Hallum - Kleine Streek, Grote Streek en Antsjemastreek
Bestemmingsplan - Gemeente Noardeast-Fryslân
Vastgesteld op 01-10-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Hallum - Kleine Streek, Grote Streek en Antsjemastreek met identificatienummer NL.IMRO.1970.20181505-VA01 van de gemeente Noardeast-Fryslân;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden opgesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak dat is voorzien van een aanduiding;
1.5 aan- of uitbouw:
een gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting dan wel uitbreiding van het hoofdgebouw vormt;
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatie-adviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandarts-specialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat, in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie, kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw, aan-/uitbouwen en/of bijgebouw(en) dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bestaand:
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
- 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
- c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan tot stand zijn gekomen;
1.9 bestemmingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;
1.14 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.21 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.22 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.23 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.24 hoofdgebouw:
een gebouw, dat zowel functioneel als qua vorm bepalend is voor de materiële inhoud van de bestemming;
1.25 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.26 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.27 milieusituatie:
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
1.28 peil:
- a. voor een hoofdgebouw: de hoogte van de bovenkant van de afgewerkte vloer van het hoofdgebouw, met dien verstande dat deze hoogte ter plaatse van minimaal één van de hoofdtoegangen van het gebouw aansluiting vindt bij de bestaande terreinhoogte;
- b. voor overige bouwwerken:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.29 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.30 straat- en bebouwingsbeeld:
een in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, dat zich in het algemeen kenmerkt door:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.31 verkeersveiligheid:
de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.32 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld en bestemd voor de huisvesting van een huishouden;
1.33 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. plantsoenen, groenstroken en beplanting;
- b. speelvoorzieningen;
- c. paden;
- d. sloten en bermen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. (ontsluitings)wegen en straten;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. hondenuitlaatvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid; en
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Verkeer - Verlijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verlijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en pleinen;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. sloten en bermen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. laanbeplanting;
- g. speelvoorzieningen;
- h. openbare voorzieningen en nutsvoorzieningen;
- i. recreatief medegebruik;
met daaraan ondergeschikt:
- j. tuinen en erven;
met de daarbijbehorende:
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de sociale veiligheid; en
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Wonen - 1
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. water;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. wegen, straten en paden;
met de daarbijbehorende:
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een goede woonsituatie;
- b. een goede milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid; en
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m²;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers c.q. arbeidsmigranten.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologisch En/of Cultuurhistorisch Waardevol Gebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologisch en/of cultuurhistorisch waardevol gebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische en archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten dienste van de bestemming;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, alsmede erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:
- de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afgeweken worden van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen binnen een bouwvlak, in die zin dat een gebouw buiten het bouwvlak wordt gebouwd;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van zendmasten, in die zin dat de bouwhoogte van bestaande zendmasten wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 2. de hoogte leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd -, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
- b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Hallum - Kleine Streek, Grote Streek en Antsjemastreek
Behorend bij besluit van 1 oktober 2020.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Wonen Noordwest Friesland wil 14 woningen aan de Kleine Streek, de Grote Streek, het Kerkpad en de Antsjemastreek slopen en hiervoor 10 nieuwe woningen in de plaats bouwen. De huidige woningen zijn verouderd en daarom toe aan vernieuwing. Tevens is het voornemen om de openbare ruimte rondom deze woningen opnieuw in te richten en daarbij op te waarderen. Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.
Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende plan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt ten noorden, noordoosten en noordwesten van de kerk van Hallum en is gelegen aan de Kleine Streek, de Grote Streek, het Kerkpad en de Antsjemastreek. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
1.3 Planologische Regeling
Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Grote Dorpen, dat is vastgesteld op 19 november 2009, door de gemeente Ferwerderadiel. Een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Grote Dorpen
In het geldende bestemmingsplan is het grootste deel van het plangebied bestemd als 'Wonen - 1'. De bestemming geldt ter plaatse van de huidige woonpercelen. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep. Daaraan ondergeschikt zijn ook water, nutsvoorzieningen, wegen en straten en de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen toegestaan. De woonhuizen moeten binnen het bouwvlak gebouwd worden met een maximum bouwhoogte van 9,00 meter en een dakhelling van ten minste 30°.
In het noordelijke deel van het plangebied zijn de gronden bestemd als 'Groen'. Deze gronden zijn aangewezen voor plantsoenen, groenstroken en beplanting, speelvoorzieningen, paden, sloten en bermen. Ondergeschikt zijn ook (ontsluitings)wegen en straten, nutsvoorzieningen en hondenuitlaatvoorzieningen toegestaan. Er zijn geen gebouwen toegestaan binnen de groenbestemming in het plangebied.
Het opgestelde stedenbouwkundige plan past niet binnen deze bestemmingen, waardoor het voornemen niet binnen de geldende regeling past. Om een goed juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling te bieden voor het voornemen, wordt dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de bestaande situatie. Een beschrijving van de (inpassing) bestaande situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen.
2.1 De Bestaande Situatie
Het plangebied bevindt zich aan de Kleine Streek, de Grote Streek, het Kerkpad en de Antsjemastreek. Binnen het plangebied bevinden zich in de huidige situatie 14 woningen. Het gaat hierbij om de Kleine Streek 3 en 4, De Grote Streek 1 tot en met 7 (oneven), de Grote Streek 2 en 4, Kerkpad 2 en 3 en de Antsjemastreek 1 tot en met 4. De woningen worden ontsloten door de genoemde straten, die niet per auto, maar uitsluitend te voet of per fiets begaanbaar zijn. De woningen zijn verdeeld over twee-onder-een-kapwoningen en twee rijen van vier aaneengebouwde woningen. Alle woningen bestaan uit één bouwlaag met een kap. De woningen voldoen niet meer aan de huidige eisen en zijn bovendien flink verouderd.
Daarnaast zijn de gronden in het noorden van het plangebied en ten oosten van de Grote Streek 1 tot en met 7 (oneven) ingericht als grasvelden. Verspreid over het gehele plangebied is sprake van beplanting in de vorm van bomen en struiken. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de bestaande situatie
Het plangebied ligt ten noorden, noordoosten en noordwesten van de centraal gelegen kerk in Hallum. Het gehele plangebied ligt daarmee op de terp waarop het dorp is ontstaan. Rondom het plangebied is vrijwel uitsluitend sprake van woningen, die veelal eveneens uit één bouwlaag met kap bestaan. Ten zuiden van het plangebied staat de kerk met daaromheen een begraafplaats.
2.2 Voorgenomen Situatie
In de voorgenomen situatie worden de huidige veertien woningen gesloopt en vervangen door tien nieuwe woningen. Het aantal woningen neemt in de nieuwe situatie met vier af. In figuur 2.2 is de voorgenomen inrichting van het plangebied weergegeven. Hier is duidelijk te zien dat ter plaatse van de Grote Streek 1 tot en met 7 (oneven) twee woningen en parkeerplaatsen worden gerealiseerd, de woningen aan de Grote Streek 2 en 4 en het Kerkpad 2 en 3 op een andere locatie worden teruggebouwd en aan de Antsjemastreek 2 woningen worden gerealiseerd in plaats van de huidige vier woningen. Deze laatstgenoemde woningen zullen worden georiënteerd op het Kerkpad. De woningen aan de Kleine Streek worden iets naar achter geplaatst ten opzichte van de huidige situatie.
Tevens wordt de openbare ruimte deels opnieuw ingericht. Langs de westzijde van de Kleine Streek wordt een groenzone aangelegd, die doorloopt tot aan het perceel van de kerk. Ook ter plaatse van de huidige Kerkpad 2 en 3 wordt een groenzone aangelegd.
Figuur 2.2 Voorgenomen inrichting van het plangebied
In het plangebied worden zowel levensloopbestendige als eengezinswoningen gerealiseerd. Beide woningtypen worden uitgevoerd in één bouwlaag met een kap. De woningen worden gerealiseerd als twee-onder-eenkapwoningen. De schetsontwerpen van de woningen zijn weergegeven in figuur 2.3.
Figuur 2.3 Schetsontwerpen voorgenomen woningen
Ruimtelijke inpassing
In de huidige situatie is in het plangebied sprake van woningen bestaande uit één bouwlaag met een kap. Ook rondom het plangebied is vrijwel uitsluitend sprake van woningen bestaande uit één bouwlaag met een kap. Het belangrijkste uitgangspunt is dat de nieuwbouw aansluiting zoekt bij de bestaande en oorspronkelijke bebouwing die op de terp in Hallum voorkomt. Door in het plangebied eveneens woningen van deze vorm te realiseren, wordt aangesloten bij het bestaande bebouwingsbeeld. De woningen worden grotendeels aan de bestaande stratenstructuur ingepast. De woningen die ter plaatse van de woningen aan de Antsjemastreek komen te staan, worden met de voorzijde richting het Kerkpad geplaatst. Op die manier ontstaat een gesloten bebouwingslint rondom de kerk. Ook op de andere locaties in het plangebied worden de woningen anders geplaatst dan in de huidige situatie zodat ruimtelijk een betere situatie ontstaat en de oorspronkelijke radiaal structuur van de terp wordt versterkt. Om de woningen stedenbouwkundig bij de omgeving aan te laten sluiten is een beeldkwaliteitplan opgesteld met daarin eisen waar de woningen aan moeten voldoen. Dit beeldkwaliteitplan is opgenomen als bijlage 1.
Verkeer en parkeren
De voorgenomen woningen worden ontsloten door de Kleine Streek, Grote Streek en het Kerkpad. De woningen zijn niet allemaal met de auto bereikbaar. Het parkeren wordt mogelijk gemaakt aan de Grote Streek, de Rondweg en aan het Spokepad, aan de achterzijde van de woningen aan de Kleine Streek.
In het plangebied worden 14 woningen gesloopt en komen 10 woningen daarvoor in de plaats. Doordat het aantal woningen afneemt, neemt ook de verkeersgeneratie af. Dit zal een positieve invloed hebben op de verkeersafwikkeling.
De parkeerbehoefte bedraagt 16 parkeerplaatsen op basis van de VNG-publicatie 317. In het plangebied worden aan de Grote Streek vier parkeerplaatsen aangelegd in de openbare ruimte. Tevens zijn aan de Rondweg reeds negen en aan het Spokepad reeds zes parkeerplaatsen aanwezig waar ook geparkeerd kan worden. Daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van de woningen die in het plangebied worden ontwikkeld.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn geen nationale belangen van belang.
Wel zijn de beleidsregels met betrekking tot de Waddenzee relevant. Bij nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op de Waddenzee en het Waddengebied moet een beoordeling plaatsvinden van de mogelijke gevolgen voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied. Deze waarden zijn in de verordening benoemd. Nieuwe bebouwing of verandering van het gebruik is niet toegestaan als dit leidt tot significante aantasting van de waarden in het gebied.
Binnen het plangebied wordt een kleiner aantal woningen mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige situatie. Dit gebeurt binnen een bestaande dorpskern, op reeds ontwikkelde gronden. Daarmee leidt het initiatief niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van de Barro die betrekking hebben op het Waddengebied. Het voornemen is daarom niet in strijd met het gestelde in de SVIR en het Barro.
Ladder voor Duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In 2017 is de Ladder herzien. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
In dit geval is sprake van een kleiner aantal woningen in de voorgenomen situatie ten opzichte van de huidige situatie in het plangebied. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Een toetsing aan deze ladder is daarom niet noodzakelijk.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan 'Om de kwaliteit van de romte' (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden.
Streekplan Fryslân
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.
In het Streekplan geeft de provincie aan dat nieuwe woningen zoveel mogelijk in het bestaande bebouwde gebied van kernen worden opgevangen. Door dit gebied optimaal te gebruiken wordt bijgedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte. Het benutten van ruimtewinst in bestaand bebouwd gebied is geen doel op zich. Het is een manier om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen. Het gaat erom iedere plek functioneel zo goed mogelijk te benutten. Niet de hoeveelheid steen per m2 telt, maar de hoeveelheid functie. Dit geldt ook voor nieuwe uitbreidingslocaties. Het bestaande bebouwde gebied heeft geen vaste harde grens, maar deze schuift mee met nieuwe gerealiseerde uitbreidingen.
Toetsing
Met dit plan wordt binnen bestaand bebouwd gebied een herontwikkeling van een aantal percelen mogelijk gemaakt. Veertien verouderde woningen worden gesloopt en worden vervangen door tien woningen die voldoen aan de moderne eisen uit het bouwbesluit. Bovendien wordt het openbaar gebied rondom deze percelen ook grotendeels opnieuw ingericht. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied verhoogd. Daarmee is het plan in overeenstemming met het Streekplan Fryslân.
Verordening Romte Fryslân
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. Daarnaast is de verordening ook in 2108 nog partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen. De verordening is met name gericht op regels met betrekking tot het landelijk gebied.
In artikel 3 van de Verordening Romte Fryslân is opgenomen dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
Toetsing
In het voorgenomen plan neemt het aantal woningen binnen het plangebied af met vier woningen, doordat veertien woningen worden gesloopt en tien woningen terug worden gebouwd. In paragraaf 3.3 is gemotiveerd dat dit in overeenstemming is met de beleidsvisie Wonen 2016-2020 van de DDFK-gemeenten. Daarmee is het plan eveneens in overeenstemming met het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Beleidsvisie Wonen 2016-2020 DDFK-gemeenten
De gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadeel en Kollumerland ca. hebben een gezamenlijke beleidsvisie Wonen opgesteld met daarin aangescherpte beleidsuitgangspunten op basis van de actuele ontwikkelingen. Deze beleidsvisie van de vier gemeenten vormt het gezamenlijk vertrekpunt voor de af te sluiten raamovereenkomst tussen de gemeenten, de huurdersorganisatie en de woningcorporaties en de jaarlijks af te sluiten prestatieafspraken in het kader van de nieuwe woningwet. De raamovereenkomst is het strategisch afsprakenkader voor de lange termijn, de jaarlijkse prestatieafspraken bevatten concrete afspraken over uitvoering van het gemeentelijk woonbeleid voor de korte termijn.
Het doel van het woonbeleid is om een toekomstbestendige gedifferentieerde woningvoorraad te ontwikkelen die is afgestemd op de woonwensen van de inwoners. Een prettige, aantrekkelijke en leefbare woonomgeving maakt daar deel van uit. Niet het realiseren van een woning maar het realiseren van een goed woon- en leefklimaat staat centraal. De woningvoorraad verversen door te verbouwen, te vervangen en te verdunnen en door nog nauwelijks toe te voegen is de hoofdlijn van het woonbeleid. De focus van het woonbeleid richt zich op de kwaliteit van bestaand stedelijk- en dorpsgebied en de bestaande woningvoorraad. Er wordt prioriteit gegeven aan transformeren en herstructureren van het huidige woningbestand. Vervanging heeft prioriteit boven nieuwbouw.
De bevolkingskrimp stelt de vitaliteit van de dorpen op de proef. in het algemeen is er een trek van kleinere naar grotere kernen waar te nemen onder invloed van vergrijzing. In Hallum geldt dat nog wel gebouwd kan worden voor eigen behoefte.
Toetsing
Met dit project wordt de woningvoorraad in Hallum verdund, door veertien woningen te slopen en tien woningen hiervoor terug te bouwen. Ook wordt de openbare ruimte rondom de woningen herontwikkeld. Hierdoor ontstaat een verbeterd woon- en leefklimaat. Dit is in overeenstemming met de hoofdlijn van het woonbeleid van de DDFK-gemeenten.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Toetsing
Direct rondom het plangebied is voornamelijk sprake van woningen. Ten zuiden van het plangebied is wel sprake van meerdere functies. Zo staat aan het zuidelijke einde van de Grote Streek een keramiek atelier. Ten zuiden hiervan is sprake van meerdere verschillende centrumfuncties. Omdat sprake is van een menging van verschillende functies, kan voor het meten van richtafstanden uit worden gegaan van gemengd gebied, waardoor voor alle richtafstanden geldt dat één stap in de milieucategorisering terug gedaan kan worden.
Conform de VNG-brochure geldt voor een atelier milieucategorie 1. In gemengd gebied hoeft ten opzichte van deze inrichting geen afstand worden aangehouden door bedrijfshindergevoelige functies. Daarom is nader onderzoek naar dit atelier op voorhand niet noodzakelijk.
Ten zuiden van het atelier staat de centraal gelegen kerk van het dorp Hallum. Voor een kerk geldt op basis van de VNG-brochure eveneens milieucategorie 2 en dus een richtafstand van 10 meter ten opzichte van bedrijfshindergevoelige objecten. Er worden geen woningen binnen 10 meter van de kerk gerealiseerd, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
Ten zuiden van de kerk is sprake van een aantal centrumfuncties. Hier zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Omdat deze centrumfuncties op meer dan 10 meter afstand tot het plangebied liggen is geen sprake van hinder vanuit deze bedrijven op de voorgenomen woningen en is nader onderzoek niet noodzakelijk.
4.2 Ecologie
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekkingen tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Toetsing
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden als Natura 2000 en Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Waddenzee op circa 2,5 kilometer afstand. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Omdat slechts sprake is van het slopen van 14 woningen, waarvoor slechts 10 worden terug gebouw, zal van een negatief effect op de bestaande natuurgebieden geen sprake zijn.
Stikstofdepositie
Om te onderzoeken of sprake is van significante stikstofdepositie als gevolg van de realisatie van de tien woningen in het plangebied, is een stikstofonderzoek uitgevoerd met behulp van berekeningen met de AERIUS-calculator. Het stikstofonderzoek is opgenomen als bijlage 2.
Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,000 mol N/ha/jr. Derhalve is er geen relevant effect als gevolg van de aanleg en het gebruik van de beoogde woningen in het plangebied.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.
Toetsing
In het plangebied worden de bestaande veertien woningen gesloopt ten faveure van tien nieuwe woningen. Om te onderzoeken of sprake is van beschermde soorten in het plangebied, waar met de sloop rekening mee gehouden moet worden, is een nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen en vogels uitgevoerd. Het plangebied is meegenomen in een onderzoek naar meerdere herstructureringslocaties van Wonen Noordwest Friesland.
Uit het onderzoek (bijlage 3) is naar voren gekomen dat met betrekking tot gierzwaluwen en huismussen de aanwezigheid van jaarrond beschermde verblijfplaatsen in het plangebied wordt uitgesloten. Ten gevolgen van de voorgenomen sloop- en renovatiemaatregelen zullen daarom geen van deze soort verblijfplaatsen verloren gaan. Vervolgstappen in het kader van de Wnb zijn daarom niet aan de orde.
Voor vleermuizen is nader onderzoek uitgevoerd. Bij dit nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen is in het plangebied één verblijfplaats aangetroffen. Het gaat om een verblijfplaats van de laatvlieger, ruige dwergvleermuis en de gewone dwergvleermuis. De verblijfplaats van deze dieren bevindt zich aan de westzijde van de woning aan het Kerkpad 2, vermoedelijk tussen de dakpannen en de muur rechts van de nok. Gezien het aantal dieren betreft het vermoedelijk een zomerverblijfplaats van een beperkt aantal dieren. Naast een zomerverblijf bevindt zich vermoedelijk ook een paarverblijfplaats aan het Kerkpad 2. Rond deze locatie werden in het onderzoek tijdens beide onderzoeksronden in de paartijd sociaal roepende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Hoewel deze dieren niet in- of uitvliegend zijn waargenomen, is de kans groot dat ze gebruikmaken van dezelfde zomerverblijfplaats als paarverblijf.
Met het oog op het verstoren dan wel het aantasten van verblijfplaatsen van vleermuizen dienen mitigerende en compenserende maatregelen worden genomen. Ten behoeve daarvan is een activiteitenplan opgesteld (bijlage 4). Qua mitigerende maatregelen is hierin omschreven dat ten aanzien van de zomerverblijfplaats en paarverblijf aan het Kerkpad 2, de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode worden uitgevoerd. Tevens is in de tweede helft van oktober de verblijfplaats ongeschikt gemaakt. Als compenserende maatregelen worden vier tijdelijke vleermuiskasten in de omgeving geplaatst en worden na realisatie van de plannen geschikte verblijfplaatsen aan de gewone en ruige dwergvleermuis aangeboden. De provincie heeft voor dit activiteitenplan een ontheffing van de Wnb verleend. Daarmee zijn voldoende maatregelen getroffen en is nader onderzoek niet noodzakelijk.
4.3 Bodem
Toetsingskader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
Toetsing
Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik ten behoeve van de woonfunctie. Ook in het geldende bestemmingsplan zijn de meeste gronden bestemd met een woonbestemming. Er kan daarom voor dit bestemmingsplan vanuit worden gegaan dat de bodem van voldoende kwaliteit is voor de voorgenomen functie. In het kader van de omgevingsvergunning zal een bodemonderzoek worden uitgevoerd waarin dit nogmaals onderzocht wordt. Voor het bestemmingsplan vormt het aspect bodem geen belemmering.
4.4 Geluid
Toetsingskader
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Toetsing
De wegen in de directe omgeving rondom het plangebied betreffen allemaal 30 km/uur-wegen. Het plangebied ligt daarmee niet binnen geluidzones van wettelijk geluidszoneringsplichtige wegen. Het plangebied ligt binnen de dorpskern van Hallum. De wegen rondom het plangebied worden voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer en maken geen deel uit van een doorgaande route. Gezien de lage verkeersintensiteit op deze wegen, is het zeer onwaarschijnlijk dat als gevolg van wegverkeerslawaai van verkeersbewegingen een goede ruimtelijke ordening wordt aangetast. Daarom is geen nader onderzoek naar het aspect geluid noodzakelijk.
4.5 Water
Toetsingskader
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Toetsing
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20181217-2-19447). De uitkomst van de watertoets is opgenomen als bijlage 5. Hieruit is naar voren gekomen dat de korte procedure moet worden gevolgd. De oppervlakte verharding neemt als gevolg van dit plan af, doordat er minder woningen in de voorgenomen situatie worden gerealiseerd dan nu aanwezig zijn. Bij de uitvoering van de plannen zal rekening worden gehouden met de Leidraad Watertoets. Daarmee is nader onderzoek niet noodzakelijk.
4.6 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden bekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie.
Toetsing
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
In het plangebied neemt het aantal woningen door de voorgenomen ontwikkeling met vier af. Hierdoor zal het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied eveneens afnemen. De uitstoot van uitlaatgassen zal hierdoor afnemen, waardoor het plan geen negatieve invloed op de luchtkwaliteit heeft. Daardoor valt het plan onder de NIBM-regeling. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
4.7 Archeologie
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
FAMKE
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).
Op basis van de steentijd-bronstijd advieskaart is geen onderzoek noodzakelijk, ongeacht de grootte van de ontwikkeling. Op basis van de ijzertijd-middeleeuwen advieskaart valt het plangebied binnen het gebied 'Streven naar behoud'. Van deze terreinen is bekend dat zij waardevolle archeologische resten uit de periode bronstijd en later bevatten. Voor ruimtelijke ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 50 m² geldt dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Om het archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn binnen het plangebied 23 gutsboringen gezet tot een maximale diepte van vier meter beneden het maaiveld. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat door de verschillende bouw- en sloopfasen die in de negentiende en de twintigste eeuw hebben plaatsgevonden, minimaal de bovenste tachtig centimeter van de bode sterk is verstoord. Plaatselijk loopt deze diepte op tot ruim twee en een halve meter. Deze verstoring van het bovenste deel van de terpopbouw is ook gebleken tijdens de ten westen van het plangebied door het ARC verrichte opgravingen waarbij bewoningslagen van de stins Offingaburg sterk verstoord bleken te zijn.
Onder de geroerde terplaag zijn dikke terppakketten aangetroffen. Het bovenste deel hiervan bestaat overwegend uit al dan niet humeuze zandige klei. Het hieronder gelegen plaggenpakket is aanmerkelijk veniger. Met name in dit pakket zullen archeologische resten naar verwachting goed geconserveerd zijn. De maximale dikte van de terpenpakketten bedraagt, onder de geroerde toplaag, ruim twee meter. De natuurlijke ondergrond bestaat uit veenlagen en door veenlaagjes onderbroken klei met daaronder matig zandige klei.
In figuur 4.1 zijn de vijf woninglocaties weergegeven. Ter plaatse van locatie A moet vanaf een diepte van 80 centimeter beneden het maaiveld rekening worden gehouden met de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten. Ter plaatse van locatie B bedraagt deze diepte 1,4 meter, op locatie C 0,8 meter, bij locatie D 1,2 meter en op locatie E 1,1 meter. Indien de geplande bodemingrepen deze diepten overschrijden zou voorafgaand een opgraving moeten worden uitgevoerd. Het in eerste instantie uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek lijkt, gezien de vaststaande archeologische waarde van de terp en de beperkte omvang van de uit te graven putten weinig zinvol.
Ter plaatse van de verschillende locaties worden de verschillende dieptes niet overschreden bij aanleg van de fundering. Daarom is nader onderzoek naar archeologie en het uitvoeren van opgravingen niet noodzakelijk. Het aspect archeologie is voldoende onderzocht. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 6.
4.8 Cultuurhistorie
Toetsingskader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Toetsing
Om te onderzoeken of sprake is van cultuurhistorische waarden, is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Hieruit komt naar voren dat het plangebied deel uitmaakt van de terp waarop het dorp Hallum is gesticht. De waarde van de terp betreft het reliëf dat is aangebracht om op te wonen. Het reliëf zal in de voorgenomen situatie zoveel mogelijk behouden blijven. Daarmee blijft ook de cultuurhistorische waarde in het plangebied in stand. Voor het overige is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden in het plangebied. Omdat rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarde van de terp is geen nader onderzoek naar cultuurhistorie noodzakelijk.
Ten zuiden van het plangebied geldt het 'beschermd dorpsgezicht' van Hallum. Dit gebied heeft een hoge cultuurhistorische waarde. De zuidelijke grens van het plangebied is afgestemd op de grens van dit beschermd dorpsgezicht. Doordat geen ingrepen in dit gebied worden gepleegd, worden de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht niet aangetast.
4.9 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Toetsing
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen aanwezig zijn die van invloed zijn op de beoogde woningen in het plangebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
4.10 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Toetsing
Binnen het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen waar rekening mee gehouden dient te worden voor het bestemmingsplan. Het aspect kabels en leidingen vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Het Juridisch Systeem
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied is in dit plan bestemd met drie bestemmingen.
Groen
Binnen het plangebied wordt een aanzienlijk deel als openbaar groen ingericht. In het bestemmingsplan zijn deze gronden als ´Groen´ bestemd. Binnen deze bestemming zijn plantsoenen, groenstroken, beplanting, paden, sloten en bermen en speelvoorzieningen toegestaan. Het is niet toegestaan gebouwen op deze gronden te bouwen. Op deze wijze kunnen de gronden groen ingericht worden.
Verkeer - Verblijfsgebied
De delen van de openbare ruimte die worden ingericht als weg/pad en parkeervoorziening zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Hier zijn onder meer wegen, straten, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en voet- en rijwielpaden toegestaan.
Wonen - 1
De gronden waar de woningen en erven worden ingericht zijn bestemd als 'Wonen - 1'. Hiermee wordt aangesloten bij het geldende bestemmingsplan, waarmee ook woningen bestaande uit één bouwlaag met kap onder deze bestemming vallen. Binnen deze bestemming zijn woonhuizen toegestaan, die binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. De bouw- en goothoogte mogen maximaal 9 en 4 meter bedragen.
Waarde - Archeologisch en/of cultuurhistorisch waardevol gebied
Ter plaatse van het gehele plangebied is op basis van het FAMKE sprake van een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Om de archeologische waarden een beschermende regeling te bieden is om die reden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch en/of cultuurhistorisch waardevol gebied' opgenomen. Voor ingrepen met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 centimeter in de grond dient daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak en overleg
Het bestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegen voor het vooroverleg. De provincie, het waterschap en de veiligheidsregio/brandweer zijn eveneens op de hoogte gesteld van de voorgenomen ontwikkeling en gevraagd om hierop reactie te geven.
De Veiligheidsregio/Brandweer heeft in reactie laten weten geen noodzaak te zien om opmerkingen te plaatsen bij het bestemmingsplan, omdat er geen risicovolle activiteiten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) op het plangebied van invloed zijn. Wel heeft de Brandweer een aantal opmerkingen ten aan zien van de bereikbaarheid van de woningen gemaakt. Gezien het feit dat de woningen niet aan doorgaande verkeersaders worden gerealiseerd, zullen de erftoegangswegen aan een aantal wettelijke eisen moeten voldoen. In de uitvoering wordt hier aandacht aan besteed en ervoor gezorgd dat dit conform de eisen wordt aangelegd.
De provincie heeft in reactie laten weten dat de provinciale belangen op een juiste wijze in het plan zijn verwerkt en dat het plan voor het overige geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Verder zijn er geen inspraakreacties op het plan binnengekomen.
Zienswijze
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend tijdens deze periode.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. De woningcorporatie heeft aannemelijk gemaakt dat het plan financieel haalbaar is.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad wordt voorgesteld om geen exploitatieplan vast te stellen.
Bijlage 1 Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
LIJST MET KLEINSCHALIGE BEDRIJFSMATIGE ACTIVITEITEN
Kledingmakerij
(maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf
woningstoffeerderij
Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend,
zoals:
schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, glazenwasserij, maar ook ten
behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf
Reparatiebedrijfjes, waaronder:
schoen-/lederwarenreparatiebedrijf
uurwerkreparatiebedrijf
goud- en zilverwerkreparatiebedrijf
reparatie van kleine (electrische) gebruiksgoederen
reparatie van muziekinstrumenten
In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd.
Advies- en ontwerpbureaus
reclame ontwerp
grafisch ontwerp
architect
(Zakelijke) dienstverlening, waaronder:
notaris
advocaat
accountant
assurantie-/verzekeringsbemiddeling
exploitatie en handel in onroerende zaken
Overige dienstverlening, waaronder:
kappersbedrijf
schoonheidssalon
pedicure
Onderwijs
autorijschool
onderwijs niet in te delen naar specificatie, mits zonder werkplaats of laboratorium
alsmede naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 2 Stikstofonderzoek
Bijlage 3 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 3 Ecologisch onderzoek
Bijlage 4 Activiteitenplan Ecologie
Bijlage 4 Activiteitenplan ecologie