Chw bestemmingsplan Oostergast - Fase 2D-a noord en 3a
Bestemmingsplan - Gemeente Westerkwartier
Vastgesteld op 22-02-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het Chw bestemmingsplan Oostergast - Fase 2D-a noord en 3a met identificatienummer NL.IMRO.1969.BPZU22UITB1-VA01 van de gemeente Westerkwartier;
1.2 Chw bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
de uitoefening van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, consumentverzorgend, ambachtelijk of hieraan gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij tevens de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijf en waaronder in ieder geval niet wordt begrepen prostitutie en detailhandel slechts voor zover dit direct verband houdt met het aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf. Een voorbeeldlijst is opgenomen in Bijlage 1;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bed-and-breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.8 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten;
1.9 bestaand:
bij bouwwerken:
- a. bouwwerken die op het tijdstip van vaststelling van dit plan bestonden of in uitvoering waren dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
ten aanzien van gebruik:
- b. het gebruik dat op het tijdstip van de vaststelling van dit plan bestond en niet in strijd was met een gebruiksverbod;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw, aan- en uitbouw
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.17 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, uitstallen, verkopen en/of leveren van goederen aan personen. Tot detailhandel wordt niet gerekend het te koop aanbieden, uitstallen, verkopen en/of leveren van goederen aan bedrijven of personen die die goederen gebruiken bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
1.18 erf:
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct ligt bij een gebouw en geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het gebruik van dit gebouw, waarbij geldt dat deze inrichting niet in strijd is met het bestemmingsplan;
1.19 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een gebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.20 evenement:
een publieke activiteit bedoeld voor ontspanning en/of vermaak met een tijdelijk, plaatsgebonden karakter, die plaatsvindt in de openlucht of in tijdelijke onderkomens. Onder een evenement vallen activiteiten op het gebied van commercie, cultuur, religie, recreatie, sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten en festivals;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.23 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.24 kampeermiddel:
een tent, een vouwwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.25 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.26 meetverschil:
een door feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
1.27 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
1.28 openbare ruimte:
wegen, pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.29 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.30 peil:
- a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het direct aansluitend terrein;
- d. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk te hanteren waterpeil (t.o.v. NAP);
1.31 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 straat- en bebouwingsbeeld:
de stedenbouwkundige waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. De mate van samenhang wordt bepaald door de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de onderlinge verhouding tussen bebouwing op het gebied van bouwhoogte en -breedte en de wijze waarop bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is zich tot elkaar verhoudt op het vlak van bouwvorm en ligging;
1.33 tuin:
beplant deel van het erf;
1.34 verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.35 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
1.36 woning/wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.37 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat. Een aangebouwde garage, erkers en aan- en uitbouwen worden tot een woonhuis gerekend;
1.38 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing. Bij de bepaling van de waarde wordt in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder;
1.39 zelfstandige woning:
een woning met een eigen toegang waarbij voorzieningen, zoals was- en kookgelegenheid en toilet, niet hoeven te worden gedeeld met anderen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de afstand tot de perceelgrens:
vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens;
2.8 ondergeschikte bouwdelen:
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, koekoeken, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 m bedraagt;
2.9 meetverschil:
Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. plantsoenen/park;
- b. groenstroken;
- c. beplanting;
- d. water en bermen;
- e. (fiets-)paden;
- f. speelvoorzieningen;
- g. het houden van evenementen;
met daaraan ondergeschikt:
- h. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- de aanleg van parkeervoorzieningen.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 3.3 in die zin dat wordt toegestaan dat parkeervoorzieningen worden gerealiseerd tot een maximale horizontale diepte van 5,00 m gemeten uit de kant van de weg of (woon)straat en overige verhardingen.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. water, bermen en beplanting;
- e. groenvoorzieningen;
- f. het houden van evenementen;
met daaraan ondergeschikt:
- g. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.
4.2 Bouwregels
- a. er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
- b. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag een bouwhoogte hebben van maximaal 10,00 m;
- c. er mogen geen reclame-aanduidingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, worden gebouwd.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het inrichten van een bestemmingsvlak met meer dan twee rijstroken.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. oevers, bermen en beplanting;
- c. het houden van evenementen;
met de daarbijbehorende:
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers, steigers en/of dammen.
5.2 Bouwregels
- a. er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd in de vorm van bruggen, steigers, duikers en/of dammen;
- b. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag een bouwhoogte hebben van maximaal 10,00 m.
Artikel 6 Woongebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. wegen en (fiets-)paden;
- h. het houden van evenementen;
met de daarbijbehorende:
- i. tuinen, erven en terreinen;
- j. overige bouwwerken.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, tenzij het mantelzorg betreft;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:
- 1. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
- 2. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 30% van de grondoppervlakte van het woonhuis;
- 3. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m²;
- 4. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen hoofdbewoner van de woning is;
- 5. de woonfunctie niet in overwegende mate behouden blijft;
- 6. er detailhandel plaatsvindt, anders dan detailhandel die ondergeschikt is aan en verbonden aan met het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
- 7. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
- 8. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij er aantoonbaar geen sprake zal zijn van overlast voor de (woon)omgeving;
- 9. de verkeersaantrekkende werking van het beroep of bedrijf leidt tot verkeersoverlast in de omgeving en/of vereist dat er verkeersmaatregelen genomen moeten worden;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een bed-and-breakfast;
- d. het gebruik van de gronden voor bedrijfsmatige activiteiten anders dan een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Reclamemasten
De bouwhoogte van reclamemasten is maximaal 6,00 m.
8.2 De naar de weg gekeerde gevel
Indien in de regels is bepaald dat achter de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw moet worden gebouwd moet bij toepassing van deze regels in het geval dat er twee of meer naar de weg gekeerde gevels zijn, achter tenminste 1 van deze gevels gebouwd worden.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdige gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- b. het storten van puin en afvalstoffen;
- c. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
- e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- f. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor evenementen, met dien verstande dat binnen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer', 'Water' en 'Woongebied' het houden van evenementen wel is toegestaan, mits, voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning of ontheffing noodzakelijk is, deze is verleend.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bestemmingen in dit Chw bestemmingsplan:
- a. voor het wijzigen van het beloop of het profiel van wegen en/of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. voor overschrijding van de bouw- en maatvoeringsgrenzen:
- 1. indien een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft:
- 2. voor stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, terrassen, erkers, balkons, luifels, hijsinrichtingen, lift- en trappenhuizen, koekoeken, evenals naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
- c. van het bepaalde over de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd voor plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
- d. voor het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vlaggenmasten, ooievaarsnesten, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen;
- e. voor het bouwen, uitbreiden, veranderen of vernieuwen van milieuvoorzieningen van algemeen belang, zoals rioleringen, bergbezinkbassins of centrale voorzieningen voor afvalinzameling;
- f. voor het oprichten van bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, het openbaar vervoer en het wegverkeer, zoals elektriciteitsgebouwen, gemalen, gasdrukregel- en meetstations of wachtruimtes tot een maximum oppervlakte van 25 m² (per bouwwerk);
- g. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen voor zakelijke doeleinden in de openbare ruimte die dienen ter ondersteuning van de functie van deze ruimte, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwen, met een maximale inhoud van 50 m3;
- h. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. en bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn opgenomen in beleidsregels. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien aangetoond wordt dat de parkeerdruk niet toeneemt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
11.2 Laden en lossen
- a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in de laad- en losruimte. Deze bepaling geldt niet:
- 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige laan- of losruimte wordt voorzien.
- b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien, indien aangetoond wordt dat de parkeerdruk niet toeneemt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het Chw bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het Chw bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van het Chw bestemmingsplan Oostergast - Fase 2D-a noord en 3a
van de gemeente Westerkwartier.'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De woonwijk 'De Oostergast' bevindt zich aan de oostzijde van Zuidhorn. De wijk is volop in ontwikkeling en wordt in fasen aangelegd. De uitbreiding van de wijk is nu aan een volgende fase toe. In deze fase worden circa 240 woningen gebouwd. Dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte legt deze ontwikkelingsfase (2D-a noord en 3a) juridisch planologisch vast en vervangt daarmee het vigerende bestemmingsplan.
Figuur 1.1 Sfeerbeeld eerste fase Oostergast (bron: DeZwarteHond, Architecture/Urbanism, stedenbouwkundig plan De Oostergast)
1.2 Ligging Plangebied
In de figuren 1.2 en 1.3 is het plangebied van dit Chw bestemmingsplan aangegeven. Het plangebied betreft de ontwikkelingsfase 2D-a noord en 3a.
Figuur 1.2 Ligging plangebied aan de oostkant van Zuidhorn (bron: pdok.nl)
Figuur 1.3 Ligging plangebied (bron: pdok.nl)
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied geldt nu nog het vigerende bestemmingsplan 'Zuidhorn - Sebastopol'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zuidhorn vastgesteld op 10 december 2015 en is onherroepelijk. De bestemming van de ronden binnen dit bestemmingsplan is 'Agrarisch' hetgeen overeenkomt met de feitelijke situatie (weilanden).
Figuur 1.3 Ligging plangebied met geldende plannen (bron: pdok.nl)
1.4 Opzet En Leeswijzer Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan valt onder het bereik van de Crisis- en herstelwet. Deze wet beoogt een versnelde ontwikkeling en realisering van ruimtelijke en infrastructurele projecten. De wet biedt ook de mogelijkheid om in het bestemmingsplan te werken met meer kwalitatieve regels, uitstel van kostenverhaal en het opnemen van - indien van toepassing - hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden deze, en eventueel meerdere, verruimde mogelijkheden zoveel mogelijk toegepast. In Hoofdstuk 2 wordt uitgelegd wat het experiment bestemmingsplan met verbrede reikwijdte inhoudt.
Deze toelichting streeft naar overzichtelijkheid en korte, bondige, samenvattende teksten. Daar waar het opnemen van teksten in de toelichting zou neerkomen op onnodige herhaling, wordt verwezen naar bijlagen bij de toelichting. Zo wordt, voor wat betreft de ontwikkeling van de nieuwe fase, grotendeels verwezen naar het stedenbouwkundige plan dat in Bijlage 1is opgenomen (zie verder ook Hoofdstuk 3 Ontwikkeling). De ontwikkeling van de woonwijk is gebaseerd op bestaand ruimtelijk en sectoraal beleid van de verschillende overheden. Volstaan wordt daarom met een korte verwijzing naar dit beleidskader (zie ook Hoofdstuk 4 Beleidskader).
Waar het nodig is voor de motivering van de ontwikkeling, zal uiteraard gezorgd worden voor een passende onderbouwing. Dit geldt bijvoorbeeld voor de onderbouwing ingevolge de Ladder voor duurzame verstedelijking. Op basis van actuele woningmarktgegevens en onderzoeken wordt de behoefte aan en nut en noodzaak van de ontwikkeling in kaart gebracht en onderbouwd (zie bijlage 3). Ook de toetsing van de nieuwe ontwikkelingsfase aan de verschillende omgevingsaspecten krijgt passende aandacht (zie Hoofdstuk 5Omgeving). De omgevingsonderzoeken zelf krijgen dan weer hun plaats in de bijlagen van de toelichting.
De manier waarop de regeling juridisch is opgezet en de wijze waarop is omgegaan met de toepassing van de kwalitatieve beleidsregels in relatie met de bestemmingsplanregels wordt uiteengezet in Hoofdstuk 6 Juridische toelichting. Andere onderdelen waarop is ingespeeld op de ruimte die de Crisis- en herstelwet biedt zijn ook in dit hoofdstuk opgenomen.
In Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid zijn de resultaten van het proces van participatie en de wettelijke procedure van dit bestemmingsplan opgenomen en wordt de financiële uitvoerbaarheid van de plannen nader toegelicht.
In de Bijlagen toelichting zijn de volgende stukken te vinden:
- bijlage 1: Stedenbouwkundig plan fase 2da-noord & fase 3a, De Oostergast, d.d. 24 februari 2022, aangepast 24 januari 2023, DeZwarteHond, Architecture/Urbanism;
- in bijlage 2: de Kavelkaart Oostergast - Zuidhorn, d.d. 24 februari 2022, DeZwarteHond, Architecture/Urbanism, behorende bij het Stedenbouwkundig plan;
- de onderbouwing van de ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt gevonden in bijlage 3 van deze toelichting;
- voor wat betreft de onderzoeken in het kader van de omgevingsaspecten wordt verwezen naar de bijlagen 4 (actualisering bodemonderzoek), 6 (akoestisch onderzoek), 7 (stikstofonderzoek),8 (berekening wateropgave Oostergast) en 9 (ecologische QuickScan). De vormvrije m.e.r beoordeling is te vinden in bijlage 11.
Hoofdstuk 2 Experiment Bestemmingsplan Met Verbrede Reikwijdte
2.1 Wat Houdt Het Experiment Bestemmingsplan Met Verbrede Reikwijdte In?
Voor het gebied Oostergast Fase 2D-a noord en 3a mag een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte worden vastgesteld. Maar wat houdt dat eigenlijk in?
Het ontwikkelingsgebied Oostergast Fase 2D-a noord en 3a is onder de naam Oostergast, gemeente Westerkwartier op grond van artikel 3.1 lid 1 van de Crisis- en herstelwet en artikel 7c van het Besluit Uitvoering Crisis- en herstelwet in de Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet aangewezen als innovatief experiment met een bredere reikwijdte van bestemmingsplannen. Met deze pilotstatus mag worden afgeweken van diverse (ruimtelijk relevante) bepalingen uit wet- en regelgeving. Daarmee krijgen deze bestemmingsplannen alvast voor een deel het karakter van een omgevingsplan. Zo kan worden geëxperimenteerd met de in de toekomstige Omgevingswet beoogde verbreding van het bestemmingsplan tot een omgevingsplan. Met artikel 7c wordt aan deze plannen een wettelijke grondslag gegeven. De kaart behorende bij het besluit van de minister om het plangebied aan te wijzen als gebied waarvoor een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte mag worden vastgesteld is opgenomen als Bijlage 14.
De Omgevingswet wil sturen op kwaliteit, goede initiatieven mogelijk maken en kwetsbare belangen beschermen. Voor de gemeente Westerkwartier betekent dat voor het Chw bestemmingsplan Oostergast Fase 2D-a noord en 3a meer kwalitatieve regels over ruimtelijke kwaliteit worden opgenomen in het plan. Voor het gebied Oostergast Fase 2D-a noord en 3a betekent dat experiment dat er minder wordt vastgelegd in de regels van het plan. Het plan bevat minder regels dan de andere bestemmingsplannen voor delen van de Oostergast.
Een mogelijkheid die de Crisis- en Herstelwet biedt is het werken met open normen die nader worden ingevuld door beleidsregels. Een voorbeeld van een open norm is dat bij het bouwen van bouwwerken moet worden voorzien in 'voldoende parkeergelegenheid'. De beleidsregel hierbij geeft vervolgens aan hoe wordt bepaald wat 'voldoende' is, in dit geval gebaseerd op het in voorbereiding zijnde paraplu-bestemmingsplan 'Parkeren Westerkwartier'. Deze beleidsregels kunnen door de raad of het college worden vastgesteld. Als het gaat om een beleidsregel voor welstand kan alleen de raad deze vaststellen. Aan de vaststelling van een beleidsregel gaat geen verplichte voorbereidingsprocedure vooraf.
Het werken met open normen en beleidsregels biedt flexibiliteit in het ontwikkelingsgebied Oostergast Fase 2D-a noord en 3a. De open norm in het Chw bestemmingsplan is langer houdbaar, de invulling van de beleidsregel kan eenvoudiger worden aangepast. Hiermee kan sneller worden ingespeeld op maatschappelijke behoeften en ontwikkelingen. Op voorhand is immers niet altijd goed in te schatten welke ontwikkelingen waar komen.
2.2 Wat Houdt Het Experiment In?
De huidige bestemmingsplannen voor 'de Oostergast' zijn hoofdzakelijk gebaseerd op en vormen de vertaling van de Structuurvisie Zuidhorn Oostrand. Deze structuurvisie is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Zuidhorn op 13 maart 2006 en nadien gewijzigd en aangevuld door het Stedenbouwkundig Plan en Beeldkwaliteitseisen Zuidhorn de Oostergast fase 2B en 2D-a (Felixx, 5 januari 2017). In de bestemmingsplannen is een poging gedaan om de richtinggevende regels uit het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan juridisch te verankeren. De in het bestemmingsplan opgenomen bouwregels bleken in de praktijk te strikt en te gedetailleerd.
In het stedenbouwkundig plan voor fase 2D-a noord en 3a heeft de gemeente gekozen voor meer differentiatie door deelgebieden te onderscheiden met een eigen identiteit en/of karakteristiek. Om die ambitie waar te maken wil de gemeente kunnen sturen op de beeldkwaliteit in de verschillende deelgebieden. In een traditioneel bestemmingsplan kan deze ambitie minder goed worden waargemaakt of moet het plan meer gedetailleerd worden opgesteld. Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan daarbij een meerwaarde hebben. De gemeente wil daarom graag in het Chw bestemmingsplan meer kwalitatieve regels opnemen over de beeldkwaliteit.
Voor de Oostergast is er behoefte aan een kwalitatief kader dat vanuit de gebiedsambitie (vanuit de zogenoemde 'pijlers' in het stedenbouwkundig plan) stevig vastlegt wat cruciaal is en daarbij voldoende ruimte biedt aan nieuwe ontwikkelingen: een ruimtelijk afwegingskader. Het ruimtelijk afwegingskader is onder meer opgesteld in de vorm van een beleidsregel waaraan via een open norm in het Chw bestemmingsplan wordt getoetst. De beleidsregel is gebaseerd op het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitplan dat door DeZwarteHond is opgesteld. Gesloten normen worden daar toegepast waar de beoogde kwaliteit reeds duidelijk is of van groot belang is. Open normen worden toegepast waar er meer ruimte (nodig) is voor initiatieven.
Het eigendom van de te ontwikkelen gronden berust in hoofdzaak (circa 75%) bij particulieren. Deze hebben gekozen voor zelfrealisatie. Kostenverhaal vindt plaats op basis van een anterieure overeenkomst. Van de in de Chw geboden mogelijkheid om de financiële uitvoerbaarheid van het plan op een later moment te bepalen wordt daarom geen gebruik gemaakt.
2.3 Nieuwe Rol Gemeenteraad En College
Met de verwachte invoering van de Omgevingswet op 1 juli 2023 worden procedures vereenvoudigd en de proceduretijden ingrijpend verkort. Om dit mogelijk te kunnen maken is het noodzakelijk om het besluitvormingsproces te optimaliseren. De Omgevingswet maakt dit mogelijk door het college, in veel meer gevallen dan nu, aan te wijzen als bevoegd gezag. Daar waar dit niet zo is biedt de wet de mogelijkheid aan de gemeenteraad om middels een delegatieregeling de bevoegdheid om het Chw bestemmingsplan te wijzigen te delegeren aan het college.
In het Chw bestemmingsplan Oostergast Fase 2D-a noord en 3a wordt met toepassing van de Crisis- en herstelwet alvast geëxperimenteerd met een aantal mogelijkheden die de Omgevingswet zal bieden. Eén van de instrumenten die voor het ontwikkelingsgebied Oostergast Fase 2D-a noord en 3a kan worden gebruikt is de delegatiebevoegdheid waarmee de gemeenteraad haar bevoegdheid, om het Chw bestemmingsplan op onderdelen (voor bepaalde deelgebieden en/of thema's) te wijzigen, kan delegeren aan het college. Het delegatiebesluit hoeft niet geïntegreerd te worden in het Chw bestemmingsplan zelf, dit is een afzonderlijk besluit.
Hoofdstuk 3 Ontwikkeling
De verdere ontwikkeling van de wijk is gebaseerd op het Stedenbouwkundig planfase 2da-Noord en fase 3a (De Zwarte Hond, 24 februari 2022). Met de ontwikkeling van de Oostergast blijft enerzijds de schakel met het bestaande dorp en anderzijds de aansluiting bij de landschappelijke kwaliteiten van het buitengebied het uitgangspunt. Een robuust netwerk van openbaar groen verbindt de Oostergast met het buitengebied. Het ontwerp sluit aan op bestaande lijnen, routes en (cultuurhistorische) structuren in het landschap. De Oostergast verankert zich daarmee verder in het landschap en voegt nieuwe landschappelijke (woon)kwaliteiten toe. De wijk wordt met aandacht voor duurzaamheid en gezondheid in al zijn facetten ingericht. De wijk is gericht op ontmoeting in de openbare ruimte. Bij de (verkeersveilige) inrichting van de ruimte wordt hiermee rekening gehouden.
In deze fase worden circa 240 woningen gebouwd voor diverse doelgroepen. Ingezette groene gebieden worden doorgetrokken. Nog meer dan in de vorige fasen wordt gezocht naar een diversiteit aan woonsferen en woningtypes. Hiervoor zijn diverse deelgebieden (zie figuur 3.1) benoemd waarvoor een aantal basiseisen gelden (regulier), maar die elk ook hun eigen specifieke beeldkwaliteitseisen kennen:
- De Dorpsweide: de woningen aan De Dorpsweide gaan door hun oriëntatie en royale raampartijen een levendige relatie aan met De Dorpsweide. De architectuur van de woningen is op elkaar afgestemd waardoor ze gezamenlijk een herkenbaar ensemble vormen;
- Het Strandeiland: aan Het Strandeiland is het karakter van landschappelijk wonen nog verder versterkt. De overgang tussen woning en het publieke landschap is zo klein mogelijk. Om het landschappelijke karakter in dit deelgebied nog verder te versterken worden de woningen in het geheel of voor een substantieel deel uitgevoerd in hout;
- Lint van Sebastopol: dit gebied krijgt het karakter van een organisch gegroeid lint. Aan deze meanderende weg staan woningen die verschillen in typologie, kaprichting, nokhoogte en kleur. De verspringingen in de rooilijn versterken de speelse setting. De openbare ruimte is tevens informeel met ruimte voor groen en bomen die op wisselende afstand van elkaar staan;
- Oostervaart: de oostzijde van de Oostergast vormt de entree van Zuidhorn. Het is goed zichtbaar vanaf een van de ontsluitingswegen van het Noorderlicht. De nieuwe woningen sluiten in verschijningsvorm en typologie aan op het al gerealiseerde deel van de Oostergast waardoor er een eenduidig dorpssilhouet wordt gemaakt;
- Het Fruitbomenpad: aan het Fruitbomenpad kun je het eten letterlijk uit de boom plukken. Aan dit pad zijn fruitbomen en andere eetbare planten, struiken en bomen te vinden. De woningen hieraan hebben een veranda of in de architectuur geïntegreerde zitgelegenheden voor de woningen zodat het groen een verlengstuk is van de woning.
Centraal door de Oostergast loopt De Dorpsweide. Deze groene parkzone en recreatieve ruggengraat verbindt de verschillende deelgebieden met elkaar. De Dorpsweide en Het Strandeiland vormen belangrijke ontmoetingsplekken in de wijk.
Alle wegen in de Oostergast maken deel uit van de 30 km-zone van de bebouwde kom van Zuidhorn. Als uitgangspunt geldt dat parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost. Voor sociale woningbouw worden parkeervakken aangelegd in de openbare ruimte. Bezoekers parkeren in de berm op grastegels.
Er wordt gebouwd in een mix van vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap-woningen, rijwoningen en appartementen. Het merendeel van de woningen wordt projectmatig ontwikkeld, maar het plan voorziet ook in kavels voor vrijstaande woningen voor particuliere opdrachtgevers en zelfbouwers. Zie figuur 3.2 en de Kavelkaart behorend bijStedenbouwkundig plan.
Figuur 3.1 Deelgebieden (bron: Rho Adviseurs)
Figuur 3.2 kavelkaart Fase 2D-a noord en 3a (bron: DeZwarteHond, Architecture/Urbanism, stedenbouwkundig plan De Oostergast)
De getoonde programmaverdeling is indicatief.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
Dit hoofdstuk voorziet in een samenvatting van voor de ontwikkeling relevant planologisch beleid. Dit betreft beleid op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Conform de gekozen uitgangspunten voor de toelichting op het Chw bestemmingsplan, zie paragraaf 1.4, wordt voor achterliggende informatie over de beleidsdocumenten indien nodig verwezen naar de bijlagen en zijn de teksten kort en bondig gehouden.
Geldend beleid vindt op de volgende terreinen zijn doorwerking in dit bestemmingsplan:
- specifieke aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit en de landschapskenmerken;
- specifieke onderbouwing van de woningbouwruimte binnen de gemeente en de regio en beschrijving nut en noodzaak in het kader van de ladderonderbouwing, zie 4.2;
- aandacht voor en onderzoek naar de diverse omgevingsaspecten, zie Hoofdstuk 5.
4.2 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
- 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
- 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden..
- 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Door het Rijk is enkele jaren geleden de Ladder voor duurzame verstedelijking(gewijzigd per 1 juli 2017) ingevoerd. De Ladder is onder meer van toepassing op bestemmingsplannen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. In de Ladder is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Gelet op de grote woningbehoefte is al eerder gekozen voor uitbreiding van de kern Zuidhorn met de wijk Oostergast. Dit bestemmingsplan maakt een volgende fase van deze woonwijk mogelijk. Deze kern ligt gunstig ten opzichte van de stad Groningen en is uitstekend bereikbaar.
Zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht sluit de ontwikkeling aan bij de afspraken omtrent woningbouw in de Regio Groningen - Assen (Woningmarktonderzoek 2020 - 2030), bij de gemeentelijke Woonvisie 2020-2025 'De beste woongemeente van Nederland' (KAW, juni 2020) en bij het Woningmarktonderzoek Westerkwartier 2019-2029 (KAW, 21 oktober 2019), dat (mede) aan de Woonvisie ten grondslag ligt.
Door te voorzien in een bestaande woningbehoefte op een locatie aansluitend aan bestaand stedelijk gebied wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Zie voor de achtergronden en volledige motivering de Motivering ladderonderbouwing in bijlage 3.
Conclusie: met de ontwikkeling wordt voldaan aan het rijksbeleid.
4.3 Provinciaal Beleid
Het provinciaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Omgevingsvisie provincie Groningen. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit deze Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat de provincie het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, wil behouden en versterken. Dit in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Er wordt gericht beleid gevoerd op de leefbaarheid: van de kleine dorpen tot de stedelijke kernen. Met een aantrekkelijke leefomgeving, snel internet en goede bereikbaarheid moeten zowel de stedelijke kernen als de dorpen leefbaar blijven. Veel aandacht wordt gegeven aan dorpen en de bereikbaarheid van voorzieningen. De provincie ondersteunt en biedt veel ruimte aan ontwikkelingen van onderop om de leefbaarheid en sociale cohesie in de provincie te versterken. Deze complexe vraagstukken, in de dorpen en de steden, vragen om maatwerk: een gezamenlijke aanpak van gemeenten, woningbouwcorporaties, diverse andere organisaties en burgers. Bij de stedelijke kernen richt de provincie zich op het in stand houden en versterken van de sterke regionale functie van deze kernen.
Ter uitvoering van het beleid uit de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten de provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. De verordening bevat onder meer algemene regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting. Deze regels moeten bewerkstelligen dat provinciale ruimtelijke belangen doorwerken op het lokale niveau. Dat betekent dat gemeenten zich bij het opstellen van (nieuwe) bestemmingsplannen moeten houden aan de bij de provinciale verordening gestelde regels.
Specifiek voor dit Chw bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen uit de Omgevingsverordening van belang:
- de omvang van 'bestaand bebouwd gebied'. Op grond van het rijksbeleid, neergelegd in het besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte), hebben provincies de taak om in een provinciale verordening het zogenaamde 'bestaand bebouwd gebied' aan te wijzen. Op grond van artikel 2.13.1 van de Omgevingsverordening is het verbod van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied niet van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die aansluit op het bestaand stedelijk gebied, op voorwaarde dat in de plantoelichting is aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen. Het voorliggende plan voldoet hieraan. Voor deze ontwikkeling is dan ook geen wijziging van de grens mogelijk en noodzakelijk.;
- verhouding met woningbouwafspraken in regioverband. Op grond van artikel 2.15.1, lid 3, sub b kan een bestemmingsplan – onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening - alleen voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw. Op de regionale planningslijst wordt voor de periode 2022 - 2029 voor De Oostergast uitgegaan van de bouw van 352 woningen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van circa 240 woningen en is dus in overeenstemming met de in regioverband gemaakte woningbouwafspraken;
- de zorg voor ruimtelijke kwaliteit, inclusief de bescherming van kwetsbare functies vanwege de diverse omgevingsaspecten.
Figuur 4.1 Kaart 1: Buitengebied (bron: geconsolideerde Omgevingsverordening provincie Groningen, 20-02-2019)
Conclusie
Met de ontwikkeling, het stedenbouwkundig plan en de bescherming van de waarden van omgeving (hoofdstuk 5) wordt voldaan aan het provinciale beleid.
4.4 Gemeentelijk Beleid
Met de invulling van het plangebied voor de onderhavige fasen van de nieuwbouwwijk Oostergast wordt voortgeborduurd op de Structuurschets Zuidhorn Oostrand. Deze structuurvisie is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Zuidhorn op 13 maart 2006 en nadien gewijzigd en aangevuld door het Stedenbouwkundig Plan en Beeldkwaliteitseisen Zuidhorn de Oostergast fase 2B en 2D-a (Felixx, 5 januari 2017). De Structuurschets gaat uit van een uitbreiding tot aan het van Starkenborghkanaal (fig. 4.2). Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in een deel van het in de Structuurschets aangegeven uitbreidingsgebied.
In de loop der jaren is bij de planuitwerking op enkele onderdelen tot bijstelling van de planuitgangspunten overgegaan. De grondgedachte voor de uitbreiding op de locatie Oostergast is echter intact gebleven.
Figuur 4.2 Fragment Structuurschets Zuidhorn Oostrand 2006 (bron: gemeente Westerkwartier)
In de Structuurvisie Zuidhorn 2030 en de Toekomstvisie Zuidhorn 2030 wordt de lijn die gekozen is voor de Oostergast doorgezet.
De visie voor de woonwijk werd ook juridisch-planologisch vertaald in de andere vigerende bestemmingsplannen voor de woonwijk Oostergast.
Figuur 4.3 Fragment Structuurvisie Zuidhorn 2030, kaart Wonen-2030 (bron: gemeente Westerkwartier)
Conclusie: met de ontwikkeling wordt voldaan aan bestendig gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Omgeving
5.1 Actualisering Bodemonderzoek
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Door Econsultancy is milieuhygiënisch vooronderzoek bodem uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch mogelijk enige belemmeringen bestaan voor de voorgenomen eigendomsoverdracht, bestemmingsplanwijziging en woningbouw in het plangebied. De onderzoeksresultaten geven aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag. Op basis van de informatie uit het vooronderzoek is een aantal deellocaties geïdentificeerd. Plaatselijk zijn mogelijk verontreinigingen met asbest in de bodem op de locatie te verwachten. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 4.
Geadviseerd wordt om ter plaatse van deellocatie A en B een (actualiserend) bodemonderzoek uit te voeren, een en ander volgens het voorstel in hoofdstuk 16 van het onderzoek. Indien blijkt dat na de sloop van de bebouwing ter plaatse van het voormalige erf (deellocatie B) reeds voldoende bodem- en/of asbestonderzoek plaats heeft gevonden kan een actualiserend onderzoek op dit deel van de onderzoekslocatie achterwege worden gelaten.
Vanwege het voornemen tot demping van (een deel van) de watergangen wordt geadviseerd ter plaatse van deellocatie C een verkennend waterbodemonderzoek conform de NEN 5720 uit te voeren, volgens de strategie voor een "lintvormige locatie met een normale onderzoeksinspanning" (LN). Er is vervolgonderzoek uitgevoerd voordat de gronden voor woningbouw in gebruik kunnen worden genomen. Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen als Bijlage 5. Uit dit onderzoek blijkt het volgende.
Op basis van het nader bodemonderzoek (boring A015) worden de sterke lood- en zinkverontreiniging en de matige PCB-verontreiniging in de grond als afgeperkt beschouwd. De omvang van de sterke verontreiniging bedraagt circa 15 m³. Uitgaande van de mate en het volume van de geconstateerde verontreinigingen (minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond), wordt gesteld dat er hier, in het kader van de Wet bodembescherming, sprake is van een bestaand geval van niet-ernstige bodemverontreiniging. Bij ongewijzigd gebruik bestaat er geen aanleiding om de lood-, zink- en PCB-verontreiniging (met spoed) te saneren. Indien ter plaatse, op termijn, grondwerkzaamheden zijn voorzien wordt geadviseerd om de verontreiniging, op basis van een beknopt plan van aanpak en onder milieukundige begeleiding, te saneren.
Verder zijn in de grond plaatselijk ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond. Gelet op de aard en mate van de aangetoonde verontreinigingen bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
Het grondwater is plaatselijk licht tot matig verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met barium, molybdeen, kobalt, zink en/of minerale olie. Gelet op het vermoedelijk regionale karakter van de lichte tot matige metaalverontreinigingen in het grondwater bestaat er vooralsnog geen aanleiding voor een nader grondwateronderzoek. Ter verificatie van de matige nikkelverontreiniging in het grondwater kan overwogen worden om peilbuis A106 te herbemonsteren en te analyseren op de parameter nikkel.
5.2 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
In het kader van wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder van toepassing. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzone (Wet geluidhinder) van de nieuwe rondweg rond Zuidhorn. Om die reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai. Het doel van het onderzoek is om na te gaan in hoeverre de nieuwe woningen kunnen worden gerealiseerd binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 Akoestisch onderzoek. In het onderzoek zijn de berekeningsresultaten weergegeven. Hieruit blijkt dat nergens in het plangebied de voorkeursgrenswaarden worden overschreden voor wat betreft de provinciale weg N355, Het Noorderlicht/Rijksstraatweg en de overige interne wegen.
Het plangebied ligt buiten de geluidzone van de spoorweg. Daarom is geen onderzoek uitgevoerd naar spoorweglawaai.
Conclusie
Samenvattend kan worden gesteld dat het aspect geluid geen belemmering voor het plan vormt.
5.3 Ecologie
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke onderbouwing of een bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Groningen
In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In verband met de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkering, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Wet stikstofreductie en natuurverbetering
Op 2 november 2022 heeft de Raad van State een uitspraak gedaan over de bouwvrijstelling in relatie met stikstofdepositie die per 1 juli 2022 via de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking is getreden. De Wsn en de Bsn regelden een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Met de uitspraak van 2 november 2022 komt deze bouwvrijstelling (de aanlegfase) te vervallen. Voor ruimtelijke plannen en projecten dient daarom de aanleg- en exploitatiefase meegenomen te worden om te bepalen of er een stikstofdepositie is. In het stikstofonderzoek (opgenomen als Bijlage 7) zijn de aanleg- en exploitatiefase meegenomen in de berekening.
Onderzoek
Gebiedsbescherming en soortenbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is de Waddenzee. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 1,2 kilometer.
Figuur 5.1 Plangebied zwart omkaderd ten opzichte van Natura 2000-gebied (bron: AERIUS Calculator)
Figuur 5.2 Natuur Netwerk Nederland en plangebied rood omkaderd (bron: Rho adviseurs)
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De onderbouwing en de Aeriusberekeningen zijn opgenomen in Bijlage 7. Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de aanleg- en gebruikfase.
Soortenbescherming
Er is door Faunax een ecologische quickscan uitgevoerd naar soorten in het plangebied. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
- Broedvogels: werken buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart-15 juli).
- Waterspitsmuis: Nader onderzoek nodig
- Vleermuizen: Nader onderzoek naar de vliegroute nodig
- Grote modderkruiper en poelkikker: nader onderzoek nodig
- Licht beschermde en vrijgestelde soorten: naleven van de zorgplicht.
Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 9. Met de conclusies uit het onderzoek wordt rekening gehouden bij de uitvoering van het plan en voor de genoemde soorten zal vervolgonderzoek worden uitgezet.
Conclusie
Voor gebiedsbescherming is de conclusie dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de aanleg- en gebruikfase.
Voor soortenbescherming is voor een aantal soorten nader onderzoek nodig.
5.4 Watertoets
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Noorderzijlvest, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het Chw bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Op 30 april 2020 is de Watertoets ingevuld. Nadien heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap Noorderzijlvest. De wateropgave is destijds in overleg met het waterschap bepaald en op grond van de laatste versie van het stedenbouwkundig plan bijgewerkt, zie de tekst Onderzoek toekomstige situatie.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is vastgelegd in het in november 2022 vastgestelde Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van het waterschap Noorderzijlvest en de leggers. Het waterbeheerprogramma bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in Groningen en Noord-Drenthe. Het waterschap staat voor veilig, voldoende en schoon water. Daarin zijn de volgende aspecten van groot belang: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap. Daarnaast geldt ook de Keur, deze geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan.
Onderzoek huidige situatie
Het plangebied maakt onderdeel uit van ontwikkeling van woonwijk 'Oostergast'. Momenteel bestaat het plangebied uit grasland en is het geheel onverhard.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. In de omgeving van het plangebied is er sprake van lichte klei met homogeen profiel. Wat betreft de grondwatertrap is er sprake van grondwatertrap V. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwatertrap 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand ligt op 120 centimeter onder maaiveld.
Waterkwantiteit
Conform de Legger van waterschap Noorderzijlvest zijn in het plangebied sloten aanwezig. Daarnaast grenst ten oosten van het plangebied een secundaire watergang (figuur 4.4.1).
Figuur 5.3 Uitsnede Legger waterschap Noorderzijlvest met plangebied (rood omlijnd) (Bron: waterschap Noorderzijlvest)
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het bestaande gebied is niet aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.
Onderzoek toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zullen circa 240 woningen gerealiseerd worden en een wateroppervlak zal aangelegd worden in het plangebied.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
Voor de hele Oostergast is eerder door De Zwarte Hond een berekening naar de wateropgave uitgevoerd. Dit document is opgenomen als Bijlage 8. Met het waterschap Noorderzijlvest zijn afspraken gemaakt over rekenregels om de hoeveelheid te realiseren water te bepalen. Dit wordt uitgevoerd en er is een update van de overschotten bekend. Hierbij het overzicht van de verschillende fasen.
Fase 1
In fase 1 is 19.849 m2 water gerealiseerd. In de berekening van de wateropgave bij het stedenbouwkundig plan van 16 december 2010 van De Zwarte Hond was berekend dat er 20.026 m2 zou worden aangelegd. De hoeveelheid te realiseren water was 17.966 m2. Er zat dus een overschot (2.060 m2) in fase 1.
Figuur 5.4 Gerealiseerd wateroppervlak Oostergast fase 1 (Bron: waterschap Noorderzijlvest)
Fase 2
In fase 2 is inmiddels 14.922 m2 water aangelegd. De vergelijking met de berekening van de wateropgave uit 2010 is wat lastiger, omdat hierin het volledige woongebied tot aan het Van Starkenborghkanaal is meegenomen in de berekening. Er zal op dit moment een minimaal verschil zijn met de geplande wateroppervlakte. Fase 2 is bijna conform het plan in 2010 aangelegd. De verwachting is dat er zelfs iets meer m2 water aanwezig is. De sloten langs De Nieuwe Gast zaten niet in het plan van 2010.
Figuur 5.5 Gerealiseerd wateroppervlak Oostergast fase 2 (Bron: waterschap Noorderzijlvest)
Fase 2da-noord en Fase 3a
Op basis van het concept-verkavelingsplan van De Zwarte Hond van 24 februari 2022 bedraagt de totale oppervlakte van aan te leggen water 17.505 m2, waarvan 1.833 m2 in fase 2da-noord en 15.672 m2 in fase 3a.
Als de Oostergast verder richting het Van Starkenborghkanaal wordt ontwikkeld vindt wederom afstemming plaats met het waterschap. Een plus aan water mag in een volgende fase verrekend worden en andersom.
Waterveiligheid
De in dit Chw bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. In het plangebied wordt een verbeterd gescheiden rioolstelsel aangelegd. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Conclusie
De in dit Chw bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht voor het plangebied. Hieruit blijkt dat er watercompensatie gerealiseerd dient te worden voor de toename in verharding. Hiervoor dient een vergunning te worden aangevraagd. Indien de benodigde watercompensatie binnen het plangebied wordt gerealiseerd en voor eventuele werkzaamheden binnen de beschermingszones van de oppervlaktewatergangen een watervergunning wordt aangevraagd, heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
5.5 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een Chw bestemmingsplan, uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van circa 240 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N355, direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat uit de prognose voor 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in de prognose voor 2020; 9,9 µg/m³ voor NO2, 14 µg/m³ voor PM10 en 7,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de beoogde situatie worden circa 240 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In het gebied zijn voornamelijk woningen gevestigd, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.
Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een basisschool. Volgens de VNG-brochure valt een school in milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter in een rustige woonwijk. Met een afstand van circa 190 meter wordt hier ruim aan voldaan.
Conclusie
Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.7 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Om de externe veiligheidsrisico's te beheersen heeft de rijksoverheid een aantal nota’s, circulaires en besluiten opgesteld die leidend zijn voor externe veiligheidstaken van de provincie en gemeenten. Het gaat daarbij om wet- en regelgeving waarin risiconormen zijn gesteld voor respectievelijk inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Het rijksbeleid staat niet op zichzelf.
Risicobedrijven
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven die een risico
vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het Bevi verplicht gemeenten en provincies rekening
te houden met de externe veiligheid als ze een aanvraag voor een omgevingsvergunning verlenen of
een bestemmingsplan maken. In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicobedrijven aanwezig.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes (spoor, weg en waterwegen). Op basis van het Bevt moet rekening worden gehouden met het Landelijk Basisnet (verder Basisnet) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het Basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. Provincies kunnen daarnaast ook een eigen Basisnet vastleggen; dat is ook binnen de provincie Groningen het geval. Vervoer van gevaarlijke stoffen in de gemeente Westerkwartier, in relatie tot de planontwikkeling vindt onder andere plaats via de provinciale weg N355 (Groningen - Leeuwarden, opgenomen in het Provinciale Basisnet) en het Van Starkenborghkanaal(opgenomen in het Landelijk Basisnet).
Landelijk Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats via het spoor, over de weg en het water. Met het Basisnet water, weg en spoor worden risico plafonds vastgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en worden randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening gesteld. In het Basisnet wordt een maximum opgelegd aan de PR 10-6. Deze PR 10-6 kan daarmee niet meer ongelimiteerd groeien. De PR-max vormt de grens van de gebruiksruimte voor het vervoer en tevens de grens van de veiligheidszone. Een veiligheidszone is een zone langs wegen, hoofdspoorwegen en/of binnenwateren waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan, zoals woningen, scholen en gebouwen waar doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoren. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn hier alleen in uitzonderingsgevallen toegestaan. De veiligheidszone wordt gemeten vanaf het hart van de spoorbundel, het midden van de weg of op de referentiepunten gelegen op de begrenzingslijnen van de vaarweg. In het kader van de ruimtelijke ordening dient de afstand die voor de veiligheidszone in het Basisnet is vastgesteld te worden gehanteerd en wordt niet meer berekend. Het groepsrisico daarentegen dient wel te worden berekend en wordt daarbij de maximale benutting van groeiruimte voor het vervoer toegepast die in de bijlage van het Basisnet is vastgelegd.
Daarnaast moet voor bepaalde transportmodaliteiten met veel vervoer van zeer brandbare vloeistoffen in het Basisnet rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan (en erboven) en 30 meter gemeten vanaf de rechter rand van de rijstrook van de (rijks)weg of het spoor waarbinnen, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Plasbranden kunnen ontstaan wanneer brandbare vloeistoffen ten gevolge van een ongeluk of calamiteit kunnen weglekken uit een tankwagen/wagon en tot ontbranding kunnen komen. Het Van Starkenborghkanaal is opgenomen in het landelijk Basisnet water.
Omgevingsverordening provincie Groningen (geconsolideerde versie februari 2021)
Het provinciaal basisnet Groningen is het antwoord op de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen waarin een borging van risicoafstanden als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen wordt aangekondigd. Het doel is om deze transportroutes vast te leggen en een systeem te creëren waarbij rekening kan worden gehouden met de dynamiek van transport en toekomstige groei. Om dit te bereiken zijn in de Omgevingsverordening provincie Groningen (geconsolideerde versie februari 2021) rondom een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur) veiligheidszones opgenomen. Onderstaand worden de zones weergegeven:
- Veiligheidszone 1 provinciale wegen: zone langs wegen in verband met plaatsgebonden risico (PR max) provinciale wegen. Gemeten vanaf het midden van de buitenste weg kanten.
- Veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen: invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen. Bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Wordt gemeten vanaf de buitenrand van de transportroute.
- Veiligheidszone 3 transport: Veiligheidszone rondom wegen en spoorwegen in verband met de bescherming van minder zelfredzame personen. Deze zone is bepaald op 30 meter gemeten vanaf de buitenste wegkanten van de wegen vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer.
In de gemeente Westerkwartier is onder andere de N355 opgenomen in de Geconsolideerde Omgevingsverordening van de provincie Groningen (februari 2021). De N355 is gelegen aan de oostkant van het plangebied.
Hogedruk aardgastransportleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen. Ook het Bevb is op dezelfde wijze opgesteld als het Bevi. Het Bevb stelt verplicht om bij onder andere het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de externe veiligheidsaspecten. Tevens geldt een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter aan weerszijde van de leiding die vrij moet blijven van bebouwing.
Onderzoek
Figuur 5.6 Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied groen omkaderd (bron: Risicokaart)
Risicovolle inrichtingen
Binnen het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. In de omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen waarvan het invloedsgebied reikt tot over het plangebied.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Binnen het plangebied zijn de volgende risicobronnen alsmede de bronnen die invloed hebben op het plangebied geïnventariseerd.
N355
De N355 is opgenomen in de Geconsolideerde Omgevingsverordening van de provincie Groningen (februari 2021). In deze verordening is een zogenaamde 30 meter zone gedefinieerd. Dat betekent dat binnen 30 meter vanaf de rand van de N355 regels gelden voor extra bescherming van minder zelfredzame personen. Voorbeelden hiervan zijn o.a. basisscholen, kindercentra en zorginstellingen. Bij ontwikkelingen die geheel of gedeeltelijk binnen 200 meter van de weg plaatsvinden, dient het groepsrisico te worden berekend en nader te worden verantwoord.
Het plangebied ligt niet binnen de 30 meter zone van de weg. Het plangebied ligt binnen 200 meter van de provinciale weg N355 en binnen de 'veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen' zoals deze op kaart 3 van de Geconsolideerde Omgevingsverordening van de provincie Groningen (februari 2021) is opgenomen. Gelet hierop moet het groepsrisico worden verantwoord.
Vaarweg Van Starkenborghkanaal
Het invloedsgebied van deze vaarweg is 1070 meter. Het plangebied bevindt zich daarom binnen het invloedsgebied van deze transportroute. Op grond van het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) dient uitsluitend rekening te worden gehouden met het groepsrisico. De PAG-zone (vrijwaringszone Barro) reikt daarentegen niet tot het plangebied.
Aardgastransportleiding N-505-41
Aan de westkant van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding N-505-41 van de Gasunie. Het betreft een aardgasleiding met een maximale werkdruk van 40 bar en een diameter van 6 inch. Ten aanzien van een dergelijke buisleiding geldt een inventarisatieafstand van 70 meter. Het plangebied ligt echter op minimaal 300 meter afstand tot de buisleiding. Daarom is deze buisleiding niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
De Omgevingsdienst Groningen heeft een extern veiligheidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het berekende groepsrisico van het Van Starkenborghkanaal en de provinciale weg N355 in relatie tot de invulling van De Oostergast te Zuidhorn met 240 woningen. Hiervoor is het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van risicovolle transportassen beoordeeld. De belangrijkste constateringen en te nemen maatregelen voor de verantwoording van het groepsrisico kunnen als volgt worden samengevat:
- Het Van Starkenborghkanaal kent ter hoogte van het plangebied, volgens het Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 0 meter. De afstand van het Van Starkenborghkanaal tot de plangrens van De Oostergast te Zuidhorn bedraagt circa 150 meter. De plaatsgebonden risicocontour reikt niet tot het plangebied. Hierdoor is dit aspect niet relevant;
- Het Van Starkenborghkanaal is gelegen op een afstand van circa 150 meter tot de plangrens van De Oostergast te Zuidhorn. Het Van Starkenborghkanaal heeft een vrijwaringszone van 25 meter. De vrijwaringszone van het Van Starkenborghkanaal reikt niet tot over het plangebied;
- Het Van Starkenborghkanaal heeft een invloedsgebied van 1070 meter en ligt over het plangebied;
- In de Omgevingsverordening is de provinciale weg N355 niet opgenomen als zijnde een weg met een veiligheidszone 1 provinciale wegen (PRmax) buiten de weg. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico;
- De provinciale weg N55 is gelegen op een afstand van 160 meter afstand van het plangebied. De veiligheidszone 3 transport van de provinciale weg N355 reikt niet tot in het plangebied. Hierdoor is dit aspect niet relevant;
- Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N355 geldt een veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen van 355 meter. De veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen voor de provinciale weg N355 is gelegen over het plangebied.
Groepsrisico
- Het berekende groepsrisico van het Van Starkenborghkanaal in de huidige en in de toekomstige situatie is gelegen onder de oriënterende waarde;
- Het berekende groepsrisico van de provinciale weg N355 in de huidige en in de toekomstige situatie is gelegen onder de oriënterende waarde.
Beknopte verantwoording Groepsrisico
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van het Van Starkenborghkanaal en het veiligheidszone 2 invloedsgebied van de N355 dient op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt in dit geval in aan de zuidzijde begrensd door het bestaande deel van de wijk Oostergast. Via dit deel wordt de nieuwe woonwijk ontsloten. In oostelijke richting kan via De Noorderlicht worden aangesloten op de N355, in westelijke richting wordt aangesloten op de Rijksstraatweg, via welke in zowel noordelijke als zuidelijke richting gevlucht kan worden. Hiermee is er altijd de mogelijkheid om van de bron af te vluchten. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Zelfredzaamheid
Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied van een risicobron, om zichzelf in veiligheid te brengen indien een ramp of een zwaar ongeval plaatsvindt.
Belangrijk aspect hierbij is, dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door te vluchten of te schuilen. De mate van zelfredzaamheid in het rampgebied is bepalend voor de omvang van de hulpverlening tijdens een ramp of een zwaar ongeval. Om de zelfredzaamheid van de aanwezige personen te beoordelen, worden de volgende aspecten beoordeeld:
- zelfredzaam vermogen;
- ontvluchtingsmogelijkheden;
- alarmeringsmogelijkheden.
Er wordt in dit geval uitgegaan van het feit dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem 'Hartveilig Wonen' gehanteerd worden waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance.
5.8 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. De gasleiding ter plaatse van de Rijksstraatweg ligt buiten het plangebied en hoeft in dit plan niet te worden voorzien van een dubbelbestemming. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Afgezien van hetgeen eerder in deze toelichting is geschreven, zijn er voor wat betreft het aspect cultuurhistorie geen bijzonderheden voor de planontwikkeling.
Onderzoek archeologie en conclusie
Voor wat betreft archeologie is het plangebied op basis van een inventariserend onderzoek op één deelgebied na vrijgegeven. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 12. Daarna is nog een onderzoek uitgevoerd, met inbegrip van het plangebied, namelijk met een booronderzoek. Hierbij zijn in het plangebied zelf geen archeologische waarden aangetroffen. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 13. Wel is geadviseerd om nog verder onderzoek te doen naar eventuele resten van een dijk aan de uiterste oostrand. Na overleg met de archeologie deskundige van Libau is geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig is. Op de hoogtekaart is geen dijktracé meer te herkennen en bij de aanleg van Oostergast is op deze plek een brede watergang gegraven. Op basis daarvan is er ook geen reden om binnen het plangebied een dubbelbestemming archeologie op te nemen.
Archeologie is in het verleden voldoende onderzocht en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.10 Vormvrije M.e.r. Beoordeling
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van circa 240 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. De vormvrije m.e.r. beoordeling is opgenomen als Bijlage 11.
Conclusie
Bij besluit van het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat geen MER nodig is. Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt, dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. In de voorafgaande hoofdstukken van deze toelichting zijn de planuitgangspunten voor het op te stellen Chw bestemmingsplan weergegeven. Deze uitgangspunten zijn (juridisch) vertaald naar het Chw bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de doorvertaling van de plantoelichting naar planregels met de verbeelding verwoord.
Voor het plangebied van de betreffende fase van de Oostergast is sprake van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte in het kader van artikel 7c van het Besluit Uitvoering Crisis- en Herstelwet. De formele naam hiervoor is Chw bestemmingsplan. Door de pilotstatus kan worden afgeweken van de standaarden. Er is zoveel mogelijk aangesloten op de RO-standaarden 2012, op onderdelen is hiervan afgeweken. Qua opzet van de verbeelding is ervoor gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten op de geldende standaarden en de vigerende bestemmingsplannen voor de Oostergast.
6.2 Verbrede Reikwijdte, Beleidsregel
De invulling van het woongebied van de Oostergast vindt in dit Chw bestemmingsplan de facto plaats op basis van de Beleidsregel Kwalitatief beoordelingskader. Een hoofdgebouw, een bijgebouw, een aan- en uitbouw en een erfafscheiding moet (qua vormgeving, maatvoering en situering) passen in het gewenste straat- en bebouwingsbeeld van het plangebied Oostergast fase 2D-a noord en 3a (artikel 6.2.2). Het gewenste beeld is (per deelgebied) vastgelegd in het stedenbouwkundig plan.
In de planregels is in de eerste plaats aangegeven welke onderdelen "hard" in het Chw bestemmingsplan worden geregeld en welke onderdelen zich lenen voor een open norm in het Chw bestemmingsplan met een nadere invulling in de beleidsregel. Zo wordt de openbare ruimte geregeld in het Chw bestemmingsplan en niet in de beleidsregel. Hiervoor zijn in het Chw bestemmingsplan de bestemmingen Groen, Verkeer en Water opgenomen. Voor de woningen en de appartementengebouwen zijn de bouwhoogtes in de regels van het Chw bestemmingsplan opgenomen, de goothoogtes in de beleidsregels.
In de beleidsregels wordt onderscheid gemaakt in de diverse deelgebieden voor de ontwikkeling, zie ook Hoofdstuk 3 Ontwikkeling. Ook is een aantal reguliere regels opgenomen. De reguliere regels gelden voor alle gebieden en vormen de basiskwaliteit voor het gebied. In de diverse deelgebieden worden extra regels gesteld die bovenop de reguliere regels gelden.
De beleidsregels zijn onderverdeeld in regels en richtlijnen. De regels zijn verplicht om te volgen, deze borgen de basiskwaliteit. Van de richtlijnen mag - gemotiveerd - worden afgeweken. Voor de meeste onderdelen zijn zowel regels als richtlijnen opgenomen. Enkele onderdelen bevatten alleen regels, andere alleen richtlijnen.
6.3 Regels, Bestemmingen
De regels starten met een opsomming van gebruikte Begrippen in het Chw bestemmingsplan en afspraken over de Wijze van meten. Hiermee wordt grotendeels aangesloten bij de regeling in de vigerende bestemmingsplannen voor de woonwijk.
Het bestemmingsplan kent de volgende inhoudelijke bestemmingen: Groen, Verkeer, Water en Woongebied. De eerste drie genoemde bestemmingen die het openbare gebied regelen zijn qua inhoud en regeling vrijwel gelijk aan de betreffende bestemmingen in het geldende bestemmingsplan voor de laatste uitbreidingsfase van De Oostergast.
De bestemming Groen is bestemd voor het structurele openbare groen in de wijk. De bestemming sluit aan bij de groenbestemming uit de eerdere fasen. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Erfafscheidingen zijn wel toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 1 meter. Overige bouwwerken zijn toegestaan tot 5 meter. Binnen het structurele groen mogen in beginsel geen parkeervoorzieningen worden aangelegd.
Wegen, straten en paden zijn toegestaan binnen de bestemming Verkeer. Tevens zijn parkeervoorzieningen toegestaan binnen deze bestemming. Er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd voor de geleiding, beveiliging en de regeling van het verkeer. Voorbeelden zijn lichtmasten, verkeersborden, brug reling e.d.. De rijbaan bestaat uit ten hoogte twee rijstroken.
Het openbaar water is geregeld in de bestemming Water. Gebouwen zijn niet toegestaan in deze bestemming. Er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd zoals bruggen, duikers en/of dammen tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.
De woningen worden gebouwd in de ontwikkelingsvelden en voorzien van de bestemming Woongebied. Binnen deze bestemming zijn woningen en parkeervoorzieningen toegestaan. Ondergeschikt aan de bestemming Woongebied zijn onder andere groenvoorzieningen, water en wegen en paden mogelijk. In deze bestemming zijn bouwregels opgenomen die voor alle woningen gelden. Voor het deelgebied Oostervaart is een specifieke aanduiding 'vrijstaand' opgenomen. Binnen dit deelgebied zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan.
De regels voor overkappingen gelden voor alle woningen. Overkappingen zijn maximaal 3,5 meter hoog en hebben een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 25 vierkante meter. Overige bouwwerken zijn toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 1 vierkante meter en hebben een maximale bouwhoogte van 5 meter.
Voor de bouwregels die voor hoofdgebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en erfafscheidingen gelden is een beleidsregel opgenomen. In de beleidsregel wordt onderscheid gemaakt in deelgebieden: Regulier, Strandeiland, Dorpsweide, Lint van Sebastopol, Fruitbomenpad en Oostervaart. Binnen deze deelgebieden zijn regels en richtlijnen opgenomen. De regels zijn verplicht om te volgen en borgen de basiskwaliteit. Een voorbeeld van een regel is dat een bepaalde minimale of maximale goothoogte geldt. Van richtlijnen mag - gemotiveerd - worden afgeweken. Een richtlijn is bijvoorbeeld dat zonnepanelen een eenduidig gesloten vlak vormen en zorgen voor een rustig straatbeeld.
Het werken met open normen en beleidsregels biedt flexibiliteit in De Oostergast. De open norm in het bestemmingsplan is langer houdbaar, de invulling van de beleidsregel kan eenvoudiger worden aangepast. Hiermee kan sneller worden ingespeeld op maatschappelijke behoeften en ontwikkelingen. Op voorhand is immers niet altijd goed in te schatten welke ontwikkelingen waar komen.
De regels eindigen in Hoofdstuk 3 en 4 met een aantal algemene regels en een overgangsregeling en slotbepaling. In de algemene regels is onder meer een bepaling over het realiseren van voldoende parkeergelegenheid opgenomen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
De economische uitvoerbaarheid van het Chw bestemmingsplan moet aangetoond worden. Bepalend daarbij zijn de grondexploitatieregeling en de financiële haalbaarheid van de ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt. In het onderhavige geval beschikt de gemeente over het eigendom van een deel van de gronden, het andere deel is in eigendom van particulieren, die gekozen hebben voor zelfrealisatie.
7.2 Kostenverhaal
Wettelijke verplichting voor het opstellen van een exploitatieplan
Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:
- a. het verhaal van kosten van grondexploitatie niet anderszins is verzekerd;
- b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°, respectievelijk 5° Wro noodzakelijk is;
- c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, respectievelijk b, c of d Wro noodzakelijk is.
Voor de ontwikkeling van fase 3a is op 29 oktober 2022 een anterieure overeenkomst gesloten met de grondeigenaar/ontwikkelaar. Hiermee is het kostenverhaal voldoende verzekerd en is geen exploitatieplan noodzakelijk. Het kostenverhaal voor fase 2da-noord vindt plaats via de uitgifte van bouwkavels. De betreffende gronden zijn eigendom van de gemeente.
Doorschuiven van de wettelijke verplichting voor het opstellen van een exploitatieplan
Om te kunnen anticiperen (en te experimenteren) met de mogelijkheden van de Omgevingswet is op basis van artikel 7c, lid 10, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de mogelijkheid voor de gemeente gecreëerd om het opstellen van een exploitatieplan uit te stellen tot het moment van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor het kostenverhaal niet anderszins verzekerd is. Dit betekent dat er bij de vaststelling van het Chw bestemmingsplan geen exploitatieplan behoeft te zijn. Dat moment mag worden uitgesteld/doorgeschoven naar het moment van de afgifte van de eerste omgevingsvergunning, indien er op het moment van aanvraag omgevingsvergunning geen anterieure overeenkomst is gesloten met de betreffende grondeigenaar. Voor dit Chw bestemmingsplan wordt geen gebruik gemaakt van deze 'doorschuif-faciliteit'.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voorontwerp bestemmingsplan
in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan ter advisering aan de provincie Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest voorgelegd.
Het waterschap heeft kenbaar gemaakt geen zienswijze in te dienen.
Met het waterschap is afgesproken dat zij nauw wordt betrokken bij de detailuitwerking over de water- en rioleringsaspecten.
De provincie heeft op een aantal punten reactie gegeven. De tekst van overlegreactie en de gemeentelijke reactie daarop is opgenomen als Bijlage 15.
Ontwerp bestemmingsplan
Het ontwerp Chw bestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerp plan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd en naar overlegpartners gestuurd. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid is binnen de daartoe gestelde termijn geen gebruik gemaakt. Het Waterschap Noorderzijlvest en de provincie Groningen hebben per mail aan de gemeente aangegeven geen zienswijze in te dienen.
Vaststelling Chw bestemmingsplan
Er is een aantal wijzigingen in het vast te stellen plan doorgevoerd.
Het gaat om de volgende wijzigingen:
- het stedenbouwkundig plan is op enkele onderdelen aangepast
- er is een nieuwe stikstofberekening uitgevoerd waarbij ook de aanlegfase is meegenomen
- enkele tekstuele wijzigingen in de toelichting zijn doorgevoerd
- de verbeelding is aangepast in die zin dat de aansluiting op de kruising met De Nieuwe Gast is opgenomen in het plangebied van dit plan. Dit betreft een ambtshalve wijziging van het juridische deel van het plan.
De Beleidsregel Kwalitatief beoordelingskader is ook op enkele onderdelen aangepast.
Het Chw bestemmingsplan is op 22 februari 2023 door de gemeenteraad vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt plaats na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
Bijlage 1 Voorbeeldlijst Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 1 Voorbeeldlijst aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 2 Kavelkaart Behorend Bij Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 2 Kavelkaart behorend bij Stedenbouwkundig plan
Bijlage 3 Motivering Ladderonderbouwing
Bijlage 3 Motivering ladderonderbouwing
Bijlage 4 Actualisering Bodemonderzoek
Bijlage 4 Actualisering bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend Nader (Water)bodemonderzoek En Onderzoek Asbest
Bijlage 5 Verkennend nader (water)bodemonderzoek en onderzoek asbest
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek
Bijlage 7 Memo Stikstofonderzoek
Bijlage 7 Memo stikstofonderzoek
Bijlage 8 Berekening Wateropgave Oostergast
Bijlage 8 Berekening wateropgave Oostergast
Bijlage 9 Ecologische Quickscan
Bijlage 9 Ecologische QuickScan
Bijlage 10 Advies Externe Veiligheid Omgevingsdienst Groningen
Bijlage 10 Advies externe veiligheid Omgevingsdienst Groningen
Bijlage 11 Vormvrije M.e.r Beoordeling
Bijlage 11 Vormvrije m.e.r beoordeling
Bijlage 12 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 12 Archeologisch onderzoek
Bijlage 13 Archeologisch Booronderzoek
Bijlage 13 Archeologisch booronderzoek
Bijlage 14 Begrenzing Aanwijzing Experiment Crisis- En Herstelwet
Bijlage 14 Begrenzing aanwijzing experiment Crisis- en herstelwet
Bijlage 15 Overlegreactie Provincie Groningen
In deze bijlage is de overlegreactie opgenomen en in schuingedrukte tekst voorzien van de gemeentelijke reactie.
Het kader voor de beoordeling van bestemmingsplannen is de provinciale Omgevingsvisie en de in de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 (hierna: omgevingsverordening) opgenomen instructieregels. Deze regels hebben tot doel om de doorwerking van het provinciaal beleid in gemeentelijke ruimtelijke besluiten te borgen.
De woonwijk 'De Oostergast' bevindt zich aan de oostzijde van Zuidhorn. De wijk is volop in ontwikkeling en wordt in fasen aangelegd. De uitbreiding van de wijk is nu aan een volgende fase toe. In deze fase worden circa 240 woningen gebouwd. Dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte legt deze ontwikkelingsfase (2D-a noord en 3a) juridisch planologisch vast en vervangt daarmee het vigerende bestemmingsplan.
Het voorontwerp geeft de provincie aanleiding het volgende op te merken.
Provinciaal beleid
In paragraaf 4.3 van de toelichting wordt opgemerkt dat het voorliggende plangebied vanwege het huidige agrarische gebruik tot het buitengebied is gerekend (zie figuur 4.1) en daarom een wijziging van de grens van het buitengebied dient te worden aangevraagd. Op grond van artikel 2.13.1 van de Omgevingsverordening is het verbod van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied niet van toepassing - zoals in dit geval - op een stedelijke ontwikkeling die aansluit op het bestaand stedelijk gebied, op voorwaarde dat in de plantoelichting is aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen (vgl. ladder voor duurzame verstedelijking). Het plan voldoet hieraan. Voor deze ontwikkeling is dan ook geen wijziging van de grens mogelijk en noodzakelijk.
Onder het kopje provinciaal beleid staat dat de woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt. Het plangebied bevindt zich in Zuidhorn en daarmee in de regio Groningen-Assen. De regionale afspraken waarnaar verwezen moet worden zijn de regionale planningslijsten voor woningbouw van de regio Groningen-Assen, zoals aangegeven in artikel 2.15.1, derde lid, onder b (Woningbouw) van de Omgevingsverordening. Vervolgens moet aangegeven worden dat de voorliggende plannen hier binnen passen. Ik verzoek u de toelichting op dit punt aan te vullen.
De tekst in paragraaf 4.3 van de toelichting is op deze punten aangepast.
Bodem
Volgens paragraaf 5.1 van de toelichting blijkt op basis van een vooronderzoek dat er op bepaalde verdachte deellocaties een bodemonderzoek uitgevoerd moet worden voordat de gronden voor woningbouw in gebruik kunnen worden genomen. Dat onderzoek is inmiddels in werking gezet. Ik adviseer u het bodemonderzoek en de uitkomsten daarvan te zijner tijd aan het plan toe te voegen.
Het onderzoek is inmiddels afgerond en als Bijlage 5 bij de toelichting opgenomen. Een samenvatting van de uitkomsten en conclusies van dat onderzoek is in hoofdstuk 5.1 van de toelichting opgenomen.
Externe veiligheid
Ik adviseer u het advies van de Omgevingsdienst, zoals genoemd in het plan, als bijlage op te nemen. Deze ontbreekt nog.
Het advies van de Omgevingsdienst Groningen van 25 november 2021 is opgenomen als Bijlage 10 bij de toelichting.
Wet natuurbescherming
Gebiedsbescherming
In de toelichting wordt gerefereerd aan de per 1 juli 2021 in werking getreden Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het bijbehorende besluit.
De Wsn regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als
gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden. De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn). Over de juridische houdbaarheid van de bouwvrijstelling lopen beroepen waarover binnenkort een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt verwacht. Het is wellicht aan te raden dat, zeker bij grotere woningbouwprojecten, wel een Aerius-berekening wordt gemaakt van de door de bouwactiviteiten veroorzaakte stikstofdepositie op N2000-gebieden.
De stikstofdepositie wordt ook berekend voor de aanlegfase.
Soortenbescherming
In paragraaf 5.3 wordt terecht een lijst met vrijgestelde soorten van een aantal specifieke genoemde verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming genoemd. Op 18 februari 2022 is de Actualisatie Omgevingsverordening provincie Groningen 2021 in werking getreden en de lijst bijgewerkt. Op grond daarvan zijn haas, hermelijn en bunzing binnen de provincie Groningen inmiddels niet langer vrijgesteld. Ik verzoek u de toelichting op dit punt aan te passen. Voor het bestemmingsplan is een ecologisch onderzoek (quickscan) uitgevoerd. Voor de soorten haas, bunzing en hermelijn dient het onderzoek te worden aangevuld.
De provincie Groningen hanteert geen (vaste) lijst met nesten die jaarrond beschermd zijn. Het is geen probleem als deze lijst benoemd wordt en als uitgangspunt gebruikt wordt. Er kunnen echter meer vogelsoorten onder deze categorie vallen waardoor de provincie geen strikte lijst hanteert, zoals het geval bij de kwetsbare akker- en weidevogels. Dit dient per situatie bekeken te worden. Zijn er vogelsoorten aanwezig of te verwachten waarvan de gunstige staat van instandhouding in het geding komt door de ontwikkeling? Is een betreffend nest essentieel of niet? Zijn er alternatieven? Is een Wnb-ontheffing aan de orde? Dit dient goed in het rapport te worden onderbouwd en staat los van ons beleid, zoals leefgebied weidevogels en akkervogels. Initiatiefnemer dient in overleg met het ecologisch adviesbureau opnieuw te kijken naar de mogelijk aanwezige vogelsoorten en broedsels en in het licht van het bovenstaande opnieuw te bepalen welke vogelnesten als beschermd moeten worden aangewezen. Voor eventuele vragen kan contact worden opgenomen met Natuurbeschermingswet@provinciegroningen.nl.
De toelichting wordt op de genoemde punten aangepast en de quickscan wordt voor de genoemde soorten aangevuld.
Open normen
Volgens de toelichting biedt het werken met open normen en beleidsregels flexibiliteit in De Oostergast. De open norm in het bestemmingsplan is langer houdbaar, de invulling van de beleidsregel kan eenvoudiger worden aangepast. Hiermee kan sneller worden ingespeeld op maatschappelijke behoeften en ontwikkelingen. Op voorhand is immers niet altijd goed in te schatten welke ontwikkelingen waar komen. Dit is op zich een terechte constatering, maar daarbij zal wel rekening dienen te worden gehouden met het volgende. In 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak zich inmiddels verschillende keren gebogen over kwesties in bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte. In de uitspraak van 27 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2388) over het Omgevingsplan Belvédère van de gemeente Maastricht heeft de Afdeling bestuursrechtspraak vanwege het rechtszekerheidsbeginsel b.v. beperkingen gesteld aan de mogelijkheden om in een planregel een koppeling te leggen met beleidsregels (zie o.a. overwegingen 9.4. en 9.5 hieronder). De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in deze uitspraak overwogen dat de planregel zelf voldoende concreet en objectief moet zijn begrensd. Of hieraan is voldaan, hangt af van de omstandigheden van het geval. Ook de uitspraak van 24 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2649) over het Omgevingsplan Binckhorst van de gemeente Den Haag ging onder meer over dit aspect. Uit de beschrijving in de toelichting kan niet worden opgemaakt in hoeverre de aanvaardbaarheid van de regeling is getoetst in het licht van de meest recente jurisprudentie op dit punt.
Voor de woningen en de appartementengebouwen zijn de bouwhoogtes in de regels van het Chw bestemmingsplan opgenomen, de goothoogtes in de beleidsregels. Hiermee zijn de regels voldoende concreet begrensd, de uitwerking van de andere aspecten vindt plaats via de beleidsregels. Met de regels voor de bouwhoogte is wel duidelijk dat niet hoger gebouwd mag worden.