KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Huidige Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
4.2 Verkeer En Parkeren
4.3 Archeologie
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Bodem
4.6 Cultuurhistorie
4.7 Ecologie
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Geluid
4.10 Trilling
4.11 Kabels En Leidingen
4.12 Luchtkwaliteit
4.13 Water
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Voor Bedrijven En Beroepen Aan Huis
Bijlage 1 Geluidsonderzoek Spoorweglawaai
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Resultaten Trillingsmetingen
Bijlage 4 Reactienota Zienswijzen

Zwagerbosch - Boskwei 13

Bestemmingsplan - Gemeente Noardeast-Fryslân

Vastgesteld op 13-01-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zwagerbosch - Boskwei 13 met identificatienummer NL.IMRO.1970.BpZbBoskwei13-VA01 van de gemeente Noardeast-Fryslân;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een dienstverlenend beroep of bedrijf dat in of bij een woning en/of daarbij behorende ondergeschikte bebouwing wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.7 bebouwingsbeeld:

de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap;

1.8 bêd en brochje:

logiesruimte in de vorm van een kleinschalige recreatief verblijf met een kortstondig karakter en ondergeschikt aan de woonfunctie;

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.10 bestaand:

het gebruik dat en/of de bebouwing die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal plaatsvindt, respectievelijk aanwezig is, dan wel bebouwing die kan worden gebouwd krachtens een verleende bouw- en/of omgevingsvergunning;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 daghoreca:

een bedrijf, in hoofdzaak gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.24 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.25 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.26 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Niet als kampeermiddelen worden beschouwd: vaartuigen, woonwagens in de zin van de Woningwet, tenten in gebruik voor het houden van bijeenkomsten, tentoonstellingen of voorstellingen, en voertuigen in gebruik als directiekeet;

1.27 ondergeschikte bebouwing:

hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:

  • ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
  • een bouwwerk van 1 bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

1.28 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:

hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:

  1. a. een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
  2. b. een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.29 overkapping:

een bouwwerk van 1 bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

1.30 paardenbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.31 peil:

  1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.32 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.33 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.34 voorste bouwgrens:

een naar de weg gekeerde bouwgrens;

1.35 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.36 woonhuis:

een hoofdgebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen;
  4. d. water.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de bezonnings- en privacy-situatie.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen.

Artikel 4 Wonen - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen al dan niet in combinatie met ruimte vooral dan niet in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis, zoals genoemd in Bijlage 1 Lijst voor bedrijven en beroepenaan huis;
  2. b. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  1. c. gebouwen;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  3. e. werken, geen bouwwerk zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de dakhelling en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. ondergrondse bouwlagen zijn uitsluitend toegestaan onder gebouwen;
  2. b. ondergrondse bouwlagen zijn niet toegestaan onder stallen, waarbij mestputten niet als bouwlaag worden beschouwd.

6.2 Vlaggenmasten

In afwijking van hetgeen de bouwregels toelaten mag een vlaggenmast worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 6 m.

6.3 Reclamemasten

In afwijking van hetgeen de bouwregels toelaten mag geen reclamemast worden gebouwd met een bouwhoogte van meer dan 6 m.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het zodanig inrichten van een erf dat op het erf onvoldoende parkeergelegenheid is;
  2. b. zelfstandige bewoning van bijbehorende bouwwerken;
  3. c. de bewoning van bedrijfsruimte(n), niet zijnde bedrijfswoningen;
  4. d. het (laten) gebruiken van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, voorwerpen, stoffen en materialen en daarmee gelijk te stellen voorwerpen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  5. e. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

7.2 Geen strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  1. f. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. 1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is;
    2. 2. hoogspanningsleidingen;
  2. g. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer;
  3. h. tenzij deze in het plan geregeld zijn;
  4. i. het aanleggen van landhoofden ten behoeve van bruggen.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet geldt voor de vermelde oppervlaktematen;
  2. b. de bestemmingsregels ten behoeve van de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. c. de bestemmingsregels voor een aanpassing van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot niet meer dan 10 m;
  4. d. de bestemmingsregels het plan voor het overschrijden van de grenzen van een bouwvlak naar de buitenzijde door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    3. 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;

  1. e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;

8.2 Afwegingskader

Een in 8.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van, voor zover van toepassing:

  1. a. het bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden, waaronder begrepen de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegde gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 10.1 sub a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanZwagerbosch - Boskwei 13

van de gemeente Noardeast-Fryslân.

Behorend bij het besluit van 13 januari 2022.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het braakliggend terrein ten oosten van de Boskwei 13 te Zwagerbosch zijn plannen om een vrijstaande woning te bouwen. De gronden hebben in de huidige situatie een tuinbestemming zonder bouwmogelijkheden. Omdat de locatie is bestemd voor de tuinfunctie, is het bouwen van een woning op basis van het geldende bestemmingsplan niet direct mogelijk.

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de woning juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

De locatie is gelegen op de onbebouwde gronden ten oosten van de Boskwei 13, in de gemeente Noardeast Fryslân. Het projectgebied staat kadastraal bekend al WTG 01, sectie E, nummer 6844. In figuur 1.1 is een luchtfoto met daarin het betreffende plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpZbBoskwei13-VA01_0001.png"

Figuur. 1.1 Luchtfoto van het plangebied

1.3 Huidige Planologische Regeling

Het perceel bevindt zich binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Zwagerbosch'. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Tuin'. Binnen deze bestemming is de bouw van een woning niet toegestaan. In figuur 1.2 is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpZbBoskwei13-VA01_0002.png"

Figuur. 1.2 Uitsnede van het bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is aandacht besteed aan de functionele en ruimtelijke structuur in de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridische aspecten aan bod, in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Huidige Situatie

De initiatiefnemer is eigenaar van de gronden (kadastraal perceel WTG 01, sectie E, nummer 6844) ten oosten aan de Boskwei 13 te Zwagerbosch. Momenteel is het perceel nog niet ontwikkeld en betreft het een braakliggende kavel zonder bebouwing. Een luchtfoto van de actuele situatie is opgenomen in figuur 2.1.


Het plangebied bevindt zich aan de noordrand van het woongebied van Zwagerbosch en bevindt zich direct ten zuiden van de spoorlijn Groningen - Leeuwarden. Zwagerbosch is vergroeid met de kernen Twijzelerheide en De Westereen.


Het bebouwingstype is voornamelijk vrijstaand. Langs de Heidewei bevinden zich een aantal twee-onder een kapwonigen en langs de Boskwei staan nog een tweetal blokken met rijwoningen. De woningen bestaan voornamelijk uit één woonlaag met kap.


Figuur 2.2 en 2.3 geeft een overzicht van het plangebied en zijn omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpZbBoskwei13-VA01_0003.png"

Figuur. 2.1 Huidige situatie van het plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpZbBoskwei13-VA01_0004.png"Figuur 2.2 Vooraanzicht vanaf de Spoarbuorren

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpZbBoskwei13-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Vooraanzicht vanaf de Heidewei

2.2 Gewenste Situatie

Het voornemen bestaat uit de bouw van één vrijstaande woning. Voor de positie van de woning ten opzichte van de weg is een rooilijn gekozen die ter hoogte van de voorgevel van nummer 69 ligt. Er wordt een bouwvlak van 12 bij 15 meter toegepast. De woonbestemming is verder afgestemd op de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan voor andere woonpercelen in de omgeving biedt. Er wordt uitgegaan van een vrijstaande woning, opgebouwd uit één bouwlaag met kap (goot- en bouwhoogte: 6 en 9,5 meter).

Het concrete bouwplan zal uiteindelijk getoetst worden aan de welstandsnota van de gemeente Noardeast-Fryslân. Hiermee wordt gewaarborgd dat er zowel sprake zal zijn van een goede stedenbouwkundige inpassing als van een beeldvorming die passend is in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpZbBoskwei13-VA01_0006.png"

Figuur 2.2 Voorgestelde bouwkavel

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De toelichting van een ruimtelijk project dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Op basis van vaste jurisprudentie geldt dat het toevoegen van één woning niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Bro. Dit bestemmingsplan hoeft daarom niet getoetst te worden aan artikel 3.1.6 Bro.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Verordening Romte Fryslân

In de Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Het plangebied ligt in het Bestaand Stedelijk Gebied. Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies.

In artikel 3 is bepaald dat een woningbouwproject binnen bestaand bebouwd gebied in overeenstemming moet zijn met een goedgekeurd gemeentelijk woonplan. Hiervan kan afgeweken worden indien het bouwplan voorziet in minder dan 11 woningen.

In dit geval gaat het om de bouw van één woning. Hiervoor geeft de verordening geen regels. Wel is de ontwikkeling zoals in paragraaf 3.3 is aangegeven in overeenstemming met het gemeentelijke woningbouwbeleid. De voorgestelde ontwikkeling past binnen de kaders van de verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Beleidsvisie Wonen en Woonprogramma

In 2016 heeft de raad van Kollumerland c.a. ingestemd met de beleidsvisie Wonen DDFK-gemeenten. Ook is er op basis hiervan het Woonprogramma 2015-2020 opgesteld. Hierin is gezamenlijk woonbeleid voor de vier gemeenten opgenomen. De provincie Fryslân ondersteunt het in dit beleid opgenomen doel een toekomstbestendige, gedifferentieerde woningvoorraad te ontwikkelen die is afgestemd op de woonwensen van de inwoners, waarbij de focus van het beleid richt zich op de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en geeft prioriteit aan transformatie en herstructurering en vervanging prioriteit zal hebben boven nieuwbouw. Opgemerkt dient hierbij te worden dat de provincie op dit moment samen met de regio Noord Oost Fryslân bezig is om tot nieuwe woningbouwafspraken te komen.

De bevolkingskrimp stelt de vitaliteit van de dorpen op de proef. In het algemeen is er een trek van kleinere naar de grotere kernen waar te nemen onder invloed van de vergrijzing en de economische crisis. De Westereen is één van de drie grote kernen van de gemeente en biedt een geconcentreerd voorzieningenniveau.

De gemeente kiest voor een selectieve groei voor de periode tot 2020. Dit vanwege het feit dat in de provincie Fryslân het aantal huishoudens in de periode 2012 tot en met 2020 nog een bescheiden groei laten zien. De gemeenten zullen dus slechts in zeer geringe mate nog nieuwe woningen toevoegen.

De nieuwe woning is getoetst aan het woonprogramma. Hierin is ruimte opgenomen voor inbreidingsprojecten, zoals het onderhavige initiatief. De nieuwe woning past dan ook binnen het gemeentelijk woonbeleid.

Welstandsnota Dantumadiel (herziening 2016)

Het welstandsbeleid van de voormalige gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland is vastgelegd in de Welstandsnota. Het plangebied maakt deel uit van het welstandsgebied 'Woudbuurtjes'. Dit betreffen kleinschalige buurtjes met kleinschalige bebouwing, die min of meer in een willekeurige setting als groepje in het elzenlandschap zijn gesitueerd. Deze karakteristiek is zeer typerend en niet onder te brengen in een ander welstandsgebied. De woningen worden gekenmerkt door een lage goot- en bouwhoogte. Vaak zijn het samengestelde bouwmassa’s, die in de loop van de tijd zijn uitgebreid en waar in sommige gevallen ook met een grotere goot- en bouwhoogte is gewerkt. De detaillering van de woningen is sober en het kleur- en materiaalgebruik over het algemeen traditioneel.

Voor de gebieden is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit. Incidentele veranderingen worden mogelijk geacht, mits deze respect tonen voor het reeds aanwezige bebouwingsbeeld.

Het uiteindelijke bouwplan van de woning zal worden getoetst aan de welstandscriteria die voor het welstandsgebied 'Woudbuurtjes' gelden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de juridisch planologische regeling van een nieuwe woning. In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken welke relevant zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Verkeer En Parkeren

Het perceel wordt ontsloten op de Heidewei. Deze weg heeft ruim voldoende capaciteit voor de ontwikkeling. Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost wordt.

De parkeerbehoefte is bepaald op basis van de parkeerkentallen zoals opgenomen in de CROW publicatie 317. Voor de parkeerbehoefte is uitgegaan van de parkeernormen die gelden voor een vrijstaande woning. De stedelijkheid graag betreft 'niet stedelijk' in de 'rest van de bebouwde kom'. De behoefte is op basis hiervan bepaald op 3 parkeerplaatsen per woning. In het plangebied is voldoende ruimte om aan de benodigde parkeerplaatsen te kunnen voldoen.

4.3 Archeologie

Tot 1 juli 2016 was de Monumentenwet 1988 het toetsingskader voor cultuurhistorie en archeologie. Die wet is grotendeels komen te vervallen omdat op die datum de Erfgoedwet in werking is getreden. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt (gepland 2021). Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld. Voor de provincie Fryslân is dit opgenomen in de provinciale FAMKE (zie paragraaf ).

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpZbBoskwei13-VA01_0007.png"Figuur. 4.1 Archeologische verwachtingskaart voor de periode Steentijd - Bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpZbBoskwei13-VA01_0008.png"

Figuur. 4.2 Archeologische verwachtingskaart voor de periode Ijzertijd - Middeleeuwen

Op basis van de archeologische verwachtingskaart steentijd-bronstijd (zie figuur 4.1) bestaat er een kleine kans tot vondst van archeologische resten. Voor het plangebied geldt het advies 'onderzoek bij grote ingrepen'. Onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 2,5 hectare. Daar is met dit bestemmingsplan geen sprake van. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Op basis van de archeologische verwachtingskaart ijzertijd-middeleeuwen (zie figuur 4.2) bestaat er ook een kleine kans tot het vinden van archeologische resten in het plangebied. Voor het plangebied geldt advies 'geen onderzoek noodzakelijk'. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Het plangebied maakt deel uit van een woonwijk. Het dichtstbijzijnde bedrijf bevindt zich op een afstand van 70 meter. Hier is een maatschappelijke functie uit milieucategorie 2 toegestaan. Hiervoor geldt aan richtafstand van 30 meter. Op een afstand van meer dan 120 meter bevindt zich daarnaast nog een agrarisch bedrijf uit milieucategorie 3.1, waarvoor een afstand van 50 meter geldt. Omdat bedrijven op voldoende afstand liggen, zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen

en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Het plangebied is in de huidige situatie bestemd als tuin. Aangezien er geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, mag er worden aangenomen dat de gronden schoon zijn en daarom geschikt voor de woonfunctie. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is derhalve geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.6 Cultuurhistorie

Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt.

In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. De te bouwen woning zal worden afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur. Zie hiervoor paragraaf 2.2. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

4.7.1 Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening (voorheen Ecologische hoofdstructuur, EHS). Binnen deze gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Groote Wielen, gelegen op circa 10 km afstand. Gezien deze afstand en de beperkte omvang van onderhavig plan, namelijk de bouw van één woning, is dit plan niet van invloed op dit Natura 2000-gebied. Ten aanzien van de gebiedsbescherming vormt dit bestemmingsplan geen belemmering.

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de Grote Wielen, bedraagt 10 kilometer. Een ander nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft het Lauwersmeer. Dit ligt op 11 kilometer afstand. Directe effecten als gevolg van de ontwikkeling op deze gebieden zijn uitgesloten. Het project heeft in de aanlegfase en in de gebruiksfase mogelijk enige stikstofemissie tot gevolg. Het gaat vooral om verkeersbewegingen en tijdelijke mobiele werktuigen. Dergelijke activiteiten hebben geen effect over een afstand van meer dan 5 kilometer. Gelet op de afstand tot de gevoelige gebieden kan op voorhand worden uitgesloten dat het project leidt tot een toename van stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Vanuit de gebiedsbescherming bestaan er geen belemmeringen voor het project.

4.7.2 Soortenbescherming

Het plangebied betreft een braakliggend terrein binnen stedelijk gebied en is omsloten door bebouwing. Het braakliggende perceel is op dit moment in afwachting van de ontwikkeling ingezaaid met gras en wordt continu gemaaid en onderhouden. De locatie is daarom ongeschikt als groeiplaats voor bijzondere en beschermde plantensoorten. Het vormt ook geen waardevol habitat voor beschermde dieren. Daarnaast worden geen werkzaamheden uitgevoerd in het water of aan de walkant, waardoor ter plaatse van deze gronden niets te verwachten is. Ook worden geen bomen gekapt. Er worden dus geen potentiële vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten geschaad.

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving. Hiermee zal tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden.

4.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.

De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Per 1 juli 2012 is de regelgeving veranderd. Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (2015) moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Risicobronnen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen zoals inrichtingen die gevaarlijke stoffen bevatten.

Transport gevaarlijke stoffen

Naast inrichtingen kan het aspect van externe veiligheid een rol spelen bij (spoor/weg/auto)weg in verband met het transport van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt niet binnen het invloedgebied van de transportroutes gevaarlijk stoffen die een verhoging van het groepsrisico kunnen inhouden.

Buisleidingen

Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van een buisleiding. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op ruim 1.200 meter afstand.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.9 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect wegverkeerslawaai relevant.

In het onderhavig plan wordt een nieuwe woning gerealiseerd. De woning is een nieuwe geluidgevoelige functie en ligt binnen de geluidzone van de spoorlijn Leeuwarden-Groningen (zonebreedte 100 m) en het gezoneerde 60 km-gedeelte van de Spoarbuorren Sud. Akoestisch onderzoek naar aanleiding van railverkeer en weglawaai is daardoor noodzakelijk. De voorkeursgrenswaarde bedraagt Lden = 55 dB en de maximale grenswaarde Lden = 68 dB.

Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. Uit de modelresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 59 dB. Daarom is een hogere waarde nodig. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente heeft vervolgens de hogere waarde vastgesteld. De hogere waarde wordt in het kadaster vastgelegd.

4.10 Trilling

De nieuw te realiseren woning aan de Boskwei 13 ligt op ca. 25 m afstand van de spoorlijn Leeuwarden-Groningen. Door het rijden van treinen over de spoorlijn worden trillingen opgewekt, welke zich voortplanten door de bodem en vervolgens gebouwfunderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar).

In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen”, waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd.

Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat).

Op basis van hoofdstuk 6 van bovengenoemde Handreiking is de situatie t.a.v. spoortrillingen beoordeeld op basis van een quickscan zoals beschreven in paragraaf 10.1 van de Handreiking, waarin tevens is aangegeven dat bij voorkeur ook aandacht wordt besteed aan eventuele ontwikkelingen aan de bron (wijzigingen aan het spoor, wijzigingen in treintypen, etc.). In de Handreiking staan de volgende informatiebronnen genoemd die gebruikt kunnen worden voor een quickscan.

Verder wordt gesteld dat wanneer reeds resultaten van een of meerdere trillingsonderzoeken voor projectlocaties nabij de te onderzoeken locatie beschikbaar zijn, dan kunnen deze gegevens meegenomen worden in de bepaling of vervolgonderzoek nodig is of niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpZbBoskwei13-VA01_0009.png"

Voor het onderhavig project is met name het laatste onderdeel van belang: de toekomstige wijzigingen aan het spoor. In dit geval geldt dat in het kader van het project ESGl het aspect trillingen langs de spoorlijn Leeuwarden-Groningen uitgebreid is onderzocht en vastgelegd in rapport “RAPPORT Extra Sneltrein Groningen Leeuwarden ESGL Trillingsonderzoek”, d.d. 14 september 2016. Voor de beoordeling van de situatie in het cluster Veenwouden zijn metingen uitgevoerd binnen een bestaande (oudere) woning aan de Prysterikker 4 te Veenwouden.

Op basis van het ESGL onderzoek kan worden gesteld dat binnen het cluster Veenwouden voor de plansituatie inclusief goederentreinen de maximale trillingssterkte Vmax = 0,37 bedraagt op 21 m van het spoor.

De metingen/beoordeling o.b.v. de Prysterikker 4 is niet representatief voor de nieuw te realiseren woning aan de Boskwei 13 omdat het een nieuwe, goed gefundeerde woning betreft met betonnen vloeren. Verder ligt vlak naast het perceel een nieuwe woning. Klachten/hinder vanwege trillingen zijn niet bekend. Ook is vanuit het ESGL-project het niet nodig geacht om deze woning/locatie te onderzoeken (er heeft een Bts-toets plaatsgevonden voor een meer trilling-gevoelige locatie) . Om deze reden mag worden verwacht dat de maximale trillingssterkte Vmax bij de Boskwei 13 zal voldoen aan de grenswaarde van A1 = 0,1 voor nieuwe situaties

Terzorgvuldigheid is voor de ontwikkeling een specifiek trillingshinderonderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 3 van het bestemmingsplan. De middels trillingsmetingen vastgestelde Vmax, voor de bodem voldoet aan de onderste streefwaarde A1 = 0,1 (afgerond op 1 decimaal). De vastgestelde trillingssterkte over de beoordelingsperiode Vper voldoet (ruimschoots) aan de geldende streefwaarde A3 = 0,05.

Bij de overdracht van trillingen van de bodem naar de fundering van een woning treedt in het algemeen een verdere verzwakking op. Op grond van de meetresultaten is trillingshinder niet te verwachten.

4.11 Kabels En Leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om de veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en direct rond het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben. Daarom is er geen noodzaak tot nader onderzoek.

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.12 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er wordt slechts één woning mogelijk gemaakt. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.13 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.


Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20180227-2-17198). De watertoets is als bijlage 2 bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst is dat de korte procedure moet worden gevolgd. Het plan heeft een beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Bij de watertoets is ook een uitgangspuntennotitie toegevoegd waar bij de uitwerking van de plannen rekening mee gehouden moet worden. Deze worden hierna nader beschreven.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Voor de compensatie van toename verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing.

Gebied Stedelijk (>200 m²) Landelijk (>1.500 m²)
Boezem 5% 5%
Polder 10% 10%
Vrij afstromend Maatwerk mogelijk Maatwerk mogelijk

Met het project is sprake van een toename van de verharding van minder dan 200 m2 in stedelijk gebied. Het is niet nodig om de versnelde afvoer van het verhard oppervlak te compenseren om de waterberging in het gebied in stand te houden.

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de concrete uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Gebruik materialen

Tot slot wordt met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure: Het wateraspect is gecommuniceerd met de ontwikkelaar en geldt als uitgangspunt voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het geldende bestemmingsplan 'Zwagerbosch'.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een set met bestemmingsregels, een digitale verbeelding en de plantoelichting. In deze paragraaf volgt een toelichting op de bestemmingsregels. Voor dit bestemmingsplan geldt dat het is opgesteld ter plaatse van één perceel waar slechts twee bestemmingen van toepassing is.

Bestemming 'Tuin'

De bestemming Tuin heeft betrekking op de gronden die kunnen worden aangemerkt als het “voorerfgebied” conform het Bor. Ter plaatse van deze gronden is bebouwing niet toegestaan. Onder voorwaarden kan ondergeschikte bebouwing en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan worden.

Bestemming 'Wonen -1'

De nieuwe woning en bijbehorend erf is geregeld in de bestemming 'Wonen - 1'. De woning is vastgelegd in een bouwvlak dat is gebaseerd op de in hoofdstuk 2 beschreven uitgangspunten. Er mag één woning worden gebouwd. Naast het wonen is er in beperkte mate de mogelijkheid voor aan huis verbonden beroepen of bedrijven. De goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m respectievelijk 9,5 m.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Eenieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is gebruikt gemaakt. De ingekomen zienswijzen zijn in een aparte zienswijzenota beantwoord en samengevat. De zienswijzen hebben enkel tot een wijziging in de toelichting geleid. Zie hiervoor paragraaf 4.10 Trilling.

Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden mede gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de woning te kunnen realiseren. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval wordt een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin zijn onder de kosten met betrekking tot het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure en daaraan verwante kosten opgenomen. Tevens is hierin het aspect planschade afgedekt.

Bijlage 1 Lijst Voor Bedrijven En Beroepen Aan Huis

Bijlage 1 Lijst voor bedrijven en beroepen aan huis

Bijlage 1 Geluidsonderzoek Spoorweglawaai

Bijlage 1 Geluidsonderzoek spoorweglawaai

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 3 Resultaten Trillingsmetingen

Bijlage 3 Resultaten trillingsmetingen

Bijlage 4 Reactienota Zienswijzen

Bijlage 4 Reactienota zienswijzen