Foudgum- F. Haverschmidwei 2
Wijzigingsplan - Gemeente Noardeast-Fryslân
Vastgesteld op 09-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 1.1 Plan
het wijzigingsplan Foudgum- F. Haverschmidwei 2 met identificatienummer NL.IMRO.1970.WpFgFhavrschmdwei2-VG01 van de gemeente Noardeast-Fryslân;
Artikel 1.2 Wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
Artikel 1.3 Bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dongeradeel'
het bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dongeradeel': met identificatienummer NL.IMRO.0058.BPBG2012-VA01 van de gemeente Dongeradeel, zoals vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 27 juni 2013.
Artikel 1.4 Bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015'
het bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015': met identificatienummer NL.IMRO.0058.141003-VG01 van de gemeente Dongeradeel, zoals vastgesteld door de gemeenteraad bij besluit van 31 maart 2016.
Artikel 1.5 Verbeelding
de verbeelding van het wijzigingsplan 'Foudgum- F. Haverschmidwei 2', bestaande uit kaart met identificatienummer NL.IMRO.1970.BpFgFhavrschmdwei2-ON01.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De wijze van meten behorende bij de bestemmingsplannen 'Bûtengebiet Dongeradeel' en 'Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015' met identificatienummers NL.IMRO.0058.BPBG2012-VA01 en NL.IMRO.0058.141003-VG01 van de gemeente Dongeradeel zijn van toepassing op dit plan.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wijzigingsregels
2.1
Dit wijzigingsplan wijzigt de geometrisch bepaalde planobjecten van het bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dongeradeel' van de gemeente Dongeradeel met identificatienummer NL.IMRO.0058.BPBG2012-VA01 overeenkomstig de wijze zoals vervat in dit plan.
2.2
De regels van de bestemmingsplannen 'Bûtengebiet Dongeradeel' en 'Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015' met identificatienummers NL.IMRO.0058.BPBG2012-VA01 en NL.IMRO.0058.141003-VG01 van de gemeente Dongeradeel zijn van toepassing op dit plan.
2.3
In aanvulling op het bepaalde in artikel 15 Groen - Waardevolle erfbeplanting van het bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dongeradeel' en Artikel 11 Groen - Waardevolle erfbeplanting van het
bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015' geldt dat: Kleinschalig kamperen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in deze regels in die zin dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits:
- het aantal te plaatsen kampeermiddelen per kampeerterrein ten hoogste 4 bedraagt;
- er geen stacaravans, chalets, blokhutten, trekkershutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens worden geplaatst en/of seizoenplaatsen worden ingericht;
- het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot 1 november;
- toiletten en naar de aard en schaal vergelijkbare voorzieningen ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein in bestaande bebouwing gerealiseerd worden;
- er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een lanschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld;
- het kleinschalig kampeerterrein op een goede wijze bereikbaar is;
- deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn aangewezen als archeologisch monument;
- aangetoond wordt dat de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein niet in strijd is met de ecologische en archeologische waarden en de externe veiligheid;
- er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
De archeologische waarden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' dienen beschermd te worden op grond van de regels zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
De algemene regels van de bestemmingsplannen 'Bûtengebiet Dongeradeel' en 'Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015' met identificatienummers NL.IMRO.0058.BPBG2012-VA01 en NL.IMRO.0058.141003-VG01 van de gemeente Dongeradeel zijn van toepassing op dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
Artikel 5.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 5.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Foudgum- F. Haverschmidwei 2 van de gemeente Dongeradeel.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 19 december 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders het besluit genomen om in principe medewerking te verlenen aan de wijziging van de bestemming ‘Agrarisch’ naar ‘Wonen’ voor het perceel F. HaverSchmidtwei 2 te Foudgum. In het besluit wordt aangegeven dat initiatiefnemer gebruik kan maken van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid, indien het initiatief voldoet aan de genoemde voorwaarden.
Initiatiefnemer is nu voornemens om de bestemming te wijzigen van ‘Agrarisch’ naar ‘Wonen’. De wens van de initiatiefnemer is echter om meer activiteiten op het perceel plaats te laten vinden dan waar het college in 2017 een besluit over heeft genomen. Het is de bedoeling om op het perceel een vorm van dagbesteding aan te kunnen bieden. In de toekomst wil de initiatiefnemer graag de mogelijkheid hebben om een kleinschalige camping, een landwinkeltje en een bed- en breakfast te kunnen realiseren op het perceel.
Op 9 juli 2019 heeft de initiatiefnemer hiervoor een aangepast informatieverzoek ingediend.
Burgemeester en wethouders hebben op 21 januari 2020 besloten om in principe medewerking te verlenen aan de gewenste ontwikkeling. Concreet betekent dit een splitsing van de procedure. Er wordt eerst gebruik gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.13) om de bestemming te wijzigen van 'Agrarisch' naar ‘Wonen-voormalige boerderijpanden’. Vervolgens worden de aanvullende activiteiten mogelijk gemaakt met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid binnen de bestemming ‘Wonen-voormalige boerderijpanden’. Hiermee wordt het gewenste gebruik van de gronden mogelijk gemaakt.
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van 'Agrarisch' naar ‘Wonen-voormalige boerderijpanden’ mogelijk maakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de westkant van Foudgum. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrensd door de F. HaverSchmidtwei, aan de zuidzijde door de Aesgemawei en aan de oostzijde door de agrarische weidegronden. Het plangebied staat kadastraal bekend als perceelnummer 222, 810 en 789. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2 hectare.

Begrenzing plangebied(bron: luchtfoto en kadastrale kaart PDOK)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied aan de F. HaverSchmidtwei 2 zijn het ‘Bestemmingsplan Bûtengebiet Dongeradeel’, vastgesteld op 27 juni 2013, en het bestemmingsplan Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015, vastgesteld op 31 maart 2016, van toepassing.
Het plangebied is in het bestemmingsplan bestemd als ‘Agrarisch’ met de functieaanduiding ‘specifiek vorm van agrarisch – bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf’. Deze gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf. De waardevolle erfbeplanting binnen het plangebied is bestemd als 'Groen - Waardevolle erfbeplanting'. Verder is een deel van het plangebied bestemd als 'Water' en 'Waarde - Archeologisch waardevol terrein'.

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Toets aan geldend bestemmingsplan
Het perceel F. HaverSchmidtwei 2 is bestemd voor agrarisch grondgebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf, daar is in de nieuwe situatie geen sprake meer van. In de nieuwe situatie wordt het perceel F. HaverSchmidtwei 2 gebruikt voor 'Wonen'. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor een wijzigingsbevoegdheid.
Artikel 3.7.13. Wijzigen ten behoeve van functieverandering
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Agrarisch" wordt gewijzigd in de bestemming “Bedrijf”, “Bedrijf - Loonbedrijf”, "Agrarisch - Paardenhouderij", 'Horeca', waarbij de aanduiding "horeca van categorie 1" of "horeca van categorie 2" wordt aangebracht, 'Maatschappelijk', 'Sport - Manege', "Wonen" of “Wonen - Voormalig boerderijpanden” , ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
- na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen 6, 10, 5, 16, 17, 27, 34 of 36 van overeenkomstige toepassing zijn;
- deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van een bouwperceel;
- de agrarische bedrijfsfunctie ter plaatse is beëindigd;
- de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging, waarbij de woonfunctie gehandhaafd moet blijven en waarbij in ondergeschikte mate aanvullende nieuwbouw gepleegd mag worden;
- de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
- het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Conclusie
Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken op het perceel F. HaverSchmidtwei 2, zal het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden.
1.4 Opzet Wijzigingsplan
Het wijzigingsplan "Foudgum - F. Haverschmidwei 2" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, plan idn. NL.IMRO.1970.WpFgFhavrschmdwei2-;
- regels;
- toelichting.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in de plangebieden begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het wijzigingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de milieutechnische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels en in hoofdstuk 6 op de financiële haalbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd. De bebouwing bestaat uit een boerderij met diverse opstallen. Het perceel wordt nu alleen voor woondoeleinden gebruikt, er vinden geen bedrijfsactiviteiten meer plaats. Het perceel heeft een ontsluiting op de F. HaverSchmidtwei.
2.2 Toekomstige Situatie
De wens van de initiatiefnemer is om op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 een dagbesteding te realiseren voor mensen met een beperking. Ze willen dat deze mensen graag zoveel mogelijk participeren in de samenleving. Het maximaal aantal cliënten zal tien zijn. In de toekomst is het de wens om samen met de cliënten een aantal activiteiten te ontplooien, te weten:
- een tentenkamp met vier safari tenten;
- een landwinkeltje voor eigengemaakte producten en cadeau artikelen (met koffie en thee);
- een bed- en breakfast.
Het is de bedoeling om de tenten, het landwinkeltje en bed- en breakfast met de cliënten van de dagbesteding te runnen. Het streven is er om dit binnen twee jaar te realiseren.
Het landwinkeltje (productie gebonden detailhandel) en bed- en breakfast worden in de bestaande boerderij gerealiseerd. De dagbesteding vindt plaats in het bestaande bijgebouw achter de boerderij. De vier safari tenten worden geplaatst op het bestaande grasveld, achter de boerderij. Deze tenten zijn bedoeld voor vier personen. Alle karakteristieke bomen die op het perceel aanwezig zijn blijven behouden.
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen wijziging van 'Agrarisch' naar ‘Wonen-voormalige boerderijpanden’ mogelijk maakt. Vervolgens worden de aanvullende activiteiten mogelijk gemaakt met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid binnen de bestemming ‘Wonen-voormalige boerderijpanden’. Hiermee wordt het gewenste gebruik van de gronden mogelijk gemaakt.
Verkeer en parkeren
Voor de toekomstige situatie zijn 13 parkeerplaatsen benodigd. Deze parkeerplaatsen worden tussen de bestaande boerderij en de F. HaverSchmidtwei gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen worden voorzien van een 'groene' inpassing. Ontsluiting van het perceel vindt plaats via de bestaande ontsluiting op de F. HaverSchmidtwei.

Toekomstige situatie perceel F. HaverSchmidtwei 2

Referentiebeeld safari tent
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Noord-Nederland (provincies Fryslân, Groningen en Drenthe) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
- Het versterken van Energyport (Noord-)Nederland als internationaal energieknooppunt en kenniscentrum voor energievoorziening en -transitie, en:
- het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven;
- het robuust en compleet maken van het internationale hoofdenergienetwerk, waaronder de verbinding van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noord-West 380kV-verbinding);
- het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
- het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord-Nederland;
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen), buisleidingen en het hoofdenergienetwerk in Noord-Nederland;
- De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking van de Afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma’s Zoetwatervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).
Toetsing aan Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Toetsing aan Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Dit wijzigingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit wijzigingsplan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft de wijziging van de bestemming ‘Agrarisch’ naar ‘Wonen - Voormalige boerderijpanden’ voor het perceel F. HaverSchmidtwei 2 te Foudgum. Er worden geen woningen toegevoegd op het perceel. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.4 Conclusie
- De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de SVIR niet van belang.
- De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
- Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder en is niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Streekplan Fryslân
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006. Inmiddels is de provincie gestart met het proces om te komen tot een Omgevingsvisie. De Ontwerp-Omgevingsvisie lag ter inzage van 4 november 2019 tot en met 16 december 2019. De omgevingsvisie vervangt op termijn het streekplan.
De provincie geeft aan dat het landelijk gebied primair bestemd is voor functies die een ruimtelijk-functionele relatie met het landelijk gebied hebben. Het gaat daarbij vooral om de functies landbouw, recreatie, natuur en waterberging, bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Voor de andere nieuwe functies, waaronder nieuwe woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en andere publiekstrekkende functies, gelden randvoorwaarden. Twee daarvan zijn dat hiervoor ruimte gezocht moet worden in of aansluitend op kernen en dat een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd is.
Van deze beleidslijn kan worden afgeweken wanneer er sprake is van kwaliteitsarrangementen of wanneer het niet mogelijk is om de bedoelde functies in of bij kernen te plaatsen. De locatie zal in zulke specifieke situaties steeds zorgvuldig gekozen moeten worden door zoveel mogelijk aan te
sluiten bij de bestaande bebouwingsconcentraties en bebouwde objecten in het landelijk gebied.
Hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing
De provincie zet met een passend hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing in op het instandhouden van beeldbepalende gebouwen in het landschap, het verwijderen van beeldverstorende bebouwing, het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van bebouwing en omgeving en het behoud van de sociaal- economische vitaliteit van het platteland. De beoordeling van de verschillende hergebruikvormen is primair een gemeentelijke taak. Wel hanteert de provincie een aantal criteria voor functies, bebouwing en sloop.
Recreatie en toerisme
De provincie streeft naar kwaliteitsverbetering van recreatieve voorzieningen. Bevorderd wordt dat recreatie en toerisme als (nieuwe) sociaaleonomische drager en als beheerder van landschap, natuur en erfgoed ten volle wordt benut. Kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, met name kamperen bij de boer, vormen een belangrijke basis voor plattelands, cultuur- en natuurtoerisme.
3.2.2 Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014
De Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014 (PVR) is op 4 maart 2015 vastgesteld. In de
PVR is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke
wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als
daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid
is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels.
In de Verordening Romte Fryslân worden regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Deze regels hebben betrekking op diverse onderwerpen, waaronder:
- hergebruik vrijkomende (niet-) agrarische bebouwing;
- nieuwe landgoederen;
- ruimte-voor-ruimte regeling;
- schaalvergroting agrarische bedrijven;
- recreatie en toerisme;
- nevenactiviteiten en aan de landbouw gerelateerde bedrijfsactiviteiten
- glastuinbouw;
- ecologische hoofdstructuur;
- natuur buiten de ecologische hoofdstructuur;
- reserveringszones voor versterking primaire waterkeringen;
- windturbines.
De Verordening Romte Fryslân 2014 biedt de mogelijkheid voor een hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing t.b.v. recreatieve ontwikkelingen. Passend hergebruik draagt bij aan het behoud van karakteristieke bebouwing en zorgt voor nieuwe sociale en economische dragers in het landelijk gebied waarmee kapitaalvernietiging kan worden voorkomen. Bij hergebruik kunnen op het perceel worden toegestaan: wonen en zorg, dag- en verblijfsrecreatie, functies op het gebied van op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie, restaurants, logies of daarmee vergelijkbare horecavormen, detailhandel, dienstverlening en niet-industriële bedrijven.
3.2.3 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte
De provincie zet in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie. Hiervoor heeft de provincie op 26 maart 2014 de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' vastgesteld.
Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'kleigebied Oostergo'. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten (ofwel: provinciale belangen) aangewezen. Radiale structuren, lineaire buurten en bebouwingslinten, die vanaf de terp de wegen, het water en de dijken volgen moeten gerespecteerd worden. De puntvormige verdichtingen van de terpen en terpdorpen in het landschap moeten in stand worden gehouden en worden beschermd.
3.2.4 Conclusie
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 mogelijk maakt. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van het betreffende perceel van ‘Agrarisch’ naar ‘ Wonen - Voormalige boerderijpanden’.
De functiewijziging, die dit plan voorstelt, doet geen afbreuk aan de provinciale belangen. Gezien er geen nieuwe bebouwing plaats vindt en het perceel behalve de functiewijziging onveranderd blijft, blijft de huidige structuur van het landschap intact. De vier safari tenten worden geplaatst op het bestaande grasveld, achter de boerderij. Alle karakteristieke bomen die op het perceel aanwezig zijn blijven behouden.
Het initiatief is voorgelegd aan de provincie. Op 12 december 2019 heeft de provincie positief advies uitgebracht. Wel wordt geadviseerd de camperplaatsen naar de achterkant van het hoofdgebouw te verplaatsen zodat het voorterrein open kan blijven. Het winkeltje met eigengemaakte producten en koffie/thee-faciliteiten dient kleinschalig te blijven. Het uitgewerkte bouwplan dient aan de voorwaarden te voldoen.
Naar aanleiding van de provinciale reactie heeft de initiatiefnemer besloten om geen camperstandplaatsen te realiseren op zijn perceel. Hiervoor in plaats wordt een vierde safaritent geplaatst op het perceel. Het landwinkeltje blijft kleinschalig (maximaal 50 m2) en is voor productie gebonden detailhandel.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend wijzigingsplan past binnen het Streekplan Fryslân, de Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014 en de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurplan Dongeradeel 2025
Het Structuurplan Dongeradeel bevat de ruimtelijke visie op de gemeente Dongeradeel tot het jaar 2025. Hierbij is vanwege de status van het plan een onderscheid gemaakt tussen de kortere termijn (periode 2000-2005 en 2005-2010) en de langere termijn (na 2010). Tevens is een onderbouwing
van de keuzen die in dit kader zijn gemaakt. Voor dat laatste is een sectorale benadering gekozen, wat wil zeggen dat de gemaakte keuzen per thema zijn onderbouwd. Daarbij zijn de thema's, bevolking en wonen, werkgelegenheid en werken, voorzieningen, recreatie en toerisme, de verkeerssituatie en het landelijk gebied behandeld. Algemeen richtinggevende principes zijn:
- behouden en versterken van de hoge ruimtelijke kwaliteit;
- zorgdragen voor een vitaal en bruisend karakter;
- zorgdragen voor stevige economische dragers;
- bereiken van een duurzaam en dynamisch evenwicht.
Recreatie en toerisme
In het structuurplan is een recreatief-toeristische hoofdstructuur te onderscheiden waar de grotere ruimtevragende ontwikkelingen ten aanzien van recreatie en toerisme met name zullen moeten
plaatsvinden. De zone wordt gevormd door het 'hoefijzer’ bestaande uit de Dokkumer Ee, Dokkum, het stroomdal van het Dokkumergrootdiep, de westzijde van het Lauwersmeer, Oostmahorn en de kustzone langs het wad. Buiten het Hoefijzergebied ziet de gemeente met name mogelijkheden voor kleinschalige, minder ruimtevragende kleinschalige ontwikkelingen. Het middengebied wordt daarmee niet op slot gezet.
Toetsing aan het structuurplan
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 mogelijk maakt. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van het betreffende perceel van ‘Agrarisch’ naar ‘ Wonen - Voormalige boerderijpanden’.
Gezien geen nieuwe bebouwing plaats vindt en het perceel behalve de functiewijziging onveranderd blijft, blijft de huidige structuur van het landschap intact. De vier safari tenten worden geplaatst op het bestaande grasveld, achter de boerderij. Alle karakteristieke bomen die op het perceel aanwezig zijn blijven behouden.
Foudgum ligt in het middengebied van het hoefijzer. De bestemmingswijziging is niet in strijd met het
Hoefijzermodel. De koers die de gemeente wil varen om de ambities te realiseren is uitgedrukt in enkele ontwikkelingsstrategieën, waaronder het uitbreiden van het dagrecreatieve aanbod. Een voormalig agrarisch gebouw krijgt een nieuwe passende bestemming en blijft niet leeg staan. Dat gaat verpaupering tegen en voorkomt dat de gemeente minder aantrekkelijk wordt voor de inwoner en toerist. Een kleinschalige recreatieve ontwikkeling gecombineerd met een zorgfunctie (dagbesteding) op deze locatie is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. De functieverandering naar wonen op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 past in het beleidskader zoals geschetst in het structuurplan.
Het initiatief is ook voorgelegd aan het Sociaal Domein van de gemeente. Op 23 oktober 2019 is positief advies uitgebracht, op voorwaarde dat initiatiefnemer - met betrekking tot het leveren van de dagbesteding - op de gemeentelijke aanbesteding inschrijft en voldoet aan de gestelde minimale eisen. Initiatiefnemer is hiervan in kennis gesteld.
3.3.2 Conclusie
Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in het structuurplan Dongeradeel 2025 en is passend binnen het gemeentelijk welzijnsbeleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.1 Milieuzonering
4.1.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
Richtafstanden
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Omgevingstype
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is onder meer afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied (m) | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied (m) |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
Het uitgangspunt van de VNG handreiking is dat de gemeente deze gemotiveerd toepast. Het is
een hulpmiddel, maar het legt niet vast wat wel en wat niet is toegestaan. Een gemeente dient
zelf zorgvuldig af te wegen, te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten zij in een
bepaald gebied toelaatbaar acht en welke Staat van Bedrijfsactiviteiten zal worden toegepast,
zodat maatwerk en flexibiliteit voor een plangebied ontstaat.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.
4.1.2 Beoordeling
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 mogelijk maakt. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van het betreffende perceel van ‘Agrarisch’ naar ‘ Wonen - Voormalige boerderijpanden’.
Agrarische bedrijven
In de nabijheid van de planlocatie zijn twee agrarische bedrijven gevestigd:
- Aesgemawei 1 Foudgum;
- Haverschmidtwei 4 Foudgum.
De agrarische bouwvlakken van deze bedrijven liggen op een afstand van meer dan 100 meter van de nieuwe woonbestemming op het perceel F. HaverSchmidtwei 2. Volgens het VNG-boekje is de grootste hindercontour voor een rundveehouderij 100 meter en voor een varkenshouderij 200 meter.
Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. We kunnen stellen dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van de twee agrarische bedrijven en dat er sprake is van een goed leefklimaat op het perceel F. HaverSchmidtwei 2.
Dagbesteding
In de toekomstige situatie zal de dagbesteding en de daarbij behorende activiteiten in de bestaande loods achterop het terrein plaatsvinden. Gezien de afstand tot woningen en omliggende agrarische bedrijven en het feit dat de dagbesteding alleen overdag en in de loods zal plaatsvinden, zal geluid in de omgeving niet voor problemen zorgen.
Landwinkeltje
Op het perceel is sprake van een landwinkeltje voor eigengemaakte producten en cadeau artikelen (met koffie en thee). Gezien de kleinschaligheid en dat het winkeltje in het achterhuis wordt gesitueerd, worden voor geluid geen nadelige gevolgen voor de omgeving voorzien.
Bed- en breakfast
De bed- en breakfast wordt in het bestaande achterhuis gerealiseerd. In het bestemmingsplan is in artikel 34.5.3. (logies met ontbijt) aangegeven dat onder bepaalde voorwaarden met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van strijdig gebruik van gronden artikel 34.4. Omdat op basis van de voorwaarden maximaal 3 kamers mogen worden gerealiseerd en deze binnen het bestaande achterhuis zullen worden gerealiseerd zal geluid geen nadelige milieugevolgen hebben op de omgeving.
Camping
Op het perceel wordt een kleinschalige camping gerealiseerd voor maximaal 4 safaritenten. In het geval van het systeem van ‘Bedrijven en milieuzonering’ met richtafstanden voor geluid op basis van de bedrijvenlijst, zou voor camping de omschrijving “kampeerterreinen, vakantie-centra” gelden en geldt dan voor geluid een richtafstand van 50 meter op de dichtstbijzijnde woning.
Op basis van de toekomstige situatie ligt de dichtstbijzijnde woning (De Terp 13, overzijde weg) buiten de richtafstand van 50 meter.
4.1.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.
4.2 Geluid
4.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheid gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
In binnen stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
- wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.
Voor een weg buiten de bebouwde kom én voor een auto(snel)weg:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter
4.2.2 Beoordeling
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 mogelijk maakt. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van het betreffende perceel van ‘Agrarisch’ naar ‘ Wonen - Voormalige boerderijpanden’.
Het perceel F. HaverSchmidtwei 2 bevindt zicht binnen de geluidzone (250 meter) van de provinciale weg N356 (Dokkumerwei) waarop een 80 km/uur regime geldt. De Wet geluidhinder is niet van toepassing bij een binnenplanse afwijking, een akoestisch onderzoek is dan ook noodzakelijk. Het plan dient echter wel integraal te worden getoetst aan een goede ruimtelijke ordening, de toetsing is dan ook uitgevoerd als ware de Wet geluidhinder wel van toepassing is. Dit onderzoek is al bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting, als gevolg van de verkeersbewegingen, op de provinciale weg N356 de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. Het college kan besluiten om toch medewerking aan het verzoek te verlenen, ondanks dat niet voldaan wordt aan de uitgangspunten. Dit aangezien de woning een bestaande situatie is de agrarische bestemming.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het dringende advies dan ook om wel iets aan geluidwering te doen bij de bestaande woonboerderij. Extra voorzieningen aan het gebouw zorgen ervoor te zorgen dat het wettelijk voorgeschreven geluidniveau binnen de woning wordt gerealiseerd. Deze binnenwaarde garandeert dat mensen in hun woning worden behoed tegen te hoge geluidniveaus. De binnenwaarde in de woning is wettelijk 33 dB.
4.2.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig.
4.3 Bodem
4.3.1 Algemeen
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.
Een bodemonderzoek is niet nodig als:
- Er geen bodemwerkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld het bouwen van een dakkapel of het plaatsen van een extra verdieping op een gebouw);
- Het gaat om een verandering of vergroting waarbij geen grond wordt verzet en het gebruik hetzelfde blijft;
- Er al voldoende actuele en bruikbare onderzoeksresultaten bij de gemeente beschikbaar zijn, waarop de bodemtoets kan worden gebaseerd.
4.3.2 Beoordeling
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 mogelijk maakt. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van het betreffende perceel van ‘Agrarisch’ naar ‘ Wonen - Voormalige boerderijpanden’.
De activiteiten vinden plaats in de bestaande bebouwing en op het terrein. Er worden geen gebouwen gerealiseerd of gesloopt. Er vindt op het buitenterrein geen grondverzet plaats. Aangezien er geen bodemwerkzaamheden worden verricht, levert het aspect bodem geen belemmeringen op voor voorliggend plan.
4.3.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader onderzoek op het gebied van bodem is daarom ook niet nodig
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Algemeen
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
Besluit NIBM
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
4.4.2 Beoordeling
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 mogelijk maakt. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van het betreffende perceel van ‘Agrarisch’ naar ‘ Wonen - Voormalige boerderijpanden’.
Verkeer
Een agrarisch bedrijf heeft een gemiddelde verkeersaantrekkende werking van 11 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling kunnen de kencijfers uit de volgende tabel aangehouden worden. Omdat een Bed & Breakfast en een landwinkel niet direct worden genoemd in de publicatie is getracht een omschrijving te vinden die zoveel mogelijk aansluit op deze activiteiten. Voor de dagbesteding is uitgegaan van 4 verkeersbewegingen voor het halen en brengen van cliënten met 1 busje.
Verkeersgeneratie (motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal) | Verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling | |
Woonboerderij | 8,2 per woning | 8,2 |
Camping | 0,4 per standplaats | 1,6 |
3* hotel (Bed & Breakfast) | 2,1 per kamer | 6,3 |
Dagbesteding (10 cliënten) | 2 per 5 cliënten | 4 |
Buurtsupermarkt (Landwinkel / Schenkerij max 50m2) | 131,2 per 100 m2 | 65,6 |
Uit voorgaande tabel volgt dat de totale verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling 85,7 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt, waarvan een groot deel bovendien seizoensgebonden.
De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen aan de luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. De bijdrage van het extra verkeer is bij het voorliggend plan in niet betekende mate.

Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.

Achtergrondconcentratie PM2,5 in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)

Achtergrondconcentratie Stikstofdioxide in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2017.
Achtergrondconcentratie 2017 | Grenswaarde | |
Fijnstof PM 2,5 | <8 ug/m3 | 25 ug/m3 |
Stikstofdioxide | <10 ug/m3 | 40 ug/m3 |
De cijfers zijn van 2017. Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
4.4.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als lpg-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies. Bij bestemmingsplanwijzigingen dient rekening te worden gehouden met de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied. Als een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied wordt gerealiseerd dient een onderbouwing met betrekking tot de risico’s plaatst te vinden
In de wetgeving is onderscheid gemaakt tussen beperkt kwetsbare objecten en kwetsbare objecten.
Kwetsbare objecten zijn onder meer woningen, ziekenhuizen, zorginstellingen, onderwijsinstellingen, omvangrijke kantoorgebouwen, recreatieterreinen en andere gebouwen waar grote aantallen personen een groot deel van de dag aanwezig zijn. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer verspreid liggende woningen, kleinere kantoren, hotels en restaurants, sporthallen, overige bedrijfsgebouwen. Op basis van het Bevi wordt onder verspreid liggende woningen verstaan: een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare. Ook lintbebouwing, voor zover deze loodrecht of nagenoeg loodrecht is gelegen op de contouren van het PR van een buisleiding, wordt aangeduid als een beperkt kwetsbaar object. Het zal duidelijk zijn dat het buitengebied veelal bestaat uit beperkt kwetsbare objecten (verspreid liggende woningen en lintbebouwing).
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in het Basisnet (Bevt). Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
4.5.2 Beoordeling
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 mogelijk maakt. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van het betreffende perceel van ‘Agrarisch’ naar ‘ Wonen - Voormalige boerderijpanden’.
In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies en er is wel sprake van de toevoeging van een kwetsbaar object (dagbesteding). De risicokaart geeft aan dat er in de omgeving geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied. In het plangebied is daarom sprake van een verantwoord groepsrisico.
4.5.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.
4.6 Water
4.6.1 Beleidskader
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkeling
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken /draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
4.6.2 Watertoets
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Wetterskip Fryslân gevraagd een reactie te geven op het plan. Uit de ingediende gegevens (zie bijlage 1) is gebleken dat er geen nader overleg noodzakelijk is. Er is een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 3 van deze toelichting: watertoets).
Het waterschap verzoekt om de volgende passage op te nemen:
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de ‘Leidraad watertoets’ voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

4.6.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
Wettelijk kader
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
- een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
- - een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
4.7.2 Beoordeling
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 mogelijk maakt. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van het betreffende perceel van ‘Agrarisch’ naar ‘ Wonen - Voormalige boerderijpanden’.
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied en ook zijn er geen beschermde natuurgebieden in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied gesitueerd. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is Lauwersmeer dat op een afstand van meer dan 15 km afstand is gesitueerd.
Op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 wordt niet gebouwd of gesloopt. De geplande ontwikkelingen zullen binnen het huidige perceel plaatsvinden zonder ingrijpende veranderingen op biotische factoren. De vier safari tenten worden geplaatst op het bestaande grasveld, achter de boerderij. Alle karakteristieke bomen die op het perceel aanwezig zijn blijven behouden.
Gezien de aard van de werkzaamheden, de bestemmingswijziging en de afstand tot het Natura2000 gebied wordt geen significante verstoring verwacht.
4.7.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader onderzoek op het gebied van ecologie is daarom ook niet nodig.
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8.1 Algemeen
Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
4.8.2 Beoordeling
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 mogelijk maakt. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van het betreffende perceel van ‘Agrarisch’ naar ‘ Wonen - Voormalige boerderijpanden’.
Archeologie
Een deel van het plangebied is in het bestemmingsplan bestemd als 'Waarde - Archeologisch waardevol terrein'. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m², moet een archeologisch onderzoeksrapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die mogelijk kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld. Ook moet zijn aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. Voor ondermeer het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur moet een omgevingsvergunning worden verleend.
In het voorliggend plan wordt niet gebouwd of gesloopt, archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
In de omgeving zijn geen rijks of gemeentelijke monumenten aanwezig waar voorliggend plan een negatief effecten op heeft. De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan eventueel aanwezige karakteristieke waarden.
Een deel van het plangebied is in het wijzigingsplan bestemd als 'Groen - Waardevolle erfbeplanting'. De bestemming ziet toe op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de waardevolle erfbeplanting. Het verwijderen, vernielen en/of
aantasten van de waardevolle erfbeplanting is niet toegestaan. De 4 safaritenten worden geplaatst binnen het deel van het plangebied met de bestemming 'Groen - Waardevolle erfbeplanting'. De erfbeplantingsstructuur blijft echter ongewijzigd, er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.
4.8.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.
4.9 Verkeer En Parkeren
4.9.1 Algemeen
Voor het bepalen van de parkeernorm en om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.
4.9.2 Beoordeling
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling op het perceel F. HaverSchmidtwei 2 mogelijk maakt. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van het betreffende perceel van ‘Agrarisch’ naar ‘ Wonen - Voormalige boerderijpanden’.
Verkeer
Ontsluiting van het perceel wordt niet gewijzigd, deze blijft gesitueerd op bestaande locatie.
Een agrarisch bedrijf heeft een gemiddelde verkeersaantrekkende werking van 11 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling kunnen de kencijfers uit de volgende tabel aangehouden worden. Omdat een Bed & Breakfast en een landwinkel niet direct worden genoemd in de publicatie is getracht een omschrijving te vinden die zoveel mogelijk aansluit op deze activiteiten. Voor de dagbesteding is uitgegaan van 4 verkeersbewegingen voor het halen en brengen van cliënten met 1 busje.
Verkeersgeneratie (motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal) | Verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling | |
Woonboerderij | 8,2 per woning | 8,2 |
Camping | 0,4 per standplaats | 1,6 |
3* hotel (Bed & Breakfast) | 2,1 per kamer | 6,3 |
Dagbesteding (10 cliënten) | 2 per 5 cliënten | 4 |
Buurtsupermarkt (Landwinkel / Schenkerij max 50m2) | 131,2 per 100 m2 | 65,6 |
Uit voorgaande tabel volgt dat de totale verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling 85,7 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt, waarvan een groot deel bovendien seizoensgebonden. De F. HaverSchmidtwei / Dokkumerwei, waarop het plangebied direct wordt ontsloten, heeft voldoende capaciteit om deze toename op te vangen.
Parkeren
Om te toetsen of voldoende parkeergelegenheid aanwezig is, wordt gebruik gemaakt van de kencijfers voor parkeren zoals opgenomen in het ASVV, opgesteld door het CROW. Voor de dagbesteding is uitgegaan van 1 parkeerplaats voor een busje. Ook voor de kleinschalige detailhandel in de vorm van verkoop van streekeigen of zelfgeproduceerde producten moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. In de parkeerkencijfers wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende typen winkelcentra, grootschalige detailhandelsvestigingen en (week)markten. De vergelijking tussen buurtsupermarkt en boerderijwinkels lijkt op z’n plaats, aangezien het verkoopvloeroppervlak beperkt is en in boerderijwinkels sprake is van een intensief ingerichte ruimte.
Parkeernorm | Aantal parkeerplaatsen voor ontwikkeling | |
Woonboerderij | 2 pp per woning | 2 |
Camping | 1,2 pp per standplaats | 4,8 |
3* hotel (Bed & Breakfast) | 1 pp per kamer | 3 |
Dagbesteding (10 cliënten) | 1 pp per busje | 1 |
Buurtsupermarkt (Landwinkel / Schenkerij max 50m2) | 5,3 per 100 m2 | 2.6 |
Ten behoeve van de ontwikkeling zullen 13 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden.

4.9.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.
4.10 Besluit Milieueffectrapportage
4.10.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
4.10.2 Beoordeling
Het plan maakt geen activiteiten mogelijk die zijn genoemd in de D-lijst. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.
4.10.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.
4.11 Kabels En Leidingen
4.11.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.11.2 Beoordeling
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De riolering leidt voor dit plan dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij eventuele graafwerkzaamheden wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden.
4.11.3 Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Opzet Van Het Plan
5.1.1 Inleiding
In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende paragraaf wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
5.1.2 Planmethodiek
Algemeen
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan "Bûtengebiet Dongeradeel" en het bestemmingsplan ‘Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015’.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1):
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.
Wijze van meten (Artikel 2):
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
- Afwijken van de bouwregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor de betreffende bestemming;
- Afwijken van de gebruiksregels: hierin worden afwijkingsmogelijkheden opgenomen welke specifiek gelden voor het gebruik bij de betreffende bestemming;
In paragraaf 5.1.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
Algemene regels
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
- Algemene bouwregel: In dit artikel is de regeling omtrent afwijkende maten opgenomen.
- Algemene gebruiksregels:In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
- Algemene aanduidingsregels:
- Algemene afwijkingsregels:In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
- Algemene procedureregels:
- Overige regels: In deze regel is bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
5.1.3 Toelichting op de bestemmingen
De regels die deel uitmaken van de bestemmingsplannen 'Bûtengebiet Dongeradeel' en 'Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015' met identificatienummers NL.IMRO.0058.BPBG2012-VA01 en NL.IMRO.0058.141003-VG01 van de gemeente Dongeradeel zijn onverkort van toepassing na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan.
In aanvulling op het bepaalde in artikel 15 Groen - Waardevolle erfbeplanting van het bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dongeradeel' en Artikel 11 Groen - Waardevolle erfbeplanting van het
bestemmingsplan 'Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015' geldt dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in deze regels in die zin dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein.
Naar aanleiding van de reactie van de provincie is voor een deel van het plangebied de bestemming Waarde - Archeologie van toepassing. Deze bestemming is bedoeld om archeologische waarden uit de tijdsperiode 'ijzertijd - middeleeuwen' te beschermen. Dit geldt voor gebiedsoverstijgende ingrepen boven de 500 m2 en minimaal 30 cm diep. Deze is als dubbelbestemming opgenomen in dit wijzigingsplan om bij toekomstige ontwikkelingen het behoud en de bescherming van archeologische waarden te borgen.
5.1.4 Verbeelding
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland. Bij het voorliggend wijzigingsplan hoort ook een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied weergegeven.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
De gemeente sluit een exploitatieovereenkomst af met initiatiefnemer van dit perceel. In deze overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
6.2 Financiële Haalbaarheid
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Fryslân
Het initiatief is voorgelegd aan de provincie. Op 12 december 2019 heeft de provincie positief advies uitgebracht. Wel wordt geadviseerd de camperplaatsen naar de achterkant van het hoofdgebouw te verplaatsen zodat het voorterrein open kan blijven. Het winkeltje met eigengemaakte producten en koffie/thee-faciliteiten dient kleinschalig te blijven. Het uitgewerkte bouwplan dient aan de voorwaarden te voldoen.
Naar aanleiding van de provinciale reactie heeft de initiatiefnemer besloten om geen camperstandplaatsen te realiseren op zijn perceel. Hiervoor in plaats wordt een vierde safaritent geplaatst op het perceel. Het landwinkeltje blijft kleinschalig (maximaal 50 m2) en is voor productie gebonden detailhandel.
Op 26 mei 2021 heeft de provincie een reactie gegeven op het voorontwerp wijzigingsplan. Het plan geeft aanleiding tot het maken van opmerkingen over de archeologische waarden en de landschappelijke inpassing van het plan. De reactie van de provincie geeft aanleiding om het plan aan te passen:
- Aan het deel van het plangebied waar geen archeologische bestemming volgt uit het moederplan is nu de bestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend. Archeologische waarden bij gebiedsoverstijgende ingrepen boven de 2.500m2 en dieper dan 30cm, worden nu beschermd.
Voorliggend plan betreft in eerste instantie de wijziging van agrarisch naar wonen. De mini-camping wordt pas later mogelijk gemaakt met de binnenplanse afwijking uit het bestemmingsplan. De afspraak met de provincie is dat de inpassing dan ook later kan worden uitgewerkt.
7.1.3 Brandweer
Het initiatief is voorgelegd aan de Brandweer Fryslân. Op 25 mei 2021 heeft de brandweer positief advies uitgebracht. Door de Brandweer Fryslân wordt wel geadviseerd om:
- Het aandachtspunt in de opkomsttijd in relatie tot de verantwoordelijkheden van de BHV-organisatie te delen met de initiatiefnemers;
- Een brandkraan aan te leggen in de bestaande waterleiding, op de locatie zoals in de uitwerking is aangegeven. Hierdoor ligt deze op ongeveer 40 meter van mogelijke opstelplaatsen en is het hoeveelheid bluswater zoals gewenst.
- De initiatiefnemer zijn/ haar BHV-organisatie in te laten richten aan de mogelijke scenario’s in relatie tot hun taken, waarbij geborgd is dat de BHV-organisatie van voldoende capaciteit/ omvang is om invulling aan deze taak te geven, conform artikel 7.11A Bouwbesluit 2012;
- De initiatiefnemer te laten kiezen voor aanvullende bouwkundige of installatietechnische voorzieningen (bijvoorbeeld een sprinklerinstallatie) waardoor de BHV-organisatie minder uitgebreid opgetuigd hoeft te worden;
In overleg met de Brandweer zullen de mogelijke oplossingen nader worden onderzocht. De uitkomsten hiervan kunnen echter niet planologisch worden vastgelegd maar zullen bij de omgevingsvergunning nader aan bod komen zodat de brandveiligheid voldoende zal worden gewaarborgd.
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Gezien de geringe wijziging die met dit plan wordt bewerkstelligd wordt dit wijzigingsplan niet als voorontwerp ter inzage gelegd. Er wordt geen mogelijkheid geboden voor het indienen van inspraakreacties. Wel doorloopt het plan de wettelijke procedure voor het vooroverleg met de relevante overlegpartners.
7.3 Vaststellingsprocedure
Het ontwerp wijzigingsplan "Foudgum- F. Haverschmidwei 2" heeft vanaf donderdag 27 mei 2021 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen het plan.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.