algemene strekking. Zo mag van de in de bestemmingsregels gegeven maten in een aantal gevallen worden afgeweken. Ook is het niet toegestaan om in het plangebied schroot op te slaan.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder f Bro dient de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen te worden aangetoond. De kosten die gemoeid zijn met de ontwikkeling liggen bij de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. In de anterieure overeenkomst wordt onder andere vastgelegd de kosten voor woonrijp maken van het gebied voor rekening van de ontwikkelaar komt. Daarnaast worden in de anterieure overeenkomst afspraken vastgelegd over eventuele planschade die door de ontwikkeling zou kunnen ontstaan. Het bestemmingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf worden, voorzover beschikbaar, de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1. Bro uiteengezet. Ook de resultaten van de zienswijzefase worden hier uiteengezet.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Eén van de voorwaarden uit het principeakkoord van het college (zie paragraaf 1.1) is:

  • Voor het plan voldoende maatschappelijk draagvlak uit de directe omgeving is. Om maatschappelijk draagvlak voor het plan te creëren, hiervoor zal in een vroeg stadium overleg moeten plaatsvinden met de direct omwonenden.

Initiatiefnemer heeft ter voorbereiding van dit plan de omwonenden geïnformeerd. Met de perceelseigenaar van het aan de westkant grenzende perceel is overeengekomen een deel van de grond te ruilen. Verder zijn uit het overleg geen bezwaren naar voren gekomen.

6.2.2 Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de overlegpartners. Dit heeft niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 januari 2023 zes weken ter inzage gelegen voor zienswijzen. Tijdens de inzagetermijn zijn zes zienswijzen ingediend (Bijlage 8). In de Nota van zienswijzen (Bijlage 9) zijn de zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.

6.2.4 Vaststelling

In een later stadium wordt dit aangevuld.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Staat van horeca-activiteiten

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Beknopte Natuurtoets

Bijlage 2 Beknopte natuurtoets

Bijlage 3 Aerius-berekening

Bijlage 3 AERIUS-berekening

Bijlage 4 Onderzoek Externe Veiligheid Bestemmingsplan Leek Woonwijken 2015

Bijlage 4 Onderzoek externe veiligheid bestemmingsplan Leek Woonwijken 2015

Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid Bestemmingsplan De Hoven Te Leek

Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid bestemmingsplan De Hoven te Leek

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 8 Zienswijzen

Bijlage 8 Zienswijzen

Bijlage 9 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 9 Nota van zienswijzen