Hantumhuizen-Wierumerwei 17
Wijzigingsplan - Gemeente Noardeast-Fryslân
Vastgesteld op 17-08-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 wijzigingsplan
het wijzigingsplan "Wierumerwei 17, Hantumhuizen" van de gemeente Noardeast-Fryslân, zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1970.WpHhWierumerwei17 -VA01 met de bijbehorende regels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Agrarisch
Voor het plangebied, zoals aangegeven op de verbeelding, zijn de regels van Bestemmingsplan 'Bûtengebied Dongeradeel, i.s.m. de regels van Bestemmingsplan 'Bûtengebied Dongeradeel, herziening 2015', en het bestemmingsplan 'Partiële herziening afwijkingsmogelijkheid 2e agrarische bedrijfswoning', van de gemeente Noardeast-Fryslân van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat specifiek de regels uit de bestemming Agrarisch (artikel 3) en de dubbelbestemming Waarde - Archeologisch waardevol terrein (artikel 39) van deze plannen gelden voor dit wijzigingsplan.
2.1 Specifieke gebruiksregels
Artikel 3 Waarde - Archeologie
De archeologische waarden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' dienen beschermd te worden op grond van de regels zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels.
Artikel 4 Waarde - Archeologisch Waardevol Terrein
De archeologische waarden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol terrein' dienen beschermd te worden op grond van de regels zoals opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Slotregel
Dit wijzigingsplan kan worden aangehaald als 'wijzigingsplan Wierumerwei 17, Hantumhuizen' van de gemeente Noardeast-Fryslân.
Bijlagen
Bijlage 1 Inpassingsplan
Bijlage 2 Regels Dubbelbestemming Waarde - Archeologie
Bijlage 3 Regels Dubbelbestemming Waarde - Archeologisch Waardevol Terrein
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemers exploiteren aan de Wierumerwei 17 te Hantumhuizen een grondgebonden melkveehouderijbedrijf. In de loop van de jaren heeft het bedrijf zich ontwikkeld tot een meer dan volwaardig melkveehouderij met bijbehorende gronden. Het bedrijf biedt inkomsten aan meerdere gezinnen en is op een punt aangekomen waarbij een volgende stap wenselijk is. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van een 2e bedrijfswoning, opslag loodsen, een vaste mestopslag en een nieuwe sleufsilo. Deze ontwikkelingen passen niet binnen het huidige bouwvlak.
In een principeverzoek is de gewenste situatie voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders. Op 26 mei 2020 heeft het college aangegeven onder voorwaarden positief te staan tegenover deze ontwikkeling door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan Bûtengebied Dongeradeel.
Met dit wijzigingsplan wordt voorzien in een actueel juridisch en planologisch kader voor de vergroting van het bouwvlak om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.
1.2 Ligging Plangebied
Het melkveehouderijbedrijf ligt aan de Wierumerwei 17 te Hantumhuizen in de gemeente Noardeast-Fryslân. Op afbeelding 1 is de ligging van het plangebied te zien in de omgeving van Noord Friesland die gedomineerd wordt door landbouwkundig gebruik.
Afbeelding 1: ligging plangebied (bron: pdok viewer)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Op de locatie zijn verschillende bestemmingsplannen van toepassing te weten: Bestemmingsplan Bûtengebied Dongeradeel, vastgesteld 27 juni 2013 i.c.m. herziening Bestemmingsplan Bûtengebied Dongeradeel, vastgesteld 31 maart 2016, Partiële herziening afwijkingsmogelijkheid 2e agrarische bedrijfswoning, vastgesteld 24 juni 2020. In paragraaf 3.3.1 wordt verder ingegaan op de van toepassing zijnde bestemmingen en aanduidingen. Tevens worden hier de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid voor vergroting van het bouwvlak benoemd.
Afbeelding 2: fragment verbeelding bestemmingsplan 'Bûtengebied Dongeradeel' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving aan bod. Het laatste hoofdstuk gaat in op maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Op het erf aan de Wierumerwei 17 zijn diverse bedrijfsgebouwen en bouwwerken aanwezig ten dienste van het melkveehouderijbedrijf. In de ligboxenstal en jongveestal wordt het rundvee gehouden. Verder zijn er diverse sleufsilo's en opslagen aanwezig voor opslag van mest en kuilvoer. De bedrijfswoning bevindt zich in de oude stolp boerderij. Op afbeelding 3 is een luchtfoto weergegeven van de huidige indeling van het erf.
Afbeelding 3: luchtfoto Wierumerwei 17 (bron: Pdok viewer)
2.2 Toekomstige Situatie
Als het bedrijf zich verder wil ontwikkelen biedt het huidige bouwvlak onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden. Met het vergroten van het bouwvlak wordt ruimte geboden om in de gewenste ontwikkeling te voorzien. Op afbeelding 4 is de gewenste indeling en landschappelijke inpassing van het erf te zien. Samen met een verantwoorde situering van de gebouwen zorgt dit voor een cultuurhistorisch en landschappelijk verantwoord ingepast erf.
2e bedrijfswoning
Voor uitvoering van de bedrijfsactiviteiten is het noodzakelijk een 2e bedrijfswoning bij het erf te realiseren. Aan de voorwaarden die voortvloeien uit de het bestemmingsplan Partiële herziening afwijkingsmogelijkheid 2e bedrijfswoningen van de gemeente volgt dat een tweede bedrijfswoning binnen het bouwvlak gesitueerd dient te worden. In dit geval is die ruimte er niet binnen het huidige bouwvlak en is er gekozen voor een locatie aan de zuidkant van het bedrijf. Dit wijzigingsplan voorziet in de vergroting van het bouwvlak waardoor bij aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de 2e bedrijfswoning voldaan kan worden aan de afwijkingsmogelijkheid van de partiële herziening 2e bedrijfswoningen.
Sleufsilo's
Aansluitend aan de bestaande sleufsilo's wordt het bouwvlak ruimer opgezet om ook in de toekomst hier de realisatie van sleufsilo's mogelijk te maken. De bestaande sleufsilo's worden daarbij ook meegenomen in het nieuwe bouwvlak.
Opslagloodsen
De opslagloodsen dienen als opslag voor materieel en bieten die hier kunnen drogen. De loodsen verspringen ten opzichte van elkaar. Zo wordt er rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van de naastgelegen waterloop.
Mestopslag
Het huidige stalsysteem vraagt meer mogelijkheden voor de opslag van vaste mest. Deze is direct achter de stal geprojecteerd. Vaste mest afkomstig uit de ligboxenstal kan zo makkelijk worden opgeslagen.
2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Voor de landschappelijke inpassing van het geheel is door een deskundige een rapport opgesteld in het kader van de ontwikkeling op het erf van initiatiefnemer. Dit rapport is bijgevoegd als Bijlage 1 in de toelichting van dit plan. In deze analyse wordt ingegaan op de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de locatie en haar omgeving en is de basis voor de situering van de bedrijfsgebouwen en de landschappelijke inpassing van het geheel. De landschappelijke inpassing is opgenomen als Bijlage 1 bij de regels.
Afbeelding 4: nieuwe erfindeling met landschappelijke inpassing
Proces
In de voorbereidende fase van het plan is overleg gepleegd met de gemeente over de indeling van het erf en de landschappelijke inpassing. Daarbij is input gevraagd van een externe landschapsdeskundige, landschapsdeskundige van de gemeente en is het plan voorgelegd aan Hûs en Hiem. Uit het advies van Hûs en Hiem komt naar voren dat ten opzichte van het geschetste inpassingsplan de kreek nog onvoldoende vrij wordt gehouden. Te meer omdat in de bestaande situatie de inritten door de kreek lopen.
In het inpassingsplan zoals bij dit wijzigingsplan is opgenomen wordt de kwaliteit van de kreek geborgd door een buffer vanaf het talud van de waterloop tot de grens van het nieuwe bouwvlak vrij te houden van bebouwing en opslag. Deze buffer is ter plaatse van de toekomstige sleufsilo's 7 meter en voor het overige deel 5 meter. Een dergelijke buffer komt overeen met een onderhoudsstrook bij waterschapssloten en doet recht aan de omvang en cultuurhistorische waarde van deze kreek.
Door deze buffer te hanteren komt het (klein) deel van het bestaande bouwvlak binnen deze buffer te vervallen en wordt de zuidelijke van de geschakelde loodsen ten opzichte van de besproken schets verder in westelijke richting verplaatst. Bij de nieuw te realiseren sleufsilo's wordt extra ruimte tussen bouwvlak en kreek gecreëerd door met een buffer van 7 meter. Omdat hier de bestaande inritten zijn gelegen blijft de kreek hier beter herkenbaar en is er voldoende ruimte over om in en uit te rijden zonder dat de kreek daarbij in het gedrang komt. Overige opslag van goederen die binnen de buffer vallen dienen te worden verwijderd. De planregels schrijven voor dat opslag en bebouwing binnen het bouwvlak dienen te worden gesitueerd. Zo wordt ook juridisch geborgd dat de buffer en daarbij de bestaande loop van de kreek niet wordt aangetast.
Het deel van het erf waar de woningen zich bevinden wordt (meer) in het groen gezet en zorgen voor een verbinding tussen de nieuwe woning en het bestaande erf. Dit is uitgebreid omschreven in Bijlage 2. Concreet gaat het om de volgende elementen die worden toegevoegd:
- lint van 18 nieuwe iepen langs de westzijde van het erf;
- hoogstamfruitboomgaard met 18 fruitbomen naast de sleufsilo's;
- 1 rode beuk ter plaatse van de woning;
- 1 prunus ter plaatse van de woning.
Al deze elementen en de situering zijn besproken met Welstand. Op 7 april 2021 heeft Welstand aangegeven akkoord te zijn met de situering en landschappelijke inpassing zoals deze is weergegeven is in Bijlage 1 bij de regels.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het voorliggende bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, voor zover dat is gerelateerd aan het plangebied en het voorliggende initiatief.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR); Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR heeft het Rijk drie Rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland.
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie Rijksdoelen worden er 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Toets
Het voornemen op de planlocatie is niet in strijd met de 13 onderwerpen van nationaal belang en kan vanuit dat oogpunt uitvoerbaar worden geacht.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd om planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk te maken binnen bestaand stedelijk gebied. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn 'Ladderplichtig'. Ontwikkelingen mogen alleen plaatsvinden als er sprake is van duurzame verstedelijking. Om dit te kunnen beoordelen wordt er getoetst of er behoefte is aan de ontwikkeling. De initiatiefnemer moet dit kunnen aantonen. Deze behoefte dient getoetst te worden aan de hand van een onderzoeksgebied, een tijdshorizon van 10 jaar en een marktonderzoek.
Toets
Het voornemen betreft een ontwikkeling in het landelijk gebied en valt niet onder de definitie van een stedelijke ontwikkeling. Daarom hoeft voornemen niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Toets
Het voornemen is in lijn met het Barro.
3.1.4 Conclusie Rijksbeleid
De toets aan de structuurvisie, de ladder en het besluit laat zien dat het voornemen in overeenstemming is met het relevante Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Streekplan 2007
Het Streekplan streeft naar behoud en versterking van de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland, vooral ten behoeve van de inwoners van het platteland zelf. Deze doelstelling komt tot uitdrukking in:
- het bevorderen van een evenwichtige bevolking- en huishoudensamenstelling op het platteland door ruimte te bieden voor de opvang van de plaatselijke woningbehoefte;
- het vasthouden van de plaatselijke werkgelegenheid door ruimte te bieden voor de ontwikkeling van lokale en regionale bedrijvigheid;
- het verbeteren van de ruimtelijke (kern)kwaliteiten van het platteland;
- het verbeteren van de bereikbaarheid van voorzieningen door het draagvlak voor bovenlokale en regionale voorzieningen in de regionale centra te behouden en te versterken en in te zetten op bereikbaarheid van deze voorzieningen vanuit de kleine kernen;
- het vergemakkelijken van de combinatie van arbeid en zorgtaken op het platteland.
Het landelijk gebied is primair bestemd voor functies die een ruimtelijk-functionelerelatie met het landelijk gebied hebben. Het gaat daarbij vooral om de functies landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen.
Toets
Bij dit planvoornemen wordt voorzien in de uitbreiding van een bestaande melkveehouderij. Het bouwvlak wordt in omvang niet vergroot. Een dergelijke ontwikkeling is passend binnen de uitgangspunten van het Streekplan.
3.2.2 Omgevingsvisie Fryslân 2019 (ontwerp) - De romte diele
De ontwerp omgevingsvisie stelt een vitale, veerkrachtige, karakteristieke en gezonde Friese leefomgeving centraal. De provincie stelt zich vier opgaven ten aanzien van de leefomgeving. De eerste opgave betreft een leefbaar, vitaal en bereikbaar Fryslân. Hier wordt stilgestaan bij o.a. de vergrijzing, krimp op het platteland,verouderde bebouwing en de betaalbaarheid van het OV. De tweede opgave betreft de energietransitie. De opgave bestaat uit het reduceren van broeikasgassen en een balans vinden tussen duurzaamheidsdoelstellingen en ruimtegebruik. Opgave 3 gaat over de klimaatadaptatie van de Provincie Fryslân. Doelstelling is Fryslân in 2050 klimaatbestendig ingericht te hebben. Opgave vier gaat over het versterken van de biodiversiteit. De biodiversiteit dient versterkt te worden via herstel van de kwaliteit van de leefgebieden. Daarnaast wil men de verbinding leggen tussen biodiversiteit en de samenleving.
Naast de vier opgaven wordt er voor drie specifieke gebieden integrale opgaven beschreven. Het gaat om de gebieden: Waddengebied, IJsselmeer en het Veenweidegebied.
Er wordt in de Omgevingsvisie toegelicht hoe de werkwijze rondom ruimtelijke initiatieven vorm wordt gegeven. Hierbij wordt er uitgegaan van een ja, mits principe ten aanzien van ruimtelijke plannen. Er zijn vier inhoudelijke principes waar een plan aan tegemoet moet komen. Zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities en gezondheid en veiligheid.
Toets
Het voornemen op de planlocatie is noodzakelijk voor een toekomstbestendig bedrijf. Ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing zijn onderdeel van het plan en zorgen voor een goed ingepast en toekomstgericht erf.
3.2.3 Grutsk op 'e Romte
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document “Grutsk op ‘e Romte” als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provincie Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.
Afbeelding: kleigebied Oostergro (Bron: Provincie Fryslân)
Het plangebied is gelegen in het 'Kleigebied Oostergro'. Het open kleiterpenlandschap en de vrij lege kweldervlakte met groene puntverdichtingen in de vorm van terpen, radiaire terpdorpen (met kerk), terpnederzettingen (zonder kerk) en (veelal verhoogde) boerderijerven, en eendenkooien met een ondergrond van zeeklei, een rijk stelsel van geulen, kreken en prielen en de vaarten en opvaarten naar dorpen en boerderijen.
In relatie tot de boerderijerven wordt een advies gegeven in de structuurvisie. Advies met betrekking tot het behouden van puntverdichtingen in de openheid in de vorm van boerderijerven door:
- beplanting te concentreren bij de boerderijerven
- zeer spaarzaam om te gaan met beplanting in het open landschap
- en, waar mogelijk, de eind vorige eeuw met bosjes ingeplante hoeken weer open te maken.
Toets
Het agrarisch erf wordt voorzien van een landschappelijke inpassing waarbij bomen worden toegevoegd naast de huidige waardevolle erfbeplanting.
3.2.4 Provinciale Verordening Romte Fryslân
In de 'Verordening Romte Fryslân' worden die onderwerpen uit het 'Streekplan 2007' en 'Grutsk op 'e Romte' geregeld, waarvan de juridische doorwerking en borging in ruimtelijke plannen van gemeenten noodzakelijk is. Het onderhavige initiatief betreft een ruimtelijk plan. Dit betekent dat bij de interpretatie en toepassing van bepaalde artikelen in concrete situaties zoals deze, getoetst moet worden aan het provinciale beleid. De volgende regels uit de verordening zijn hier van belang.
Artikel 2.1 Ruimtelijke kwaliteit
- 1. De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
- a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
- b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
- 2. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op landelijk gebied stelt zo nodig regels die ertoe strekken dat de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, herkenbaar blijven.
- 3. Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van:
- a. een uitbreidingslocatie;
- b. nieuwe infrastructuur of aanpassing van infrastructuur;
- c. een nieuwe recreatieve voorziening of uitbreiding van een recreatieve voorziening;
- d. agrarische bedrijven, inclusief glastuinbouwbedrijven;
- e. overige nieuwe of uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies,
binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b.
Artikel 6 Landbouw
6.1.2 Oppervlakte bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf
- 1. In een ruimtelijk plan kan een bestaand bouwperceel voor een grondgebonden agrarisch een uitbreiding krijgen tot een maximale oppervlakte van 1,5 ha, dan wel de bestaande oppervlakte behouden indien deze meer bedraagt dan 1,5 ha.
- 2. In afwijking van het eerste lid kan een groter bouwperceel worden toegestaan, mits;
- a. het agrarisch bedrijf grondgebonden blijft, en
- b. de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel niet meer bedraagt dan 3 ha.
- 3. In afwijking van het tweede lid kan in een incidenteel geval een bouwperceel van meer dan 3 ha worden toegestaan indien:
- a. het bedrijf al een bouwperceel van bijna 3 ha of meer dan 3 ha heeft en de bedrijfsuitbreiding redelijkerwijs niet binnen dat bouwperceel is te realiseren,
- b. de uitbreiding van het bouwperceel beperkt blijft, en
- c. de nieuwe situatie een aanzienlijk maatschappelijk voordeel oplevert voor een of meer van de volgende aspecten:
- verbetering van dierenwelzijn,
- vermindering van milieubelasting en van uitstoot van milieubelastende stoffen;
- een innovatieve bedrijfsvoering die bijdraagt aan duurzaamheid en daardoor een voorbeeldfunctie heeft;
- aanmerkelijke landschappelijke verbetering, waaronder begrepen het elders slopen van minimaal een gelijke oppervlakte aan bebouwing.
6.1.5. Aanvullende eisen boven 1,5 ha
- 1. In een ruimtelijk plan waarin een uitbreiding van een agrarisch bedrijf naar een bouwperceel groter dan 1,5 hectare of een nieuw agrarisch bouwperceel is toegestaan, wordt in de plantoelichting onderbouwd dat het bedrijf milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving en wat betreft schaal, verschijningsvorm en lichtuitstoot inpasbaar is binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.
- 2. Voor de landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf zoals bedoeld in het eerste lid wordt een ruimtelijk inrichtingsplan opgesteld volgens de methodiek Nije Pleats, waarvan de uitvoering als voorwaardelijke bepaling in het ruimtelijk plan is opgenomen.
Toets
2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Er is een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf aanwezig in voorliggend plan (zie paragraaf 2.2.1). Uitvoering van de landschappelijke inpassing is geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.
6.1.2 Oppervlakte bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf
Het agrarisch bouwperceel blijft binnen de oppervlakte van 3 ha. Het bedrijf blijft grondgebonden omdat er geen toename van het aantal dieren plaatsvindt. Hiermee wordt voldaan aan artikel 6.2.2 onder 2.
6.1.5 Aanvullende eisen boven 1,5 ha
In de gewenste situatie ontstaat een bouwvlak van 2,5 ha. In hoofdstuk 4 van dit wijzigingsplan wordt ingegaan op de milieuhygiënische aspecten. Uit dit hoofdstuk blijkt dat het vergroten van het bouwvlak tot 2,5 ha milieuhygiënisch en (voor zover van toepassing) verkeerstechnisch goed inpasbaar is.
voor het proces van totstandkoming van het landschappelijk inpassingsplan wordt verwezen naar paragraaf 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit.
De uitvoering en instandhouding van dit landschappelijk inpassingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de gebruiksregels van dit wijzigingsplan.
3.2.5 Conclusie provinciaal beleid
Het initiatief voldoet aan het van toepassing zijnde provinciale beleid en regels van de provinciale Verordening Romte 2014. Het provinciale beleid en regelgeving vormen geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Bestemmingsplan
De gronden ter plaatse van het plangebied maken onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Bûtengebied Dongeradeel', herziening bestemmingsplan 'Bûtengebied Dongeradeel' en de Partiële herziening afwijkingsmogelijkheid 2e agrarische bedrijfswoning.
De gronden ter plaatse van het huidig bouwvlak hebben de bestemming 'Agrarisch' met bouwvlak in combinatie met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'. Verder is voor een deel van het bouwvlak de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol terrein' aanwezig.
Toets
De voorgenomen ontwikkelingen zoals beschreven in paragraaf 2.2 passen niet binnen het huidige bouwvlak. Tevens is het toevoegen van een 2e bedrijfswoning buiten het bouwvlak in strijd met de regels van de vigerende bestemmingsplannen.
het bestemmingplan Bûtengebied Dongeradeel biedt middels een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid om onder voorwaarden het bouwvlak te vergroten naar maximaal 3 ha. De partiële herziening van het bestemmingsplan maakt het toevoegen van een 2e bedrijfswoning onder voorwaarden mogelijk. dit wijzigingsplan ziet toe op de vergroting van het bouwvlak. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal aangetoond moeten worden dat er voldaan kan worden aan de voorwaarden voor het toestaan van de 2e bedrijfswoning binnen het bouwvlak.
Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid vergroten bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf
- a. de oppervlakte van het bouwvak wordt vergroot tot ten hoogste 3,00 hectare;
- b. deze wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van ten hoogste 30 agrarische bedrijven wordt toegepast;
- c. er zicht is op een langdurige vergroting van de productie omvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
- d. er binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
- e. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
- f. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 4;
- g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
ad a.
De oppervlakte van het gewenste bouwvlak wordt 2,5 ha en blijft onder de maximaal toegestane 3 ha.
ad b.
Er hebben nog geen 30 bedrijven gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.
ad c.
Met een bedrijfsplan is aangetoond dat er noodzaak bestaat voor uitbreiding van het bouwvlak om de gewenste activiteiten mogelijk te maken. In dit bedrijfsplan is aangetoond dat het bedrijf meer dan genoeg toekomstperspectief heeft voor de komende 10 jaar.
ad d.
Zoals beschreven in hoofstuk 2 is er voor de voorgenomen ontwikkelingen onvoldoende ruimte binnen het huidige bouwvlak. Uitbreiding is noodzakelijk om huidige en toekomstige ontwikkelingen te kunnen faciliteren.
ad e,f.
Met de 'cultuurhistorische, landschappelijke en ruimtelijke' analyse (zie Bijlage 1) is aangetoond dat de voorgenomen uitbreiding aansluit bij de historisch gegroeide landschapsstructuur. Dit is de basis voor de erfindeling en de bijbehorende landschappelijke inpassing.
ad g;
In hoofdstuk 4 komen alle relevantie milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Geen van deze aspecten zorgt voor een belemmering in de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Conclusie
Gelet op de bovenstaande toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden is het planvoornemen passend binnen de uitgangspunten van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld met betrekking tot het planvoornemen. Uit deze beoordeling blijkt dat het plan geen significant negatieve gevolgen heeft voor de het milieu en de omgeving van de locatie.
4.2 M.e.r.-beoordeling
In kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Indien er belangrijk nadelige gevolgen en/of bijzondere omstandigheden worden geconstateerd moet een milieueffectrapport (MER) worden gemaakt.
Toets
Met de voorgenomen ontwikkelingen (2e bedrijfswoning, sleufsilo's, mestopslag en loodsen) worden geen drempelwaarden uit het Besluit mer overschreden.
Conclusie
Voor dit bestemmingsplan hoeft geen Plan-m.e.r of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de inrichting met milieubelastende functie(s) en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het vigerende bestemmingsplan mogelijk is.
Toets
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied:
Tabel: richtafstanden tot omgevingstype
Voor het bedrijf van de ondernemers is de activiteit 'Fokken en houden van rundvee' (categorie 3.2) aangehouden. Op basis van deze activiteit gelden richtafstanden van 100 meter voor het aspect geur, 30 meter voor geluid en 10 meter voor stof. In onderhavig geval is de dichtstbijzijnde milieugevoelige functie het woonerf aan aan de Wierumerwei 13 en is gelegen op ongeveer 300 meter tot het bouwvlak.
Daarnaast gelden met betrekking tot het aspect geur wettelijk aan te houden afstanden die volgen uit de Wet geurhinder en veehouderij/activiteitenbesluit. Voor wat betreft het aspect geur wordt daarom verwezen naar paragraaf 4.4.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.4 Geur
Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarisch bedrijfsstoffen (mest, kuilvoer, krachtvoer). Hierna wordt het risico van geurhinder voor deze activiteiten getoetst aan de wettelijke criteria.
Toets
De opslag van mest en veevoer, kan lokaal geurhinder veroorzaken. Geurhinder kan worden voorkomen door voldoende afstand te houden tussen de geurbron en een geurgevoelige locatie. Hiervoor kan worden aangesloten bij de afstanden die worden genoemd in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
De afstand van sleufsilo's en mestopslag is in de gewenste situatie meer dan 100 meter tot het woongedeelte van de Wierumerwei 13. Hiermee wordt in elk geval voldaan aan de afstanden uit het Acitivteitenbesluit milieubeheer.
De bouw van de bedrijfswoning en de opslagloodsen brengt geen geuremissie met zich mee.
Conclusie
Voor het aspect geur kan het initiatief uitvoerbaar worden geacht.
4.5 Bodemkwaliteit
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.
Toets
In het plangebied is verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5725 uitgevoerd (zie Bijlage 3) ter plaatse van de beoogde woning.
Op basis van de gemeten gehalten en concentraties kan de onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, aangenomen worden. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de nieuwbouw van de woning
Conclusie
Uit het bodemonderzoek volgt dat voor het aspect bodem geen bezwaren bestaan voor dit initiatief.
4.6 Geluid
Wegen, spoor en industrieterreinen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
Geluid inrichting
Via de regels van het Activiteitenbesltuit wordt bescherming geboden aan gevoelige objecten en terreinen in de omgeving van het plangebied. Hierbij wordt aangesloten bij de Wet geluidhinder (Wgh).
Toets
Het planvoornemen voorziet niet in het toevoegen van een nieuw geluidgevoelig object. Verdere toetsing in het kader van wegverkeerslawaai kan achterwege blijven.
Zoals uit de toets aan de VNG brochure is gebleken geldt voor het aspect geluid een minimale afstand van 30 meter. Het woning aan de Wierumerwei 13 is op 300 meter gelegen van het bouwvlak. Nader akoestisch onderzoek hoeft niet uitgevoerd te worden.
Conclusie
Het voorgenomen initiatief voldoet aan de Wet geluidhinder. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van dit planvoornemen.
4.7 Luchtkwaliteit
De optredende luchtemissies worden getoetst aan de grenswaarden uit bijlage 2 bij de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). In artikel 4 van het “Besluit niet in betekende mate bedragen” (NIBM) is bepaald dat voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Toets
Voor agrarische activiteiten, met uitzondering van o.a. akker- tuin en glastuinbouwbedrijven, zijn geen grenzen vastgesteld. In mei 2010 is de definitieve “Handreiking fijn stof en veehouderijen” gepubliceerd. In deze handreiking worden richtlijnen gegeven wanneer een uitbreiding of oprichting van een agrarisch bedrijf als NIBM kan worden beschouwd. Met behulp van fijnstof emissiefactoren kan de emissie van fijn stof uit de stallen worden berekend.
Tabel 4.1 NIBM bijdrage
In bovenstaande tabel 4.1, die afkomstig is uit paragraaf 2.2 van de "handreiking fijn stof en veehouderijen” is aangegeven wanneer er sprake is van een NIBM-bijdrage. Als in de tabel bij de aangegeven afstand tot een te beoordelen object de toename van de emissie van fijn stof niet meer bedraagt dan het getal dat is aangegeven in dezelfde kolom dan is er conform de “Handreiking fijn stof en veehouderijen” sprake van een NIBM-bijdrage. Uit deze tabel blijkt dat bij een afstand van 70 meter er sprake is van een NIBM-bijdrage als de toename van de fijn stofemissie minder is dan 324.000 gram/jaar. De dichtstbijzijnde gevoelige locatie is gelegen op 300 meter.
Het aantal verkeersbewegingen van en naar de inrichting zal niet of nauwelijks wijzigen t.o.v. de huidige situatie. Alleen bij projecten met een groot aantal nieuwe verkeersbewegingen worden grenswaarden overschreden. Hier kan gesteld worden dat het project NIBM bijdraagt aan de fijnstof emissie.
Conclusie
Het project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit in de omgeving en kan op dit punt uitvoerbaar worden geacht.
4.8 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico’s dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 106 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Toets
Het planvoornemen betreft een uitbreiding van de veehouderij. Op basis van de risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken.
Op onderstaande uitsnede van de risicokaart is het plangebied te zien met omliggende veiligheidsrisicobronnen. Van deze afbeelding is af te leiden dat er op een afstand van 890 meter van het plangebied een biogas installatie aanwezig. In de omgeving zijn geen andere risicobronnen aanwezig.
Afbeelding: uitsnede provinciale risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)
Uit de toets aan de risicokaart volgt dat het plangebied zich niet bevindt in de invloedssfeer van transportroutes, buisleidingen en inrichtingen.
Conclusie
Externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
4.9 Water
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Compensatie
De ontwikkeling is voorgelegd aan het Wetterskip Fryslân via de digitale watertoets. Met de beoogde ontwikkeling neemt de oppevlakte van verharding toe met ca. 2.500 m2. Vanwege de uitbreiding boven de 1.500 m2 dient de normale procedure voor de watertoets te worden doorlopen. Het waterschap heeft hiervoor een wateradvies opgesteld. Dit advies is opgenomen in Bijlage 4.
Uit het wateradvies komt naar voren dat 10% van de toename verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd. Voor dit plan moet dan 250 m2 compensatie van waterberging plaatsvinden in hetzelfde peilgebied. Door het verbreden van een bestaande sloot in dit peilgebied wordt voldaan aan deze norm.
Overige waterlichamen
In de omgeving van het plangebied zijn diverse wateren gelegen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdwateren, schouwateren, en overige wateren. binnen het plangebied zijn alleen overige wateren aanwezig. Het schouwwater dat grenst aan het bouwvlak is in onderhoud bij de initiatiefnemer. Dit water wordt gerespecteerd door het bouwvlak op voldoende afstand (5 meter) te houden.
Afbeelding: Fragment leggerkaart Wetterskip Fryslân. (Bron: Wetterskip)
Conclusie
Voor wat betreft het aspect water kan het plan uitvoerbaar worden geacht.
4.10 Ecologie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming regelt onder andere de bescherming van de Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen op grond van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn. Daarnaast is het Natuurnetwerk (NNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming regelt ook de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.
Toets
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of kort bij een Natura 2000-gebied. Wel liggen op enige afstand van de locaties meerdere Natura 2000-gebieden waar sprake is van overschrijding van de kritische depositiewaarde voor stikstofgevoelige habitattypen. Het meest nabijgelegen voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebied 'Waddenzee' bevindt zich op een afstand van circa 2 kilometer van het plangebied.
Voor de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling is een AERIUS berekening gemaakt. Deze is bijgevoegd als Bijlage 5. Uit deze AERIUS berekening blijkt dat op grond van de vrijkomende stikstofemissies geen toename van stikstofdepositie ontstaat die groter is dan 0,0.
Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn andere effecten dan stikstofneerslag niet te verwachten. Het enige andere effect op grotere afstand van een Natura 2000-gebied hangt samen met (grootschalige) grondwateronttrekking of andere hydrologische maatregelen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Soortenbescherming
Het terrein waar de vergroting van het bouwvlak plaatsvindt, is gelet op het huidige intensieve landbouwkundige gebruik geen geschikt biotoop voor beschermde soorten. Evenmin zal door de bouw een eventuele route voor vleermuizen worden geblokkeerd. Nieuwbouw wordt gerealiseerd op afstand van bestaande bestaande bebouwing. Het onaannemelijk is dat eventueel daarin aanwezige gebouw-afstandsafhankelijke soorten geschaad zullen worden door de bouw en van deze gebouwen.
Conclusie
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en de ontwikkeling kan in het kader van ecologie uitvoerbaar worden geacht.
4.11 Cultuurhistorie En Archeologie
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen)
Toets
Cultuurhistorie
In Bijlage 1 zijn de cultuurhistorisch waardevolle elementen in het gebied uitgebreid omschreven. Het planvoornemen sluit hier op aan door met de situering van gebouwen, bouwvlak en landschappelijke inpassing rekening te houden met de bestaande cultuurhistorisch waardevolle elementen in en om het plangebied.
Archeologie
Voor een deel van het plangebied is de bestemming 'Waarde - Archeologsich waardevol terrein' aanwezig. In deze zone dienen bestaande archeologische waarden behouden en beschermd te worden. Hier geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen boven de 50 m2. Het planvoornemen brengt geen bouwactiviteiten met zich mee in dit archeologisch waardevolle gebied. Voor het overige deel van het plangebied is de bestemming Waarde - Archeologie van toepassing. Deze bestemming is bedoeld om archeologische waarden uit de tijdsperiode 'ijzertijd - middeleeuwen' te beschermen. Dit geldt voor gebiedsoverstijgende ingrepen boven de 2.500 m2 en minimaal 30 cm diep. Beide zijn als dubbelbestemming opgenomen in dit wijzigingsplan om bij toekomstige ontwikkelingen het behoud en de bescherming van archeologische waarden te borgen.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
Bij de uitvoering van een voornemen kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in deze paragraaf ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten aan het plan zijn gedekt middels de te heffen leges. De kosten voor het opstellen van de documenten ten behoeve van de omgevingsvergunning zijn voor de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.
Met de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst gesloten worden tussen initiatiefnemer en gemeente waarin onder andere het verhaal van eventuele planschade is geregeld.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp wijzigingsplan verzonden naar verschillende instanties. Hierbij is een reactie binnengekomen van de Provincie Fryslân en de Brandweer. Beide reacties zijn bijgevoegd (zie Bijlage 6) en als volgt verwerkt in dit wijzigingsplan:
Provincie
Ecologie
Er wordt ingegaan op het verbreden van een sloot, echter het plan voor ziet niet in een verbreding van een sloot. Ecologisch onderzoek op dit punt is niet nodig.
Archeologie
Aan het deel van het plangebied waar geen archeologische bestemming volgt uit het moederplan is nu de bestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend. Archeologische waarden bij gebiedsoverstijgende ingrepen boven de 2.500m2 en dieper dan 30cm, worden nu beschermd.
Brandweer
Door de Brandweer Fryslân wordt geadviseerd om een opstelplaats voor een brandweerwagen in de nabijheid van het erf te realiseren. Of als dit niet mogelijk is een alternatieve bluswatervoorziening aan te leggen.
In overleg met de Brandweer zullen de mogelijke oplossingen nader worden onderzocht. De uitkomsten hiervan kunnen echter niet planologisch worden vastgelegd maar zullen bij de omgevingsvergunning nader aan bod komen zodat de brandveiligheid voldoende zal worden gewaarborgd.
Ontwerp
Het ontwerpwijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd op grond van artikel 3.1 Wro. Gedurende deze termijn heeft iedereen mondeling of schriftelijk de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Ontvangen zienswijzen zullen worden beoordeeld en beantwoord. De zienswijzen kunnen eventueel leiden tot aanpassing van het wijzigingsplan. De resultaten van de ter inzage legging worden opgenomen in een bijlage bij dit plan.
Vastgesteld
Vervolgens wordt het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van zienswijzen, vastgesteld door het college en 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen dan beroep indienen bij de Raad van State.