Gaweg 12, Zuidhorn
Wijzigingsplan - Gemeente Westerkwartier
Vastgesteld op 09-03-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan:
Het wijzigingsplan 'Gaweg 12 in Zuidhorn' van de gemeente Westerkwartier.
1.2 wijzigingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1969.WZBG20HERG2-VA01 en de daarbij behorende bijlagen en toelichting.
1.3 Bestemmingsplan (moederplan)
Het 'bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn', vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zuidhorn op 12 april 2010 en het bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn (herziening) vastegesteld door de gemeenteraad van de gemeente Westerkwartier op 27 maart 2019.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
(Voor de leesbaarheid zijn de relevante regels uit het moederplan overgenomen. Indien de navolgende regels afwijken van de regels uit het moederplan, dan gelden de regels uit het moederplan)
Artikel 2 Dubbelbestemmingsregels
Op dit wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan van toepassing.
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven, met dien verstande dat:
- a. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
- b. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
- c. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik en voor bestaand agrarisch gebruik door derden;
- d. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik is toegestaan met een oppervlak van ten hoogste 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
- e. de woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
- f. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep met dien verstande dat:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van het hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
- 3. buitenopslag niet is toegestaan.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Waarde - Archeologie 5 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming ' Waarde - Archeologie 5 ' prevaleert.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin;
- b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in 4.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria;
- c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in 4.2.1 , indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 5 ' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 3 ' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
- b. de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 5 ' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 4 ' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
- c. de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 5 ' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Bebouwingsgrenzen
5.2 Geluidszones langs wegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:
- a. 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
- b. 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;
mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd of vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde, behoudens voor zover artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder van toepassing is.
5.3 Geluidszones langs spoorwegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 100 meter van de spoorlijn Leeuwarden-Groningen mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.
5.4 Reclamemasten
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen.
5.5 Lichtmasten
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat lichtmasten:
- a. niet mogen worden opgericht binnen een afstand van 100 m van de bestemming Natuur;
- b. een bouwhoogte mogen hebben van niet meer dan 6 m.
5.6 Vrijgekomen gebouwen
Vrijgekomen gebouwen die aan de oorspronkelijke functie zijn onttrokken en ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijgekomen gebouwen', mogen:
- a. niet worden vergroot;
- b. niet worden vervangen door nieuwe gebouwen, anders dan vervangende nieuwbouw.
Deze regel is niet van toepassing op karakteristieke en beeldbepalende gebouwen, voorzover die binnen dit bestemmingsplan zijn aangeduid en daarmee van specifieke regels zijn voorzien.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het uitvoeren van de in de Tabel aanlegvergunningen genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming of aanduiding in de tabel een "S" is vermeld;
- b. het uitvoeren van de in de Tabel aanlegvergunningen genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover deze de aan de gronden toegekende te behouden en/of te beschermen waarden onevenredig aantasten dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden onevenredig verkleinen;
- c. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor de opslag van hooibalen buiten de bestemming Agrarich - Agrarisch bedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
- e. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak, renbaan of menterrein, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
- f. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
- h. het gebruiken of laten gebruiken van boerderijkamers, recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor permanente bewoning;
- i. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- j. het gebruiken of laten gebruiken van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor bewoning door een ander huishouden dan het huishouden dat de woning bewoond;
- k. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het plaatsen van zonnepanelen anders dan op daken van bouwwerken;
- l. Het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor nieuwe houtteelt, de aanleg van nieuw bos en/of boomgaarden.
6.2 Toegestaan gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend:
- a. het uitvoeren van de in de Tabel aanlegvergunningengenoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming of aanduiding in de tabel een "T" is vermeld;
- b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist en deze is verleend;
- c. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen;
- d. het tijdelijk gebruiken van de gronden voor doorloopstallen;
- e. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
- 1. leidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen of een rechtsopvolger van toepassing is,
- 2. hoogspanningsleidingen;
- 3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer;
- f. het gebruiken van een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, door een derde voor bewoning zolang de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een opvolgende wet bepaalt dat een bedrijfswoning (voorheen) behorend tot een landbouwinrichting wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting.
6.3 Afstemmingsregel
Indien in de Tabel aanlegvergunningen voor bepaalde gronden een "S" en/of een "A" en/of een "T" zijn vermeld, geldt dat het meeste belang wordt toegekend aan respectievelijk de "S", de "A" en de "T".
6.4 Afwegingskader aanlegvergunning
De uitvoering van de in Tabel aanlegvergunningen genoemde aanlegvergunningplichtige werken en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig (kunnen) worden verkleind.
6.5 Onderzoek archeologie
Indien bodembewerkingen dieper dan 0,4 m plaatsvinden over een oppervlakte van meer dan 100 m2, dient uit archeologisch onderzoek te zijn gebleken dat daartegen uit oogpunt van bescherming van eventueel voorkomende archeologische waarde geen bezwaar bestaat.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijkingsbevoegdheid
7.2 Afwegingskader afwijking
Artikel 8 Algemene Procedureregels
8.1 Afwijking en nadere eisen
Bij de gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid en de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing;
- a. het voornemen tot afwijken dan wel tot het stellen van nadere eisen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking bevat de mededeling dat belanghebbenden schriftelijk hun zienswijzen kunnen indienen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
9.2 Verwijzing naar adressen
De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze op de plankaart zijn terug te vinden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Bouwwerken
10.2 Gebruik
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Gaweg 12, Zuidhorn' van de gemeente Westerkwartier.
Bijlage
Bijlage 1 Tabel Aanlegvergunningen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemers zijn sinds circa 10 jaar eigenaar van het perceel aan de Gaweg 12 in Zuidhorn. De locatie Gaweg 12 valt onder het bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn en kent daarin de bestemming 'Bedrijf', de functieaanduiding 'bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 5'.
Initiatiefnemers hebben op 18 juli 2019 schriftelijk aan de gemeente verzocht om (planologisch) medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemming van het perceel naar de bestemming 'Wonen'.
Met het wijzigen van de bedrijvenbestemming in de bestemming 'Wonen' wordt de ruimtelijke impact van het perceel op de omgeving minder. Dit vindt de gemeente een ruimtelijke verbetering.
De naburige agrarische bedrijfspercelen liggen op meer dan 100 meter. De woonfunctie doet daarmee geen afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van naburige percelen. Ook op grond van uitkomst van de evenredige belangenafweging is de gemeente bereid toepassing geven aan de bevoegdheid uit het bestemmingsplan waarmee de bestemming kan worden gewijzigd naar 'Wonen'.
Op basis van de beoordeling van de conceptaanvraag heeft de gemeente initiatiefnemers laten weten dat zij een officiële aanvraag voor een wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen indienen. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de uitvoering van de wijzigingsprocedure.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Westerkwartier ten westen van het dorp Zuidhorn aan een doodlopende weg. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. De begrenzing van het plangebied betreft de voormalige bedrijfskavel (zie de rechter afbeelding).
Figuur 1: ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt op dit moment het 'bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn', vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zuidhorn op 12 april 2010. Daarnaast stelde de gemeente Westerkwartier op 27 maart 2019 het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidhorn (herziening)' vast. Dit bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk en opgenomen in een geconsolideerde versie; nader te noemen 'Bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn'.
In bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn heeft de locatie de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 5'.
De voor ' Bedrijf ' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, opslag en installaties, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde-, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:
- a. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan als genoemd in de Bijlage 2 Bedrijvenlijst ;
- b. detailhandel niet is toegestaan;
- c. in afwijking van het bepaalde onder a en b ter plaatse van de aanduiding ' bedrijf' op de volgende adressen tevens de volgende bedrijfsactiviteiten en detailhandel zijn toegestaan.
Op basis van de aanduiding 'bedrijf' was op het perceel aan de Gaweg 12 een seksinrichting toegestaan.
De voor ' Waarde - Archeologie 5 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming ' Waarde - Archeologie 5 ' prevaleert.
In de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn (artikel 9.6) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Hieraan zijn de volgende voorwaarden gekoppeld:
- a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
- b. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.
De gewenste situatie kan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt via deze wijzigingsbevoegdheid.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven en wordt het plan getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Het laatste hoofdstuk gaat in op maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Op het perceel aan de Gaweg 12 in Zuidhorn is een voormalig bedrijf aanwezig. Hierop staat het hoofdgebouw en enkele bijgebouwen. Het perceel ligt op enige afstand van de Gaweg aan een onverhard pad. Zie voor een impressie van de woning / hoofdgebouw de navolgende foto's.
Figuur 2: hoofdgebouw (foto genomen in noordoostelijke richting)
Figuur 3: hoofdgebouw (foto genomen in zuidwestelijke richting)
Op het perceel zijn verder een aantal ondergeschikte bijgebouwen aanwezig. Rondom het perceel is opgaand groen aanwezig waardoor de bebouwing landschappelijk is ingepast.
Het hoofdgebouw wordt niet meer bedrijfsmatig gebruikt. Het gebouw is in z'n geheel in gebruik voor woondoeleinden.
Het is de bedoeling dat het perceel een woonbestemming krijgt die recht doet aan het huidig gebruik en de bebouwing.
Het perceel blijft na de wijziging intact. Er vindt dan ook geen afbreuk van het landschap plaats. De landschappelijke kenmerken van het erf blijven in tact.
2.2 Toetsing Aan Wijzigingsvoorwaarden
Toetsing wijzigingscriteria artikel 9, lid 6, sub 2 onder a en b
Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 9 van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn (herziening). Hiermee wordt de bestemming gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. De toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid vindt onderstaand plaats.
artikel 9.6.2 | voorwaarde | toetsing |
onder a | De woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoningen in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn; | Voldoet. De woonfunctie vindt alleen plaats in de voormalige bedrijfswoning en de aangebouwde ruimte. Er is in totaal 1 woning aanwezig. |
onder b | De landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast. | Voldoet. De landschappelijke kenmerken (het bestaande groen) blijven onaangetast. |
Het plan voldoet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden.
2.3 Toetsing Aan Afwegingskader Wijziging
In artikel 48.2 van het bestemmingsplan Buitengebied (herziening) is het afwegingskader opgenomen waaraan wijzigingsplannen worden getoetst om te waarborgen dat er een evenredige belangenafweging plaats vindt.
De toetsing van de aspecten die bij de afweging betrokken dienen te worden (artikel 48.2.1 a t/m g) vindt in de onderstaande tabel plaats.
Artikel 48.2.1 | voorwaarde | toetsing |
onder a | de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad. | Op het perceel ligt een archeologische waarde (Waarde- archeologie 5). Deze waarde wordt niet aangetast omdat er geen ingrepen in de bodem zullen plaatsvinden als gevolg van het wijzigingsplan. Zie ook paragraaf 4.6. |
onder b | de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad. | Als gevolg van het plan worden de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden niet geschaad. Ten opzichte van het gebruik van het perceel als seksinrichting zal de uitstraling van het gebruik van het perceel op de omgeving juist afnemen. Bedrijven in de omgeving worden door de bestemmingswijziging niet geschaad in hun belangen omdat de bedrijfspercelen op meer dan 100 meter afstand liggen. Zie ook paragraaf 4.1. |
onder c | de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie. | De uitvoerbaaheid van het plan voor de verschillende aspecten is in hoofdstuk 4 aangetoond. |
onder d | de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond. | Rondom het perceel is reeds opgaand groen aanwezig. Dit groen blijft gehandhaafd waarmee de landschappelijk inpassing blijvend is gewaarborgd. |
onder e | de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur. | Het plan heeft ten opzichte van het gebruik van het perceel als seksinrichting juist een afname van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg. Wat betreft de verkeerssituatie heeft het plan juist een positief effect. |
onder f | de mate waarin het woon- en leefklimaat van omwonenden kan worden geschaad. | Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt niet geschaad. |
onder g | de mate waarin de nachtelijke lichtuitstraling wordt beïnvloed. | Het plan heeft geen invloed op de nachtelijke lichtuitstraling. |
Op basis van de voorgaande toetsing kan worden gesteld dat er geen waarden in het geding zijn, de belangen van omwonenden niet worden geschaad, het plan uitvoerbaar is, de landschappelijke inpassing is gewaarborgd, de verkeerssituatie niet negatief wordt beinvloed, het woon- en leefklimaat van omwonenden niet wordt aangetatst en het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de nachtelijke lichtuitstraling.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan. Hierbij komt het provinciaal en het gemeentelijk beleid aan bod. Dit beleid is afgestemd op het Rijksbeleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening. Gezien het abstractieniveau wordt het in dit kader dan ook niet noodzakelijk geacht apart aandacht te besteden aan het Rijksbeleid.
3.1 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie 2016-2020 en Omgevingsverordening
Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016 -2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'. Voor de ontwikkeling van de woning zijn de thema 'ruimte' en 'natuur en landschap' met de daar bijbehorende belangen 'ruimtelijke kwaliteit' en 'beschermen landschap en cultureel erfgoed' van belang.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Onderhavig plangebied ligt in het buitengebied.
Door verschillende oorzaken verliezen (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun oorspronkelijke functie. Nieuwe functies (bijvoorbeeld wonen) in deze gebouwen kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en de economie van het platteland, aan het behoud van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. Een toevoeging aan het aantal woningen moet passen in een in regionaal verband opgestelde woonvisie van een gemeente (zie paragraaf 3.2).
Artikel 2.13.2 Gebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied
In afwijking van artikel 2.13.1 (= nieuwvestiging of uitbreiding van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies) kan een bestemmingsplan voorzien in hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, op voorwaarde dat daarbij regels worden gesteld aan het gebruik van de vrijgekomen gebouwen en het daarbij behorende erf die er in ieder geval toe strekken dat:
- a. de functie wonen slechts is toegestaan:
- 1. in het hoofdgebouw;
- 2. in een bij het hoofdgebouw behorend karakteristiek gebouw;
mits het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1;
- b. bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot activiteiten die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn;
- c. de mogelijkheid van opslag van materialen en goederen op het erf wordt beperkt;
- d. de mogelijkheid voor het uitoefenen van detailhandel wordt beperkt.
Toetsing plan aan artikel 2.13.2. van de POV
Uit historische kaarten valt op te maken dat sinds 1909 een gebouw op dit perceel aanwezig is. In het (gemeentelijke) archief is niet te achterhalen wat de oorspronkelijke bestemming van dit gebouw is geweest ten tijde van de oprichting van het pand. Gezien de invulling van het buitengebied in de begin jaren van de vorige eeuw is het aannemelijk dat het destijds ging om het oprichten van een boerderijtje. Zeker is dat sinds de jaren zestig sprake is geweest van een seksinrichting op dit perceel. Hiervan uitgaande is aanvankelijk sprake geweest van agrarische activiteiten die later zijn overgegaan in bedrijfsactiviteiten. In beide gevallen is sprake van voormalige bebouwing in het buitengebied.
Beschermen landschap en cultureel erfgoed
Hoofdstuk 15 van de omgevingsvisie gaat in op het beschermen van de landschappelijke kwaliteiten en het cultureel erfgoed.
De provincie heeft het landschap opgedeeld in zeven verschillende deelgebieden. Elk deelgebied heeft zijn eigen kwaliteiten die behouden dan wel versterkt dienen te worden. Onderhavig plangebied maakt deel uit van het grootschalig open landschap van het deelgebied Zuidelijk Westerkwartier. Het Zuidelijk Westerkwartier kent een afwisseling van besloten parallelle zandruggen en open veengebieden. Op de zandruggen liggen langgerekte wegdorpen met haaks daarop de houtsingels als kavelgrenzen.
Afdeling 2.28 stelt regels voor het houtsingelgebied ter bescherming van de houtsingelstructuur, de pingoruïnes en de herkenbare verkaveling. In paragraaf 4.6 is beschreven dat de ontwikkeling geen invloed op de desbetreffende kenmerken van het houtsingelgebied heeft.
Conclusie
Vast is gesteld dat er sprake is van voormalige bebouwing in het buitengebied. In algemene gebruiksbepalingen van de regels is een verbod opgenomen voor de houtteelt, de aanleg van nieuw bos en/of boomgaarden. Hiermee wordt de opneheid van het landschap gewaarborgd. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie 2016-2020 en de Verordening van de provincie Groningen.
3.2 Gemeentelijk Beleid
Bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn
Het bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn van de gemeente Westerkwartier vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidhorn.
Het plangebied heeft hierin de bestemming 'bedrijf'. Onder voorwaarden wordt de mogelijkheid geboden voor een functiewijziging naar wonen. In hoofdstuk 2 is getoetst aan de voorwaarden die hiervoor gelden. Geconcludeerd is dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Er wordt dus aangesloten op de beleidsuitgangspunten uit het geldende bestemmingsplan.
Woonvisie Westerkwartier 2015-2020
De huidige woonvisie is op 21 april 2015 door de toenmalige gemeenten in het Westerkwartier vastgesteld. De Woonvisie Westerkwartier 2015-2020 schetst een perspectief voor het wonen in het Westerkwartier en bevat ambities, opgaven, acties en maatregelen om daar naar toe te werken.
Het doel van de woonvisie is niet om grote aantallen woningen te bouwen, maar om in de vraag te voorzien. In alle dorpen moet het mogelijk zijn om woonwensen te vervullen. Meestal zal dat binnen de bestaande woningvoorraad en woonomgeving gebeuren. Soms dienen zich kleinschalig initiatieven aan in dorpen, waarvan het voor iedereen duidelijk is dat zij toegevoegde waarde hebben voor het dorp. Hierbij kan gedacht worden aan het herbestemmen van een bedrijf in wonen.
Aansluitend bij de systematiek van de gemeentelijke basisadministraties (BAG) wordt geen onderscheid (meer) gemaakt tussen bedrijfswoningen en reguliere woningen, noch in zelfstandige en niet-zelfstandige woonruimte. Functiewijziging van een bedrijfswoning in het buitengebied in een reguliere woning en functiewijziging van een bedrijfswoning in het stedelijk gebied in een reguliere woning heeft in deze systematiek geen kwantitatieve gevolgen. Dat geldt ook voor functiewijziging van zelfstandige woonruimte in niet-zelfstandige woonruimte, en functiewijziging van niet-zelfstandige woonruimte in zelfstandige woonruimte.
De wijziging van een bedrijfswoning naar wonen heeft dus geen invloed op de gemeentelijke planlijst/nieuwbouwruimte en past om die reden in de gemeentelijke woonvisie.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid en wetgeving voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan.
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem "Bedrijven en milieuzonering" (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst.
In deze bedrijvenlijst zijn richtafstanden opgenomen die gelden tussen bedrijven en milieugevoelige functies, zoals woningen.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf is gelegen aan de Gaweg 10a in Zuidhorn, op een afstand van circa 100 meter uit de grens van het plangebied. Voor agrarische bedrijven is het aspect geur maatgevend in de richtafstand tussen gevoelige functies en bedrijvigheid.
Wet geurhinder en veehouderij
Van belang is dat door ontwikkelingen in het voorliggende plan geen belemmeringen ontstaan voor de omliggende (agrarische) bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven. Voor inrichtingen met vee die onder het Besluit Landbouw vallen gelden vaste afstanden. Hier wordt niet gerekend met geurbelastingen. De afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object bedraagt:
- a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
- b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Onderhavig perceel is gelegen buiten de bebouwde kom. Voor het aspect geur geldt derhalve een afstand van 50 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Geconcludeerd kan worden dat de agrarische bedrijven in de omgeving niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Bovendien kan worden gesteld dat ter plaatse van de woning van initiatiefnemers sprake is van een goed woon- en leefklimaat omdat aan de vaste afstand van 50 meter wordt voldaan.
Conclusie
Op het vlak van milieuzonering zijn er geen belemmeringen.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijke procedure dient gemotiveerd te worden dat de bestemming (functie) die met de gevraagde (plan) afwijking wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit.
In de huidige situatie vindt de woonfunctie (verblijfsruimten voor mensen) al plaats in het hoofdgebouw. Risico's voor de volksgezondheid zijn niet aan de orde, daar de woonfunctie in de bestaande leefruimte wordt gesitueerd. De bodem is daarom reeds geschikt voor het beoogde functiegebruik.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan verwacht.
4.3 Geluidhinder
Op grond van de Wet geluidhinder is langs wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde.
Het plangebied ligt in de geluidszone van de Gaweg . Hiervoor geldt een maximum snelheid van 60 km per uur. De weg heeft dus een geluidszone (250 meter) en het plangebied ligt hier binnen.
Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een woning bij een bedrijfsbestemming naar een (burger)woning. Geluidsgevoelige ruimten komen niet dichter op de weg te liggen dan in de huidige situatie.
Bovendien is de Gaweg een doodlopende weg met een lage verkeersintensiteit, voor alleen bestemmingsverkeer. Ook ligt de woning op grote afstand uit de Gaweg (circa 178 meter). Daarom kan worden aangenomen dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan. Overige wegen liggen op dusdanig afstand van het plangebied, dat deze akoestisch gezien ook niet relevant zijn.
Conclusie
Het aspect geluid wordt geen belemmering voor de wijzigingsprocedure.
4.4 Luchtkwaliteit
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
- het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied.
Onderhavige ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de luchtkwaliteit. ten opzichte van de situatie dat de locatie in werking was als een seksinrichting is het aantal verkeersbewegingen aanzienlijk afgenomen.
Omdat er slechts sprake is van een functiewijziging en er zeker geen toename is van het aantal verkeersbewegingen kan geconcludeerd worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
4.5 Externe Veiligheid
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 in werking getreden, daarbij hoort de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het Revi is in 2007 herzien, de afstanden met betrekking tot bestaande situaties zijn hierin verkleind ten opzichte van nieuwe situaties. Het besluit heeft gevolgen voor de ruimtelijke ordening en dus ook voor het bestemmingsplan. Bij het plannen van risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) in de omgeving van een risicovolle inrichting, moet op basis van het Bevi op bindende wijze rekening worden gehouden met de mogelijke invloed van die inrichting. Op grond van het besluit gelden bepaalde normeringafstanden tussen risicovolle en risicogevoelige functies.
Uit de risicokaart blijkt dat binnen het plangebied of in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Zie ook de onderstaande weergave van de kaart.
Figuur 4: Risicokaart
Verder blijkt uit de risicoanalyse dat in de directe nabijheid van het plangebied geen wegen aanwezig zijn waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Ook hoogspanningleidingen zijn in de directe nabijheid niet aanwezig. Wel ligt op circa 640 meter ten noorden van het plangebied een aardgastransportleidingen van de Gasunie. De buisleiding heeft een diameter van 8,62 inch en een werkdruk van 40 bar.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit wijzigingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.6 Archeologie En Cultuurhistorie
De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die gekoppeld is aan de Erfgoedwet.
Op grond van artikel 3.6.1 Bro dient in de toelichting van het ruimtelijk plan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
In het navolgende wordt aangegeven op welke wijze met de aspecten archeologie en cultuurhistorie rekening wordt gehouden.
4.6.1 Archeologie
Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem is de Erfgoedwet van toepassing. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Ter plaatse van het plangebied is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 5' van kracht.
Algemeen geldt ter plaatse van deze dubbelbestemming dat een archeologische toets uitgevoerd moet worden als er een omgevingsvergunning nodig is voor bouwactiviteiten met een grotere oppervlakte dan 1.000 m². In het plangebied worden geen bodemingreep voorgesteld. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het aspect 'archeologie' staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.6.2 Cultuurhistorie
Het plangebied ligt niet in een gebied met aangewezen cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren en kenmerken, met name de dichte houtsingels, van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Het plangebied ligt buiten het gebied dat is aangewezen als 'Houtsingel hoofdstructuur'. Zie de onderstaande figuur.
In het voorliggende plan is sprake van een functiewijziging waarbij de bestaande situatie niet wijzigt. Er rusten op het plangebied geen gebiedsaanduidingen die een relatie hebben met het behoud van cultuurhistorische waarden. Het plan heeft geen effect op deze waarden.
Figuur 5: Houtsingel hoofdstructuur (bron: provincie Groningen)
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet nabij Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde N2000 gebied 'Leekstermeergebied' ligt op circa 6,7 kilometer afstand. Ook ligt het plangebied niet nabij een NNN gebied. Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen kan worden gesteld dat dit wijzigingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft.
Figuur 6: Natura 2000 gebieden
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen er geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, verstoord worden. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
In het plangebied vinden geen fysieke werkzaamheden plaats (zoals het slopen van gebouwen, het kappen van bomen of het dempen van sloten) die gevolgen kunnen hebben voor beschermde soorten. Eventueel beschermde soorten in het plangebied worden daarom niet verstoord.
Tot slot zal de functiewijziging geen toename veroorzaken van de stikstofemissie. Ten opzichte van de situatie dat het perceel nog in gebruik was als seksinrichting, zal de stikstofemissie eerder dalen dan stijgen. Bovendien is vanwege de afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde N2000 gebied van circa 6,7 kilometer het uitgesloten dat de stikstofuitstoot als gevolg van het verkeer en de verwarming van de woning een stikstofdepositie veroorzaakt op Natura 2000.
Tot slot geldt dat voor alle soorten de algemene zorgplicht van kracht is. Bij verstoring van dieren tijdens eventuele werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.
Conclusie
Het aspect ecologie staat de uitvoering van het project niet in de weg.
4.8 Water
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure. De ontwikkeling is op 18 maart 2020 via de digitale watertoets voorgelegd aan het waterschap Noorderzijlvest. De watertoets is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Bij dit plan treedt alleen een functieverandering op en is er daarom geen waterschapsbelang. Overleg met het waterschap is niet nodig. Wel wijst het waterschap op de verwerking van afvalwater. Met dit plan vinden geen wijzigingen op de manier van het verwerken van het afvalwater op.
Conclusie
Het wateraspect staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.9 Kabels En Leidingen
Er zijn geen kabels en/of leidingen gelegen in het plangebied die een planologische bescherming vereisen.
Hoofdstuk 5 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten met betrekking tot het opstellen van het wijzigingsplan en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Grondexploitatie
In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro geen sprake van een bouwplan. De grondexploitatieregeling is daarom niet van toepassing. Om deze reden is er geen sprake van kostenverhaal en is het opstellen van een grondexploitatieplan niet nodig.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, worden belanghebbenden betrokken bij het plan. In dat kader wordt het concept-ontwerpwijzigingsplan voorgelegd aan de overlegpartneres in het kader van het vooroverleg.
De provincie Groningen heeft een vooroverlegreactie ingediend op het voorontwerp wijzigingsplan. Deze reactie is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd. Naar aanleiding van deze reactie is het wijzigingsplan als volgt aangepast / aangevuld:
- In paragraaf 3.1 is aangegeven dat het om voormalige bedrijfsbebouwing in het buitengebied gaat. Om die reden is artikel 2.13.2 POV van toepassing:
- De relevante regels uit het moederplan zijn voor de leesbaarheid van het wijziginsplan overgenomen;
- Artikel 6.1 is aangevuld met een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van nieuw bos een boomgaarden teneinde de grootschalige openheid van het landschap te waarborgen.
Het ontwerpwijzigingsplan met bijbehorende stukken heeft vanaf 17 december 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
De vaststelling van het wijzigingsplan wordt vervolgens door het College van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoofdstuk 6 Juridische Regeling
Verbeelding
Het Wijzigingsplan Gaweg 12 in Zuidhorn gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn.
Regels
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.
De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan (in dit geval de bestemmingen 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie 5'). In de regels is een koppeling gelegd met deze bestemmingen.