KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Paardenhouderij
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
Artikel 6 Waarde- Archeologie 6
Artikel 7 Waarde - Besloten Gebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Algemene Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 10 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Huidige Planologisch Regime
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid Groningen
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.6 Conclusie
Hoofdstuk 4 Waardentoets
4.1 Inleiding
4.2 Natuurwaarden
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Water
4.5 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Wet Geurhinder En Veehouderij
5.7 Bedrijven En Milieuzonering
5.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.9 Kabels En Leidingen
5.10 Verkeer En Parkeren
5.11 Conclusie
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Toelichting Op De Regels
6.2 Toelichting Op De Verbeelding
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Ruimtelijke Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.4 Economische Uitvoerbaarheid
7.5 Conclusie
Bijlage 1 Landschappelijke Inrichtingsschets
Bijlage 1 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 2 Toets Wet Natuurbescherming
Bijlage 3 Stikstofberekening
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Watertoets

Bosweg 2 Opende

Wijzigingsplan - Gemeente Westerkwartier

Vastgesteld op 27-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het wijzigingsplan "Bosweg 2 Opende” met identificatienummer NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01 van de gemeente Westerkwartier;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast"

het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast" met identificatienummer NL.IMRO.0015.BPBG16CONS1-GC02 van de gemeente Grootegast, zoals dat is vastgesteld op 16 februari 2016.

1.4 bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014'

Het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014 " van de gemeente Grootegast, vastgesteld op 21 maart 2017;

Voor het overige blijven de begrippen behorende bij het:

  • bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast"; en
  • bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014";

onverkort van toepassing.

1.5 verbeelding

de verbeelding van het wijzigingsplan 'Bosweg 2 Opende', bestaande uit de kaart met identificatienummer NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1- VA01;

Artikel 2 Wijze Van Meten

De wijze van meten behorende bij het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast" en het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014" blijft onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

De verbeelding van het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast" en het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014", is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van het plangebied de bestemming "Agrarisch - Paardenhouderij" is gewijzigd in de bestemming "Agrarisch", zoals weergegeven op de verbeelding van dit plan.

Voor het overige blijven de bestemmingsregels behorende bij het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast " onverkort van toepassing.

Artikel 4 Agrarisch - Paardenhouderij

De verbeelding van het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast" en het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014" is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van het plangebied de bestemming "Agrarisch" is gewijzigd in de bestemming "Agrarisch - Paardenhouderij", zoals weergegeven op de verbeelding van dit plan.

Voor het overige blijven de bestemmingsregels behorende bij het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast' onverkort van toepassing, aangevuld met onderstaand artikel.

4.1 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' prevaleert.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwjiken van bouwregels

  1. a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  3. c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  3. 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
  3. c. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 6 Waarde- Archeologie 6

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (lage) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' prevaleert.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  3. c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  3. 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 7 Waarde - Besloten Gebied

Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Besloten gebied' blijven de bestemmingsregels behorende bij het bestemmingsplan"bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014" onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Algemene Regels

De algemene regels behorende bij het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast " en het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014 ' blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht Gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 10 Overgangsrecht Bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. 1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. 2. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. het onder 1 bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geplande plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van het wijzigingsplan “Bosweg 2 Opende” van de gemeente Westerkwartier.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Bosweg 2 is een woning met paardenhouderij gevestigd. Initiatiefnemer is voornemens om deze verouderde woning te herbouwen. Echter is herbouw op de huidige locatie niet gewenst vanwege de korte afstand tot de weg en de aanwezige grote schuur. Tevens is er vanaf de huidige plek geen zicht op de paardrijbak. De wens is om de woning naar de zuidzijde van de schuur te verplaatsen, evenals de garage behorend bij de woning. De mestopslag en de kapschuur worden verplaatst naar de achterzijde van het perceel. Hiermee wordt het gehele erf opnieuw ingericht op een efficiëntere en logischere wijze. Door de herinrichting wordt het noordelijke deel van het perceel onbebouwd gelaten en in gebruik genomen als weiland. Daarmee onstaat er ruimte tussen het woonperceel direct grenzend aan de noordzijde van de Bosweg 2.

Door plaatsing van de woning aan de zuidzijde van het perceel is er sprake van een kwalitatieve impuls en een beter aangezicht vanaf de zuidkant. Hiermee wordt tegelijkertijd de sociale veiligheid vergroot doordat er sprake is van meer toezicht op het buitengebied. Een overgang tussen het half-open landschap rond de Bosweg naar het besloten, bebouwde gebied van Opende wordt nu logischer en natuurlijker.

De herinrichting van het erf past niet binnen het huidige bestemmingsvlak, zoals vastgelegd in het geldende bestemmingsplan. De aangrenzende gronden zijn wel voorzien van een wijzigingsbevoegdheid, waarmee de vorm van het bestemmingsvlak kan worden aangepast. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt hier gebruik van gemaakt. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.4.1 van de voorliggende toelichting.

1.2 Plangebied

Het plangebied, het erf Bosweg 2 en de direct aangrenzende gronden, ligt in het Groningse dorp Opende. Opende ligt aan een belangrijke verkeersader, de N981, die van het Groningse Kornhorn naar het Friese Surhuisterveen loopt. Het erf ligt net achter deze provinciale verkeersader in een half-open landschap. In figuur 1 is de ligging van het erf weergegeven (aangeduidt met witte cirkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0001.png"

Figuur 1: Situering plangebied erf Bosweg 2 (bron: www.google.maps.nl).

1.3 Huidige Planologisch Regime

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast' van de voormalige gemeente Grootegast. Dit bestemmingsplan betreft een geconsolideerde versie (16 februari 2016). In dit bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Agrarisch - Paardenhouderij' en 'Agrarisch'. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Besloten gebied'.

Het bestemmingsplan is gedeeltelijk herzien. Waardoor het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014' ook van kracht is. In dit bestemmingsplan kent het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6', welke exact de zelfde begrenzing kennen als die in het eerder genoemde bestemmingsplan.

De gronden rond het erf (in het plangebied) zijn in het geldende bestemmingsplan voorzien van een wijzigingsbevoegdheid. Hiermee kan de vorm van het bestemmingsvlak worden aangepast. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt hier gebruik van gemaakt. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.4.1 van de voorliggende toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast' (16 februari 2016), met het plangebied aan de Bosweg 2 (met rode lijnen weergegeven). De blauwe lijn met bolletjes om het erf, geeft het huidige bestemmingsvlak weer.

Nieuwe situatie

Voorliggend wijzigingsplan dient er toe om het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Paardenhouderij' te verplaatsen naar het zuiden. Hiernavolgend figuur laat het toekomstige gewenste bestemmingsvlak 'Agrarisch - Paardenhouderij' zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0003.png"

Figuur 3: Gewenste ligging bestemmingsvlak 'Agrarisch - Paardenhouderij'

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0004.png"

Figuur 4: Bestemmingsplan globale ligging nieuwe situatie (met rode lijn weergegeven)

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken

Het wijzigingsplan, 'Bosweg 2 Opende', bestaat uit de volgende stukken:

  • regels
  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01)

Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. Als onderdeel van de toelichting zijn in de bijlagen een aantal onderzoeksrapporten opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is het erf aan de Bosweg 2, direct achter het erf aan de Provincialeweg 102 gelegen. De huidige woning komt uit circa 1910 en is verouderd. Daarnaast zijn ook het bijgebouw, de mestopslag en de kapschuur aan vervanging toe. Herbouw van de woning op de huidige locatie is niet gewenst omdat de woning dicht op de weg staat en er is geen zicht op de paardrijbak. Het erf is nu niet gunstig ingericht en een herinrichting van het gehele erf is gewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0005.png"

Figuur 5: Huidige situatie Bosweg 2 Opende

2.2 Nieuwe Situatie

In de nieuwe situatie worden alle huidige opstallen, behalve de grote schuur die dienst doet ten behoeve van de paardenhouderij, gesloopt. De woning wordt aan de zuidzijde van het erf gerealiseerd. Hiermee komt het erf duidelijk achter de lintstructuur van de Provinciale weg. Hiermee komt het erf duidelijk achter de lintstructuur van de Provinciale weg. De mestopslag en kapschuur verplaatsen naar de achterzijde van het erf. De herinrichting creëert veel ruimte tussen het plangebied en het erf aan de Provincialeweg 102, de ruimte wordt namelijk heringericht als weiland. Met de herinrichting is er sprake van een aanzienlijke verbetering van het aangezicht vanaf de zuidkant. De impact aan de noordkant is minder groot. Rond de woning wordt een tuin aangelegd die afgescheiden wordt van het omliggende landschap middels heggen en opgaande bomen. De inrichtingstekening op figuur 6 laat een impressie zien van het nieuwe erf aan de Bosweg 2. In bijlage Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan is het volledige landschappelijke inrichtingsplan toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0006.png"

Figuur 6: Inrichtingstekening Bosweg 2 Opende

De landschappelijke inpassing geschiedt naast een juiste positionering ook middels een beplantingsplan die het erf middels opgaand groen, heggen en natuurlijke bodembedekkers laat opgaan in de omgeving. Op de plek van de oude, te slopen bebouwing wordt de achterliggende weide doorgetrokken naar de bosweg. Afscheiding van deze weide gebeurt middels hekwerk en een aantal berken. Deze komen veel voor als laanbeplanting langs de Bosweg. Ondergroei is mogelijk, hoeft niet te worden aangebracht en zal door keuze in de spontane opslag worden en door maaibeleid worden opgekweekt. In de weide staan al fruitbomen, meer naar de weg toe zullen die ook worden aangebracht.

De weide zal extensief beheerd worden. De bedoeling is dat doorzichten mogelijk gemaakt wordt. Hierdoor zal het erf vrij komen van het lint langs de Provinciale weg. De voorzijde van het erf wordt hoofdzakelijk gevormd door beukenhagen, krulwilg en berken. Het gazon aan de voorzijde wordt zeer extensief beheerd. Gestreefd wordt naar kruidenrijk glanshavergrasland. Voortuin en achtertuin wordt gescheiden door een middelhoge beukenhaag. Achtertuin wordt afgeschermd van het open veld door berken en het terras wordt afgeschermd door een Walnoot. Rond de rest van het erf en de landerijen is de afgelopen jaren al een grote hoeveelheid aangeplant om de landerijen passend te krijgen in het coulissenlandschap van de houtsingelhoofdstructuur.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op nationaal niveau wordt het ruimtelijk beleidskader bepaald door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken uit onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk laat de sturing tussen verstedelijking en landschap over aan de provincies om meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk. Daarmee is het beleid ten aanzien van landschap op land niet langer een rijksverantwoordelijkheid. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in de SVIR.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Het Bro (artikel 3.1.6) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Het voorliggende plan betreft een kleinschalig plan, waarbij bijvoorbeeld geen extra woningen worden gerealiseerd. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Wet natuurbescherming

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten. Dit betreffen de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en deze gebieden liggen ook niet in de directe nabijheid van het plangebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf Hoofdstuk 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.

3.2.4 Conclusie

Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro en de Wet natuurbescherming komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal Beleid Groningen

3.3.1 Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020

3.3.2 Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020. De meest recente versie van de omgevingsverordening betreft een geconsolideerde versie van juni 2022 die is vastgesteld door PS op 25 mei 2022.

Betreffende het voorgenomen plan zijn de volgende thema's relevant: 'Buitengebied', 'Windenergie', 'Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren' en 'Intensieve veehouderij'.

Buitengebied

Ten aanzien van het 'Buitengebied' zijn er verscheidene artikelen opgenomen. Veel van deze artikelen zijn niet relevant voor voorliggend wijzigingsplan, zoals regels omtrent het slopen van karakteristieke gebouwen, regels voor uitbreiding van niet-agrarische bedrijven, vergroting van vrijkgekomen gebouwen in buitengebied, glastuinbouwbedrijven, kampeerterreinen en de ruimte voor ruimte regeling. Voorgenomen ontwikkeling betreft enkel het wijzigen van het bestemmingsvlak zodat de woning aan de zuidkant van het erf kan worden gebouwd.

Artikel 2.8 is wel relevant, hierin wordt geregeld dat bij inpassing van ruimtelijke ontwikkeling de toelichting van het bestemmingsplan inzicht wordt gegeven in:

  1. a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied;
  2. b. de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied;
  3. c. de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in de directe en in de wijdere omgeving;
  4. d. de maatregelen die nodig worden geacht om eventuele aantasting van kwaliteiten en waarden binnen of buiten het plangebied als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling te salderen of te compenseren;
  5. e. de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling kan leveren aan de bestaande of nieuwe kwaliteiten en waarden.

Daarnaast is artikel 2.24.1 over 'Stilte en duisternis' relevant. Denk hierbij aan geluidsbronnen zoals wegverkeerlawaai, bedrijfsmatige activiteiten of lichtbronnen zoals kassen, open schuren en dergelijke.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0010.png"

Figuur 10: Ligging plangebied in 'Buitengebied'

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Voorgenomen ontwikkeling betreft een ruimtelijke ontwikkeling waarmee moet worden voldaan aan de voorwaarden uit artikel 2.8. In hoofdstuk 2 Planbeschrijving wordt ingegaan op de huidige en nieuwe situatie van het plangebied en de kwalitatieve impuls die de ontwikkeling met zich meebrengt.

Daarnaast is in voorgenomen ontwikkeling geen sprake van toename van verlichtingsbronnen of geluidbronnen ten opzichte van de huidige situatie.

Windenergie

Artikel 2.41.1 regelt dat een bestemmingsplan niet voorziet in de plaatsing van nieuwe windturbines. Voorgenomen ontwikkeling voldoet aan deze regel doordat er geen windtubrines worden mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0011.png"Figuur 11: Ligging plangebied op provincial kaart 'Windenergie' in de laag 'nieuwe windturbines niet toegestaan'

Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren

Gelet op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moet zijn ingericht, moet op grond van artikel 2.8 van de Waterwet bij provinciale verordening normen worden gesteld voor de gemiddelde overstromingskans per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Hiernavolgend figuur geeft hier inzicht in. Op grond van de Omgevingsverordening stellen Provinciale Staten per gebied de normen vast waarop de bergings-en afvoercapaciteit van de regionale wateren moet zijn ingericht als mede de regels voor de door het waterschap te verrichten beoordeling van de bergings-en afvoercapaciteit van de regionale wateren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0012.png"

Figuur 12: Ligging plangebied op provinciale kaart 'Normen bergins- en afvoercapaciteit regionale wateren'

Ten behoeve van het voorliggende plan is een specifieke watertoets uitgevoerd, welke is opgenomen in paragraaf 4.4 Water.

Intensieve veehouderij

Ten aanzien van intensieve veehouderij bepalen artikel 2.29.1, 2.29.2 en 2.29.5 diverse regelingen omtrent intensieve veehouderijen over uitbreidingen en nieuwvestiging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0013.png"

Figuur 11: Ligging plangebied op provinciale kaart 'Intensieve veehouderij'

Van uitbreiding of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is geen sprake met de voorgenomen ontwikkeling. De huidige bestemming 'agrarisch - paardenhouderij' blijft in dezelfde omvang gehandhaafd.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Houtsingel Hoofdstructuur Zuidelijk Westerkwartier

De landschappelijke kwaliteit van het Zuidelijk Westerkwartier wordt in sterke mate bepaald door de kleinschalige afwisselende houtsingelstructuur, die van het Zuidelijk Westerkwartier een geliefd gebied maakt om in te wonen, te werken en te recreëren.

De huidige visie kent een aantal algemene uitgangspunten welke zijn uitgewerkt in het visie document:

  • Instandhouding en waar mogelijk toename van de totale oppervlakte aan houtsingels in het ZWK.
  • Sterker tot uitdrukking laten komen van de landschappelijke variatie van het ZWK.
  • Verbeteren van de structuuropbouw van de houtsingels (boom-,struik- en kruidlaag)
  • Verbeteren van de variatie in de houtsingels (beheer, leeftijdsopbouw, sortiment, structuur).
  • Versterken en herstellen van dwarssingels
  • Herstel van singels met gaten tot aaneengesloten singels.
  • Plaatselijk, waar het landschap het toelaat, ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen en beter aansluiten op de gebruikswensen van het gebied.

In het gebied ten zuiden van Opende richting Strandheem vormt landbouw grotendeels de hoofdfunctie. De huidige singelstructuur is relatief grofmazig en grootschalig. Omdat ook in de toekomst landbouw hier de belangrijkste koers vormt, wordt gezocht naar mogelijkheden om de singelstructuur om te vormen tot een grootschalig robuust raamwerk met binnen dit raamwerk een grootschaligere verkaveling ten behoeve van de landbouw. De opstrekkendheid van de verkaveling dient met dit raamwerk de meeste nadruk te krijgen. Bestaande oude houtsingels en –wallen in het gebied met andere boomsoorten dan els (o.a. eik, es, kers) dienen hierbij duurzaam in stand te worden gehouden, omdat ze van landschappelijke waarden zijn en belangrijk zijn voor de (diversiteit in) opbouw van het frame.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

De houtwallen en houtsingels zijn een belangrijk onderdeel van de omgeving. Voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk van de bestaande houtwallen en houtsingels. De houtwal die is gelegen bij het plangebied is door de initiatiefnemers juist versterkt. Daarmee heeft voorgenomen ontwikkeling een positieve bijdrage op dit beleid.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Bestemmingsplan Buitengebied Grootegast

Het plangebied aan de Bosweg 2 in Opende is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast' (geconsolideerd 16 februari 2016). Het erf kent hierin de enkelbestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' en de dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'.

Dit bestemmingsplan is gedeeltelijk herzien. Waardoor het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014' ook van kracht is. In dit bestemmingsplan kent het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' welke exact de zelfde begrenzing kennen als die in het eerder genoemde bestemmingsplan.

Binnen de enkelbestemming 'Agrarisch' kent men diverse wijzigingsbevoegdheden, waaronder Artikel 3.8.1 lid b. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om de vorm van een bestemmingsvlak van een agrarische bedrijfsbestemming (zoals in het voorliggende plan het geval) te wijzigen. Hiernavolgend wordt voorgenomen ontwikkeling aan de wijzigingsbevoegdheid getoetst.

3.8.1 lid b: in een agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van wijziging van de vorm van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming, indien en voor zover:

  1. 1. de gronden grenzen aan een agrarische bedrijfsbestemming en de wijziging plaatsvindt in dezelfde agrarische bedrijfsbestemming;

De gronden aan de zuidzijde van de Bosweg 2 hebben de bestemming 'Agrarisch', waarbij deze bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij', zoals momenteel het huidige erf reeds is bestemd. De wijziging vindt daarmee plaats in dezelfde agrarische bedrijfsbestemming.

  1. 2. de gronden niet de dubbelbestemming Waarde - Pingoruïne hebben;

De gronden hebben niet de dubbelbestemming 'Waarde - Pingoruïne'.

  1. 3. gelijktijdig de agrarische bedrijfsbestemming wordt gewijzigd in een aansluitende agrarische gebiedsbestemming;

De agrarische bedrijfsbestemming aan de noordkant van het perceel wordt gewijzigd in de gebiedsbestemming 'Agrarisch'.

  1. 4. de oppervlakte van het bestemmingsvlak van de agrarische bedrijfsbestemming na wijziging niet is vergroot;

De huidige oppervlakte van het bestemmingsvlak is circa 3755 m2. Na de wijziging bedraagt de oppervlakte ook circa 3753 m2.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de wijzigingsbevoegdheid die wordt mogelijk gemaakt met artikel 3.8.1. lid b van het geldende bestemmingsplan.

3.5.2 Welstandsnota 2012

De Welstandsnota 2012 van de voormalige gemeente Grootegast vormt de basis voor welstandsbeoordeling en vormt daarmee ook de basis voor de beoordeling van het voorliggend initiatief. De raad van de gemeente Westerkwartier heeft bij besluit van 2 december 2020 besloten de Welstandsnota 2012 van de voormalige gemeente Grootegast, opnieuw vast te stellen. Zodat de betreffende nota ook na 31 december 2020 van kracht blijft voor het plangebied van voormalig gemeente Grootegast. Hierin kan men de informatie en criteria vinden die in het gebied van toepassing zijn op het vlak van welstandsbeleid, welstandscommissie, monumentenzorg en ruimtelijk beleid.

Er is een indeling gemaakt van de gehele voormalige gemeente in verschillende gebieden, namelijk de linten, woonbuurten, het buitengebied en bedrijventerreinen. Het plangebied aan de Bosweg 2 ligt in het buitengebied, zoals op hiernavolgend figuur is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0014.png"

Figuur 12: Ligging plangebied (in witte cirkel) in Welstandsnota 2012

In het buitengebied kan gesproken worden van een basistype dat altijd past. Hiervoor zijn toetsingscriteria opgesteld. Uitzonderingen op dit basistype zijn in principe niet mogelijk. Indien uitzonderingen op dit basistype noodzakelijk zijn, dan moet onderbouwd worden waarom deze op de locatie toch passend worden geacht.

Criteria basistype

  • (bedrijfs)woningen van één bouwlaag met kap haaks op de weg;
  • verticale gevelopbouw met verticale raamopeningen;
  • rode baksteen (in Opende is de Friese gele baksteen wel passend);
  • donkere (bijvoorbeeld antraciet of zwart) of rode dakpannen of rieten kappen;
  • kleurstelling kozijnen en daklijsten: hoofdzakelijk gebroken wit en/of donkergroen;
  • dakkapellen;
    1. 1. passend bij de verhoudingen van het dakvlak;
      1. a. tenminste een afstand van twee dakpannen aanhouden ten opzichte van nok, goot en zijkant van het dakvlak.
    2. 2. plaatsing en indeling van de dakkapel afstemmen op het gevelbeeld;
    3. 3. zijwanden gesloten;
    4. 4. kleuren afgestemd op totaalbeeld.
  • aanbouwen: zorgen voor een samenhangend beeld met de woning.

Criteria (agrarische) bedrijfsgebouwen en bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen

  • dezelfde criteria als het basistype, met eenvoudiger detaillering en naast baksteen ook toepassing van donker hout of donkergroen geverfd hout of donkergroen plaatmateriaal;
  • dakbedekking: donkere (bijvoorbeeld antraciet of zwart) dakbedekking of rode pannen;
  • bij sleufsilo’s door beplanting of grastalud ervoor zorgen dat de wanden niet zichtbaar zijn;
  • bij paardenbakken de omheiningen liefst zo onopvallend mogelijk vormgeven door bijvoorbeeld hekken van hout (naturel of donkere kleuren). Bij voorkeur landschappelijk inpassen met beplanting.

Landschappelijke inpassing woning, schuren en bijgebouwen

Door onder meer erfbeplanting in streekeigen soorten ten behoeve van logische inpassing in de omliggende landschapstype, die bijdraagt aan de groene uitstraling van het buitengebied.

Uitzonderingen

Uitzonderingen zijn in principe niet mogelijk. Indien gewenst, aantonen dat een uitzondering noodzakelijk is en het ontwerp passend op de plek is (zeker niet verstorend voor de omgeving).

Bijna nooit passend in het buitengebied

  • witte, lichte of fel gekleurde gevels, daken of garage- en schuurdeuren.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Voorgenomen ontwikkeling is in lijn met voorgenoemde criteria. De inrichtingsschets in paragraaf 2.2Nieuwe situatie geeft de gewenste situatie weer. Hierin is er sprake van één bouwlaag met de kap haaks op de weg, rode bakstenen en rode dakpannen.

3.5.3 Omgevingsvisie Westerkwartier 2040

De Omgevingsvisie is vastgesteld op 16 februari 2022 en bevat het toekomstbeeld van en voor de gemeente Westerkwartier. De visie beschrijft die visie en ambities voor 2040. Daardoor is de visie zo hier en daar nog best abstract.

Op basis van het doorlopen proces, het Waarden- en Analysedocument en in afstemming met de notitie Strategische Positionering ‘Hier is het Westerkwartier’ van het gemeentelijk college, zetten wij vier overkoepelende Westerkwartierse, ambities neer:

1. Verbonden met de omgeving, verbonden met elkaar;
2. Een toekomstbestendig Westerkwartier voor jong en oud;
3. Een bedrijvig en innovatief Westerkwartier in een sterke regio;
4. Een gastvrije, aantrekkelijke niet-stedelijke woongemeente.

Deze vier ambities garanderen dat de opgaven in de fysieke leefomgeving integraal worden benaderd en sluiten daarmee aan bij de Omgevingswet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0015.png"

Figuur 13: Ligging plangebied (in rode cirkel) in Omgevingsvisie Westerkwartier 2040

Het erf aan de Bosweg 2 in Opende is aangemerkt als een wegdorpenlandschap op laagveen. De bebouwing van Opende is geclassificeerd als een wegdorp. Wat opvalt is dat de houtsingels en houtwallen als een van de te behouden kwaliteiten wordt genoemd voor de omgeving. Voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de houtwallen en houtsingelstructuur van de omgeving. Initiatiefnemers hebben de aanwezige houtwal op hun grond juist versterkt. Daarmee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de Omgevingsvisie.

3.6 Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling is in overeenstemming met beleidsaspecten die door rijk, provincie en gemeente zijn geformuleerd.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden in het gebied beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met de gevolgen van deze ontwikkeling op de waarden in het gebied.

4.2 Natuurwaarden

Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Er liggen meerdere Natura-2000 gebieden op grotere afstand rondom het plangebied. De Bakkeveense Duinen ligt het dichtstbij, op een afstand van 9,7 kilometer naar het zuidoosten.

De Bakkeveense Duinen bestaat uit een gevarieerd gebied met bos- en heideterreinen, graslanden en enkele landgoederen in het dal van de Boorne (of Koningsdiep). In dit stuifzandterrein liggen uitgestrekte kraaiheidebegroeiingen als een deken over de duinen en zure vennen. Plaatselijk zijn ook struikheibegroeiingen aanwezig. Open zand en pioniergraslanden van stuifzand nemen een ondergeschikte plaats in. De bossen op het terrein bestaan vooral uit aangeplante en spontaan opgeslagen grove dennenbegroeiingen.

De voor dit gebied aangewezen Habitattypen zijn: stuifzandheiden met struikhei, binnenlandse kraaiheibegroeiingen, zandverstuivingen, zwakgebufferde vennen, zure vennen, vochtige heiden, droge heiden, heischrale graslanden, actieve hoogvenen en pioniervegetaties met snavelbiezen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Door de grote afstand tot dit Natura-2000 gebied met hoofdzakelijk agrarisch gebied er tussenin, wordt externe werking van effectfactoren, zoals optische verstoring, trilling, licht en geluid op het Natura 2000-gebied uitgesloten. De Bakkeveense Duinen is wel een stikstofgevoelig Natura-2000 gebied. Door de grote afstand en kleinschaligheid van de ingreep binnen bebouwde kom wordt er geen significante toename aan uitstoot van stikstof verwacht op dit gebied. Ecobureau Merula acht geen Aerius-berekening noodzakelijk. Provincie Groningen is echter bevoegd gezag en kan een andere mening hebben, mede door de discussie rondom het stikstofdossier.

NNN

Op de kaart in figuur 9 is te zien dat het plangebied zelf niet binnen de NNN valt, maar er rondom de onderzoekslocatie wel enkele natuurgebieden liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0016.png"

Figuur 13: Ligging plangebied ten opzichte van NNN.

Het betreffen de volgende gebieden:

1. Polder de Kale Weg met als beheertypen vochtig hooiland, vochtig weidevogelgrasland, kruiden- en faunarijk grasland, veenmosrietland en moerasheide, zoete plas, elzensingel, glanshaverhooiland, poel en klein historisch water, dennen-, eiken- en beukenbos.

2. Curringerveld met als beheertypen kruiden- en faunarijk grasland, droge heide, houtwal en houtsingel, laan, kruiden- of faunarijke akker, zoete plas, kranswierwater.

3. Marumerlage met als beheertypen dynamisch moeras, hoog- en laagveenbos, poel en klein historisch water, elzensingel, zoete plas, dennen-, eiken- en beukenbos, kruiden- en faunarijk grasland, houtwal en houtsingel.

4. Snipspoel met als beheertypen kruiden- en faunarijk grasland, elzensingel, zoete plas, houtwal en houtsingel, vochtig hooiland.

5. Jilt Dijksheide met als beheertypen droge heide, vochtige heide, dennen-, eiken- en beukenbos, kruiden- en faunarijk grasland, droog bos met productie.

6. Bosgebiedje onder Opende met als beheertypen dennen-, eiken- en beukenbos, kruiden- en faunarijk grasland.

7. Polder onder Opende met als beheertypen kruiden- en faunarijk grasland, zoete plas.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied is tevens niet gelegen in, of aangrenzend aan, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS), ganzenfoerageergebied en weidevogelkerngebied. Effecten hierop worden uitgesloten.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende planten- en diersoorten, of de soort nu beschermd is of niet (= zorgplicht). De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld, maar kan door toepassing van bestuursdwang wel worden gehandhaafd. Voor voorliggende ontwikkeling heeft er een flora en fauna quickscan plaatsgevonden. Deze is bijgevoegd in Bijlage 2 Toets Wet Natuurbescherming. Hierna volgen de conclusies.

Vogels

De dakpannen liggen recht en sluiten strak op elkaar aan. Er zijn geen voor Huismus en Gierzwaluw geschikte invliegopeningen waargenomen, hierdoor wordt nestgelegenheid voor deze soorten uitgesloten. Er zijn eveneens geen nesten aangetroffen in bomen direct aangrenzend aan de woning.

Tijdens de veldverkenning werden er meerdere vogels gehoord in de omgeving van het plangebied, waaronder Merel, Koperwiek, Sijs en Roodborst. Door de aanwezigheid van struiken in de tuin rondom de woning en de directe omgeving, is het plangebied geschikt voor algemene soorten broedvogels.

Vleermuizen

Er zijn geen open stootvoegen, opgewipte dakpannen of missend voegwerk aangetroffen op de woning. Doordat eerder aangetroffen kieren zijn gedicht, worden er geen verblijfplaatsen van vleermuizen verwacht in de huidige staat van de woning. Vleermuizen volgen rechtlijnige elementen in het landschap waarlangs ze routes afleggen tussen verblijfplaats en foerageergebied. Het foerageergebied bevindt zich vaak in water- of bosrijke gebieden. Het plangebied ligt in een erg groene omgeving, met hoge bomen in zowel het straatbeeld als rondom het erf. Daardoor is het aannemelijk dat het plangebied deels binnen een foerageergebied of een vliegroute van vleermuizen ligt.

Overige zoogdieren

In de directe omgeving komen meerdere soorten zoogdieren voor, waaronder Das, Ree, Steenmarter en knaagdieren zoals muizen. Er zijn geen holen of verblijfplaatsen aangetroffen tijdens het veldbezoek. Kleine zoogdieren zijn vrijgesteld bij een ruimtelijke ingreep.

Vissen, amfibieen en reptielen

Er bevindt zich geen water binnen of nabij het plangebied. Effecten op watergebonden soorten of voortplantingsgebied van algemene soorten amfibieën worden daarom uitgesloten. Uit de omgeving zijn waarnemingen bekend van Heikikker, Poelkikker en Levendbarende hagedis, maar deze zijn beperkt tot specifieke natuurgebieden (onder andere Marumerlage en Jilt Dijksheide). Deze beschermde soorten komen niet voor in agrarisch gebied.

Overige beschermde soorten

Er is geen beschermde flora op de locatie aangetroffen. De onderzoekslocatie biedt niet de juiste waardplanten om geschikt te zijn voor beschermde vlinders en libellen. De onderzoekslocatie voldoet tevens niet aan de eisen die veel overige beschermde soorten aan hun leefgebied stellen. Daardoor wordt de aanwezigheid van overige beschermde soorten uitgesloten.

Advies

De geplande sloopwerkzaamheden kunnen doorgang vinden, mits er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • Sloop- en nieuwbouwwerkzaamheden dienen altijd buiten het broedseizoen teworden uitgevoerd, het opzettelijk vernielen van nesten is namelijk verboden. Het broedseizoen loopt bij benadering vanaf maart tot half augustus. Data kunnen per jaar verschillen, afhankelijk van temperatuur en winterse neerslag. Indien werkzaamheden wel in het broedseizoen gepland worden, dient voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelscan door een aantoonbaar deskundig persoon te worden uitgevoerd. Indien broedvogels worden aangetroffen, dient hier omheen te worden gewerkt, waarna werkzaamheden opgepakt kunnen worden zodra de vogel klaar is met broeden.
  • Er mag in de periode van 1 april tot en met 30 november geen extra nachtelijke verlichting gebruikt worden welke schijnt op de bomenrij aan de Bosweg. Indien dat wel noodzakelijk is, dient er voorafgaand nader vleermuisonderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van essentiële vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen.
  • Voorafgaand aan dit ecologisch onderzoek heeft reeds een ruimtelijke ingreep plaatsgevonden, namelijk het dichten van alle openingen in de woning. Hierbij is er geen overtreding vastgesteld (immers er was alleen potentie voor vleermuizen geconstateerd, niet de daadwerkelijke aanwezigheid). Toch wordt aanbevolen om bij de nieuwbouw rekening te houden met mogelijke verblijfplaatsen die in de oude woning aanwezig kunnen zijn geweest, daarom worden er vleermuiskasten geplaatst om potentiele gedane schade teniet te doen.
  • Men dient zich te houden aan de zorgplicht. Dit houdt in dat negatieve effecten op alle aanwezige flora en fauna zoveel als mogelijk dient te worden beperkt. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door van de ene naar de andere kant te werken, zodat dieren de gelegenheid krijgen te vluchten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0017.png"

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied ligt geen Natura 2000-gebied, het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn de Bakkeveense Duinen. Dit gebied bevindt zich op circa 9,7 kilometer afstand.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Niet stikstof-gerelateerde effecten:

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof-gerelateerde effecten

Door de grote afstand tot dit Natura-2000 gebied met hoofdzakelijk agrarisch gebied er tussenin, wordt externe werking van effectfactoren, zoals optische verstoring, trilling, licht en geluid op het Natura 2000-gebied uitgesloten. De Bakkeveense Duinen is wel een stikstofgevoelig Natura-2000 gebied. Door de grote afstand en kleinschaligheid van de ingreep binnen bebouwde kom wordt er geen significante toename aan uitstoot van stikstof verwacht op dit gebied. Voor de bouwfase is een stikstofberekening uitgevoerd, deze is toegevoegd in Bijlage 3 Stikstofberekening. Hieruit komt dat er geen significant effect op de Natura 2000 gebieden is, een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet nodig. Naast stikstofdepositie zijn er geen andere effecten te verwachten zoals verstoring of verdroging omdat de Natura 2000 gebieden op ruime afstand van het bouwproject zijn gelegen.

Bescherming houtopstanden

De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantingsplicht. Een kapmelding is verplicht bij de kap van bomen buiten de bebouwde kom (i.h.k.v. Boswet) indien kap plaatsvindt in een houtopstand van 10 are of meer of een bomenrij van 20 bomen. Er geldt een 1 op 1 herplantplicht. Provincies bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. Voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel is er geen herplantplicht.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het voorgenomen plan is, betreffende het aspect natuurwaarden, in relatie tot wet- en regelgeving, uitvoerbaar.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologische onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn. Voor toevalsvondsten bestaat een meldingsplicht (Erfgoedwet, art. 5.10): “Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologisch monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister.”

Archeologie in bestemmingsplan

Met betrekking tot archeologie is het 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014' van kracht. Hierin kent het plangebied ter hoogte de bestaande woning de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' (figuur 15), hiervoor geldt dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1000 m2 op basis van archeologisch (voor)onderzoek moet worden vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. De sloopwerkzaamheden blijven ruim onder het oppervlakte van 1000m2, daar de woning met bijbehorende achterliggende bijgebouwen circa 600 m2 bedraagt. Daarmee kan gesteld worden dat de archeologische grenswaarden niet worden overschreden en er dus geen archeologisch onderzoek benodigd is.

Het gros van de werkzaamheden, de nieuw te realiseren woning, erfverharding en uitbreiding van de paardenbak vallenin de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Figuur 14 laat zien de nieuwe locatie vn de woning zien ten opzichte van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6. Voor deze dubbelbestemming geldt dat bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 op basis van archeologisch (voor)onderzoek moet worden vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. Doordat de oppervlakte ruimschoots onder de bovengenoemde grenswaarden blijft is er geen archeologisch onderzoek benodigd. Daarnaast is de grond reeds geroerd op het erf, zo heeft er een paardenbak gelegen ter plaatse van de nieuwe woning en er is een middenspanningskabel dwars over het erf gelegd door Enexis.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0018.png"

Figuur 14: Archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 in 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014'

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0019.png"

Figuur 15: Archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 in 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014'

Archeologie en cultuurhistrie in de Westerkwartier-gemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn

Vanaf 1 januari 2012 zijn gemeenten verplicht, vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in de totstandkoming van een bestemmingsplan. Dit is al sinds 2007 verplicht voor archeologische waarden. De kernnotie van de Wro – een samenhangende afweging van alle belangen – en de opdracht uit het Bro om “rekening te houden” met “aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten” impliceert onderzoek naar deze waarden. Het is immers niet mogelijk om rekening te houden met cultuurhistorische waarden zonder te weten waarover men het heeft.

De voorliggende cultuurhistorische waardenkaart voorziet in een inventarisatie van bekende bovengrondse cultuurhistorische waarden. De cultuurhistorische waardenkaart kan vervolgens als basis dienen voor het formuleren van beleid. De kaart biedt een eerste indruk van de nog aanwezige cultuurhistorische waarden. De inventarisatie is voornamelijk gebaseerd op het bijeenbrengen, selecteren en afstemmen van diverse bestaande en bekende inventarisaties op cultuurhistorisch gebied. In de kaart zijn diverse bronnen gecombineerd ontsloten. Het is echter uitdrukkelijk geen uitputtende inventarisatie.

Op hiernavolgend figuur is het plangebied met een rode cirkel weergegeven ten opzichte van de cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0020.png"

Figuur 16: Cultuurhistorische waardenkaart

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied is gelegen aan een historische weg en nabij een historische lint. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.4 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Met behulp van een watertoets, op de website www.dewatertoets.nl, is het plan op 5 augustus 2020 getoetst aan waterbelangen en is een wateradvies opgevraagd bij Wetterskip Fryslân (zie Bijlage 5 Watertoets van de toelichting van dit bestemmingsplan). Volgens de watertoets is er beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn, daarom wordt een korte procedure gevolgd.

Toename verharding

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Gebied Stedelijk (>200 m²) Landelijk (>1.500 m²)
Boezem 5% 5%
Polder 10% 10%
Vrij afstromend Maatwerk mogelijk Maatwerk mogelijk

Toelichting tabel

  • 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • de algemene regels keur zijn in de tabel verwerkt;
  • maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met de sloop van de huidige woning en de realisatie van de nieuwe woning zal netto een afname zijn aan verharding. Dit zorgt voor meer infiltratie van het hemelwater. Ten aanzien van het milieuaspect water geldt dat dit planvoornemen uitgaat van een gescheiden waterinzameling: hemelwater wordt apart afgevoerd van het afvalwater van het huishouden. Het hemelwater zal worden afgekoppeld en op de meest nabijgelegen sloten worden geloosd. Voorliggend plan heeft een goede waterhuishouding.

4.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op natuur- en archeologische waarden en past binnen de uitgangspunten van een goede waterhuishouding.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Kabels en leidingen
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

  • De bodemonderzoeksplicht geldt voor bouwwerken waarvoor:
  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist;
  • waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (2 uur of meer uren per dag) mensen kunnen verblijven;
  • die de grond raken;
  • waarvan het bestaande gebruik wijzigt (interne verbouwing van niet-verblijfsruimte naar verblijfsruimte);
  • die niet naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk genoemd in het Besluit bouwwerken;
  • waarvan geen reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten aanwezig zijn;
  • die geen tijdelijk bouwwerk betreffen waarbij uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is.

Ten behoeve van voorliggend plan is een bodemonderzoek uitgevoerd, welke is bijgevoegd in Bijlage 4Bodemonderzoek. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, formeel gezien niet juist is. Er zijn op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van het terrein en de afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein.

5.3 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0021.png"

Figuur 17: Uitsnede geluidskaart (bron: Atlas van de leefomgeving)

Met het voorliggende plan wordt een nieuwe geluidsgevoelige functie gerealiseerd, de huidige woning wordt afgebroken en de nieuwe woning wordt verder van de weg af gerealiseerd. Geluidsoverlast van industrie, en railverkeer is hier niet van toepassing. Vanuit wegverkeer is er ter plaatse van de nieuwe woning een geluidsbelasting waar te nemen van circa 48 dB zoals figuur 16 weergeeft. Het erf Bosweg 2 zal ook geen geluidsoverlast optreden naar andere omliggende erven. Een akoestisch onderzoek is niet aan de orde. Het voorgenomen plan voldoet daarmee aan de Wet geluidshinder.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Het initiatief aan de Bosweg betreft het verplaatsen van het bestemmingsvlak. De ontwikkeling is dermate kleinschalig dat deze niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt daardoor geen beletsel voor de realisatie van het initiatief.

5.5 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Op afbeelding 16 is een uitsnede van de risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZBG20HERS1-VA01_0022.png"

Afbeelding 18: Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl). Met de witte onderbroken cirkel is de ligging van het plangebied aangegeven

Op de risicokaart is te zien dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle objecten zijn die van invloed zijn op de gewenste ontwikkeling. Ten oosten van het plangebied liggen, op een afstand van circa 320 meter, twee buisleidingen (gas). De groene stip direct ten noorden van het plangebied betreft een gebouw met logiesfunctie. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering.

5.6 Wet Geurhinder En Veehouderij

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven. Tevens moet worden beoordeeld of binnen het plangebied sprake is van een goed leefklimaat.

Met het voorliggende plan wordt het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Paardenhouderij' verplaatst. Deze wijziging maakt de realisatie van een woning aan de zuidzijde van het erf mogelijk. De huidige woning wordt gesloopt. Er worden geen nieuwe geurgevoelige objecten gerealiseerd.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld koeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

• ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en

• ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Op meer dan 104 meter afstand tussen de bestemmingsvlakken bevindt zich een veehouderij (aan de provincialeweg 103), deze afstand is voldoende waardoor er geen belemmeringen zijn. Daarnaast zorgen de kleinschalige bedrijfsactiviteiten op dit erf niet voor geuroverlast op geurgevoelige objecten in de directe omgeving. Zie hiertoe ook paragraaf 5.7. Er wordt voldaan aan het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij.

5.7 Bedrijven En Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Op het erf aan de Bosweg 2 wordt met dit wijzigingsplan de bouw van een woning aan de zuidzijde van het erf mogelijk gemaakt. De huidige woning wordt gesloopt. De huidige stal voor de paarden blijft bestaan. Voor het fokken en houden van paarden gelden bepaalde richtafstanden. De voorgenomen ontwikkeling valt onder een paardenfokkerij, welke een grootste richtafstand kent van 50 meter betreffende geur. Deze richtafstand moet worden aangehouden als afstand tot gevoelige bestemmingen zoals een woonbestemming. De dichtstbijzijnde gevel van een woning (van de Provinciale weg 102) ligt op meer dan 55 meter afstand. Feitelijk vinden er qua paardenstal / houderij ook geen wijzigingen plaats, de bedrijfsactiviteiten worden juist naar de zuidkant verplaatst, waardoor er meer ruimte wordt gecreeerd tussen het erf aan de Bosweg 2 en het erf aan de Provinciale weg 102. Er is daarmee sprake van een verbetering van woon- en leefklimaat. De voorgenomen ontwikkeling wordt daardoor niet beperkt door de bedrijven- en milieuzonering.

5.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De voorgenomen ontwikkeling is niet vermeld op de D-lijst. Ook heeft de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieugevolgen (zie hoofdstukken 4 en 5 uit deze toelichting). Er is daarmee geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

5.9 Kabels En Leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. Uit de risicokaart in paragraaf 5.5 is gebleken dat er geen relevante primaire hoofdleidingen in het plangebied zijn gelegen. Om te achterhalen of en waar leidingen in het plangebied liggen, zal voorafgaand aan de bouw een KLIC-melding worden gedaan.

5.10 Verkeer En Parkeren

De voorgenomen ontwikkeling zal geen onevenredig aantal extra verkeersbewegingen genereren. De locatie biedt voldoende ruimte om te parkeren op eigen erf.

5.11 Conclusie

Uit de toetsing van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied aan relevante milieuhygiënische aspecten, blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet belemmerd wordt door milieu-aspecten afkomstig vanuit de directe omgeving. Tegelijkertijd levert de ontwikkeling geen onevenredig negatieve milieutechnische hinder voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording

6.1 Toelichting Op De Regels

Met dit wijzigingsplan blijven de bestemmingsregels behorende bij het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast" en het bestemmingsplan "bestemmingsplan Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014" onverkort van toepassing.

6.2 Toelichting Op De Verbeelding

De verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied" en het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2013-1", is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van het plangebied het bestemmingsvlak is verschoven.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een wijzigingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken.

7.2 Ruimtelijke Uitvoerbaarheid

In de voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe de voorgenomen ontwikkeling past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid en wet- en regelgeving op verschillende niveaus. Er is ook geconstateerd dat er geen milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg Wetterskip Fryslân

Middels een watertoets die is uitgevoerd op 5 augustus 2020 is Wetterskip Fryslân op de hoogte gebracht. Hieruit blijkt dat er een korte procedure wordt geadviseerd waarna de waterparagraaf is aangevuld met advies.

Vooroverleg provincie Groningen

Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met provincie Groningen.

Zienswijzen

Het voorliggende wijzigingsplan heeft voor de duur van 6 weken, voor zienswijzen ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

7.4 Economische Uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges is geregeld. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd.

Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.

Het wijzigingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.

Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling zowel ruimtelijk, maatschappelijk als economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd.

Bijlage 1 Landschappelijke Inrichtingsschets

Bijlage 1 Landschappelijke inrichtingsschets

Bijlage 1 Landschappelijk Inrichtingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan

Bijlage 2 Toets Wet Natuurbescherming

Bijlage 2 Toets Wet Natuurbescherming

Bijlage 3 Stikstofberekening

Bijlage 3 Stikstofberekening

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets