KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
3.2 Woonbeleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Geluid
4.2 Lucht
4.3 Verkeer & Parkeren
4.4 Stikstofdepositie
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Plan En Identificatienummer
5.3 Bestemmingsplanprocedure
5.4 Juridische Vormgeving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Nota Van Overleg

Dwarsried 2020

Wijzigingsplan - gemeente Noordeast-Fryslân

Vastgesteld op 11-05-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Dwarsried 2020 met identificatienummer NL.IMRO.1970.WpKoDwarsried2020-VA01 van de gemeente Noardeast-Fryslân;

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.7 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.8 bestaand:

de vergunde situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 kampeermiddel:

een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.20 ondergeschikte bebouwing:

  1. a. ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
  2. b. een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;

1.21 overig bouwwerk (bouwwerk, geen gebouw zijnde):

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw dan wel het aansluitend afgewerkte maaiveld;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil dan wel het ter plaatse geldende waterpeil;

1.23 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde dan wel richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.24 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.25 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven als genoemd in de milieucategorieën 1 tot en met 3.1 van de bij dit wijzigingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  2. b. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met de daarbij behorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. openbare nutsvoorzieningen;
  3. e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  4. f. water.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de bezonnings- en privacy-situatie;
  5. e. de sociale veiligheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in artikel 40 in samenhang met artikel 1 van de Wet geluidhinder;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor:

  1. a. de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in Staat van bedrijfsactiviteiten, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
  2. b. detailhandel in boten en watersportartikelen met dien verstande dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. 2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de bezonnings- en privacysituatie.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

  1. a. Voorzover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten, gelden de dan aanwezige bestaande maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.
  2. b. Het bepaalde in het plan en toestaan dat sanitairgebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 en de bouwhoogte niet meer dan 3,00 m bedraagt.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Algemeen

Tot een gebruik in strijd met dit wijzigingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Vrijwaringszone - radar grondstation Burum

Nieuwe bouwwerken met een bouwhoogte vanaf 22,00 m, die zijn toegestaan op grond van de regels en zijn gelegen binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - radar grondstation Burum' worden niet gebouwd zonder een toetsing vooraf door het Ministerie van Defensie. Uit de toetsing moet blijken dat geen ontoelaatbare verstoring van de ontvangst van het aanwezige grondstation plaatsvindt.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijkingen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen, de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de -intensiteit daartoe aanleiding geeft of geven;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken als zend-, ontvangst- en/of sirenemasten en alarmpalen, en toestaan dat de bouwhoogte van deze overige bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 25,00 m;
  5. e. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, kiosken, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en overige bouwwerken worden gebouwd, mits:
    1. 1. de inhoud per gebouw niet meer dan 100 m3 bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 3,00 m bedraagt;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer dan 15,00 m bedraagt.

8.2 Toepasbaarheid

De in lid 8.1 bedoelde afwijking bij omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de bezonnings- en privacysituatie.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Bouwwerken van openbaar nut

Het college van burgemeester en wethouders kan het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een inhoud van niet meer dan 400 m3 en een bouwhoogte van niet meer dan 4,00 m.

9.2 Voorwaarden

Het college van burgemeester en wethouders geeft slechts toepassing aan de in lid 9.1 bedoelde bevoegdheid indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen, dan wel aannemelijk is dat afwijking daarvan kan of zal worden verkregen, ten aanzien van: archeologie, watertoets, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geluid, flora en fauna, bodemkwaliteit en natuurbescherming, alsmede andere aspecten die onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen.

9.3 Criteria

De in lid 9.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid leidt niet tot een onevenredige aantasting van:

  1. e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. f. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. g. de verkeersveiligheid;
  4. h. de bezonnings- en privacy-situatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het wijzigingsplan 'Dwarsried 2020'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op het realiseren van acht bedrijfswoningen op het bedrijventerrein Dwarsried in Kollum, in de gemeente Noardeast-Fryslân. Op grond van het geldende bestemmingsplan is dat mogelijk door middel van een wijzigingsplan. Dat wijzigingsplan moet aantonen dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend rapport voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een onderdeel van het bedrijventerrein Dwarsried in het noordoostelijke gedeelte van het dorp Kollum. Dwarsried wordt aan zuidkant begrensd door de bedrijven op het bedrijventerrein Jumaheerd. Ten westen van Dwarsried stroomt het Sylster Ryd c.q. het Kollumerkanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.WpKoDwarsried2020-VA01_0001.png"
Figuur 1. Uitsnede topografische kaart. Het plangebied ligt binnen het rode kader (bron: topotijdreis.nl).

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa vier hectare. Het plangebied wordt begrensd door de Willem Loréweg aan de oostzijde en de Dwarsryd aan de noordzijde.

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden op dit moment het bestemmingsplan 'Partiële herziening Kollum Dorp - Dwarsried' en (door middel van een verwijzing in dit bestemmingsplan ook het bestemmingsplan 'Kollum Dorp'). Ten aanzien van het bestemmingsplan 'Kollum Dorp' geldt dat deze ten aanzien van het planvoornemen geen invloed heeft op het plan. Om die reden behoeft dat plan hier geen verdere bespreking. De navolgende tekst bespreekt wat de geldende regels zijn van het bestemmingsplan 'Partiële herziening Kollum Dorp - Dwarsried' en in hoeverre zij een conflict opleveren met het voorgenomen wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.WpKoDwarsried2020-VA01_0002.png"
Figuur 2. Uitsnede geldende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

'Partiële herziening Kollum Dorp - Dwarsried'
Het bestemmingsplan 'Partiële herziening Kollum Dorp - Dwarsried' voorziet in een aanpassing van het bestemmingsplan 'Kollum Dorp' dat op 18 juni 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad. De partiële herziening bestemmingsplan maakt geen nieuw bedrijventerrein mogelijk maar zet in op een aanpassing voor het bedrijventerrein. De aanpassingen betroffen het verlagen van de toegestane milieucategorie, bedrijfswoningen toestaan binnen de voor Kollum beschikbare woningbouwcontingenten en het afstappen van de specifieke watersportgebonden bedrijvigheid. In deze partiële herziening is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid geeft aan dat:

"Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' wijzigen, met dien verstande dat het aantal woningen dient te passen binnen de regionale woningbouwafspraken dan wel binnen de met Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân overeengekomen woningbouwafspraken."

Wel gelden bij het toepassen van die wijzigingsbevoegdheid een aantal voorwaarden. Dit wijzigingsplan zal op die voorwaarden ingaan en aantonen in hoeverre sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk 2 de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling voor het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 komen de relevante beleidskaders aan de orde. In hoofdstuk 4 is ingegaan op de verschillende milieuaspecten binnen het plangebied. Hoofdstuk 5 geeft de juridische toelichting op het wijzigingsplan weer. In hoofdstuk 6 is ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het bedrijventerrein Dwarsried ligt aan de noordoostzijde van het dorp en werd ontwikkeld op basis van het bestemmingsplan 'Dwarsried' (vastgesteld 22 april 2010). Inmiddels maakt het, zoals gemeld, een deel van het bedrijventerrein deel uit van het bestemmingsplan 'Kollum Dorp'. Na vaststelling van dat bestemmingsplan is ook een partiële herziening opgesteld. Deze partiële herziening paste het plan op de onderstaande punten aan:

  • de milieucategorie 3.2 werd verlaagd naar 3.1;
  • de specifieke koppeling aan watersportgebonden bedrijvigheid is losgelaten;
  • er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor extra woningen indien er meer contingent beschikbaar komt.

De huidige marktvraag laat zien dat er veel belangstelling is voor bedrijfsgrond indien er ook een bedrijfswoning bijgebouwd kan worden. Omdat ten tijden van het opstellen van de partiële herziening echter geen extra woningcontingent beschikbaar was, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt het aantal toegestane bedrijfswoningen uit te breiden.

2.2 Toekomstige Situatie

Met behulp van dit wijzigingsplan wordt het mogelijk om ter plaatse acht extra bedrijfswoningen mogelijk te maken. De gemeente Noardeast-Fryslân heeft immers recent nieuwe woningbouwafspraken gemaakt. Meer hierover in paragraaf 3.2 (Woonbeleid). Na vaststelling van dit wijzigingsplan zijn ter plaatse in totaal vijftien bedrijfswoningen toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het voorliggende plan is een relatief bescheiden aanpassing van het vigerende bestemmingsplan. Dat betekent dat wat betreft beleidsaspecten, in belangrijke mate kan worden verwezen naar de moederplannen. Omdat dit wijzigingsplan echter wel voorziet in een toevoeging van het aantal woningen, wordt het betrokken beleid omtrent wonen wel besproken.

3.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  1. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  2. 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  3. 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  4. 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  5. 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Afweging
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'wonen'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorgenomen ontwikkeling betreft acht bedrijfswoningen op een bestaand bedrijventerrein. Uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt echter dat plannen voor niet meer dan elf woningen niet als woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro worden beschouwd. De vraag of er dus sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan dus op basis van de vaste jurisprudentie ontkennend worden beantwoord.

Hoewel deze eerste vraag van de Laddertoets ontkennend is, en het verder doorlopen van de Laddertoets niet noodzakelijk is, volgt ook uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:2921) dat wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd zal moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Dat houdt onder andere in dat de behoefte moet worden aangetoond.

Ten aanzien van die behoefte geldt dat paragraaf 3.2 (Woonbeleid) hier aandacht aan zal besteden.

3.2 Woonbeleid

Regionale afspraken De provincie Fryslân heeft met de regio Noordoost-Fryslân nieuwe woningbouwafspraken gemaakt voor de periode tot en met 2025. De afspraken zijn neergelegd als experiment waarbij de gemeenten zelf verantwoordelijkheid krijgen om de programmering op basis van onderbouwde en geprognosticeerde woningbehoefte opnieuw in balans te brengen (afspraken op basis van de brief van 13 mei 2020 van gedeputeerde staten).

Gemeentelijk beleid In de gemeentelijke Woonvisie 2020-2025 worden kaders verwoord om deze programmering te maken. De visie geeft een afwegingskader. Het gaat erom dat wordt gekeken in hoeverre nieuwe plannen aantoonbaar inspelen op de kwalitatieve woningbehoefte en of zij bijdragen aan andere kwalitatieve ambities, zoals langer zelfstandig wonen, verduurzamen of het oplossen van een ruimtelijk knelpunt (bijvoorbeeld transformatie van leegstaand vastgoed).

In relatie tot onderhavig wijzigingsplan zijn de volgende punten uit de woonvisie vooral relevant die zijn samengevat als Woonagenda Nieuwbouw:

  1. 1. realisatie van voldoende nieuwbouwwoningen om in te spelen op de vraag naar woningen voor diverse doelgroepen en in verschillende segmenten, dus bouwen naar reële behoefte en ook in kleine kernen nieuwbouw als daar behoefte is;
  2. 2. permanente analyse van de woningmarkt op basis van monitoring en kwalitatief afstemmen van plannen en projecten hierop. De kwantitatieve opgave wordt afgestemd in regioverband (ANNO) en in overleg met de provincie Fryslân. Zodra nieuwe prognoses zijn uitgebracht, worden deze met alle partijen die betrokken zijn bij het woonbeleid besproken en beoordeeld op de consequenties voor het woonprogramma;
  3. 3. de gemeente Noardeast-Fryslân en de regio hanteren het afwegingskader voor woningbouwinitiatieven om te beoordelen of plannen voldoende 'kwaliteit' toevoegen;
  4. 4. daarbinnen gelden als 'pluspunten' onder meer: energieneutraal en levensloopgeschikt bouwen;
  5. 5. gemengd bouwen is het uitgangspunt. De partijen willen de doorstroming bevorderen en monotone buurten voorkomen;
  6. 6. zorgen voor levensloopgeschikte woningen en voldoende kansen voor starters en jonge gezinnen;
  7. 7. klimaatadaptief bouwen en in Omgevingsvisie gemeente opnemen;
  8. 8. aandacht voor een goede omgevings- en beeldkwaliteit en welstand.

Verantwoording toevoeging acht woningen Zoals gezegd biedt de woonvisie zelf geen programmering. In de verkenning van wat in de programmering opgenomen moet worden, is voor Dwarsried een reservering voorzien van acht woningen. Dit komt voort uit de volgende overwegingen:

  1. 1. Het dorp Kollum is binnen Noardeast-Fryslân een belangrijke kern met een goed woon- en werkklimaat en een behoorlijk ontwikkeld voorzieningenniveau. De belangrijkste werklocaties liggen aan de oostkant waarbij opvalt dat er relatief weinig woon-werklocaties zijn. Dit geldt niet voor Dwarsried waar de combinatie wonen-werken juist is doorontwikkeld.
  2. 2. Kollum heeft zich de laatste jaren sterk geprofileerd als watersportdorp. De opwaardering van de Lauwers is daar van het bewijs. De vaarroute loopt langs het plangebied Dwarsried. De aanblik vanaf het water is door deze ontwikkeling belangrijker geworden. Dwarsried heeft daarin betekenis. Ruimtelijk-functioneel kan dit extra worden bereikt indien de woon-werkcombinatie wordt doorgezet. Dit kan immers leiden tot een goed vormgegeven, zorgvuldig onderhouden en levendige invulling terwijl een monofunctionele bedrijfsinvulling meer risico's bevat van grote loodsen en rommelige opslag op erven.
  3. 3. Dwarsried ontwikkelt met een tot nu toe sterke vertegenwoordiging van wonen-werken. Het doorzetten van deze ontwikkeling kan een bevorderende werking hebben voor een aangenaam woon-, werk en leefklimaat.
  4. 4. De bedrijfswoningen zullen minimaal voldoen aan de wettelijke eisen voor wat betreft duurzaamheid.
  5. 5. Er zullen diverse typen bedrijfswoningen worden gerealiseerd binnen het plan waardoor een monotone invulling wordt voorkomen en het plan een bijdrage levert aan de doorstroming op de lokale woningmarkt.
  6. 6. Door middel van monitoring van vraagzijde is sprake van een ruime belangstelling uit de markt. Interesse is er vooral ook vanuit jonge ondernemingen die zich hier graag vestigen. Startende ondernemers krijgen een kans wonen- en werken te realiseren op de hiervoor aangewezen locatie.
  7. 7. Gelet op de ligging van de locatie en de grootte van de kavels is klimaatadaptief bouwen op de planlocatie goed mogelijk.
  8. 8. De toevoeging kan door middel van de ter plaatse geldende beeldkwaliteitseisen op een verantwoorde en kwalitatieve wijze vorm krijgen.
  9. 9. Gerelateerd aan de Woonagenda Nieuwbouw kan worden voldaan aan alle punten.

Nieuw flexibel woonprogramma: 'Woningmarkt in balans'
In mei 2020 heeft de gemeente Noardeast-Fryslân samen met de andere regiogemeenten nieuwe regionale woningbouwafspraken met de provincie Fryslân gemaakt. De kern van deze afspraken is dat de gemeenten eigen regie voeren binnen de kaders van de gemaakte afspraken.

Hierbij neemt de gemeente samen met de regiegemeenten de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een nieuw flexibel woonprogramma met als uitgangspunt 'woningmarkt in balans'. Hierbij heeft de provincie door middel van het loslaten van een 'harde' getalsmatige bandbreedte, de regio het vertrouwen gegeven te komen tot een realistische regionale woningbouwprogrammering.

Bij het opstellen van het nieuwe flexibele woonprogramma voor de periode 2021 - 2025 wordt ook ingezet op een passende en kwalitatief goede en duurzame woningmarkt, waarbij goed wordt gekeken naar de relatie tussen de daadwerkelijke woningbehoefte en het daarbij passende aanbod van woningen.

Afgesproken is dat de voortgang in onderling overleg gemonitord zal worden. De uitgangspunten van de nieuwe gemeentelijke Woonvisie 2020 - 2025 vormen naast de regionale woningbouwafspraken mede een belangrijke basis voor de verdere uitwerking van het woningbouwprogramma. Het nieuwe woonprogramma zal vooral dynamische en flexibel zijn, met aandacht voor een goede samenhang van plannen voor de lange termijn. Dit betekent dat naast de positie van de Stad Dokkum er ook aandacht is voor de positie van de overige grotere kernen in de gemeente waaronder Kollum.

De reservering van het maximum aantal woningen binnen het bestemmingsplan Dwarsried zal door de gemeente worden ingepast binnen het nieuwe flexibele woonprogramma 2021 - 2025. De cijfermatige uitwerking wordt opgenomen in dit flexibele woningbouwprogramma en woonagenda op basis van de nieuwe gemeentelijke Woonvisie voor de periode 2021 - 2025. Het nieuwe woonprogramma zal overeenkomstig afspraak in de eerste helft van 2021 met de provincie Fryslân worden gedeeld.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Omdat ten tijden van het opstellen van de 'Partiële herziening Kollum Dorp - Dwarsried' alle milieuaspecten reeds zijn onderzocht, hoeft dat voor het opstellen van dit wijzigingsplan niet voor elk milieuaspect nogmaals te gebeuren. Voor de (milieu)aspecten 'Geluid', 'Lucht' en 'Verkeer & parkeren' geldt echter dat nader onderzoek noodzakelijk is. De navolgende paragrafen bespreken de (milieu)aspecten. Tevens wordt ingegaan op het aspect stikstofdepositie.

4.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt dat een akoestisch onderzoek nodig is wanneer een geluidgevoelig gebouw, zoals een bedrijfswoning, gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. In het onderzoek naar de geluidbelasting op de gevel is een weg van belang in de zin van de Wet geluidhinder, indien de weg voorzien is van een zone. De bepalingen daarover zijn opgenomen in artikel 74 van de Wgh. Voor wegen in buitenstedelijk gebied geldt een zone van 250 meter aan weerszijden van de weg. De nieuw te realiseren woningen bevinden zich binnen de geluidszone van de Willem Loréweg. Om deze redenen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting op de gevel en deze te toetsen aan de Wet geluidhinder. Dit onderzoek is ook als Bijlage 1 (Akoestisch onderzoek) opgenomen bij dit wijzigingsplan.

Uit de berekening blijkt dat de te realiseren woningen ruim buiten de 48 dB geluidsbelastingcontouren van de Willem Loréweg liggen en daarmee voldoen aan de eisen uit de Wet geluidhinder wat betreft wegverkeerslawaai. Ook van enige cumulatie van meerdere geluidsbronnen is geen sprake.

Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woningen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de genoemde weg voldoen. Het milieuaspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Lucht

Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook plannen die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een plan sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een stijging van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen, bij minimaal één ontsluitingsweg, en drieduizend woningen, bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een ontwikkeling die kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Conclusie
Het plan maakt het toevoegen van een extra acht bedrijfswoningen mogelijk. Het planvoornemen blijft met het aantal woningen en de aanwezigheid van één ontsluitingsweg ruimschoots onder de nibm-grens van 1.500 woningen en kan daarmee als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd. Om die reden is dit wijzigingsplan op het onderdeel luchtkwaliteit als uitvoerbaar te beschouwen.

4.3 Verkeer & Parkeren

Verkeer
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de weg Willem Loréweg. De verkeersgeneratie van het plan is berekend met behulp van CROW-publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren. Voor de bedrijfswoningen is bij een vrijstaand koophuis in niet stedelijk gebied in het buitengebied van de bebouwde kom aangesloten. Dat levert een verkeersgeneratie op van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 voertuigbewegingen per dag per woning en dus minimaal 62,4 en maximaal 68,8 voertuigbewegingen per dag voor de acht bedrijfswoningen. Deze hoeveelheid verkeer is in het huidige verkeersbeeld goed in te passen.

Parkeren
In de CROW-publicatie 381 staan ook kencijfers voor parkeren. Zoals reeds vermeld is voor dit wijzigingsplan voor de bedrijfswoningen aangesloten bij een vrijstaand koophuis in niet stedelijk gebied in het buitengebied van de bebouwde kom. Dat levert een parkeerbehoefte op van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen per woning en dus minimaal 16,0 en maximaal 22,4 parkeerplaatsen voor de acht bedrijfswoningen. De betreffende parkeerplaatsen zijn op elk bedrijfsperceel afzonderlijk goed in te passen.

4.4 Stikstofdepositie

Het wijzigingsplan voorziet in het toevoegen van acht bedrijfswoningen op een bedrijventerrein waarvoor reeds een bestemmingsplan is vastgesteld. Het terrein is in ontwikkeling en deels al ingevuld of zijn vergunningen voor aangevraagd dan wel verleend. Behalve dat de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen' wijzigt van zeven naar vijftien verandert er niks aan het plan. Per saldo blijven de bouwmogelijkheden qua bouwvlak en bebouwingspercentage gelijk. Feitelijk wordt alleen de functie van acht extra bedrijfswoningen aan het bedrijventerrein toegevoegd.

De rijksoverheid heeft de 'Handreiking woningbouw en AERIUS' opgesteld. Deze handreiking is onder andere bedoeld voor gemeenten en helpt met indicaties en aandachtspunten voor AERIUSberekeningen om de mogelijke stikstofdepositie van woningbouw in kaart te brengen.

Voor de woningbouw zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  • Gasloos (conform het bouwbesluit) en haardloos wonen.
  • Ammoniakemissies als gevolg van menselijk gebruik, huisdieren en dergelijke worden niet aan woningbouw toegerekend en blijven conform het document "Instructie gegevensinvoer voor AERIUS Calculator 2019" buiten beschouwing.

Onder deze aannames is de mogelijke stikstofdepositie ten gevolge van de aanlegfase in vrijwel alle omstandigheden dominant. Er is een tabel opgenomen die inzicht geeft in het verloop van deze depositie, uitgaande van een gemiddelde situatie en de daarbij behorende afstand. Samengevat: bij maximaal vijftig laagbouwwoningen, gebouwd op zandgrond op minimaal zeven kilometer afstand van een Natura 2000-gebied, is de stikstofdepositie onder gemiddelde omstandigheden 0,00 mol/ha/jaar.

Hierna wordt beoordeeld of op basis van de uitgangspunten uit de 'Handreiking woningbouw en AERIUS' de ontwikkeling die het wijzigingsplan mogelijk maakt, acht extra bedrijfswoningen, zal leiden tot een toename van stikstofdepositie.

Het Lauwersmeer is het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied bij het plangebied. Deze is echter niet stikstofgevoelig. Het dichtstbijzijnde voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebied is het gebied Waddenzee op een afstand van meer dan veertien kilometer van het plangebied.

Op grond van het Bouwbesluit 2012 moeten nieuwe woningen gasloos gebouwd worden. De aanwezigheid van een haard wordt op grond van het bestemmingsplan en bouwregelgeving niet uitgesloten.

Het plangebied ligt in een kweldergebied. Op de gronden waarop de bedrijfswoningen gerealiseerd mogen worden kan op basis van het geldende bestemmingsplan ook al bebouwing worden gerealiseerd. In beginsel voorziet het geldende bestemmingsplan in de realisatie van bedrijfsgebouwen en maximaal zeven bedrijfswoningen. De locatie van de bedrijfswoningen is, anders dan dat ze binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden, niet vastgesteld.

Er is geen sprake is van een projectmatige ontwikkeling maar van individuele bouw. Een beoordeling op basis van de feitelijke situatie is hierdoor niet mogelijk waardoor bij de beoordeling uitgegaan kan worden van kengetallen.

Gelet op de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de afstand tot een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied van 'meer dan veertien kilometer zal de stikstofneerslag vanwege het plan de neerslag van vijftig woningen zonder haard, gebouwd op zandgrond, op een afstand van ten minste zeven kilometer tot een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied, niet overstijgen.

Gelet op vorenstaande kan het wijzigingsplan op dit punt uitvoerbaar worden geacht en is een AERIUS-berekening niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische grondslag van het onderhavige plan. Dit wijzigingsplan is opgesteld om te voorzien in een behoefte die krachtens de 'Partiële herziening Kollum Dorp - Dwarsried' niet zonder meer mogelijk is. Om die reden wordt dit wijzigingsplan opgesteld.

Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan c.q. wijzigingsplan. Dit betreft:

  • de anti-dubbeltelregel;
  • het overgangsrecht.

De inleidende regels van het wijzigingsplan (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit dit wijzigingsplan ook aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO2012. In voorliggend wijzigingsplan worden tevens begrippen uit de Wabo gehanteerd.

De onderstaande paragrafen lichten toe hoe dit wijzigingsplan is opgebouwd en op welke grondslag dat is.

5.2 Plan En Identificatienummer

De plannaam is wijzigingsplan 'Dwarsried 2020'. Het planidentificatienummer is: NL.IMRO.1970.WpKoDwarsried2020-VA01.

Het identificatienummer is opgebouwd conform de 'IDN systematiek Kollumerland (25 juli 2012)'. Het eerste deel is NL.IMRO.1970. (1970 = gemeentecode Noardeast-Fryslân.)

De naamcode bestaat uit maximaal achttien tekens en wordt gevormd door:

  • Deel 1: code instrument (twee tekens) - Wp = wijzigingsplan;
  • Deel 2: code dorp (twee tekens) – Ko (Kollum);
  • Deel 3: naam plan - Dwarsried;
  • Deel 4: specificatie - Jaar van start plan: 2020.

Achteraan wordt met de versiecode aangegeven in welke fase het plan zich bevindt. De te hanteren versiecodes zijn:

  • VO01 = voorontwerp;
  • ON01 = ontwerpplan;
  • VA01 - vastgesteld plan.

5.3 Bestemmingsplanprocedure

Uit de Wro en het Bro volgen een aantal wettelijke regels voor de procedure omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan. De fasen die men hierin kan onderscheiden, betreffen:

5.3.1 Voorbereidingsfase

De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. Op grond van artikel 3.1.1 licht de gemeente andere besturen en diensten van hogere overheden in over het voornemen om een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan op te stellen. Het resultaat hiervan is (krachtens 3.1.6 van het Bro) opgenomen in hoofdstuk 6.1 van deze toelichting en de bij behorende bijlagen.

5.3.2 Terinzageleggingsfase

Na de voorbereidingsfase volgt de terinzageleggingsfase. Krachtens artikel 3.8 eerste lid, onder a, van de Wro kondigt het college van burgemeester en wethouders het ontwerpwijzigingsplan aan en wordt het in de Staatscourant en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Ook zal het plan op de gemeentelijke website en in de huis-aan-huiseditie van de plaatselijke courant verschijnen. Deze terinzagelegging van het ontwerpbesluit is krachtens artikel 3.8, eerste lid, van het Wro in samenhang met artikel 1.2.1 en artikel 1.2.1a, eerste lid, onder a, van het Bro. De termijn van terinzagelegging volgt uit artikel 3.16, eerste lid, van de Wro. In de periode van zes weken kan (op basis van artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wro) door iedereen een zienswijze op het ontwerpwijzigingsplan worden ingediend. Belangrijke partijen krijgen de stukken ook toegestuurd krachtens artikel 3.8 eerste lid, onder b, van de Wro.

5.3.3 Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging beantwoorden burgemeester en wethouders de zienswijzen als motivering van het besluit krachtens artikel 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eventueel kan, naar aanleiding van de zienswijzen het college het gewijzigd vaststellen (artikel 3.8, vierde lid, van de Wro). Uiterlijk binnen twaalf weken na de terinzagelegging beslist het college over de vaststelling van het wijzigingsplan (artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro). Na de vaststelling van het wijzigingsplan door het college geeft zij op grond van artikel 3:44 en artikel 3:12 van de Awb op geschikte wijze kennis van het vaststellingsbesluit. Ook publiceert het college het vaststellingsbesluit in de Staatscourant en elektronisch (artikel 3.8, derde en vierde lid, van de Wro in samenhang met artikel 1.2.1 van het Bro).

5.3.4 Beroepsfase

Zoals hierboven aangegeven maakt het college van burgemeester en wethouders na vaststelling van het wijzigingsplan het vaststellingsbesluit bekend en leggen zij het ter inzage. Deze terinzagelegging gebeurt als volgt:

  1. a. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door het college niet volledig is overgenomen of indien het college het wijzigingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling. Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
  2. b. Indien het wijzigingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door het college uiterlijk twee weken na vaststelling bekendgemaakt. Tevens wordt uiterlijk twee weken na vaststelling het wijzigingsplan ter inzage gelegd.

De dag na de terinzagelegging van het besluit start de termijn voor het indienen van het beroepschrift krachtens artikel 6:8, vierde lid, van de Awb. Deze termijn bedraagt conform artikel 6:7 van de Awb zes weken. Het eventuele beroep dient men bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen krachtens artikel 8:6, eerste lid, Awb en Bijlage 2, Hoofdstuk 2, artikel 2 van de Awb. Het gaat daarbij om een beroep in eerste en enige aanleg (artikel 8.2, tweede lid, onder a van de Wro). Het beroepschrift moet aan een aantal voorwaarden voldoen (artikel 6:5, eerste lid, onder d, en artikel 6:6, aanhef en onder a van de Awb).

5.4 Juridische Vormgeving

Het voorliggende wijzigingsplan is een bestemmingsplan en omvat een verbeelding en regels. Krachtens artikel 3.1.3 van het Bro bevat een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan namelijk een beschrijving van de bestemmingen en het doel van de betreffende bestemmingen.

Daarnaast is het wijzigingsplan voorzien van een toelichting. Krachtens artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan te vergezellen met een toelichting die aangeeft welke gedachten aan het plan ten grondslag ligt, uitkomsten van verrichtte onderzoeken, uitkomsten van overleggen en verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan.

5.4.1 Planregels

Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan'.

Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit één set aan regels: 'Bedrijventerrein - 1'. Deze bestemming geldt nu ook al ter plaatse. Aan de regels wijzigt niks. Slechts de op de verbeelding opgenomen aanduiding ten aanzien van het maximum aantal bedrijfswoningen wordt aangepast. De aanduiding geeft met dit wijzigingsplan aan dat niet meer dan vijftien bedrijfswoningen zijn toegestaan.

Algemene regels
De algemene regels bestaan uit een aantal regels. De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een wijzigingsplan wordt overgenomen. De Algemene bouwregels, Algemene gebruiksregels, Algemeneaanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Algemene wijzigingsregels bevatten verscheidene regels van algemene strekking. Zo mag van de in de bestemmingsregels gegeven maten in een aantal gevallen worden afgeweken. Ook is het niet toegestaan om in het plangebied te kamperen. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de begrippen: het wijzigingsplan sluit aan bij het bestemmingsplan 'Kollum Dorp' en de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.

Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het wijzigingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat volgens artikel 3.1.6, eerste lid, sub f, van het Besluit ruimtelijke ordening, de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidaspecten van een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan. In dat verband wordt in de onderstaande tekst ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

Daarnaast moet een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan volgens de Wet ruimtelijke ordening inzicht geven in de wijze van financiering door middel van een exploitatieplan of een overeenkomst. Dit heeft een sterke samenhang met de economische uitvoerbaarheid en wordt daarom ook in dit hoofdstuk behandeld.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de fasen afzonderlijk besproken.

Overleg
Ten tijden van de voorbereidingsfase is het voorliggende wijzigingsplan naar de overlegpartners gestuurd. Van provinsje Fryslân is een overlegreactie ontvangen. Provinsje Fryslân heeft twee opmerkingen. Deze hadden betrekking op archeologie en stikstof. Naar aanleiding van de overlegreactie is een nota opgesteld. Deze is opgenomen als Bijlage 2 (Nota van overleg) bij deze toelichting. De inhoud van de overlegreactie heeft geleid tot aanvulling van de toelichting omtrent stikstof. Hiervoor is paragraaf 4.4 opgenomen.

Terinzagelegging
Met het ter visie leggen van het ontwerpwijzigingsplan stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op, de inhoud van het planvoornemen. Ook wordt het ontwerpwijzigingsplan naar de betrokken overlegpartners verstuurd. De op het plan verkregen reacties zullen in deze paragraaf worden opgenomen en worden waar nodig in het wijzigingsplan verwerkt.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het plan is een particulier initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Nota Van Overleg

Bijlage 2 Nota van overleg