KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen - 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Algemene Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Planologische Regeling
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Provinciaal Beleid
2.2 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan
3.1 Woonprogramma
3.2 Locatie En Ruimtelijke Opzet
3.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Ecologie
4.2 Cultuurhistorie En Archeologie
4.3 Water
4.4 Geurhinder
4.5 Milieuzonering
4.6 Bodem
4.7 Geluid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Vormvrije Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
Hoofdstuk 7 Overleg
7.1 Overleg Met Omwonenden
7.2 Overleg Met Diensten
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Voorbeeldlijst Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 2 Aanvullend Vleermuizenonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Notitie Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 7 Advies Externe Veiligheid
Bijlage 8 Overlegreacties

Zuidhorn - Westerburcht

Bestemmingsplan - gemeente Westerkwartier

Vastgesteld op 06-03-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zuidhorn - Westerburcht met identificatienummer NL.IMRO.1969.BPZU17HERS1-VA01 van de gemeente Westerkwartier;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

de uitoefening van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, consumentverzorgend, ambachtelijk of hieraan gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij tevens de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijf en waaronder in ieder geval niet wordt begrepen prostitutie en detailhandel slechts voor zover dit direct verband houdt met het aan-verbonden-beroep of bedrijf. Een voorbeeldlijst is opgenomen in Bijlage 1 VoorbeeldlijstAan-huis-verbonden beroepen en bedrijven

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bed-and-breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.8 bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte:

De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten;

1.10 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, uitstallen, verkopen en/of leveren van goederen aan personen. Tot detailhandel wordt niet gerekend het te koop aanbieden, uitstallen, verkopen en/of leveren van goederen aan bedrijven of personen die die goederen gebruiken bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

1.22 erf:

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en waarbij geldt dat deze inrichting niet in strijd is met het bestemmingsplan;

1.23 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een gebouw;

1.24 evenement:

een publieke activiteit bedoeld voor ontspanning en/of vermaak met een tijdelijk, plaatsgebonden karakter, die plaatsvindt in de openlucht of in tijdelijke onderkomens. Onder een evenement vallen activiteiten op het gebied van commercie, cultuur, religie, recreatie, sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten en festivals;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.27 geluidsbelasting vanwege het wegverkeer:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.28 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.29 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen bedoeld voor bewoning, andere geluidsgevoelige objecten of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.30 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.31 hoofdgebouw:

gebouw, of en gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.32 kap:

een afdekking die een hoek met het horizontale vlak maakt van minimaal 5 graden;

1.33 objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen:

objecten waarbinnen groepen verminderd zelfredzame personen langdurig verblijven, zoals basisscholen, scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, bejaardenhuizen, ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen of bejaardenhuizen, dagverblijfplaatsen voor verminderd zelfredzame personen (b.v. sociale werkvoorziening), cellencomplexen of daarmee vergelijkbare objecten, inclusief de daarbij behorende terreinen;

1.34 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals een carport, met een dak en dat niet is voorzien van een wand, bestaande wanden van gebouwen niet meegerekend;

1.35 peil:

  1. a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het direct aansluitend terrein;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk te hanteren waterpeil (t.o.v. NAP);

1.36 platte afdekking:

een horizontale afdekking of een afdekking met die een hoek met het dakvlak maakt van maximaal 5 graden;

1.37 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.38 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.39 straat- en bebouwingsbeeld:

de stedenbouwkundige waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. De mate van samenhang wordt bepaald door de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de onderlinge verhouding tussen bebouwing op het gebied van bouwhoogte en -breedte en de wijze waarop bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is zich tot elkaar verhoudt op het vlak van bouwvorm en ligging;

1.40 tuin:

beplant deel van het erf;

1.41 verbeelding:

de kaart die hoort bij het bestemmingsplan zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0056.BPZU17HERS1-VA01;

1.42 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.43 voorgevelrooilijn:

de zijde van een bouwvlak die evenwijdig aan een nabijgelegen gevellijn ligt. Als op de verbeelding op een bouwperceel geen gevellijn is weergegeven, geldt de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak als voorgevelrooilijn;

1.44 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.45 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.46 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.47 woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat. Een aangebouwde garage, erkers en aan- en uitbouwen worden tot een woonhuis gerekend;

1.48 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing. Bij de bepaling van de waarde wordt in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder;

1.49 zijdelingse perceelgrens:

de grens tussen twee bouwpercelen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

2.8 de afstand tot de bouwperceelgrens:

vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bouwperceelgrens;

2.9 de oppervlakte van een bouwperceel:

indien het een bouwperceel betreft met de bestemming 'Wonen - 3' de oppervlakte van het bouwperceel met inbegrip van de op hetzelfde bouwperceel gelegen tuinen.

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, koekoeken, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 m bedraagt.

2.11 Meetverschil

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. waterlopen en waterpartijen, waaronder voorzieningen voor het waterbeheer;
  4. d. bermen en beplanting;
  5. e. sport- en speelvoorzieningen;
  6. f. parkeervoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  2. h. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en (woon)straten;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. ten minste 5 parkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. waterlopen
  7. g. speelvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. h. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid en;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub b en toestaan dat de maximale bouwhoogte wordt vergroot tot maximaal 10,00 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. openbaar water;
  2. b. waterpartijen en waterlopen;
  3. c. fiets- en voetgangersbruggen;

met de daarbijbehorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. e. berm- en oeverstroken
  3. f. steigers.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden als permanente ligplaats voor (woon)schepen.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor het realiseren van een talud met een helling steiler dan de verhouding 1:3.

Artikel 6 Wonen - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

met de daarbijbehorende:

  1. a. bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. tuinen;
  3. c. erven;
  4. d. wegen;
  5. e. (fiets)paden;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. groen- en speelvoorzieningen;
  8. h. water;
  9. i. nutsvoorzieningen en terreinen.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid, en;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2.2, sub b in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' vrijstaande woningen mogen worden gebouwd in plaats van twee-aaneen gebouwde woningen;
  2. b. het bepaalde in lid 6.2.2, sub d in die zin dat de horizontale diepte van een woonhuis wordt vergroot en/of de afstand de achtergevel van een woonhuis en de achterliggende perceelgrens van het bijbehorende bouwperceel wordt verkleind tot maximaal 7,00 m;
  3. c. het bepaalde in lid 6.2.2, sub e in die zin dat de afstand van de niet-aangebouwde zijde van een woonhuis tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind maximaal 1,00 m;
  4. d. het bepaalde in lid 6.2.2, sub f in die zin dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd tot 0° of wordt verhoogd tot 80°;
  5. e. het bepaalde in lid 6.2.3 sub b in die zin dat bijbehorende bouwweken in, of op minder dan 2,00 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  6. f. het bepaalde in lid 6.2.3, sub c in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot een oppervlakte van maximaal 75 m2;
  7. g. het bepaalde in lid 6.2.3, sub f en toestaan dat de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, geen overkapping zijnde, met een platte afdekking wordt vergroot tot maximaal 4,00 m;
  8. h. het bepaalde in lid 6.2.3, sub g en toestaan dat de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken, geen overkapping zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 4,00 m;
  9. i. het bepaalde in lid 6.2.3, sub g en toestaan dat de maximal bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, geen overkapping zijnde, wordt vergroot tot maximaal 7,00 m.
  10. j. het bepaalde in lid 6.2.3, sub h in die zin dat de afstand tussen gebouwen wordt verkleind tot minder dan 1,00 m, met dien verstande dat voldoende mogelijkheid aanwezig blijft voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een bed-and-breakfast.
  3. c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsmatige activiteiten anders dan een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  5. e. het gebruik van een woonhuis voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:
    1. 1. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen op het bouwperceel;
    2. 2. het parkeren niet plaatsvindt op eigen terrein;
    3. 3. er onevenredige beperkingen worden veroorzaakt voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. 4. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 30% van de grondvloeroppervlakte van een woonhuis;
    5. 5. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m²;
    6. 6. degene die de activiteit in het woonhuis uitvoert geen hoofdbewoner van het woonhuis is;
    7. 7. de woonfunctie niet in overwegende mate behouden blijft;
    8. 8. er detailhandel plaatsvindt, anders dan detailhandel die ondergeschikt is aan en verbonden is met het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
    9. 9. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
    10. 10. de activiteiten meldingsplichtig of vergunningsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij aantoonbaar geen sprake zal zijn van overlast voor de (woon)omgeving;
    11. 11. de verkeersaantrekkende werking van het beroep of bedrijf leidt tot verkeersoverlast in de omgeving en/of vereist dat er verkeersmaatregelen genomen moeten worden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  2. b. het storten van puin en afvalstoffen; de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een seksinrichting.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Geluidzone - weg

  1. a. De ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - weg' aangewezen gronden zijn bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten;
  2. b. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluidsgevoelig gebouw niet mag worden gebouwd;
  3. c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b en toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of uitbreidingen van geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  4. d. Het is verboden niet-geluidsgevoelige objecten te gebruiken als geluidsgevoelig object;
  5. e. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder d en toestaan dat niet-geluidsgevoelige objecten worden gebruikt als geluidsgevoelig objecten, mits de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op het geluidgevoelige object niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde.

9.2 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

  1. a. De voor ‘Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen’ aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van de vestiging van objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen;
  2. b. Gebouwen en/of terreinen mogen niet worden gebruikt als een object voor langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen;
  3. c. In afwijking van het bepaalde onder a en b mag bestaand gebruik worden voortgezet.

9.3 Vrijwaringszone - straalpad

  1. a. De voor ‘Vrijwaringszone - straalpad’ aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede aangewezen voor de handhaving van een straalpad voor de telecommunicatie;
  2. b. Ten behoeve van het bepaalde onder a, mogen bouwwerken hoger dan 25,00 meter niet worden gebouwd, met uitzondering van zend- en ontvangstinstallaties.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld,
  • de woonsituatie,
  • de verkeersveiligheid
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels in dit bestemmingsplan:

  1. a. voor het wijzigen van het beloop of het profiel van wegen en/of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. voor overschrijding van de bouw- en maatvoeringsgrenzen:
    1. 1. indien een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
    2. 2. voor stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, terrassen, erkers, balkons, luifels, hijsinrichtingen, lift- en trappenhuizen, koekoeken, evenals naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
  3. c. van het bepaalde over de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd voor plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  4. d. voor het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vlaggenmasten, ooievaarsnesten, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen;
  5. e. voor het oprichten van masten voor alarmsirenes en/of antennemasten die ten dienste staan van mobiele telecommunicatie met bijbehorende bouwwerken voor deze sirenes en masten, mits het hoogste punt van de mast niet hoger is dan 40,00 meter;
  6. f. voor het bouwen, uitbreiden, veranderen of vernieuwen van milieuvoorzieningen van algemeen belang, zoals rioleringen, bergbezinkbassins of centrale voorzieningen voor afvalinzameling,
  7. g. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  8. h. de bestemmingsregels in die zin dat na een calamiteit een gebouw mag worden terug gebouwd met ruimere en afwijkende maatvoering dan de in dit bestemmingsplan is toegestaan, indien dit om bouwtechnische redenen is vereist.

Artikel 11 Overige Algemene Regels

11.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan pas worden verleend indien er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ten behoeve van de toets of aan deze verplichting wordt voldaan, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
    1. 1. de landelijke parkeerkencijfers, zoals deze door het CROW zijn uitgegeven (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', oktober 2012),of de opvolger hiervan.
  2. b. de uit sub 1 voortvloeiende parkeerbehoefte dient in eerste instantie te worden gerealiseerd op het eigen terrrein. Indien op het eigen terrein onvoldoende ruimte is, kan worden uitgeweken naar de openbare ruimte, indien wordt aangetoond dat dit niet leidt tot een onaanvaardbare verstoring van de parkeerdruk ter plaatse;
  3. c. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en toestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien wordt aangetoond dat dit niet leidt tot een onaanvaardbare verstoring van de parkeerdruk ter plaatse;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 12.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Veranderen gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Onderbreken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zuidhorn - Westerburcht van de gemeente Westerkwartier.

Behorende bij het besluit van 27 maart 2019.

===

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2011 werd het verzorgingscentrum Westerburcht aan de W.C. de Withstraat in Zuidhorn gesloopt. Sinds de sloop van het gebouw in 2011 ligt het terrein braak en tracht eigenaar Vestia de gronden te verkopen. Onlangs heeft Vestia met ontwikkelaar Extenzo overeenstemming bereikt over de verkoop van de grond. De eigenaar van de grond heeft het voornemen 19 woningen te realiseren in het gebied.

Op afbeelding 1 wordt de ligging van het plangebied op een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPZU17HERS1-VA01_0001.png"

Afbeelding 1 - Ligging plangebied (bron: Googlemaps)

1.2 Planologische Regeling

Het plangebied is gelegen tussen de Verlengde Hanckemalaan, de Fanerweg, de Burchtwal en de Gaickingalaan. Het gebied is opgenomen in het bestemmingsplan Kernen Briltil en Zuidhorn van 2011. Het gebied heeft daarin grotendeels een maatschappelijke bestemming. Een deel van het plangebied heeft de bestemming Groen en de bestemming Water. Op afbeelding 2 wordt de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPZU17HERS1-VA01_0002.jpg"

Afbeelding 2 - Verbeelding vigerend bestemmingsplan

1.3 Leeswijzer

In deze plantoelichting wordt ingegaan op de achtergronden van en de uitgangspunten voor dit nieuwe bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten voor dit plan verwoord. De randvoorwaarden vanuit het milieu-, water- en omgevingsbeleid komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is gesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 6 is de juridische regeling opgenomen. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 afgesloten met een verwerking van de inspraak- en overlegprocedure.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplangebied. Gezien de aard van het plan en dat het beleid omtrent straalpaden in paragraaf 2.2 behandeld wordt, is rijksbeleid niet van belang. Er wordt alleen ingegaan op het provinciaal en gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op de genoemde ontwikkeling en het plangebied.

2.1 Provinciaal Beleid

Provinciale Staten hebben op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 en bijbehorende verordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat het omgevingsbeleid van de provincie op het gebied van milieu, verkeer en vervoer, water en ruimtelijke ordening.

Belangrijke punten in het provinciale beleid, relevant voor dit bestemmingsplan, zijn volgens de nieuwe Omgevingsvisie de volgende.

  • blijvende zorg voor ruimtelijke kwaliteit;
  • bundeling van verstedelijking in daartoe aangewezen stedelijke gebieden;
  • nieuwe woningbouw regionaal afstemmen;
  • bescherming van kwetsbare functies vanuit oogpunt van externe veiligheid.

Wat betreft het punt 'nieuwe woningbouw regionaal afstemmen' wordt verwezen naar paragraaf 2.2.3 waarin het plan aan de regionale Woonvisie Westerkwartier 2015-2020 wordt getoetst. Het beschermen van kwetsbare functies vanuit het oogpunt van externe veiligheid is getoetst door de Omgevingsdienst Groningen en te vinden in paragraaf 4.9.

Wat betreft de ruimtelijke kwaliteit en bundeling van verstelijking is met name getoetst aan de provinciale verordening. Op grond van het rijksbeleid, neergelegd in het besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte), hebben provincies de taak om in een provinciale verordening het zogenaamde "bestaand bebouwd gebied" aan te wijzen. Achtergrond daarbij is de toepassing van de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking: in dat kader moet eerst gekeken worden naar intensivering, revitalisering en herstructurering van bestaand bebouwd gebied, voordat nieuwe stedelijke bestemmingen worden ontwikkeld. Toepassing van de benadering volgens de ladder is ook verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Voor het plangebied geldt de aanduiding “bestaand bebouwd gebied”. Dit bestemmingsplan voldoet aan het rijks- en provinciaal beleid: de nieuwe woningbouw vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebied en is te beschouwen als een goede vorm van herstructurering.

In het voorliggend bestemmingsplan zijn de van toepassing zijnde regels uit de verordening vertaald.

2.2 Gemeentelijk Beleid

2.2.1 Bestemmingsplan Kernen Briltil en Zuidhorn-2011

De locatie waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, ligt nu nog in het Bestemmingsplan Kernen Briltil en Zuidhorn (vastgesteld 14-11-2011).

Het plangebied heeft grotendeels de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Daarnaast zijn de enkelbestemmingen 'Groen' en 'Water' op delen van het gebied van toepassing.

Voor het zuidelijk deel van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding geluidzone - weg. Deze aanduiding heeft volgens de planregels vooral tot doel om de geluideffecten van de Fanerweg te regelen. Op het gehele gebied is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' van toepassing. Deze aanduiding geeft de aanwezigheid van een straalpad weer, maar heeft in de praktijk alleen consequenties voor bebouwing hoger dan 25 m.

Op meerdere onderdelen past het nieuwe ontwerp niet binnen de nu nog geldende regeling: volgens de bestemming is wonen niet toegestaan. Daarnaast passen de 19 nieuwe woningen uit het ontwerp niet binnen het huidige bouwvlak. Met het oog hierop wordt in het nieuwe bestemmingsplan de beoogde woningbouw mogelijk gemaakt op basis van het inrichtingsplan.

2.2.2 Structuurvisie 2030

De Structuurvisie Zuidhorn 2030 geeft het ruimtelijk beleid op hoofdlijnen voor de gemeente weer en is een uitwerking van de toekomstvisie. De structuurvisie is door de gemeenteraad bij besluit van 6 juni 2011 vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor de voormalige gemeente Zuidhorn voor de periode tot 2030 waarin het ruimtelijke programma (ontwikkelingen en ambities) voor de korte en lange termijn zijn vastgelegd.

De voormalige gemeente Zuidhorn is een aantrekkelijke gemeente om te wonen. Uit onderzoek voor de Regio Groningen Assen blijkt dat de Regio Groningen-Assen tot 2040 te maken heeft met groei van de bevolking. Dit geldt zeker voor de voormalige gemeente Zuidhorn. Om te komen tot een evenwichtige spreiding van het woningaanbod in de regio Groningen-Assen maakt de gemeente kwantitatieve en kwalitatieve afspraken over de te bouwen woningen met zowel de regio Groningen-Assen als de provincie Groningen. Een groot deel van de woningbouw wordt gerealiseerd in de woonwijk Oostergast en in de herstructureringslocaties binnen de kom van Zuidhorn.

Het plan is een herstructureringslocatie binnen de kom van Zuidhorn en sluit aan bij de structuurvisie voor het thema wonen. Door te kiezen voor een inbreidingslocatie wordt het landschap ontzien en is er sprake van een ontwikkeling binnen de bestaande contouren van het dorp.

2.2.3 Woonvisie Westerkwartier 2015-2020

Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Woonvisie Westerkwartier 2015-2020 'Ruimte om te wonen'. Deze woonvisie schetst een perspectief voor het wonen in het Westerkwartier en bevat ambities, opgaven, acties en maatregelen om daar naar toe te werken. De woonvisie is gebaseerd op een woningmarktonderzoek. Tot 2030 wordt een lichte groei van het aantal huishoudens verwacht in het Westerkwartier. In de woonvisie is een raming voor de woningbehoefte opgesteld, zowel voor de kortere termijn (tot 2020) als voor de langere termijn (2021-2025). Er wordt gewerkt met zogenaamde bandbreedtes om te kunnen inspelen op zich voordoende ontwikkelingen en om tussen de gemeenten te wisselen.

In de woonvisie worden ambities genoemd voor woningbouw in het Westerkwartier. Eén van de ambities is: inbreiding gaat voor nieuwe uitbreidingen. Bij nieuwe planontwikkeling (buiten de in deze visie opgenomen plannen) geldt: eerst benutten van (reeds beschikbare of potentiële) inbreidingslocaties, pas als dat niet kan: uitbreiden. Het plan sluit aan bij de woonvisie aangezien er sprake is van inbreiding. Er is voldoende nieuwbouwruimte beschikbaar. Het plan is opgenomen in de afstemmingsafspraken binnen de Regiovisie Groningen-Assen van december 2012.

2.2.4 Welstandsnota

Het gemeentelijke welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Zuidhorn (2012). Vergunningplichtige bouwaanvragen worden getoetst aan de welstandscriteria in deze nota. Er zijn verschillende typen criteria te onderscheiden: algemene welstandsaspecten en gebiedsgerichte criteria. Algemene welstandsaspecten gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. Gebiedsgerichte criteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen. Voor het plangebied gaan de criteria gelden van de 'planmatig ontwikkelde woonwijken'.

Welstandshalve aspecten (als kleurstelling, erfscheiding, oriëntatie van woningen, inrichting van de openbare ruimte et cetera) zullen op grond van het welstandsbeleid worden beoordeeld.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan

3.1 Woonprogramma

Binnen het plangebied is het verzorgingscentrum Westerburcht gesloopt. Er is sprake van de realisatie van 19 woningen. Het gaat om koopwoningen waarvan 16 halfvrijstaand en 3 vrijstaand.

Deze woningen worden op de planningslijst Zuidhorn ten laste gebracht van de 20 gereserveerde woningen voor herstructurering. Deze planningslijst die in regionaal verband (regio Groningen-Assen) is afgestemd, wordt gehanteerd bij de uitvoering van het woonprogramma voor Zuidhorn.

3.2 Locatie En Ruimtelijke Opzet

Het plangebied ligt in de zuidelijke woonbuurt van Zuidhorn, die aan de noordzijde van de doorgaande Fanerweg is gerealiseerd. Op onderstaande luchtfoto is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPZU17HERS1-VA01_0003.jpg"

Afbeelding 3. Luchtfoto met plangebied (bron: pdokviewer.nl)

Uitgangspunt is om naast 19 woningen ook een weg te realiseren die de Burchtwal en de Gaickingalaan verbindt. Daarnaast bevat het plan een groenstrook en de huidige waterpartij wordt uitgebreid. Er wordt een fietspad en -brug gerealiseerd naar de Verlengde Hanckemalaan.

Het is de bedoeling om de 19 woningen ruim van opzet binnen het plangebied te realiseren (zie afbeelding 4). De vrijstaande woningen krijgen een oppervlakte van circa 70 m2. De halfvrijstaande woningen krijgen een oppervlakte van circa 60 m2. Onderstaand zijn de ontwerpen van de twee verschillende woningentypen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPZU17HERS1-VA01_0004.jpg"

Afbeelding 4. Ruimtelijke opzet plangebied (bron: GEVEKE)

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPZU17HERS1-VA01_0005.jpg"
Afbeelding 5. Ontwerp vrijstaande woning (bron: GEVEKE)

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPZU17HERS1-VA01_0006.jpg"

Afbeelding 6. Ontwerp halfvrijstaande woning (bron: GEVEKE)

3.3 Verkeer En Parkeren

De herontwikkeling van de locatie brengt parkeerbehoefte met zich mee. Het aantal te bouwen woningen bedraagt 19. De voormalige gemeente Zuidhorn hanteert een parkeernorm van 2,3 per woning. Hiervan worden twee parkeerplaatsen op het eigen erf gerealiseerd, waarna 0,3 parkeerplaats voor in de openbare ruimte overblijft. Hierdoor ontstaat er een parkeerbehoefte van zes parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte wordt door parkeren in de berm opgevangen. De vijf parkeerplaatsen die worden verwijderd door het realiseren van de nieuwe weg worden in het noordelijke gedeelte van het plangebied gecompenseerd. Het planvoornemen voorziet hiermee in de parkeerbehoefte.

Door de herontwikkeling van de locatie zullen de Burchtwal en de Gaickingalaan door middel van een 30 km/uur weg worden verbonden. Tevens wordt binnen het planvoornemen een nieuwe fietsverbinding gerealiseerd. Deze verbinding voorziet in de behoefte van de mensen die vanuit het westen van Zuidhorn richting Groningen fietsen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moeten komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

4.1 Ecologie

Vanwege de voorgenomen plannen op het Westerburcht terrein te Zuidhorn is een toetsing van de plannen aan de natuurwetgeving en het natuurbeleid noodzakelijk. Met deze toetsing moet duidelijk worden hoe de ontwikkeling gerealiseerd kan worden binnen de kaders van de natuurbescherming.

Quickscan

In het kader van deze toetsing is door bureau Eelerwoude een 'Quickscan flora en fauna' uitgevoerd. De rapportage van deze quickscan is bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 1).

Uit de quickscan is gebleken dat in het kader van gebiedsbescherming geen nader onderzoek nodig is. Wat betreft soortenbescherming kan op basis van de quickscan worden geconstateerd dat het onderzoeksgebied een potentieel habitat is voor een aantal beschermde soorten. Het terrein is mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor een enkele beschermde broedvogel, vleermuizen en mogelijk steenmarter en eekhoorn. Behalve op vleermuizen en broedvogels zijn met de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve effecten op deze soort(groepen) te verwachten.

Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen te plannen wordt rekening gehouden met de broedvogels. Om te onderzoeken welk effect de ruimtelijke ontwikkeling op vleermuizen heeft is aanvullend onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2).

Aanvullend onderzoek

Uit het aanvullend onderzoek is gebleken dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van een aantal beschermde vleermuissoorten. Voor deze soorten is de groenstructuur westelijk van het plangebied een belangrijk element. Deze groenstructuur blijft in de toekomstige situatie behouden. Het is noodzakelijk om in de toekomstige situatie rekening te houden met verlichting, uitstraling naar de westelijk gelegen groenstructuur is verboden.

Verblijfplaatsen of aanwijzingen hiertoe zijn niet binnen het plangebied waargenomen en kunnen dan ook worden uitgesloten. Negatieve effecten op verblijfplaatsen zijn dan ook niet aanwezig.

Conclusie

Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze (verlichting en broedvogels) is geen overtreding van de natuurwetten aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.

4.2 Cultuurhistorie En Archeologie

Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. Het plangebied maakt deel uit van een naoorlogse woonbuurt en kent geen cultuurhistorische waarden.

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem is de Erfgoedwet van toepassing. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. In het kader hiervan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). Uit het onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische waarden. Als er toch archeologische sporen in het gebied geweest zijn, dan zullen die door de sterke verstoringen grotendeels verloren zijn gegaan.

Het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Bij het aantreffen van archeologische sporen of archeologische vondsten tijdens de graafwerkzaamheden moet hiervan direct melding worden gemaakt conform de Erfgoedwet.

4.3 Water

Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden.

Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water geven waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal ‘tritsen’:

  • waterkwantiteit: vasthouden, bergen en afvoeren;
  • waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Samen met de betrokken gemeenten in het Westerkwartier en het waterschap Noorderzijlvest is het Waterplan Regio West-Groningen opgesteld.

Voor dit bestemmingsplan is op 6 maart 2017 de digitale watertoets uitgevoerd (Bijlage 4). Het perceel is reeds vanaf 2011 onbebouwd. De ontwikkeling van de woningen en de toegangsweg zorgen voor een versnelde afvoer van hemelwater door toename van verharde oppervlakken van 2.100 m². Hiervoor is een compensatie van 10% van deze oppervlakte noodzakelijk, namelijk 210 m². In de plannen wordt het wateroppervlak vergroot van 700 m² naar 1.800 m² wat een vergroting van 1.100 m² inhoudt. Hiermee is ruimschoots voldaan aan de compensatieverplichting.

Uit de watertoets komen de volgende aandachtspunten naar voren.

Ondiepe storende lagen

Uit de watertoets blijkt dat het plangebied de laag 'ondiepe storende lagen' raakt. In het plangebied komen ondiepe storende lagen voor, die vaak uit klei of leem bestaan, die ervoor zorgen dat hemelwater moeilijk in de grond kan infiltreren. Hierdoor kan er wateroverlast ontstaan bij hevige neerslag. Zonder aanvullende maatregelen is het terrein niet geschikt voor woningbouw. In het projectgebied wordt drainage aangelegd waardoor snelle afwatering bij neerslag mogelijk is.

Riolering

In de watertoets wordt gewezen op het uitgaan van de aanleg van een gescheiden stelsel van de riolering. De initiatiefnemer moet aannemelijk maken dat het omringende watersysteem over voldoende berging- en afvoercapaciteit beschikt. Gezien de toename van het oppervlaktewater, de afname van verhard oppervlak en het feit dat het hemelwater op het oppervlaktewater wordt geloosd, is sprake van voldoende berging- en afvoercapaciteit.

Grondwater

Wat betreft grondwater wordt een minimale drooglegging voor woningen met kruipruimte geadviseerd van 1,30 m. Voor woningen zonder kruipruimte, gebiedsontsluitingswegen en groenstroken gelden andere ontwateringsdieptes. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging gerealiseerd worden in overleg met het waterschap.

Oppervlaktewater

Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het uit te breiden oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden. Hier wordt in het plan rekening mee gehouden door het al aanwezige oppervlaktewater in de toekomstige situatie te vergroten.

4.4 Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

De Wet geurhinder en veehouderij bepaalt op welke manier geur (stank) van veehouderijstallen in de milieuvergunning moet worden beoordeeld. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Er wordt onderscheid gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. De minimumafstand tussen een veehouderijbedrijf, waarvan de geuremissiefactor niet bekend is, bedraagt binnen de bebouwde kom 100 m en daarbuiten 50 m.

Op 223 m vanaf het plangebied is een agrarisch bedrijf gevestigd (Holtweg 11). De nieuw te bouwen woningen liggen in de bebouwde kom. De afstand tussen het plangebied en het agrarisch bedrijf is meer dan 100 m. Hiermee wordt voldaan aan de minimumafstand uit de Wet geurhinder en veehouderij.

4.5 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

De woningbouw vindt plaats binnen een woongebied. In de omgeving komt vrijwel alleen maar de bestemming Wonen voor. In de omgeving zijn op een afstand van respectievelijk 167 en 176 m de maatschappelijke functies school en begraafplaats aanwezig. Voor deze functies wordt maximaal een richtafstand van 30 m aangehouden. Aan deze afstand wordt voldaan.

Daarnaast is op een afstand van circa 275 m het bedrijf EP:Prieto gevestigd. EP:Prieto is gelegen aan de Holtweg 1a. Op grond van het bestemmingsplan mag hier een bedrijf gevestigd zijn van de categorie 1 of 2. De maximale richtafstand voor een bedrijf met categorie 2 is 30 m. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. De nieuw te bouwen woningen vormen geen belemmering voor dit bedrijf.

Op 223 m vanaf het plangebied is een agrarisch bedrijf gevestigd. Met betrekking tot geurhinder is in paragraaf 4.4 getoetst aan de minimumafstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij. Het bedrijf ligt op zodanige afstand dat er voor andere aspecten zoals geluid geen hinder is te verwachten.

Er zijn geen milieubelastende functies in de omgeving die invloed hebben op het woon- en leefklimaat van de nieuw te bouwen woningen. Daarnaast is geen sprake van een belemmering op omliggende bedrijven door de bouw van de woningen.

4.6 Bodem

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Ten behoeve van de nieuwbouw heeft de initiatiefnemer bodemonderzoek laten uitvoeren (Bijlage 5). Daaruit komt naar voren dat er geen verhoogde gehaltes in de grond voorkomen. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium en naftaleen gemeten. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van het terrein zijn er geen milieu hygiënische belemmeringen aanwezig op de onderzoekslocatie. Op het terrein kunnen, op basis van de verkregen resultaten, nieuwe woningen worden gebouwd.

Bij de daadwerkelijke verlening van de omgevingsvergunning wordt dit onderzoek betrokken om te onderbouwen, dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Indien grond dient te worden afgevoerd van de locatie zijn de regels uit het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.

4.7 Geluid

Voor de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de Fanerweg en de Verlengde Hanckemalaan op de te realiseren woningen (Bijlage 6).

Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woningen grotendeels aan de wettelijke eisen wat betreft geluidhinder vanwege het wegverkeerslawaai voldoen. Voor drie woningen geldt dat de geluidbelasting de norm van 48 decibel met maximaal 3 decibel overschrijdt.

In het akoestisch onderzoek wordt gemotiveerd waarom maatregelen, zoals het aanbrengen van stil asfalt of het plaatsen van een geluidscherm, niet mogelijk is. Daarom wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om voor de woningen een zogenaamde hogere grenswaarde vast te stellen. De wettelijke verplichting om te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 decibel blijft van toepassing.

Om de realisatie van de woningen mogelijk te maken zal het College van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen.

4.8 Luchtkwaliteit

Regelgeving

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Bestemmingsplan

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 19 woningen, waarvan 3 vrijstaand en 16 half-vrijstaand. Op grond van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) is de gemiddelde verkeersgeneratie van dergelijke woningen bepaald op 8,4 ritten per etmaal. De toename van de totale verkeersgeneratie bedraagt afgerond derhalve 160 ritten.

Nibm-tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPZU17HERS1-VA01_0007.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10
Luchtconcentratie Norm
NO2
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3
PM10
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.

Achtergrondniveaus luchtkwaliteit
Stof 2011 2015 2020
PM10 21,5 µg/m3 14,3 µg/m3 15,1 µg/m3
NO2 14,0 µg/m3 10,4 µg/m3 9,6 µg/m3

Conclusie

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.9 Externe Veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Inrichtingen en buisleidingen

Uit een inventarisatie blijkt dat zich in of in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen en buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en leidingen.

Transport

In de nabijheid van het plangebied bevindt zicht de provinciale weg N980 die is opgenomen in het provinciaal Basisnet Groningen. Het plangebied ligt binnen de veiligheidszone 2 van de N980. Voor het plangebied is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld (Bijlage 7). Uit het resultaat van de risicoberekening komt naar voren dat voor de situatie waar aan beide kanten van de provinciale weg N980 het aantal personen is ingevoerd het berekende groepsrisico onder de oriënterende waarde ligt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.10 Kabels En Leidingen

In de buurt van het plangebied lopen geen kabels of hogedrukleidingen die van belang zijn voor dit bestemmingsplan. Over dit deel van Zuidhorn loopt wel een straalpad. Hoge bebouwing (> 25 m) kan de functie hiervan verstoren, maar is met dit bestemmingsplan niet aan de orde.

4.11 Vormvrije Milieueffectrapportage

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.

In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

Op het voornemen is categorie 11.2 uit bijlage I onderdeel D van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarde (2.000 of meer woningen) wordt niet overschreden.

Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan.

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2 lid 5 van het Besluit m.e.r.). Op 15 oktober 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Zuidhorn een besluit genomen in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling voor bestemmingsplan Zuidhorn - Westerburcht. In dit besluit heeft het college op basis van de ingediende aanmeldnotitie beslist dat een milieueffectrapportage niet is vereist.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het conceptontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg aan de overlegpartners, zoals Provincie Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest voorgelegd. In hoofdstuk 7 van deze plantoelichting wordt daarvan verslag gedaan. Tevens is op 17 maart 2018 een informatiebijeenkomst voor omwonenden en belangstellenden georganiseerd.

Op dit bestemmingsplan wordt de Crisis- en herstelwet van toepassing verklaard. Hierdoor zal de bestemmingsplanprocedure sneller verlopen.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid kan worden geconstateerd dat het hier een bestemmingsplan betreft voor herstructurering van een voormalige terrein met een maatschappelijke functie. De ontwikkeling hiervan vindt plaats door de projectontwikkelaar. De gemeente heeft hier geen financiële bemoeienis mee. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Met initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst (planschade is een onderdeel van deze overeenkomst) worden afgesloten. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en wordt het plan uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 6 Juridische Regeling

Dit bestemmingsplan gaat vergezeld van een plankaart (verbeelding). Deze plankaart is op basis van het stedenbouwkundig ontwerp opgesteld. Op deze plankaart zijn aan het plangebied de stemmingen Wonen - 3, Groen, Water en Verkeer gegeven. Deze bestemmingen zijn ook in het geldende bestemmingsplan Kernen Briltil en Zuidhorn 2011 voor de omgeving toegepast.

Uitgangspunten voor de bestemming Wonen - 3 zijn:

  • er zijn bouwstroken opgenomen die zijn afgestemd op de voorgenomen nieuwe invulling;
  • in de bouwregels zijn de goot- en bouwhoogten afgestemd op het voorliggende bouwplan, de goothoogte van 6,00 m en een bouwhoogte van respectievelijk 10,50 m voor de vrijstaande woningen en 12,00 m voor de twee aaneen gebouwde woningen zijn voldoende voor de beoogde bouw;
  • de bouwregels zijn verder afgestemd op de voorgenomen nieuwe invulling, de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15,00 m bedragen en de afstand tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel mag niet minder dan 6,00 m bedragen;
  • voor het overige is voor de bouwregels aangesloten bij de bestemming Wonen - 3 in het bestemmingsplan Kernen Briltil en Zuidhorn;
  • op grond van het reguliere beleid kan het wonen gecombineerd worden met een aan huis verbonden beroepsactiviteit. Het gaat daarbij om activiteiten in de dienstverlening die goed bij het wonen passen;
  • de overige bepalingen in de bestemming Wonen - 3 zijn eveneens afgestemd op die van het geldende plan.

Het te realiseren fietspad en naastgelegen groenstroken worden ondergebracht in de bestemming Groen. Het water en de te realiseren fietsbrug krijgen de bestemming Water. De woonstraat die de Burchtwal en de Gaickingalaan verbindt krijgt de bestemming Verkeer. De parkeervakken die worden gerealiseerd vallen eveneens onder de bestemming Verkeer en zijn aangeduid als 'parkeerterein'.

Daarnaast is in aansluiting op het vigerende bestemmingsplanplan een drietal gebiedsaanduidingen toegepast: 'geluidzone - weg' en 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' ter regeling van de respectievelijk de in acht te nemen geluidzone en veiligheidszone van de N980, en 'vrijwaringszone straalpad' in verband met een straalverbinding die over het dorp heen loopt.

Hoofdstuk 7 Overleg

7.1 Overleg Met Omwonenden

In samenwerking met de gemeente heeft de initiatiefnemer op 17 maart 2018 een informatiebijeenkomst georganiseerd over de plannen voor het voormalige Westerburcht terrein.

7.2 Overleg Met Diensten

In het kader van het wettelijk vooroverleg als genoemd in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het concept van het ontwerpbestemmingsplan aan de vooroverlegpartners ter kennis gebracht. Onderstaand worden de ontvangen reacties en de gevolgen hiervan voor dit bestemmingsplan besproken. De integrale reacties zijn terug te vinden in bijlage 8 van de toelichting bij het bestemmingsplan.

Provincie Groningen

De provincie Groningen geeft aan dat het plan niet stuit op provinciale bezwaren. Het plan is in overeenstemming met de provinciale verordening. Gelet hierop heeft de vooroverlegreactie niet geleid tot aanpassingen in het plan.

Waterschap Noorderzijlvest

Ook het waterschap geeft aan in te stemmen met het plan. Wel geeft aan dat de redeneerlijn moet worden aangepast. Deze aanpassingen zijn doorgevoerd in de toelichting bij dit bestemmingsplan.

Omgevingsdienst Groningen

De Omgevingsdienst Groningen heeft integraal advies gegeven over het plan en hierbij ook de Veiligheidsregio Groningen betrokken (zie bijlage 7). Uit het advies volgt dat het bodemonderzoek aanpassing behoeft. In het onderzoek werd namelijk niet ingegaan op de resultaten van eerder verricht onderzoek ten aanzien van asbestverontreiniging. Inmiddels is duidelijk geworden uit hetzelfde onderzoek dat wordt aangehaald door de ODG dat geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen. Het onderzoek is aangepast zodat helder blijkt dat een verdenking op asbest niet aanwezig is op basis van het al eerder verrichte onderzoek.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 24 oktober 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Voorbeeldlijst Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven

Bijlage 1 Voorbeeldlijst Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven

Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 1 Quickscan flora en fauna

Bijlage 2 Aanvullend Vleermuizenonderzoek

Bijlage 2 Aanvullend vleermuizenonderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Notitie Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 6 Notitie akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 7 Advies Externe Veiligheid

Bijlage 7 Advies externe veiligheid

Bijlage 8 Overlegreacties

Bijlage 8 Overlegreacties