KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
Artikel 4 Water
Artikel 5 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie Plangebied
2.2 Ontwikkelrichting Tolhuispark
2.3 Toekomstige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
4.2 Milieuhinder Bedrijven
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Ecologie
4.5 Water
4.6 Archeologie En Cultuurhistorie
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Verkeer En Parkeren
4.9 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Ontwikkelrichting Tolhuispark
Bijlage 2 Inrichtingstekening
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Beknopte Natuurtoets
Bijlage 5 Aanvullend Onderzoek Vliegroutes Vleermuizen
Bijlage 6 Notitie Aerius-berekening
Bijlage 7 Uitvoer Aerius-berekening
Bijlage 8 Watertoets
Bijlage 9 Advies Archeologie Steunpunt Monumentenzorg
Bijlage 10 Zienswijze Provincie Fryslân
Bijlage 11 Zienswijze Brandweer Fryslân

Tolhuispark Dokkum

Wijzigingsplan - gemeente Noordeast-Fryslân

Vastgesteld op 29-11-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Tolhuispark Dokkum met identificatienummer NL.IMRO.1970.WpDkTolhuispark-VA01 van de gemeente Noardeast-Fryslân;

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bestaand:

  1. a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken, en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
  2. b. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

1.7 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.8 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.9 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.10 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.11 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijn toegelaten;

1.12 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.13 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.14 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.15 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.16 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaakfunctie;

1.17 kantine:

een ruimte, behorende bij een maatschappelijke, recreatieve of sportvoorziening, waarbij de bedrijfsuitoefening is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van maaltijden, eenvoudige etenswaren en dranken, primair ten behoeve van de gebruikers van die voorziening;

1.18 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.19 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van milieuvoorzieningen, de telecommunicatie, de waterhuishouding, natuurbeheer en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval wordt verstaan bergbezinkbassins, centrale voorzieningen voor de afvalinzameling en zendmasten;

1.20 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met ten hoogste één wand;

1.21 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
  4. d. in het geval de hoogte van het terrein op een perceel grote verschillen vertoont: de door burgemeester en wethouders bepaalde hoogte;

1.22 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.23 speelvoorziening:

een voorziening waar gelegenheid wordt geboden om te kunnen spelen, zoals een speeltuin of speelweide, een trapveld of een speelkooi of een daarmee vergelijkbare voorziening.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk, niet bedoeld een overkapping:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Sport

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. terreinen ten behoeve van sport en sportieve recreatie;
  2. b. gebouwen en overkappingen ten behoeve sport- en sportieve recreatie met de daarbij behorende voorzieningen, zoals kleedruimten en kantines;

met de daarbij behorende:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. speelvoorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. waterlopen en waterpartijen;
  5. g. parkeervoorzieningen;
  6. h. nutsvoorzieningen;
  7. i. overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de milieusituatie;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden;
  4. d. de landschappelijke waarden;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.1, sub a, in die zin dat gebouwen (gedeeltelijk) buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
    1. 1. uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
      1. a. de bouwhoogte van de buiten het bouwvlak te bouwen gebouwen zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
      2. b. de oppervlakte per gebouw zal ten hoogste 30 m² bedragen.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden en de bouwwerken ten behoeve van een zelfstandig horecabedrijf.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen en waterpartijen;
  2. b. oevers;
  3. c. bermen en beplanting;
  4. d. aanleggelegenheid;

met de daarbijbehorende:

  1. e. nutsvoorzieningen;
  2. f. overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een goede waterhuishouding;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden;
  4. d. de landschappelijke waarden;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden als ligplaats voor woonschepen.

Artikel 5 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van het bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, hellingbanen, funderingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m.

7.2 Bestaande maatvoeringen

  1. a. Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.
  2. b. In die gevallen dat bestaande situeringen, percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande situeringen en maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve voorzieningen.

8.2 Toegestaan gebruik

Tot een binnen de gegeven bestemmingen toegestaan gebruik wordt gerekend, het gebruik van de gronden en bouwwerken voor evenementen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de in de aanduidingen aangegeven maatvoeringseisen met betrekking tot goot- en bouwhoogte tot ten hoogste 20% van die maatvoeringseisen;
  3. c. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de regels in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, bediening van kunstwerken, sanitaire voorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. 1. de oppervlakte per gebouwtje ten hoogste 50 m2 mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
  5. e. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  6. f. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m;
  7. g. de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
    2. 2. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  8. h. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. trappen, trappenhuizen en galerijen;
    2. 2. entreeportalen, luifels, veranda's en balkons;
    3. 3. overstekende daken;

mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend;

  1. 1. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m overschrijdend.

9.2 Toetsingscriteria

De in lid 9.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. de milieusituatie;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden;
  5. e. de landschappelijke waarden;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  1. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  1. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 11.1, sub a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  1. c. Lid 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  1. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  1. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  1. d. Lid 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Tolhuispark Dokkum.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Noardeast Fryslan heeft de lang gekoesterde wens om tot een herontwikkeling van het Harddraverspark te komen. Dit houdt ook in dat sportfuncties worden verplaatst naar het Tolhuispark. Bovendien doen zich op het Tolhuispark nog meer ontwikkelingen op sportgebied voor. Insteek daarbij is om de sport in het Tolhuispark te verbinden en te verbreden. In een notitie is de ontwikkelrichting van beide parken geschetst en is een stedenbouwkundig plan gemaakt. Voor het Tolhuispark is die in 2021/2022 met de sportverenigingen verder uitgewerkt tot een definitief ontwerp.

Op dit moment passen de geschetste ontwikkelingen niet binnen het geldende bestemmingsplan. De nieuwe ontwikkelingen op het Tolhuispark moeten planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt en in dat kader is het voorliggende wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied komt overeen met de wetgevingzone - wijzigingsgebied 4 (zie paragraaf 1.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.WpDkTolhuispark-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Plangebied

1.3 Geldende Bestemmingsplan

Bestemmingsplan Dokkum Regiostad

Het bestemmingsplan Dokkum Regiostad (geconsolideerd 24 juni 2020) van de gemeente Noardeast-Fryslân is op het plangebied van toepassing. Figuur 2 laat de huidige bestemming van het plangebied en de bestemmingen van de omliggende omgeving zien. Er is te zien dat het gehele plangebied een enkelbestemming 'Groen' kent. Hiermee zijn deze gronden bestemd voor groenvoorzieningen en alles wat daarmee samenhangt. Verder is er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied'. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m², moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarden van de gronden niet worden verstoord en in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

Strijdigheid bestemmingsplan

Het gebruik van de gronden als sportterrein is niet in overeenstemming met de bestemmingsomschijving van de bestemming 'Groen'. Bovendien bevat de bestemming 'Groen' geen mogelijkheden voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de sportverenigingen.

Wijzigingsbevoegdheid wijzigen bestemming 'Groen' en/of 'Water' naar de bestemming 'Sport'

Het bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid. Onder voorwaarden kan het college de bestemmingen 'Groen' en/of 'Water' wijzigen in de bestemming 'Sport' (met inbegrip van de toevoeging van bouwvlakken) en/of bouwvlakken toevoegen aan de bestemming 'Sport', mits:

  1. 1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4';
  2. 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van artikel 25 van toepassing zijn;
  3. 3. de verkaveling en de situering van de gebouwen zodanig is dat een goede aansluiting ontstaat op de structuur van de omgeving;
  4. 4. er sprake is van een goede landschappelijke, ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.WpDkTolhuispark-VA01_0002.jpg"

Figuur 2. Uitsnede van het geconsolideerde bestemmingsplan 'Dokkum Regiostad' (ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.WpDkTolhuispark-VA01_0003.jpg"

Figuur 3. Uitsnede van de wetgevingszone - wijzigingsgebied 4 uit de verbeelding van het geconsolideerde bestemmingsplan 'Dokkum Regiostad' (ruimtelijkeplannen.nl)

De genoemde wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast bij het in procedure brengen van het voorliggende wijzigingsplan. Een toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in paragraaf 3.3.2.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende deel van het bestemmingsplan volgt hoofdstuk 2, waarin verder wordt ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het relevante beleid op de schaal van het Rijk, de provincie en de gemeente. Hier volgt ook een beschrijving van en toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden. In hoofdstuk 4 wordt getoetst aan de omgevingsaspecten wat de planologische- en milieukundige randvoorwaarden betreft. Vervolgens licht hoofdstuk 5 de juridische vormgeving van het wijzigingsplan en de hiervoor te volgen procedure toe. Ten slotte beschrijft hoofdstuk 6 zowel de maatschappelijke als economische uitvoerbaarheid van het plan. Verder bezit de toelichting van dit bestemmingsplan verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie Plangebied

Het plangebied bestaat uit een voetbalveld omzoomd door opgaande beplanting, een parkeerplaats en grasvelden met betonnen paden. Hierlangs loopt een rij met populieren. Op de luchtfoto staat nog een gebouw (aan de noordzijde), maar dat is in de huidige situatie niet meer aanwezig. In het verleden is op het westelijk deel van de locatie een AZC gevestigd geweest. De tijdelijke bebouwing is na de sluiting van het AZC verwijderd. De terreinverhardingen (klinkers, tegels, stelconplaten) zijn deels blijven liggen.

2.2 Ontwikkelrichting Tolhuispark

De ontwikkelrichting is door de raad vastgesteld op 21 januari 2021. Deze ontwikkelrichting is met de sportverenigingen uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan. De volledige notitie is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit wijzigingsplan gevoegd.

De notitie gaat in op de mogelijkheden voor de verdere sportontwikkeling van het Tolhuispark. Aanleiding voor de ontwikkelrichting vormt de verplaatsing van de tennisbanen om het Harddraverspark tot een recreatief park te kunnen ontwikkelen.

2.3 Toekomstige Situatie Plangebied

2.3.1 Toelichting schetsontwerp Tolhuispark

Het Tolhuispark biedt, met het wegvallen van de AZC, ruimte voor een verdere ontwikkeling voor sport. Dat geeft ook de mogelijkheid om verplaatsing van de tennis uit het Harddraverspark gestalte te geven. Het inpassen van de tennis en het ruimte bieden voor korfbal en hockey geeft ook combinatiemogelijkheden. Zo kunnen de verenigingen elkaar versterken en kan ook betere samenwerking met het nabij gelegen onderwijs plaatsvinden.

Het ontwerp (Bijlage 2) bouwt verder op de Nije Pleats sessie uit 2018, de ontwikkelrichting en de verkenning met de sportverenigingen. Het is een uitwerking die samen met de tennisvereniging, de korfbalvereniging en de voetbalvereniging is gemaakt. Als nieuwe opgave is naast een tennispark rekening gehouden met een gezamenlijk korfbal en hockeyveld, en een vijfde voetbalveld/evenemententerrein (multifunctioneel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.WpDkTolhuispark-VA01_0004.jpg"

Figuur 4. Ontwerp toekomstige situatie Tolhuispark (zie ook Bijlage 2)

Sportpark in het groen

In het Tolhuispark ligt al een groot aantal sportvoorzieningen. Deze zijn ingepast in een parkachtige setting met waterpartijen, groen en paden. Deze structuur borduurt voort op de groenstructuur richting de woonwijk Jantjeszeepolder. Zo is een aangename en goede setting ontstaan voor onder meer de voetbalvelden en de sporthal.

De noordwestelijke hoek is eenvoudiger van aard en heeft nu de mogelijkheid om deel uit te gaan maken van een groen sportpark.

Tennis, korfbal en hockey

Het is vanwege de relatie met de herstructurering van het Harddraverspark als eerste van belang dat de tennis op een goede wijze wordt voorzien van faciliteiten. Al eerder waren hier ideeën voor gemaakt om die in de noordwestelijke hoek in te passen. Dat blijft ook nu het idee waarbij hetzelfde qua programma terugkomt als wat nu in het Harddraverspark aanwezig. In de uitwerking is samen met de verenigingen vastgesteld dat modernisering op het aanbod gewenst is. Naast zes tennisbanen worden ook twee padelbanen gerealiseerd. Padel is een nieuwe racketsport die zeer in opkomst is.

Korfbalvereniging De Granaet en de Hockeyvereniging kunnen in combinatie op een kunstgrasveld ingepast worden. In het plan is een groot gezamenlijk omniveld plus een kleiner korfbal/hockeyveld ingepast.

Clubgebouw

In de zone tussen korfbal/hockeyveld en de tennisbanen is ruimte voor het clubgebouw van de verenigingen. Met de vereniging is een eerste verkenning gedaan om dicht bij elkaar of zelfs met elkaar een onderkomen te maken. Voor het gezamenlijke clubgebouw/gebouwen is in het voorliggende wijzigingsplan een bouwvlak opgenomen van circa 650 m2. De ingetekende locatie is zo gekozen dat vanuit het clubgebouw goede loop- en zichtlijnen mogelijk zijn naar de velden.

Verdere uitwerking zal duidelijk moeten maken hoe het exact vorm kan krijgen. Voorbeelden van elders laten zien dat op deze manier prachtige samenwerking en mooie gebouwen gemaakt kunnen worden. Ruimtelijk en functioneel heeft een gezamenlijk of bij elkaar geplaatst clubgebouw veel voordelen. Denklijn hierbij: deels in een glooiende oeverlijn geplaatst gebouw van één laag met kap met een moderne en duurzame uitstraling op basis van hout glas. Aan de zijde van de hockey met bijvoorbeeld een op poten geplaatste veranda en richting de tennisvelden een aangenaam terras.

Water en groen

De groenstructuur en waterpartij uit het bestaande sportpark wordt nu doorgezet in noordwestelijke richting. Op de randen is ruimte voor groene aanplant en ook biedt het mogelijkheden voor paden en spelen/ontspannen. De groen- en waterstructuren zijn zo optimaal mogelijk afgestemd op de aanwezige archeologische waarden in het gebied.

Langs de Murmerwoudsterweg wordt rekening gehouden met een aardenwal met beplanting. Op die manier liggen de velden ook mooi in de luwte. De grond die vrijkomt bij het uitgraven van de watergangen kan hiervoor worden benut.

Routing en parkeren

Voor deze zone van het sportpark wordt rekening gehouden met een parkeerplein (P2) voor ruim 100 auto's.

Het clubgebouw is via een ontsluitingsroute bereikbaar voor bevoorrading, beheer en calamiteiten.

In het sportpark zijn verder diverse fiets- en wandelpaden opgenomen. Voor een belangrijk deel takken deze aan op de bestaande padenstructuur. Bij de uitwerking is met name ook voor de wandelpaden denkbaar dat er fraaie natuurpaden komen die ook nog als fitness route te gebruiken zijn.

Verdere verfijning

Het stedenbouwkundig plan is het ruimtelijk kader. Centraal staat het concept van sport- en beleefpark dat ruimte biedt voor de activiteiten die hier een plek moeten krijgen. Het plan heeft ademend vermogen om in de nadere uitwerking nog te nuanceren. Dat is belangrijk omdat uitwerken en detaillering in verdere samenwerking met de gebruikers nodig is. Ook zijn er nog diverse praktische zaken aan de orde. Dit uitwerken is zinvol zodra instemming over de koers voor het ruimtelijk kader is verkregen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De beoogde ontwikkeling heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI.

3.1.2 AmvB Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels voor de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

In het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Het voorliggende plan is niet in strijd met de kaders die het Barro heeft gesteld.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze Ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6 tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Per 1 juli 2017 is de Ladder aangepast, waarbij een nieuwe vereenvoudigde laddersystematiek geldt. De Ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden om zo de ruimte in stedelijke gebieden optimaal te benutten.

De Ladder moet worden doorlopen als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die in het plan mogelijk wordt gemaakt. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Als een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dan moet de toelichting van dat plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten en indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Volgens de Nota van toelichting worden ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben maar bebouwing reduceren of verplaatsen niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. De verplaatsing van de sportfaciliteiten van het Harddraverspark naar het Tolhuispark kan in die context worden geplaatst. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeft de laddertoets verder niet doorlopen te worden. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan moet wel worden aangetoond dar de ontwikkeling in een behoefte voorziet en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit is in hoofdstuk 2 en 4 nader gemotiveerd.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020

Op 21 oktober 2020 is de Omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie het beleid zoals zij dat voor ogen ziet als de Omgevingswet in 2022 in werking treedt. De provincie heeft een viertal doelstellingen die ze als speerpunt wil behandelen. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoeld de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er wonen, werken of te gast zijn. In de Omgevingsvisie zijn negen principes opgenomen over de manier van werken. De inhoudelijke principes betreffen: 1) zuinig ruimtegebruik, 2) omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, 3) koppelen van ambities en 4) gezond en veilig. De samenwerkingsprincipes betreffen: 5) rolbewust, 6) decentraal wat kan, 7) ja, mits, 8) aansluiting zoeken en 9) sturen op proces, ruimer op inhoud. Deze principes staan voor de provinciale manier van werken, die richting geven bij het maken van keuzes. Deze principes worden altijd in samenhang toegepast. Ze kunnen in verschillende situaties tot verschillende oplossingen leiden. Zo kan maatwerk worden geboden.

De Omgevingsvisie richt zich niet specifiek op sportontwikkeling. Er is geen strijdigheid met de Omgevingsvisie en de daarin opgenomen principes.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Per 1 augustus 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 (hierna: de verordening) in werking getreden. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

In de verordening is het bestaand stedelijk gebied aangeduid. Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan ligt binnen de grenzen hiervan. Een plan kan hier stedelijke functies, waaronder sportvoorzieningen, mogelijk maken.

De sportontwikkeling in het Tolhuispark is passend conform de Verordening Romte.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Programma Wenjen en Omjouwing/Wurk, bedriuw en rekreaasje/Mienskip

Het plan draagt bij aan het programma Wenjen en Omjouwing. Het doel is het behouden en versterken van een aantrekkelijke, identiteitsbewuste en toekomstbestendige woon- en leefomgeving. Bij het inrichten van de omgeving worden de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in goede balans gebracht.

Het plan draagt ook bij aan het programma Wurk, bedriuw en rekreaasje. Het doel is een betere uitstraling als aantrekkelijke en gastvrije gemeente om te recreëren en te verblijven. Als speerpunt is benoemd om Dokkum en Kollum verder te ontwikkelen tot toeristische en recreatieve centra. De uitvoering van dit plan draagt bij aan de ambitie die is vastgelegd in het nieuwe beleid voor Toerisme en Recreatie.

Verder draagt het plan bij aan het programma Mienskip, met als belangrijkste doel passende voorzieningen voor de bevolking. Sportvoorzieningen en -activiteiten dragen in belangrijke mate bij aan sociale verbondenheid, actieve en betrokken burgers. Veel mensen in en rondom Dokkum gaan profiteren van het recreatieve stadspark en van de verbreding en de verbinding van de sportvoorzieningen. Door in te zetten op samenwerking in het gebruik van sportvelden en accommodaties in de sport ontstaat er een beter passend voorzieningenniveau.

3.3.2 Bestemmingsplan 'Dokkum Regiostad'

Op 28 juni 2018 is het bestemmingsplan 'Dokkum Regiostad' vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Dongeradeel. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gehele stad Dokkum.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het mogelijk is dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen in die zin dat de bestemmingen 'Groen' en/of 'Water' worden gewijzigd in de bestemming 'Sport' (met inbegrip van de toevoeging van bouwvlakken) en/of bouwvlakken worden toegevoegd aan de bestemming 'Sport', mits:

  1. 1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4';
  2. 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van artikel 25 van toepassing zijn;
  3. 3. de verkaveling en de situering van de gebouwen zodanig is dat een goede aansluiting ontstaat op de structuur van de omgeving;
  4. 4. er sprake is van een goede landschappelijke, ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing.

En indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. de milieusituatie;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de ruimtelijke en cultuurhistorische waarden;
  5. e. de landschappelijke waarden;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Ad 1.

Het plangebied komt overeen met de wetgevingzone - wijzigingsgebied 4 (zie paragraaf 1.3).

Ad 2.

Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zijn de regels van artikel 25 van toepassing.

Ad 3.

In de zone tussen het korfbal- en hockeyveld en de tennisbanen is ruimte voor het clubgebouw van de verenigingen. Met de vereniging is een eerste verkenning gedaan om dicht bij elkaar of zelfs met elkaar een onderkomen te maken. Vooreerst is rekening gehouden met een bouwvlak van circa 650 m2 voor het clubgebouw/-gebouwen. De locatie van het clubgebouw is zo gekozen dat vanuit het clubgebouw goede loop- en zichtlijnen mogelijk zijn naar de velden.

Het clubgebouw is via een ontsluitingsroute bereikbaar voor bevoorrading, beheer en calamiteiten. In het sportpark zijn verder diverse fiets- en wandelpaden opgenomen. Voor een belangrijk deel takken deze aan op de bestaande padenstructuur.

Ad 4.

De landschappelijke inpassing is in paragraaf 2.3 van de toelichting beschreven. In de bestemmingsregels is opgenomen dat de nieuwe functie slechts is toegestaan als de inpassing zoals deze op de situatietekening staat aangegeven, is uitgevoerd en in stand blijft.

De punten a tot en met f komen in hoofdstuk 4 aan de orde. Daaruit zal blijken dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan deze punten.

3.3.3 Reparatieplan 'Dokkum Regiostad'

Het bestemmingsplan Reparatieplan Dokkum Regiostad is in de raadsvergadering van 4 juni 2020 vastgesteld. Het nieuwe bestemmingsplan betreft een reparatie van het bestemmingsplan Dokkum Regiostad en heeft tot doel het herstellen van omissies, maar ook verleende omgevingsvergunningen op het geldende bestemmingsplan Dokkum Regiostad worden verwerkt. Het bestemmingsplan Reparatieplan Dokkum Regiostad heeft onder meer betrekking op:

  • het herstel van een aantal onvolkomenheden in de planverbeelding en in de planregels van het bestemmingsplan Dokkum Regiostad;
  • het opnemen van een aantal (onherroepelijke) ruimtelijke ontwikkelingen c.q. projecten en vergunningen in de planverbeelding die tijdens dan wel sinds de vaststelling van het bestemmingsplan Dokkum Regiostad met een aparte planologische procedure zijn gerealiseerd;
  • update van de lijst en de regeling voor karakteristieke panden en het laten vervallen van de regeling voor de rijksmonumenten.

Dit reparatieplan heeft geen gevolgen voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de onderhavige projectlocatie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat er in de toelichting inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Een belangrijk onderdeel hiervan is het inzicht in noodzakelijke financiële investering van een (potentieel noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is hierdoor in feite een onderdeel van de onderzoeksverplichting vanuit het college van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Een belangrijke opmerking bij dit onderdeel is dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een specifieke mate van bodemverontreiniging betekent in veel gevallen niet meteen dat er een probleem aanwezig is. In veel gevallen zal historisch onderzoek in relatie tot de betreffende verdachte locatie kunnen aantonen of er genoeg aanleiding is om bodemonderzoek te laten uitvoeren. Aan de hand van een oriënterend en/of nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of- en in welke mate en omgeving er sprake is van bodemverontreiniging. Op basis van nader onderzoek kan de provincie beslissen of het noodzakelijk is om de locatie gedeeltelijk of geheel te saneren en of er een noodzaak is tot beveiligingsmaatregelen. Tevens zal de huidige en/of toekomstige bestemming daarbij een rol spelen bij de keuze in saneringsvarianten.

Toetsing

Onderzoek

Dit wijzigingsplan betreft een functiewijziging van de groenbestemming naar de bestemming 'Sport'. Er zijn bij de herinrichting nieuwe bodemingrepen beoogd, zoals bouw en/of graafwerkzaamheden. Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen is ter plaatse van het Tolhuispark een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door WMR Rinsumageest bv. De rapportage van het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd (Bijlage 3).

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek zijn er geen aanwijzingen voor een vermoeden van bodemverontreiniging. De locatie wordt daarom als onverdacht voor bodemverontreiniging beschouwd. Het doel van het verkennend bodemonderzoek NEN 5740; ONV-NL is aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater in gehalten boven respectievelijk de achtergrondwaarden en de streefwaarden. Het doel van het verkennend waterbodemonderzoek NEN 5720 is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat:

  • zintuiglijk zijn geen bijzonderheden waargenomen;
  • in één mengmonster van de bovengrond (MMbg4) is voor molybdeen een licht verhoogd gehalte gemeten;
  • in het mengmonster van de ondergrond (MMog2) is voor minerale olie een licht verhoogd gehalte gemeten. In het mengmonster van de ondergrond (MMog3) is voor lood een licht verhoogd gehalte gemeten;
  • in het grondwater ter plaatse van peilbuis 2 zijn voor nikkel en zink licht verhoogde concentraties gemeten;
  • zintuiglijk zijn in de slibboringen geen bijzonderheden aangetroffen;
  • beide waterbodemmengmonsters (MM slib1 en MM slib2) zijn verspreidbaar over aangrenzend perceel en in zoet oppervlaktewater;
  • voor toepassen in een oppervlaktewaterlichaam worden beide mengmonsters als klasse A beoordeeld. Voor toepassen op landbodem worden beide mengmonsters als klasse Industrie beoordeeld.

Op basis van de licht verhoogde gehalten in de grond en het grondwater is de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien niet juist. De gemeten gehalten zijn echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.

Ontgrondingenverordening Friesland

Bij het (ver)graven van de grond moet rekening worden gehouden met de Ontgrondingenwet en Ontgrondingenverordening Friesland. De Ontgrondingenverordening kent een lijst met uitzonderingen ten aanzien van een vergunning (artikel 2). Er moet bij de ontgrondingen worden voldaan aan een diepte van maximaal 2 meter minus maaiveld en er mag niet meer dan 10.000 m3 bodemmateriaal worden afgevoerd. Dat is voor deze ontwikkeling niet het geval. De grondwerkzaamheden beperken zich onder andere tot het graven van ondiepe vijverpartijen. De vergraven grond wordt ter plaatse hergebruikt. Derhalve geldt een vrijstelling van de vergunningplicht en hoeft een ontgrondingsvergunning niet te worden aangevraagd.

Conclusie

Wat betreft het aspect bodem mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

Opmerkingen afvoer van grond en slib:

Bij afvoer van grond vanaf het perceel dient rekening te worden gehouden met de regels van het Besluit Bodemkwaliteit. De mengmonsters zijn indicatief getoetst aan de normen van het Besluit Bodemkwaliteit. Eén mengmonster (MMog2) van de bovengrond wordt beoordeeld als klasse Industrie. De overige mengmonsters van de boven- en ondergrond worden beoordeeld als klasse Achtergrondwaarde (altijd toepasbaar).

Opgemerkt moet worden dat dit een indicatieve toetsing betreft en dat de veldwerkzaamheden en chemische analyses niet conform de eisen van het besluit Bodemkwaliteit zijn uitgevoerd. Aan de resultaten van dit onderzoeksrapport kunnen daarom niet dezelfde rechten worden ontleend als aan een partijkeuring die conform Besluit Bodemkwaliteit is uitgevoerd. Indien het slib niet verspreidbaar kan worden op een aangrenzend perceel, zal op basis van de analyseresultaten een erkende verwerker gezocht moeten worden.

4.2 Milieuhinder Bedrijven

Wettelijk kader

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk, dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.

Het geldend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Een studie hiernaar vormt een goede toetsing van het aspect bedrijven- en milieuhinder.

Toetsing

Het plangebied ligt in een stedelijke omgeving en is omsloten door stedelijke functies. Gelet op de locatie, de ligging en de diverse functies rondom de locatie kan gesteld worden dat er sprake is van functiemenging. Het sportcomplex kan op basis van de bijlage met richtafstanden van de VNG-brochure Bedrijven- en milieuzonering worden aangemerkt als 'Tennisbanen (met verlichting)' en 'Veldsportcomplex (met verlichting)' (SBI-2008 931). Dit valt onder milieucategorie 3.1 met een bijbehorende minimale richtafstand van 50 m. Wanneer de minimale richtafstand met één afstandsstap wordt verkleint in verband met omgevingstype 'gemengd gebied', dan is de minimale richtafstand 30 m. Gevoelige functies zoals woningen bevinden zich ruimschoots buiten deze richtafstand. Ook wanneer de richtafstand niet met één stap zou worden verkleind is dit het geval. De dichtstbijzijnde woning bevind zich op meer dan 50 m van het plangebied.

Het plan vormt geen belemmering voor de nabijgelegen functies (uitwaardse zonering). Inwaardse zonering is niet aan de orde, omdat het voorliggende plan geen milieuhindergevoelige functies (zoals woningen) mogelijk maakt.

Vanuit de milieuzonering bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

Conclusie

(Milieu)hinder van bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het project.

4.3 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Onderzoek

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risico-kaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit wijzigingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn.

Hieruit blijkt dat in en in de omgeving van het plangebied een aardgasbuisleiding aanwezig is. In het bestemmingsplan 'Dokkum Regiostad' is een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen, waarmee het bouwen van kwetsbare objecten binnen deze bestemming niet is toegestaan. Het plangebied wordt hiermee niet geraakt. Het betreft bovendien geen gevoelig object.

Verder zijn geen andere risicobronnen in (de omgeving van) het plangebied aanwezig. Deze worden in het plangebied ook niet mogelijk gemaakt. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan daarom geen belemmeringen en uitgangspunten voor het plan.

Conclusie

Het bestemmingsplan is voor het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.4 Ecologie

Wettelijk kader

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.

Beknopte natuurtoets

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de natuurtoets 28 oktober 2021 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De rapportage van de natuurtoets is opgenomen in Bijlage 4.

Soortbescherming

Bij uitvoering van het plan (door de aanleg van sportvelden) zal het plangebied ongeschikt worden als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals buizerd en roek. In de directe omgeving ten westen en zuiden van het plangebied is in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten treden niet op.

Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van algemene vogelsoorten kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de aanleg werkzaamheden gaan geen vleermuisverblijfplaatsen verloren. Het plangebied zal naar verwachting, door de aanleg van verharding, kunstgrasvelden en verlichting minder geschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten die rondom graslanden bij bosranden foerageren. In de directe omgeving van het plangebied is echter in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op verblijfplaatsen of foerageergebied van vleermuizen treden niet op. Wel kunnen negatieve effecten op potentiële vliegroutes nog niet worden uitgesloten. Nader onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of vliegroutes van vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn. Het vleermuisonderzoek is in de zomer van 2022 uitgevoerd door Altenburg en Wymenga ecologisch onderzoek (Bijlage 5).


Ten aanzien van vliegroutes van vleermuizen geldt dat er geen essentiële vliegroutes zijn aangetroffen. Dit houdt in dat er voldoende alternatieve lijnvormige structuren in de omgeving aanwezig zijn. Om bovenstaande redenen mag worden geconcludeerd, dat de functionaliteit van de in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen ten aanzien van foerageergebied en vliegroutes blijft gewaarborgd.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen en leefgebied van de kleine marterachtigen bunzing, wezel en hermelijn verloren gaan. De vrijstelling van deze kleine marterachtigen verdwijnt naar verwachting bij het ingaan van de Omgevingswet (Ontwerp Omgevingsverordening februari 2021). Het plan kan worden vastgesteld voor die tijd. Nader onderzoek om te bepalen of kleine marters aanwezig zijn in het plangebied is niet nodig.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen tot slot enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Fryslân. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedenbescherming

Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden en houtopstanden kunnen worden uitgesloten. Het plan is ook niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Stikstofdepositie

Gezien de omvang van het project en de afstand tot de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen (> 9 km), wordt geen toename van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden in de aanleg- en de gebruiksfase verwacht. Deze verwachting wordt bevestigd na uitvoer van een stikstofberekening met de AERIUS-calculator. De meest actuele stikstofberekening (23 november 2022) is als bijlage opgenomen (Bijlage 6 en Bijlage 7).

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden.

Conclusie

De beknopte natuurtoets heeft, in combinatie met het aanvullend onderzoek naar vleermuisvliegroutes, een voldoende beeld op van de natuurwaarden opgeleverd om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Het wijzigingsplan wordt uitvoerbaar geacht.

4.5 Water

Wettelijk kader

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets op grond van artikel 3.1.6 Bro. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Watertoetsproces

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Hieruit blijkt dat de invloed van het plan zodanig is dat de normale procedure met advies van de watertoets van toepassing is. Reden hiervoor is de ligging van het plangebied aan hoofdwatergangen en dat er sprake is van het dempen en ontgraven van watergangen. Het plan en de wateraspecten die spelen zijn daarom besproken met vertegenwoordigers van Wetterskip Fryslân. Bij de uitvoering van de plannen wordt rekening gehouden met de adviezen die zij hebben gegeven.

Aanpassingen watersysteem

Het plangebied ligt in Dokkum binnen het peilvak GPG-L856 en behoort tot het polderpeil. Door het gebied van het Tolhuispark loopt een hoofd(schouw)watergang. Door de nieuwe inrichting van het gebied met sportvelden zal deze watergang gedempt moeten worden. In de ontwikkeling is hier rekening mee gehouden door een nieuwe waterpartij aan te leggen aan de noordkant en zuidkant de bestaande watergangen te verbreden. Samen met het verbreden van de watergang langs de Murmerwoudsterweg is de waterafvoer van het gebied hierdoor gegarandeerd. Het gebied waarin de ontwikkeling plaatsvindt ligt voor een deel laag ten opzichte van de omgeving. Om verstoring van archeologische waardevolle gronden te voorkomen, is er voor gekozen om dit gebied gemiddeld met 50 cm te verhogen. Dit is ook gunstig voor de waterhuishouding in het gebied.

Veilig water

Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. In dit geval worden geen regionale of lokale keringen geraakt. In de noordwesthoek van het Tolhuispark zit wel een klein stukje boezemwater, maar dit valt buiten het plangebied. Op grond van de Klimaateffectatlas: wateroverlast bebouwd gebied, blijkt dat zich geen knelpunten voordoen met uitzondering van het huidige parkeerterrein aan de noordkant. Dit deel van het terrein wordt vanwege de lage ligging opgehoogd en dit zal gunstig zijn voor de waterhuishouding. De aanpassingen in het watersysteem worden zoals hieronder aangegeven voldoende gecompenseerd en gebruik wordt gemaakt van natuurvriendelijke oevers. Het waterrijke gebied waar het sportpark Tolhuispark onderdeel van uitmaakt heeft ook relatief veel bergingscapaciteit.

Voldoende berging

De waterpartijen in het gebied hebben een belangrijke functie voor de waterhuishouding, waaronder de afvoer van water. Het onderhoud van de watergangen moet gewaarborgd zijn. Het plan doet hieraan geen afbreuk. Verder is rekening gehouden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het grondwaterpeil en de aanleghoogte van bebouwing. Om hieraan te voldoen worden de gronden in het Noordoostelijk deel van het plangebied opgehoogd.

Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel (10%) wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Het dempen water watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Voor de compensatie van sportvelden zijn aangepaste normen verdedigbaar. Dit is afhankelijk van de ondergrond, de opbouw van de velden en in hoeverre er sprake is van drainage. Als uitgangspunt voor de ondergrond geldt dat sprake is van een slecht doorlatende natuurlijke grondslag (zware klei). De toename verhard oppervlak voor de huidige situatie (onverhard en gedraineerd terrein) naar een gedraineerd natuurgrasveld is dan 26% en naar een gedraineerd kunstgrasveld 36%. (Onderzoek waternormering sportvelden, 2010).

De huidige ontwikkeling doet zich grotendeels voor op een bestaand sportveld (korfbalveld) en op het voormalige azc-terrein. Het laatste betreft een gebied met reeds aanwezige verharding in de vorm van betonstroken, asfaltverharding en hier ligt ook een drainagesysteem. Ten opzichte van de huidige situatie neem het verharde oppervlak in de vorm van bebouwing en paden enigszins toe. Er is ook sprake van een toename van het oppervlak in de vorm van nieuwe sportvelden. Voor de toename is compensatie nodig van circa 1.000 m2 en dit wordt door de nieuwe waterpartij (en verbreding van bestaande watergangen gecompenseerd.

De nieuwe waterpartij krijgt variabele taluds van 1:2 tot 1:7. Dit worden natuurlijke oevers ook met het oog op het vergroten van de biodiversiteit in het gebied. De watergang tussen het fietspad langs de Murmerwoudsterweg en Tolhuispark wordt verbreed. Langs deze watergang komt een onderhoudsstrook te liggen, met het oog op toekomstig onderhoud en beheer. In het zuidelijke deel wordt de afwateringssloot ook verbreed en wordt aan een zijde een natuurvriendelijke oever aangelegd van 1:5. Op het parkeerterrein is de verharding beperkt door gebruik te maken van grasbetontegels, om het water ter plekke gemakkelijker in de bodem te laten infiltreren.

Schoon water

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Onder de sportvelden komt een drainage systeem te liggen. Deze worden op de vijverpartijen en/of sloten afgewaterd. Het regenwater wordt zoveel mogelijk op een natuurlijke manier afgewaterd naar het wateroppervlak en waar nodig wordt een regenwaterriool aangelegd en naar het oppervlakte water gebracht.

In dit geval wordt rioolwater van de clubgebouwen in het park via een nieuw rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Uitgangspunt is dat dit voldoende capaciteit heeft voor de extra bebouwing. Schoon hemelwater wordt afgevoerd op de aangrenzende watergangen.

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet. Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de ontwikkelaar en geldt als uitgangspunt voor de uitvoering van het plan.

Conclusie

Het aspect water geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Archeologie En Cultuurhistorie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet (1988) vervallen. Delen van deze wet zijn op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat de besluitvorming in de fysieke leefomgeving betreft gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in juli 2022 in werking treedt. Voordat de Omgevingswet in werking gaat, zijn artikelen met betrekking tot de wet in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet te vinden. Hierin blijven ze ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed. Het belangrijkste onderdeel van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ).

Indien dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en ergens anders bewaard (ex situ). Daarnaast moet elk ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden in relatie tot het plangebied bevatten. In welke mate er in een plangebied sprake is van erfgoed, dient aan de hand van het voorgaande aangegeven te worden op welke manier met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.6.1 Archeologie

FAMKE-advies

Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden voor het plangebied twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten:

  • steentijd-bronstijd: Het plangebied ligt op de FAMKE in een gebied waar bij ruimtelijke ingrepen voor de periode steentijd-bronstijd 'waarderend onderzoek (vuursteenvindplaats)' wordt geadviseerd. Bij ingrepen die groter zijn dan 50 m2 wordt geadviseerd een waarderend archeologisch onderzoek plaats te laten vinden.
  • ijzertijd-middeleeuwen: Door de provincie worden bij ruimtelijke ingrepen voor de periode ijzertijd - middeleeuwen in het plangebied 'karterend onderzoek 2' geadviseerd (bij ingrepen groter dan 2.500 m2).

Dubbelbestemming archeologie en archeologisch vooronderzoek

Het vigerend bestemmingsplan toont ook een archeologische dubbelbestemming op een deel van de gronden. Ten aanzien van archeologie is bekend dat RAAP een onderzoek heeft uitgevoerd waaruit blijkt dat er waarden aan de orde zijn. De conclusie van dit onderzoek is dat binnen het plangebied een hoge verwachting geldt voor vindplaatsen uit de steentijd. De verwachtte archeologische lagen zitten op verschillende dieptes. Deze zijn binnen het onderzoek inzichtelijk gemaakt in een kaart.

Voor de situering van bijvoorbeeld het clubgebouw en graafwerkzaamheden aan de watergangen moet hier rekening mee worden gehouden. De huidige dubbelbestemming van het geldende bestemmingsplan (artikel 36) geeft aan dat dit beoordeeld moeten worden zodra een omgevingsvergunning aan de orde is. Deze dubbelbestemming blijft van toepassing in het wijzigingsplan en zodoende zal borging van archeologische waarden verzekerd zijn. Om de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan te toetsen is ervoor gekozen de archeologische beoordeling naar voren te halen.

Advies archeologie

De gemeente heeft een archeoloog van het Steunpunt Monumentenzorg Fryslân ingeschakeld. Ook is er overleg en afstemming met de provincie Fryslân geweest hierover. Er is een gecombineerde kaart gemaakt met de inrichting, archeologische kaart en hoogteaanduidingen. Op grond hiervan heeft het Steunpunt Monumentenzorg Fryslân een archeologisch advies uitgebracht (Bijlage 9). De provincie Fryslân heeft aangegeven hier akkoord mee te zijn.

Het huidige inrichtingsplan voorkomt zoveel mogelijk verstoring van de archeologische laag. Hierbij wordt altijd de buffer van 30 cm tussen archeologie en bodemroering aangehouden. Op de locaties waar dit niet gebeurd (de watergangen) wordt archeologische begeleiding geadviseerd. De heipalen van de bebouwing zullen volgens archeologie-vriendelijke bouwwijze worden gerealiseerd, waardoor eventuele archeologische resten niet onevenredig zullen worden verstoord. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, waarin de werkwijze en onderzoeksvragen uiteen worden gezegd. Het Programma van Eisen dient ter accordering te worden voorgelegd aan de gemeente als bevoegd gezag.

Anders dan de begeleiding van de werkzaamheden aan de watergangen is geen (ander) archeologisch onderzoek nodig. Met het nemen van de genoemde maatregelen wordt het wijzigingsplan uitvoerbaar geacht.

4.6.2 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische kaart van Fryslân (CHK2) is geraadpleegd. Ten opzichte van het moederplan zijn er geen ontwikkelingen die cultuurhistorische waarden kunnen schaden.

4.6.3 Conclusie erfgoed

De dubbelbestemming blijft van toepassing in het wijzigingsplan en zodoende zal borging van archeologische waarden verzekerd zijn. Cultuurhistorische waarden worden niet belemmerd door het plan.

4.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit zijn door Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit te worden getoetst. De criteria die beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn in de AMvB-nibm vastgelegd.

Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Toetsing

Het planvoornemen heeft betrekking op een kleinschalige ontwikkeling (verplaatsing van sportfaciliteiten/voorzieningen naar het Tolhuispark). In totaal wordt er rekening gehouden met de volgende aantallen verkeersbewegingen (gebaseerd op gegevens aangeleverd door de sportverenigingen):

  • Licht verkeer: 2.746 voertuigbewegingen per jaar;
  • Middelzwaar vrachtverkeer: 66 voertuigbewegingen per jaar.

Gezien de aard en schaal zal deze wijziging niet leiden tot een dusdanige toename van het aantal voertuigbewegingen per weekdagetmaal dat de luchtkwaliteit in het geding komt. Er worden middels onderhavig plan geen nieuwbouwlocaties mogelijk gemaakt, waarvoor beperkingen gelden vanuit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Derhalve bestaat er geen noodzaak om luchtkwaliteitonderzoek uit te voeren omdat het wijzigingsplan onder de regeling NIBM valt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Verkeer En Parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

Verkeersgeneratie

Het plan voorziet in de mogelijkheid om sportvoorzieningen te realiseren. Deze toevoeging van functies genereert in het plangebied en de (directe) omgeving verkeer. Daarom is het nodig om aandacht te schenken aan de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid in het plangebied en de omgeving.

In de CROW publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" zijn geen kencijfers genoemd ten aanzien van verkeersgeneratie voor deze functie. Daarom is gebruik gemaakt van verkeersgeneratiecijfers (schattingen) die door de sportverenigingen zelf zijn aangeleverd. Het gaat hier om de verkeersgeneratie van de korfbalvereniging, hockeyvereniging en tennisvereniging. De verenigingen hebben te maken met de volgende verkeersgeneraties:

Korfbalvereniging:

  • Verkeersbewegingen t.b.v. trainingen en wedstrijden (licht verkeer): 1.167 voertuigbewegingen per jaar;
  • Bevoorrading kantine (middelzwaar vrachtverkeer): 52 voertuigbewegingen per jaar.

Hockeyvereniging:

  • Verkeersbewegingen t.b.v. trainingen en wedstrijden (licht verkeer): voertuigbewegingen 797 per jaar;

Tennisvereniging:

  • Verkeersbewegingen t.b.v. trainingen en wedstrijden (licht verkeer): 782 voertuigbewegingen per jaar;
  • Bevoorrading kantine (middelzwaar vrachtverkeer): 14 voertuigbewegingen per jaar.

In totaal wordt er rekening gehouden met de volgende aantallen verkeersbewegingen:

  • Licht verkeer: 2.746 voertuigbewegingen per jaar;
  • Middelzwaar vrachtverkeer: 66 voertuigbewegingen per jaar.

Parkeren

Met het toevoegen van de sportvoorzieningen zal een extra behoefte ontstaan aan parkeerplekken. Voor het berekenen van de extra parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018). De parkeerkencijfers voor sportvelden zijn gebruikt om de parkeerbehoefte te berekenen. De parkeerkencijfers zijn aangegeven per hectare sportveld met een minimum van 13 en een maximum van 27 parkeerplaatsen per hectare. Uitgangspunt voor het berekenen van de parkeerbehoefte is de totale oppervlakte van de nieuw in te richten sportvoorzieningen (naar boven afgerond 5 hectare) en het gemiddelde kencijfer van 20 parkeerplaatsen per hectare.

Voor het plan is een extra parkeerbehoefte berekend van 100 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden binnen het plangebied gerealiseerd. Hierbij is de verkavelingsschets als mogelijke invulling van het plangebied als uitgangspunt genomen. Er wordt een parkeerterrein met 104 parkeerplaatsen ingepast.

Ook wordt er op het terrein voldoende ruimte gereserveerd voor fietsparkeerplekken (150 plekken).

Conclusie

Het planvoornemen vormt geen belemmering voor de verkeerssituatie. Tevens kan aan de parkeerbehoefte worden voldaan.

4.9 M.e.r.-beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

Toetsing

De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Op het voorliggende wijzigingsplan is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen".

De ontwikkeling die met het voorliggende wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft de herinrichting van een bestaand sportpark. Gelet hierop en jurisprudentie is het plan niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject waarvoor de M.e.r.-beoordeling geldt.

Conclusie

Een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Relevante omgevingsaspecten zijn daarnaast in voorgaande paragrafen afdoende aan de orde geweest.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische grondslag van het onderhavige plan. Dit wijzigingsplan is opgesteld om te voorzien in een behoefte om op een nieuw te betrekken gedeelte van het Tolhuispark te Dokkum sportaccomodaties- en activiteiten te realiseren. Om die reden wordt dit wijzigingsplan opgesteld.

Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan c.q. wijzigingsplan. Dit betreft:

  • de anti-dubbeltelregel;
  • het overgangsrecht.

De inleidende regels van het wijzigingsplan (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit dit wijzigingsplan ook aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO2012. In voorliggend wijzigingsplan worden tevens begrippen uit de Wabo gehanteerd.

De onderstaande paragrafen lichten toe hoe dit wijzigingsplan is opgebouwd en op welke grondslag dat is.

5.2 Bestemmingsregels

Het voorliggende wijzigingsplan omvat een verbeelding en regels. Krachtens artikel 3.1.3 van het Bro bevat een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan namelijk een beschrijving van de bestemmingen en het doel van de betreffende bestemmingen.

Daarnaast is het wijzigingsplan voorzien van een toelichting. Krachtens artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan te vergezellen met een toelichting die aangeeft welke gedachten aan het plan ten grondslag ligt, uitkomsten van verrichtte onderzoeken, uitkomsten van overleggen en verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (art. 1 Begrippen) en de wijze van meten (art. 2 Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee sets aan regels: 'Sport' en 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied'. De laatste bestemming, 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' geldt nu ook al ter plaatse. Aan deze regels wordt niks gewijzigd.

De gronden binnen het plangebied met de bestemming 'Groen' die in het huidige gebied met wetgevingsaanduiding 'wijzigingsgebied 4' geldt, wordt met dit plan gewijzigd naar de bestemming 'Sport'.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een aantal regels. De anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een wijzigingsplan wordt overgenomen. De algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en de overige regels bevatten verscheidene regels van algemene strekking. Zo mag van de in de bestemmingsregels gegeven maten in een aantal gevallen worden afgeweken. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de begrippen: het wijzigingsplan sluit aan bij het bestemmingsplan 'Regiostad Dokkum' en de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 4 de slotregel waarin is aangegeven hoe het wijzigingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Financiële haalbaarheid

Van de ontwikkeling in het Tolhuispark is een kostenraming gemaakt. Deze geeft een reële indicatie van de te verwachten kosten voor de uitvoering van dit plan. De daadwerkelijke kosten hangen af van het definitieve ontwerp en afspraken met de betrokken verenigingen. Er is een voorbereidingskrediet beschikbaar gesteld waarmee de voorbereiding en de planuitwerking kan worden gedekt.

Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, tenzij dit anderszins is verzekerd. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Dit wijzigingsplan ziet toe op de bouw van een clubgebouw (hoofdgebouw) en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder b: "de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen".

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten.

De gemeente sluit een overeenkomst met Tennisclub Dokkum over de grondruil betreffende het tennispark in het Harddraverspark en Tolhuispark. De sportvoorzieningen worden door de gemeente aangelegd en Tennisclub Dokkum krijgt een investeringsbijdrage voor de bouw van hun clubgebouw. De Tennisclub krijgt het tennispark in het Tolhuispark in eigendom. Openbare ruimte en andere sportvelden zijn in eigendom van de gemeente. Met de verenigingen sluit de gemeente een huurovereenkomst over het gebruik van de sportvelden (Gemeente heeft geen exploitatieplan vastgesteld).

Met het sluiten van de bovengenoemde overeenkomsten wordt de financiële uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan voldoende geborgd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Ten aanzien van het plan heeft in een vroeg stadium al overleg plaatsgevonden met de Provincie Fryslân, het archeologisch steunpunt van de provincie en Wetterskip Fryslân. Deze overlegpartijen hebben, indien nodig, hun advies over het plan gegeven. Er is daarom voor gekozen in de procedure vooroverleg en inspraak over te slaan. Het ontwerpwijzigingplan wordt daarom direct ter visie gelegd.

Tervisielegging ontwerp

Op grond van artikel 3.8 Wro is het ontwerp van dit wijzigingsplan ter visie gelegd. In de periode van tervisielegging is iedereen in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te kunnen dienen (dus ook door de overlegpartners). Binnen deze periode zijn er drie reacties binnengekomen: van de Provincie Fryslân (Bijlage 10), Brandweer Fryslân (Bijlage 11) en Wetterskip Fryslân. De reacties / zienswijzen zijn als bijlage bij de toelichting gevoegd.

De reactie van de Provincie Fryslân heeft betrekking op het ontbreken van een passage over de Ontgrondingenvererdening. Naar aanleiding van deze reactie is de toelichting aangevuld met een tekst over ontgrondingen. Dit heeft geen consequenties voor het planvoornemen.

Brandweer Fryslân heeft in haar reactie geadviseerd om de mogelijkheden te onderzoeken voor het plaatsen van enkele brandkranen in het plangebied en het open water geschikt te maken / houden om dienst te doen als bluswatervoorziening voor de brandweer. Dit advies en eventueel vervolgoverleg wordt betrokken bij de planuitwerking. Verder geeft Brandweer Fryslân aan dat voor dit plan kan worden afgezien van verdere verantwoording van het groepsrisico, aangezien bereikbaarheid, opkomsttijd en zelfredzaamheid niet tot knelpunten leiden.

Tot slot heeft Wetterskip Fryslân aangeven voor dit plan geen reden te zien tot het maken van op- en/of aanmerkingen en in te stemmen met het onderdeel 'Water'.

De hiervoor genoemde reacties hebben geleid tot kleine aanvullingen en de toevoeging van enkele bijlagen in de toelichting. De zienswijzen geven geen aanleiding om het plan gewijzigd vast te stellen.

Bijlage 1 Ontwikkelrichting Tolhuispark

Bijlage 1 Ontwikkelrichting Tolhuispark

Bijlage 2 Inrichtingstekening

Bijlage 2 Inrichtingstekening

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Beknopte Natuurtoets

Bijlage 4 Beknopte natuurtoets

Bijlage 5 Aanvullend Onderzoek Vliegroutes Vleermuizen

Bijlage 5 Aanvullend onderzoek vliegroutes vleermuizen

Bijlage 6 Notitie Aerius-berekening

Bijlage 6 Notitie AERIUS-berekening

Bijlage 7 Uitvoer Aerius-berekening

Bijlage 7 Uitvoer AERIUS-berekening

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 9 Advies Archeologie Steunpunt Monumentenzorg

Bijlage 9 Advies archeologie Steunpunt Monumentenzorg

Bijlage 10 Zienswijze Provincie Fryslân

Bijlage 10 Zienswijze Provincie Fryslân

Bijlage 11 Zienswijze Brandweer Fryslân

Bijlage 11 Zienswijze Brandweer Fryslân