KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Voorgenomen Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r.-notitie
4.2 Archeologie
4.3 Cultuurhistorie
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Geluid
4.6 Bodem
4.7 Ecologie
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Water
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
5.2 Ro Standaarden 2012
5.3 Wet Ruimtelijke Ordening
5.4 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-notitie
Bijlage 2 Archeologisch Bureau- En Booronderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Karterend Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Stikstofonderzoek
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna Van Panhuyslaan 16
Bijlage 8 Nader Onderzoek Huismussen, Gierzwaluwen En Vleermuizen
Bijlage 9 Activiteitenplan In Het Kader Van De Wet Natuurbescherming
Bijlage 10 Watertoets
Bijlage 11 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 12 Geanonimiseerde Zienswijze
Bijlage 13 Zonnestudie

Leek - Van Panhuyslaan 14 en 16

Bestemmingsplan - Gemeente Westerkwartier

Vastgesteld op 13-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Leek - Van Panhuyslaan 14 en 16 met identificatienummer NL.IMRO.1969.BPLE23HERS1-VA01 van de gemeente Westerkwartier;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 achtergevel:

de van de weg afgekeerde gevel met inbegrip van inspringingen;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bestaand:

ten aanzien van de bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.17 dakopbouw:

de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw, waarbij de oppervlakte maximaal 30% van het basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 huishouden

één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn;

1.22 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander onderkomen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, dat is bedoeld om te kunnen worden verplaatst;

1.23 kap:

een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;

1.24 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein met een oppervlakte van niet meer 5.000 m² voor kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.25 meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.26 met het wonen verenigbare functies:

  1. a. zakelijke en persoonlijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven of personen zoals administratiekantoor, advocatenkantoor, reisbureau, artsenpraktijk, schoonheidssalon, kapsalon, en dergelijke, al dan niet met hieraan ondergeschikte detailhandel;

  1. b. praktijkpand, praktijkruimte, kantoor, atelier:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat door de indeling en inrichting bestemd is als beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor medische, administratieve, artistieke, ambachtelijke en daarmee gelijk te stellen beroepen, al dan niet in combinatie met hieraan ondergeschikte detailhandel;

mits de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.27 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.28 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.29 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
  3. c. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.30 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.31 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.32 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.33 voorgevelrooilijn:

een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw voor zover op dat deel van de openbare weg voorgevels zijn gericht;

1.34 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.35 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de perceelgrens:

vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 4

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor met het wonen verenigbare functies;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. nutsvoorzieningen;
  3. d. speelvoorzieningen;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. wegen, straten en paden;

met de daarbijbehorende:

  1. g. tuinen en erven;
  2. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan 33 woningen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor met het wonen verenigbare functies, zodanig dat:
    1. 1. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een met het wonen verenigbare functie meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel met een maximum van 50 m²;
    2. 2. de functie ernstige of onevenredige hinder oplevert voor de woonomgeving en afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
    3. 3. er detailhandel plaatsvindt, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan met het wonen verenigbare functies;
    4. 4. de functie een zodanig verkeersaantrekkende werking heeft waardoor verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- of kroonlijsten, balkons en erkers buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. de bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

5.2 Dakopbouwen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van een bouwwerk, worden dakopbouwen als ondergeschikte bouwonderdelen aangemerkt, mits de bouwhoogte van een bouwwerk met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

5.3 Meetverschil

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis kan worden aangemerkt.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. afwijkingen ten aanzien van de aanduidingen en in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze regel niet van toepassing is op reclamemasten;
  2. b. de bestemmingsregels in die zin dat niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van openbaar nut zoals wachthuisjes en telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken een bouwhoogte hebben van ten hoogste 3,50 m en een oppervlakte van ten hoogste 60 m²;
  3. c. de bestemmingsregels in die zin dat straatmeubilair zoals lichtmasten en verkeersinstallaties, wordt geplaatst met een bouwhoogte van ten hoogste 15,00 m;
  4. d. de bestemmingsregels in die zin dat abri's, kunstwerken, vlaggenmasten, en daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden geplaatst;
  5. e. de bestemmingsregels in die zin dat voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van telecommunicatiesignalen worden geplaatst, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte ten hoogste 40,00 m bedraagt.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen van sublid a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplanLeek - Van Panhuyslaan 14 en 16

van de gemeente Westerkwartier.

Behorend bij het besluit van 13 december 2023.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woningbouwvereniging Wold en Waard heeft het voornemen om aan de Van Panhuyslaan 14 en 16 een appartementengebouw bestaande uit 33 appartementen te realiseren. Ten behoeve hiervan wordt de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt. Op het terrein wordt daarnaast ook een parkeerterrein ten behoeve van de appartementen gerealiseerd.

Deze ontwikkeling is echter niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied betreft de Van Panhuyslaan 14 en 16 en ligt op de hoek van de Van Panhuyslaan en het Vredewoldplantsoen, binnen de dorpskern van Leek. Het Vredewoldplantsoen is één van de doorgaande wegen binnen de kern die richting het centrum van het dorp leidt. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE23HERS1-VA01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Planologische Regeling

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Leek Woonwijken, dat is vastgesteld op 21 december 2016. Hierin is het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk' en 'Wonen - 2'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE23HERS1-VA01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede van het geldende bestemmingsplan Leek Woonwijken

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Ondergeschikt zijn kleinschalige duurzame voorzieningen, nuts-, groen- en parkeervoorzieningen, (openbare-)speelvoorziening, wegen straten en paden en daarbijbehorende tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Een gebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Ter plaatse is een gebouw toegestaan met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6,5 -en 9 meter.

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor het met woningen verenigbare functies en een bed & breakfast. Daarnaast zijn ook aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan. Ondergeschikt zijn hier groen-, nuts- en speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en wegen, straten en paden toegestaan. Ook hier moet het hoofdgebouw binnen het aanwezige bouwvlak worden gebouwd en geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 -en 11 meter.

Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte archeologische waarden. Hierbij geldt dat voor ruimtelijke ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende plan omdat qua functies en bouwmogelijkheden wordt afgeweken van hetgeen is toegestaan in het geldende plan. Zo is de woonfunctie niet toegestaan binnen de huidige maatschappelijke bestemming en past het voorgenomen gebouw niet binnen de geldende bouwvlakken.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het relevante rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de beoogde ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een woonperceel en een maatschappelijk perceel. Op het woonperceel, de Van Panhuyslaan 14, is de bebouwing inmiddels verwijderd. Voorheen stond hier een vrijstaande woning inclusief aanbouw. In de huidige situatie is het terrein onbebouwd en liggen de gronden braak. Rondom het perceel staat een haag en op de hoek van de Van Panhuyslaan en het Vredewoldplantsoen staat een boom.

Op het andere perceel, de Van Panhuyslaan 16, staat een voormalig schoolgebouw dat momenteel wordt verhuurd aan een maatschappelijke instelling, waar wordt voorzien in dagvoorziening en een praktijk voor revalidatie en fysiotherapie. Het gebouw staat centraal op het perceel en bestaat uit één bouwlaag met een kap. De gronden aan de noordzijde zijn grotendeels verhard, terwijl de gronden aan de zuidzijde met gras zijn ingericht. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE23HERS1-VA01_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied

Het plangebied wordt begrensd door het Vredewoldplantsoen (noordzijde), de Van Panhuyslaan (westzijde), de Driemolenhof (zuidzijde) en een woonperceel aan de oostzijde. Rondom het plangebied is veelal sprake van verschillende typen woningen; van vrijstaande grondgebonden woningen tot appartementen. Aan de overzijde van het Vredewoldplantsoen ligt een groenvoorziening met speelvoorzieningen.

2.2 Voorgenomen Situatie

Voorgenomen situatie

In de voorgenomen situatie wordt het plangebied ingericht met een nieuw appartementengebouw, waarin 33 huurappartementen in het midden/goedkoop-segment worden gerealiseerd. De bebouwing volgt de Van Panhuyslaan en het Vredewoldplantsoen en bestaat uit drie bouwlagen. Aan de achterzijde van het gebouw wordt een parkeerterrein aangelegd, die wordt ontsloten op de Driemolenhof. De hoofdentree van het gebouw bevindt zich op de hoek van de Van Panhuyslaan en het Vredewoldplantsoen. De voorgenomen indeling van het plangebied is weergegeven in figuur 2.2. Dit betreft een voorlopige indeling, die op basis van wijzigingen in het ontwerp nog zou kunnen worden aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPLE23HERS1-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Voorgenomen indeling van plangebied

Het ontwerp van het gebouw wordt nog doorontwikkeld en staat daarom nog niet helemaal vast. Op voorhand is al wel duidelijk dat het gebouw deels moet kunnen worden voorzien van een kap en deels plat dak. Ook is het voornemen om balkons aan de straatzijde van het gebouw te plaatsen.

Het parkeerterrein biedt ruimte aan minimaal 40 parkeerplaatsen. Tevens is hier een centrale afvalvoorziening in de vorm van ondergrondse containers.

Ruimtelijke inpassing

Het perceel wordt ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur langs de Van Panhuyslaan en het Vredewoldplantsoen. De maatvoering van de bebouwing sluit aan bij de bebouwing ten zuidoosten van het plangebied, waar ook een groot woongebouw staat. De hoofdentree van het gebouw accentueert de hoek van beide straten. Functioneel gezien wordt aangesloten bij de woonfunctie die aanwezig is in de directe omgeving van het plangebied. Daarmee is de ontwikkeling passend in de omgeving.

Verkeer en parkeren

Verkeer

Het parkeerterrein dat binnen het plangebied wordt aangelegd, wordt ontsloten op de Driemolenhof. Via de Van Panhuyslaan sluit deze aan op het Vredewoldplantsoen, die via de Euroweg en de N372 in noordelijke richting aansluit op Rijksweg A7. Daarmee is het plangebied op goede wijze ontsloten.

De toekomstige verkeersgeneratie betreft 136 motorvoertuigbewegingen per etmaal, gebaseerd op de kencijfers van CROW publicatie 381. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en een ligging in de 'rest bebouwde kom'. Tot slot is uitgegaan van huurappartementen in het midden/goedkoop-segment. Hierbij hoort een kencijfer van 4,1 mvt/etmaal per woning. Dit aantal verkeersbewegingen is gering en kan zonder belemmering opgaan in het heersende verkeersbeeld rondom het plangebied. Via bovengenoemde wegenstructuur kan het verkeer afgewikkeld worden.

Parkeren

De gemeente Westerkwartier beschikt over een gemeentelijk parkeernormenbeleid die is opgenomen in het bestemmingsplan Parapluplan Parkeren Westerkwartier. Daaraan verbonden is de beleidsnotitie parkeernormen gemeente Westerkwartier. Op basis van dezelfde uitgangspunten geld er een parkeerkencijfer van 1,2 (gemiddelde norm 0,8 - 1,6 = 1,2 voor huurappartementen midden/goedkoop in het gebied schil centrum) parkeerplaatsen per woning wat neer komt op een parkeerbehoefte van 40 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied wordt een parkeerterrein aangelegd die ruimte biedt aan minimaal 40 parkeerplaatsen. Daarmee wordt volledig op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  3. 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. IN de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

De ontwikkeling in het plangebied raakt, gezien de relatief kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI en draagt bij aan het sterker maken van de regio.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimte binnen stedelijk gebied.

De realisatie van de voorgenomen woningen betreft een stedelijke ontwikkeling, waarvoor een toetsing aan de ladder uitgevoerd moet worden. De behoefte aan de voorgenomen woningen is in paragraaf 3.3 onderbouwd aan de hand van de gemeentelijke woonvisie en het regionaal beleid van de regio Groningen - Assen. Daarnaast ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied. Door te passen binnen het woonbeleid en de binnenstedelijke ligging, wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie provincie Groningen (geconsolideerd november 2022)

De Omgevingsvisie provincie Groningen is op 1 juni 2016 vastgesteld. Nadien zijn een drietal actualisaties doorgevoerd, waarna in november2022 een meest recente geconsolideerde versie is uitgebracht. De Omgevingsvisie bevat de lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving.

De provincie wil het aantrekkelijke woon- en leefklimaat van de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Een belangrijk doel is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving.

In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale belangen:

Ruimte

  1. 1. Ruimtelijke kwaliteit;
  2. 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  3. 3. Ruimte voor duurzame energie;
  4. 4. Vitale landbouw;

Natuur en landschap

  1. 5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed;
  2. 6. Vergroten biodiversiteit;

Water

  1. 7. Waterveiligheid;
  2. 8. Schoon en voldoende water;

Mobiliteit

  1. 9. Bereikbaarheid;

Milieu

  1. 10. Tegengaan milieuhinder;
  2. 11. Gebruik van de ondergrond.

Toetsing

Het plangebied is conform de Ruimte kaart gelegen binnen stedelijk gebied. De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk binnen dit gebied laten plaatsvinden, om zo het contrast met het buitengebied te behouden. Het voornemen is hiermee in overeenstemming.

Ten aanzien van landschap gelden voor deze locatie geen specifieke eisen. De locatie is reeds ontwikkeld ten behoeve van stedelijke functies. Door het perceel te herontwikkelen wordt bovendien geen afbreuk gedaan aan bestaande landschapsstructuren.

Omgevingsverordening Groningen (geconsolideerd november 2022)

In de Omgevingsverordening bevat doelstellingen voor het provinciale beleid op deze gebieden. Met de verordening worden regels gesteld ten aanzien van de beleidsdoelstellingen zoals deze zijn geformuleerd in de Omgevingsvisie. Op basis van de kaarten van de Omgevingsverordening is het volgende artikel van belang:

Artikel 2.15.1 Woningbouw

Ten aanzien van woningbouw is opgenomen dat dit alleen kan worden voorzien in een bestemmingsplan voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses. In paragraaf 3.3 is een toetsing opgenomen aan de gemeentelijke woonvisie. Daaruit blijkt dat de woningen passen binnen de behoefteprognoses.

Artikel 2.23.3 Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen

In dit artikel is het bij beleid vastgestelde invloedsgebied van de wegen die deel uitmaken van het provinciaal basisnet Groningen vastgelegd. Hierbij is aansluiting gezocht bij de vuistregels van het landelijk basisnet. Aan de hand van de referentiewaarden en de vuistregels is het invloedsgebied bepaald. Tevens is aangegeven in welke situaties een nadere of een beperkte groepsrisico verantwoording dient te worden opgenomen in een bestemmingsplan. Er is een extra bepaling toegevoegd dat voor gebieden die volledig buiten de 200 meter van de provinciale weg zijn gelegen nooit een uitgebreide verantwoording hoeft te worden gemaakt. Ook dit komt overeen met hetgeen is opgenomen in het Bevt. Voor de N372 geldt een invloedsgebied van 355 meter, daar valt het plangebied dus binnen. In paragraaf 4.10 is een motivering ten aanzien hiervan opgenomen en blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Stedelijk netwerk Regio Groningen - Assen

De gemeente Westerkwartier werkt met zeven gemeenten en de provincies Groningen en Drenthe samen op het vlak van onder andere woningbouw in het kader van de Regio Groningen-Assen (RGA). Het samenwerkingsverband heeft voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030 in 2004 een visie op hoofdlijnen vastgesteld.

De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod. In dit kader zijn ook regionale woningbouwafspraken gemaakt, die destijds vooral een taakstellend karakter hadden om de woningproductie op een hoger niveau te krijgen. Er zijn binnen de RGA afspraken gemaakt over woningbouw om ervoor te zorgen dat de vraag en het aanbod van locaties in goede balans kwam. In 2015 is besloten om onderzoek te doen naar de actuele trends en ontwikkelingen en zijn nieuwe prognoses opgesteld. Dit onderzoek bevestigde de enorme populariteit van het stedelijke wonen in Groningen. Tevens gaf het een geactualiseerd en genuanceerder beeld van de om de stad heen liggende regio.

In dit Regionaal Woondocument is een prognose opgenomen dat voor de regio Zuidwest, waartoe Leek ook behoort er een woningbehoefte is van 1.900 tot 3.300 woningen. Het voorgenomen aantal woningen in het plangebied past hier binnen.

Woonvisie Westerkwartier 2020-2025

De woonvisie beschrijft het beleid op het gebied van wonen in het Westerkwartier voor de komende 5 jaar. Het beleid geeft handvatten om in te spelen op de woonopgaven die in het gebied spelen. De gemeente wil graag stimuleren, uitnodigen en kansen bieden. Dit doen ze onder andere met de woningcorporaties, waaronder Wold & Waard.

De gemeente investeert in alle kernen in woonkwaliteit. Overal creëert de gemeente bij behoefte ruimte voor nieuwbouw en verbetering van bestaande woningen. Ook lokale initiatieven op het gebied van recreatie en duurzaamheid worden verwelkomd. De gemeente zet in op een versnelde ontwikkeling van dorpen die nu al goed ontsloten zijn door trein of snelweg. Leek is één van deze dorpen.

De woonvisie is gebaseerd op een uitgevoerde woningmarktanalyse. Hieruit blijkt dat de gemeente verder groeit. De gemeente moet, om aan de toekomstige behoefte te voldoen, in de periode 2020 t/m 2029 jaarlijks netto 175 tot 250 woningen toevoegen om de vraag te bedienen, met als zwaartepunt de eerste jaren. De bovenkant van de bandbreedte is vooral relevant voor Leek en Zuidhorn.

Voor Leek geldt een behoefte aan 525 tot 700 woningen in de komende periode, met name ook door overloop uit Groningen. In het dorp is er ook behoefte aan groei van de sociale huur voorraad.

De voorgenomen woningen passen binnen de bandbreedtes die in de woonvisie van gemeente Westerkwartier worden genoemd. Daarmee is dit in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Voor het plan is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de milieuaspecten en om andere sectorale regelgeving.

4.1 Vormvrije M.e.r.-notitie

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan mer-plichtig, project mer-plichtig of mer-beoordeling plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing aan het Besluit m.e.r.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

In dit geval worden 33 appartementen ontwikkeld. De grenswaarden voor een stedelijke ontwikkeling worden niet overschreden. Desondanks is het wel noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie op te stellen. Deze beoordelingsnotitie is opgenomen in bijlage 1. Uit deze notitie blijkt dat gelet op de aard en relatieve omvang van het plan, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten, op voorhand kan worden geconcludeerd dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.

4.2 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Bestemmingsplan Leek Woonwijken

In het geldende bestemmingsplan is ter plaatse van het gehele plangebied een archeologische dubbelbestemming opgenomen: 'Waarde - Archeologie 5'. Ter plaatse geldt dat voor ruimtelijke ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 1.000 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is voorafgaand aan de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling. Op die manier moet vooraf duidelijk worden of sprake is van archeologische waarden waar in de uitvoering rekening mee gehouden moet worden.

Onderzoek

In het kader van dit bestemmingsplan zijn achtereenvolgens een Archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd (bijlage 2) en, naar aanleiding van de resultaten van dit eerste onderzoek, een Karterend archeologisch onderzoek (bijlage 3). Op basis van de resultaten van het karterend onderzoek adviseert het onderzoeksbureau om geen nader onderzoek uit te voeren. Ondanks de aanwezigheid van een deels intacte podzol en een redelijke hoge boordichtheid, zijn er geen primaire indicatoren aangetroffen. Het bevoegd gezag, de gemeente Westerkwartier, heeft aangegeven dit advies over te nemen.

Het aspect archeologie vormt door bovenstaand onderzoek en conclusie geen belemmering voor dit plan.

4.3 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Cultuurhistorische waardenkaart

De voormalige gemeenten in het Westerkwartier hebben gezamenlijk een beleid ten aanzien van cultuurhistorie ontwikkeld. Gezamenlijk is onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische (verwachtings)waarden in het gebied. Dit is vervolgens verwerkt in het beleidsstuk Archeologie en Cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten Grootegast, Marum, Leek, Zuidhorn (2013).

Onderzoek

Binnen het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden waar rekening mee gehouden moet worden. Daarom is geen onderzoek noodzakelijk.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Toetsing

Binnen het plangebied worden met de voorgenomen woningen bedrijfshindergevoelige objecten mogelijk gemaakt. Ten aanzien hiervan dient te worden aangetoond of sprake is van bedrijfshinder, dan wel of deze woningen omliggende bedrijven belemmeren in de bedrijfsvoering.

In de directe omgeving van het plangebied is vrijwel uitsluitend sprake van woningen. De dichtstbijzijnde andersoortige functie betreft een dienstverlenende functie (een bankgebouw) aan de Tolberterstraat 41. Deze functie ligt op circa 55 meter afstand tot het plangebied. Voor deze zakelijke dienstverlening geldt een richtafstand van 10 meter, waar ruimschoots aan wordt voldaan. Voor het overige zijn er geen bedrijfsfuncties in de omgeving van het plangebied die mogelijk belemmerend werken op de voorgenomen ontwikkeling. Vice versa zorgen ook de voorgenomen woningen niet voor een belemmering voor omliggende bedrijven. Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk en vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor dit plan.

4.5 Geluid

Toetsingskader

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder wordt de omvang van de wettelijke zones langs verkeerswegen aangegeven. Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone, tenzij er sprake is van een woonerf, een 30-km/uur-gebied of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt. De 48 dB is de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die in een zone geprojecteerd worden, bepaald de wet dat akoestisch onderzoek verplicht is. De geluidbelasting van het verkeer op de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen mag de in de wet genoemde normen niet overschrijden.

Onderzoek

In het kader van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen als bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat er niet aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de Lindensteinlaan / Vredewoldplantsoen. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt Lden = 52 dB. Er wordt wel voldaan aan de maximale grenswaarde van Lden = 63 dB.

Dit betekent dat binnen de randvoorwaarden van de Wgh het plan mogelijk is door het vaststellen van een hogere waarde van Lden = 52 dB vanwege de Lindensteinlaan / Vredewoldplantsoen. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van de geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Gezien de beperkte omvang van het plan worden maatregelen (geluidreducerend wegdek / geluidschermen) niet mogelijk en/of wenselijk geacht (stedenbouwkundig). Het vaststellen van een hogere waarde is derhalve mogelijk.

De voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de N372 wordt niet overschreden. Dit geldt tevens voor het geluid van de Van Panhuyslaan op basis van de aangenomen 500 mvt/etmaal.

De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ten hoogste Lden = 57-58 dB. De kwaliteitsindicatie hiervan is matig. Dit geldt met name voor de gevels aan de straatzijde. Aan de niet-straatzijden is sprake van een geluidluwe situatie.

De geluidwering van de gevels dient te voldoen aan de eisen vanuit het Bouwbesluit 2012 en gebaseerd op de geluidbelasting zonder aftrek bedraagt art. 110g Wgh (cumulatieve waarden). Aan de straatzijde (Lindensteinlaan) dient de karakteristieke geluidwering te voldoen aan ten hoogste Ga;k = 58-33 = 25 dB(A).

Door een hogere waarden procedure te voeren is er verder geen belemmering op basis van het aspect geluid.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend. bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 5. De onderzoeksresultaten die hieruit naar voren zijn gekomen geven geen aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek en vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie in het kader van woningbouw. De locatie is op basis van milieuhygiënische gronden geschikt voor de functie wonen. Daarmee vormt het aspect bodem geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.7 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

4.7.1 Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Onderzoek

Het plangebied ligt in de dorpskern van Leek en ligt circa 1,7 km ten westen van het Natura 2000-gebied Leekstermeer. Dit gebied is niet stikstofgevoelig. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft Bakkeveense Duinen, op circa 9,3 km afstand. Het plangebied ligt in binnenstedelijk gebied en kent in de huidige situatie een maatschappelijke functie en een woonfunctie. Omdat de ontwikkeling in binnenstedelijk gebied ligt en er dus al sprake is van een stedelijke functie, zal de toekomstige situatie geen negatieve effecten hebben op beschermde natuurwaarden in de omgeving. het plangebied maakt zelf geen deel uit van beschermde natuurgebieden. De situatie blijft, wat betreft impact op natuurgebieden, min of meer gelijk.

Ten aanzien van stikstofgevoelige gebieden is in het kader van deze ontwikkeling een stikstofberekening uitgevoerd aan de hand van de meest recente Aerius-calculator. Deze is opgenomen als bijlage 6. Hierin zijn zowel de aanlegfase als de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling berekend. Uit de resultaten blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is op stikstofgevoelige gebieden.

4.7.2 Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Groningen

In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In verband met de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkering, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd die is opgenomen als bijlage 7.

Hieruit is naar voren gekomen dat het bestaande, te slopen, pand mogelijkheden biedt voor de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van gierzwaluwen en/of huismussen en tevens mogelijkheden voor vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen. Op basis van deze resultaten is een nader onderzoek naar deze soorten uitgevoerd. Het rapport van het nader onderzoek is opgenomen als bijlage 8.

Tijdens het veldonderzoek naar de aanwezigheid van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen zijn er geen aanwijzingen gevonden voor verblijfplaatsen van deze soorten binnen het plangebied. Met de voorgenomen werkzaamheden zullen dus geen verblijfplaatsen verloren gaan.

Wel maken vleermuizen gebruik van de voortuin om te foerageren en de groene structuren voor navigatie om naar verderop gelegen foerageergebieden te vliegen. De groenstructuren binnen het plangebied vormen echter geen essentieel onderdeel van foerageergebieden of vliegroutes. In de directe omgeving zijn voldoende groenstructuren aanwezig waarmee de lokale functies voor vleermuizen behouden blijven.

Als gevolg van de onderzoeksresultaten op het perceel Van Panhuyslaan 16, is in het kader van de ontheffingsaanvraag aan de Wnb een Activiteitenplan in het kader van de Wet natuurbescherming opgesteld. Deze is opgenomen als bijlage 9. Hierin is het voorgenomen plan duidelijk omschreven, en is beschreven welke effecten op beschermde soorten worden verwacht en hoe deze gemitigeerd zullen worden.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zullen zowel tijdelijke als permanente maatregelen worden genomen. Deze maatregelen worden in overleg met de provincie vormgegeven en toegepast. Dit zal nog voor de vaststelling van het bestemmingsplan worden opgesteld.

Door de mitigerende maatregelen uit te voeren en ontheffing te krijgen van de Wnb, vormt ecologie geen belemmering voor dit plan.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Wet Milieubeheer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de

concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Onderzoek Wet Milieubeheer

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie tussen 10 en 15 µg/m3 voor stikstofdioxide, een gemiddelde concentratie van <18 µg/m3 voor fijn stof (PM10) en een gemiddelde concentratie van <10 µg/m3 voor fijn stof (PM 2,5).

De normen voor stikstofdioxide en fijn stof liggen op respectievelijk 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015) voor stikstofdioxide en fijn stof (PM10) en op 25 µg/m3 voor fijn stof (PM2,5).

Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarden.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goede woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit.

Onderzoek NIBM

De beoogde ontwikkeling maakt de realisatie van 33 wooneenheden mogelijk. Gezien dit geringe aantal valt de ontwikkeling binnen de NIBM-grenswaarde en kan op voorhand worden geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.9 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Noorderzijlvest, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen om het waterschap in te lichten over het voornemen.

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Dit is gedaan door middel van het doorlopen van de digitale watertoets. Het resultaat is opgenomen als bijlage 10.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de waterschappen nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021, Keur van het waterschap Noorderzijlvest en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het vaarwegenbeheer in Groningen en Noord-Drenthe. Het waterschap staat voor veilig, voldoende en schoon water. Daarin zijn de volgende aspecten van groot belang: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap. Daarnaast geldt ook de Keur, deze geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Noorderzijlvest.

Waterkwantiteit

Het verhard oppervlak neemt in de toekomstige situatie toe met circa 530 m2 ten opzichte van de huidige situatie. Door deze verhardingstoename is er geen sprake van een compensatie-opgave omdat de grenswaarde van 750 m2 aan verhardingstoename in het plangebied niet wordt overschreden. De toenemende verharding is beperkt te noemen en zorgt niet voor een dermate versnelde afvoer dat maatregelen noodzakelijk zijn.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Het voornemen is om een gescheiden stelsel aan te leggen, die wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijk riool.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

In het plangebied is geen sprake van beheerzones waar rekening mee gehouden dient te worden.

Conclusie

Ingeval van voldoende watercompensatie heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.10 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik. de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Toetsing

In het kader van dit bestemmingsplan is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit is naar voren gekomen dat in en de omgeving van het plangebied geen sprake is van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes die invloed hebben op de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

Daarnaast is ook de provinciale verordening geraadpleegd in het kader van de externe veiligheid. Op basis van de kaart 'veiligheid en milieu' valt het plangebied binnen het invloedsgebied van het provinciaal basisnet, in dit geval de N372. Deze weg ligt op circa 150 meter afstand tot het plangebied.

Ten aanzien van deze weg geldt een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied valt hier dus binnen. Deze afstand is gebaseerd op de effectafstand van stofcategorie GF3. Het gaat hier om wegtransport van gecomprimeerd brandbaar gas. Door een incident zou een brand op de weg kunnen ontstaan waarbij een tankwagen met LPG is betrokken. Binnen 20 minuten kan dit leiden tot een grote vuurbal waarvan de hittestraling voor secundaire branden in de omgeving kan zorgen.

In de huidige situatie is het plangebied bestemd voor een woning en een maatschappelijke instelling. Er is hier onder meer een dagvoorziening en een praktijk voor revalidatie en fysiotherapie gevestigd. Voorheen was hier een basisschool aanwezig. Het aantal personen in het plangebied in de dagperiode kan variëren omdat meerdere verschillende functies in het plangebied aanwezig zijn. Zeker is wel, dat in de nachtperiode de aanwezigheid van personen minimaal tot nihil is gezien de functie. Geschat wordt dat circa 70 tot 90 personen in de dagperiode aanwezig zijn in het plangebied. In de nachtperiode zal dit 0 tot 3 personen zijn.

In de nieuwe situatie worden 33 appartementen voorzien, wat neerkomt op 80 personen (berekend op basis van het kengetal van 2,4 personen per woning). Overdag is het merendeel van deze personen afwezig, in verband met werk en opleiding. 's Nachts en in het weekend zijn deze personen juist wel aanwezig.

Er is dus sprake van een afname van het aantal personen in het plangebied tijdens de dagperiode en een toename tijdens de nachtperiode. Overall gezien kan gesteld worden dat het aantal personen vrijwel gelijk zal blijven. Om die reden is het niet noodzakelijk om een QRA uit te voeren, omdat het groepsrisico nauwelijks zal toenemen.

Het plangebied ligt op minimaal 150 meter afstand van de weg, en daarmee in de 3e ring van effectafstanden voor deze stofcategorie. Binnen deze ring geldt voor mensen die binnen in een gebouw zijn dat er geen kans is op dodelijke slachtoffers en vrijwel geen kans (0,6%) op zwaargewonden. Voor personen die buiten zijn, is er een kans van 2% op dodelijke slachtoffers en 6% op zwaargewonden. De buitenruimte in het plangebied wordt echter grotendeels afgeschermd door de bebouwing in en rondom het plangebied.

De kans op dodelijke slachtoffers is dus vrijwel nihil. Waarmee het risico van het realiseren van het appartementengebouw binnen het invloedsgebied van de N372 als acceptabel wordt beschouwd.

Nadere verantwoording groepsrisico

Ten aanzien van de N372 is hieronder nader ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid ten verantwoording van het groepsrisico.

Bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. In de uitvoering wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van een adequate bluswatervoorziening. Het plangebied is daarnaast goed te bereiken via de bestaande infrastructuur.

Bereikbaarheid

Het plangebied, maar ook de genoemde risicobron dienen goed bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Zowel het plangebied als de betreffende risicobron zijn goed bereikbaar.

Om de bestrijding van brand en evt. opvang van slachtoffers te optimaliseren is het noodzakelijk om aan de achterzijde van het pand een vluchtroute te realiseren en deze toegankelijk maken voor hulpdiensten (bijvoorbeeld voor ambulances). In het gebouw worden aan de achterzijde, richting het parkeerterrein, in- en uitgangen gecreëerd. Via deze toegangen is het mogelijk om van de bron af te vluchten.

Zelfredzaamheid

De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. De ontwikkeling voorziet in een reguliere woonfunctie. Binnen het plangebied zullen daarom voornamelijk zelfredzame personen aanwezig zijn. De minder zelfredzame personen (kinderen, ouderen) kunnen door de zelfredzame personen worden geholpen zodat ze gezamenlijk het gebouw kunnen ontvluchten. Gezien het maatgevende scenario wordt geadviseerd om het gebouw te voorzien van veiligheidsbeglazing en luchtdicht afsluitbaar te maken. Dit houdt in dat ramen en deuren te sluiten zijn en dat de mechanische ventilatie eenvoudig uitgeschakeld kan worden. Hier wordt in de uitvoering rekening mee gehouden.

4.11 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Onderzoek

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied. Omdat binnen het plangebied geen hoofdleidingen en -kabels liggen en er geen relevante zones over het plangebied liggen, vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken zijn de aanwezige functies, de ontwikkelingen daarbinnen en de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde geweest. Dit beleid krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

5.2 Ro Standaarden 2012

Het bestemmingsplan voldoet aan de RO standaarden 2012. Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere instanties. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de Wet ruimtelijke ordening opgesteld volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

5.3 Wet Ruimtelijke Ordening

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen.

In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen én van de wijze van meten, wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels.

In de 'Overgangs- en slotregels' is het overgangsrecht conform het bepaalde in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro. Daarnaast bevatten de regels een slotregel met daarin de citeertitel van het bestemmingsplan.

5.4 Toelichting Op De Bestemmingen

Op grond van de informatie zoals genoemd in paragraaf 2.2 is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige functies in het plangebied. De situering en hoogte van deze functies is vertaald naar diverse bestemmingen in het plangebied. Onderstaand wordt een verantwoording van de keuzes van bestemmingen weergegeven.

Het plangebied kent één enkelbestemming.

Wonen - 4

Het plangebied is bestemd als 'Wonen - 4'. Hiermee is aangesloten op de huidige systematiek van de gemeente, zoals deze in het geldende bestemmingsplan is opgenomen. De bestemming 'Wonen - 4' is hierin toepasbaar op gestapelde woningen. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd met een maximale hoogte van 15 meter.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Via de procedure van het bestemmingsplan kan de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop gereageerd kan worden op de plannen.

Participatie omwonenden/aangrenzend

Op 25 mei 2023 is een inloopbijeenkomst georganiseerd door de initiatiefnemer, waarvoor omwonenden en belanghebbenden zijn uitgenodigd. Deze vond plaats in de Cazemier boerderij in Tolbert. Tijdens de inloopbijeenkomst is het ontwerp van het appartementengebouw gepresenteerd. Er werd doorlopend een presentatie afgespeeld en er waren inkijkexemplaren van de presentatie en een welstandsboekje beschikbaar. De omwonenden hebben nog tot 8 juni de tijd om vragen te stellen en/of opmerkingen kenbaar te maken. Tijdens de bijeenkomst waren circa 25 mensen aanwezig.

Inspraak en overleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het voorontwerp aan overlegpartners toegestuurd. Tijdens deze periode hebben deze instanties de mogelijkheid gekregen om een overlegreactie in te dienen. In deze periode zijn reacties binnen gekomen van de Provincie Groningen, Waterschap Noorderzijlvest en van de Veiligheidsregio Groningen.

Provincie Groningen

De provincie Groningen is in haar overlegreactie ingegaan op twee punten: Ten eerste wijzen zij er op dat in de toelichting van het bestemmingsplan wordt getoetst aan de geconsolideerde versie van juni 202 van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016. Echter is de POV in november 2022 de verordening nog geactualiseerd en gepubliceerd. Het plan dient hieraan getoetst te worden. Daarnaast geven ze aan dat de toegepaste mitigerende maatregelen op het gebied van ecologie in onvoldoende mate bijdragen aan de instandhouding van de laatvlieger.

Reactie gemeente

De toelichting is in paragraaf 3.2 aangepast in die zin dat het voornemen wordt getoetst aan de juiste versie van de provinciale verordening (november 2022). Met betrekking tot de mitigerende maatregelen die moeten bijdragen aan de instandhouding van de laatvlieger wordt overleg met de provincie gevoerd om de juiste en voldoende maatregelen uit te voeren. Hierover zal voor vaststelling van het plan duidelijkheid zijn en te zijner tijd wordt dit ook in het plan verwerkt.

Waterschap Noorderzijlvest

Het waterschap Noorderzijlvest heeft in reactie laten weten in te stemmen met de genoemde wateraspecten wanneer hemelwater en huishoudelijk water gescheiden worden afgevoerd.

Reactie gemeente

Hier wordt in de uitvoering inderdaad rekening mee gehouden waarmee het voornemen in overeenstemming is met de uitgangspunten van het waterschap.

Veiligheidsregio Groningen

De Veiligheidsregio Groningen heeft in reactie geconcludeerd dat het plangebied binnen de veiligheidszone 2 van de provinciale weg N372 ligt. Ze adviseren een nadere verantwoording van het groepsrisico op te nemen en inzicht te bieden in de manier waarop rekening is gehouden met dit advies. Daarbij wordt geadviseerd om de maatregelen te nemen om ontvluchting van de risicobron af mogelijk te maken door (nood)deuren in het gebouw aan de achterzijde te plaatsen, gezien vanaf de N372.

Reactie gemeente

Naar aanleiding van de reactie van de VRG is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen en is omschreven hoe van de bron (N372) kan worden af gevlucht. Dit is onder meer door het realiseren van (nood)uitgangen aan de achterzijde van het pand.

Participatie

Het initiatiefnemer heeft op 25 mei 2023 een informatiebijeenkomst georganiseerd waarin de plannen aan omwonenden en belanghebbenden zijn toegelicht. Een ieder had de mogelijkheid om hier vragen over te stellen en reacties in te dienen bij de initiatiefnemer.

Hierop zijn een aantal bezwaren vanuit omwonenden en een petitie van meerdere omwonenden tegen de plannen ingediend bij de initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft hierop uitvoerige schriftelijke reacties gegeven, waarin de bezwaren worden beantwoord. De bezwaren hebben niet geleid tot een aanpassing van de planontwikkeling.

Zienswijze

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in de nota van zienswijzen die is opgenomen als bijlage 11. De volledige, geanonimiseerde zienswijze, is opgenomen als bijlage 12. In de nota is tevens weergegeven op welke wijze het plan is aangepast als gevolg van de ingediende zienswijze. Ten gevolge van de ingediende zienswijze is daarnaast een zonnestudie uitgevoerd. Deze zonnestudie is opgenomen als bijlage 13.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het plan financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad wordt voorgesteld om geen exploitatieplan vast te stellen.

Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-notitie

Bijlage 1 Vormvrije m.e.r.-notitie

Bijlage 2 Archeologisch Bureau- En Booronderzoek

Bijlage 2 Archeologisch bureau- en booronderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Karterend Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch karterend onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 6 Stikstofonderzoek

Bijlage 6 Stikstofonderzoek

Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna Van Panhuyslaan 16

Bijlage 7 Quickscan flora en fauna Van Panhuyslaan 16

Bijlage 8 Nader Onderzoek Huismussen, Gierzwaluwen En Vleermuizen

Bijlage 8 Nader onderzoek huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen

Bijlage 9 Activiteitenplan In Het Kader Van De Wet Natuurbescherming

Bijlage 9 Activiteitenplan in het kader van de Wet natuurbescherming

Bijlage 10 Watertoets

Bijlage 10 Watertoets

Bijlage 11 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 11 Nota van zienswijzen

Bijlage 12 Geanonimiseerde Zienswijze

Bijlage 12 Geanonimiseerde zienswijze

Bijlage 13 Zonnestudie

Bijlage 13 Zonnestudie