KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 4
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 8
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidige Planologisch Regime
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 De Omgeving
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Inventarisatie Van Relevant Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheidsaspecten
4.1 Geluid
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Ecologie
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Water
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Besluit M.e.r.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Nota Parkeernormen Molenlanden 2020
Bijlage 1 Memo Geluideffecten Overkappingen Aph
Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 3 Omgevingsdialoog

Hoogblokland, Bazeldijk 50

Bestemmingsplan - Gemeente Molenlanden

Vastgesteld op 05-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Hoogblokland, Bazeldijk 50' met identificatienummer NL.IMRO.1978.BPBazeldijk50HBL-VG01 van de gemeente Molenlanden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 achtererf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

een in het plan aangeduid percentage, dat de grootte van het in de regels aangegeven bouwvlak of erf aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.8 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen;

1.9 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwstrook:

het maatvoeringsvlak op het bouwperceel dat grenst aan de voorgevelbouwgrens;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.21 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 geluidsgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.24 geluidzone - industrie

de met de gebiedsaanduiding geluidszone - industrie aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder;

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.26 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het Vuurwerkbesluit een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.27 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.28 peil:

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.29 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.30 zijerf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken van dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

vanaf de zijdelingse grens van een bouwperceel tot enig punt van een gebouw;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - asfaltverwerkingsbedrijf': uitsluitend een asfaltproductie-, -bewerkings- en -verwerkingsbedrijf;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kantoor en laboratorium': uitsluitend kantoren, laboratoria en een dienstwoning;

alsmede voor:

  1. d. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen en voet- en fietspaden, bruggen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  1. a. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen;
  2. b. bedrijfsgebonden kantoren;
  3. c. bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  4. d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens paardenbakken begrepen worden;

met dien verstande dat:

  1. e. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Bevi-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - Bevi';
  2. b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  5. e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslagbedrijf' buitenopslag niet is toegestaan;
  6. f. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 2.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
  7. g. ter plaatse van de aanduidingen 'verkooppunt voor motorbrandstoffen, zonder lpg' en 'verkooppunt voor motorbrandstoffen - met lpg' bedraagt de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel ten hoogste 125 m²;
  8. h. binnen het bouwvlak mag ten hoogste één toercaravan buiten gestald worden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien:
    1. 1. het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken
      • vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
      • een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
      • een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien:
    1. 1. het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken
      • vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
      • een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
      • een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 8

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 8' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld of indien het bevoegd gezag van oordeel is dat anderzijds in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien:
    1. 1. het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken
      • vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
      • een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 10.000 m²;
      • een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

8.2 Herbouw (bedrijfs)woningen

Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten, mits dit niet strijdig is met de geldende (dubbel)bestemming.

8.3 Bestaande maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 en lid 8.4 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 en lid 8.4 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

8.4 Nutsvoorzieningen

Nutsvoorzieningen zijn, voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, ten hoogste 3 m bedraagt en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m².

8.5 Ondergronds bouwen

Ondergrondse bebouwing is uitsluitend ter plaatse van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat geen inbreuk mag worden gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak van het perceel en eventuele dubbelbestemmingen het realiseren van de bebouwing niet in de weg staat.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

  1. a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  2. b. het gebruik van bed & breakfast kamers en kampeerboerderijen voor permanente bewoning is niet toegestaan;
  3. c. Het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning is niet toegestaan;
  4. d. kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis zijn toegestaan tot een vloeroppervlak van 75 m² en uitsluitend in de bestaande bebouwing; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.

Artikel 10 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is het oprichten van geluidsgevoelige bebouwing (waaronder begrepen de splitsing van panden in meerdere woningen) niet toegestaan.

11.2 vrijwaringszone - dijk - 1

  1. a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de waterkering;
  2. b. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' mag niet worden gebouwd;
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder b, met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    2. 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Artikel 12 Algemene Afwijkregels

12.1 Afwijken van maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 2 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.2 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten met inachtneming van het volgende:

  1. a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. b. de herbouw mag niet leiden tot aantasting van de bestaande doorzichten;
  3. c. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  4. d. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  5. e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  6. f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.

12.3 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 9 onder a, ten behoeve van het toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  1. a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit oogpunt van mantelzorg;
  2. b. er geen onevenredig aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. c. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een oppervlakte van ten hoogste 75 m².

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:

  1. a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. b. de herbouw mag niet leiden tot aantasting van de bestaande doorzichten;
  3. c. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuomgeving;
  4. d. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  5. e. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  6. f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.

13.2 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 2 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

13.3 Waarde - Archeologie

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de 'NotaParkeernormen Molenlanden 2020'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

14.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.1:

  1. a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a met ten hoogste 10%;
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Hoogblokland, Bazeldijk 50'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

APH is voornemens om op het bedrijfsterrein aan de Bazeldijk 50 te Hoogblokland opslag van asfaltgranulaat te overkappen. De overkapping is benodigd om de benzeenemissie te reduceren.

De beoogde overkapping is op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Giessenlanden’ niet toegestaan.

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken moet er voor de beoogde overkapping een partiële herziening van het bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

De locatie van de voorgenomen overkapping is gelegen op het bedrijfsterrein van APH. In afbeelding 1.1 is de globale ligging van het bedrijventerrein met de situering van de beoogde overkapping (hierna: plangebied) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1978.BPBazeldijk50HBL-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: ligging en globale begrenzing plangebied

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Hoogblokland, Bazeldijk 50' bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding;
  • Regels (met bijbehorende bijlagen);
  • Toelichting (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en daarin wordt aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat wordt voldaan aan wet- en regelgeving.

1.4 Huidige Planologisch Regime

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Giessenlanden' vigerend, vastgesteld op 27 juni 2013 door de gemeenteraad Giessenlanden. Afbeelding 1.2 geeft een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1978.BPBazeldijk50HBL-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

Ter hoogte van de beoogde overkapping gelden de volgende bestemmingen:

  1. 1. Enkelbestemming 'Bedrijf' met functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - asfaltverwerkingsbedrijf'
  2. 2. Dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 4' en 'Waarde - Archeologie - 8'
  3. 3. Gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'

Bedrijf met functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - asfaltverwerkingsbedrijf'

Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - asfaltverwerkingsbedrijf': uitsluitend een asfaltproductie-, -bewerkings- en -verwerkingsbedrijf;

Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  1. a. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen;
  2. b. bedrijfsgebonden kantoren;
  3. c. bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  4. d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens paardenbakken begrepen worden;

met dien verstande dat:

  1. e. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.

Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. met de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven hoeveel van de gronden binnen het bouwvlak bebouwd mag worden met bedrijfsgebouwen; indien geen maatvoeringsaanduiding is aangegeven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
  2. b. het op de verbeelding opgenomen bebouwingspercentage mag met 10% worden verruimd, indien geen bebouwingspercentage is opgenomen mag het oppervlak van de bestaande bebouwing met 10% worden vergroot;
  3. c. de goothoogte mag ten hoogste 4 m bedragen, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximale goothoogte' anders is aangegeven;
  4. d. de bouwhoogte mag ten hoogste 10 m bedragen, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximale bouwhoogte' anders is aangegeven;
  5. e. in afwijking van het gestelde onder d is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - asfaltverwerkingsbedrijf' een asfaltmenginstallatie met een bouwhoogte van ten hoogste 40 m toegestaan;
  6. f. bedrijfsgebouwen dienen op een afstand van 1,5 m uit de zijerfgrens te worden gebouwd;
  7. g. indien de gebouwen niet aaneen gebouwd worden, dient de onderlinge afstand ten minste 3 m te bedragen;
  8. h. per bedrijf mag het kantooroppervlak niet meer bedragen dan 50% van het bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 2.000 m².

De voorgenomen ontwikkeling is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan, omdat de gewenste overkappingen buiten het bouwvlak worden gesitueerd.

Gelet op bovengenoemde dient ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een partiële herziening van het bestemmingsplan worden opgesteld, waarmee de beoogde overkapping mogelijk wordt gemaakt.

Op de archeologische dubbelbestemmingen ter hoogte van het plangebied wordt ingegaan in paragraaf 4.7. De gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' komt aan bod in paragraaf 4.1.

In de regels en verbeelding is de gehele bedrijfsbestemming meegenomen (Bazeldijk 50 in afbeelding 1.2), waar ter hoogte van de overkapping een bouwvlak is opgenomen met de daarbij behorende bouw- en goothoogtes.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en beoogde situatie in en rondom het plangebied. Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 De Omgeving

Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein van APH aan de Bazeldijk 50 in Hoogblokland. Het bedrijventerrein is gelegen in het buitengebied ten zuiden van Meerkerk en ten noorden van Hoogblokland en Arkel. De locatie is direct gelegen aan het Merwedekanaal.

In onderstaande afbeelding is het plangebied en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1978.BPBazeldijk50HBL-VG01_0003.jpg"Afbeelding 2.1: plangebied en omgeving

2.2 Bestaande Situatie

APH is een asfaltverwerkingsbedrijf dat is gespecialiseerd in de productie van warm- en koudasfalt. Sinds 1969 is het asfaltverwerkingsbedrijf gevestigd aan de Bazeldijk 50 te Hoogblokland. Toen de eerdere asfaltcentrale in 1999 werd vernieuwd, is vanwege de landschappelijke inpassing de groene zoom rondom het opslagterrein aangelegd.

In de onderstaande afbeelding is de bestaande situatie van het bedrijventerrein weergegeven, met de locatie van de voorgenomen overkappingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1978.BPBazeldijk50HBL-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: Bestaande situatie met locatie beoogde overkappingen

Ter hoogte van de voorgenomen overkapping zijn nu reeds zes opslagvakken voor recyclingasfalt aanwezig. De bestaande keerwanden van deze opslagvakken zijn 3,2 meter hoog. De totale oppervlakte van deze zes opslagvakken bedraagt nu circa 4.300 m2.

Benzeen

In het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 2.5, lid 1, 4, 7) is een norm (emissiegrenswaarde) opgenomen voor benzeen, deze bedraagt 1 mg/Nm3.

In april 2021 zijn er metingen verricht bij APH naar onder meer stof benzeen. Gebleken is dat de norm van 1 mg/Nm3 voor benzeen werd overschreden. Naast de meting in april 2021 heeft in het voorjaar van 2021 nader onderzoek naar benzeen plaatsgevonden in opdracht van de Vakgroep Bitumineuze Werken van Koninklijke Bouwend Nederland (VBW). Dit onderzoek met continue metingen had het doel inzicht te krijgen welke parameters invloed hebben op de benzeenemissie.

Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is aan APH gevraagd oplossingsrichtingen te beschrijven om de benzeenemissie zo spoedig mogelijk binnen de wettelijke norm te krijgen. Op 21 juni 2021 heeft APH een plan gepresenteerd dat bestaat uit maatregelen om de benzeenemissie te beheersen. Eén van de maatregelen is het overkappen van de opslagvakken voor recyclingasfalt.

2.3 Toekomstige Situatie

Het voornemen bestaat uit het realiseren van een zestal overkappingen over de reeds aanwezig opslagvakken voor recyclingasfalt.

Tot nu toe wordt dit 'asfalt geschikt voor warm hergebruik' in de open lucht opgeslagen. Echter, voor de productie van recyclingasfalt moeten de grondstoffen, waaronder het asfaltgranulaat, droog zijn. Het droog opslaan van recyclingasfalt heeft twee voordelen, het is namelijk duurzaam en het zorgt voor het reduceren van benzeenemissie.

Reduceren benzeenemissie (bron: rapportage VBW onderzoeksprogramma reductie benzeenemissie bij asfaltproductie, d.d. 29 juni 2021)

De benzeenemissie ontstaat in de zwarte trommel waar asfaltgranulaat wordt gedroogd en verwarmd. Toename van het vochtpercentage heeft tot gevolg dat meer energie per eenheid asfaltgranulaat moet worden toegevoerd maar dat de asfaltgranulaatdeeltjes minder snel opwarmen omdat het verdampen van water (bij 100°C) veel energie vergt. Als het asfaltgranulaat met meer vocht, dus natter, in de recyclingtrommel komt, wordt met een hogere branderstand het asfaltgranulaat op temperatuur gebracht. Door deze hogere branderstand wordt er meer stralingswarmte geproduceerd, waardoor er ook meer benzeen ontstaat. Door asfaltgranulaat onder de overkapping op voorraad te leggen blijft het vochtgehalte zo laag mogelijk.

Duurzaam

Naast het reduceren van benzeen heeft de overkapping ook een positieve uitwerking op het oogpunt van duurzaamheid, doordat er minder aardgas gestookt hoeft te worden dan wanneer de asfaltgranulaat vochtig in de recyclingtrommel gaat.

Het dak van de overkapping wordt daarnaast voorzien van een zonne-energiesysteem (PV-panelen). De opgewekte energie wordt gebruikt binnen de eigen inrichting voor de asfaltproductie en de ondersteunende processen. Door het besparen van gas en het opwekken van eigen duurzame elektrische energie wordt een reductie voor CO2-emissie gerealiseerd.

Landschappelijke inpassing

In navolgende afbeeldingen zijn de locatie en de aanzichten van de voorgenomen overkappingen weergegeven (afbeelding 2.4 en 2.5).

Toen de eerdere asfaltinstallatie in 1999 werd vernieuwd, is vanwege de landschappelijke inpassing de groene zoom rondom het opslagterrein aangelegd. Verder is destijds, vanwege de zichtbaarheid, het bouwvolume van de asfaltinstallatie uitgevoerd in twee neutrale kleuren. De onderzijde tot "boomhoogte" is toen uitgevoerd in donker grijs en het bouwvolume boven de bomen in lichtgrijs. Op afbeelding 2.3 is te zien dat de boomhoogte gelijk is aan de toegepaste donker grijze kleur bij de asfaltinstallatie.

Omdat de hoogte van de overkapping ongeveer gelijk is aan de hoogte van de omringende bomen van de groene zoom, wordt de overkapping uitgevoerd in donker grijs, zoals de onderzijde van het bestaande bouwvolume. Op deze wijze wordt het landschappelijk ingepast. Zie hiervoor afbeelding 2.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1978.BPBazeldijk50HBL-VG01_0005.jpg"Afbeelding 2.3: boomhoogte gelijk aan donker grijze kleur asfaltinstallatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1978.BPBazeldijk50HBL-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 2.4: Locatie overkapping

afbeelding "i_NL.IMRO.1978.BPBazeldijk50HBL-VG01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1978.BPBazeldijk50HBL-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1978.BPBazeldijk50HBL-VG01_0009.png"

Afbeelding 2.5: aanzichten

De gehele overkapping heeft een hoogte van circa 16,8 m (inclusief PV-panelen) en een breedte en diepte van circa 159 meter en 31 meter. Deze is opgedeeld in zes vakken van ieder circa 26,4 meter breed.

De hoogte van circa 16,8 m is benodigd, omdat er een vrije hoogte van 14 meter moet zijn. De vrije hoogte van 14 meter is benodigd voor de kiephoogte van trailers.

De hoogte van de keerwanden van 3,2 meter blijft in de nieuwe situatie gehandhaafd. De oppervlakte van de opslagvlakken blijft in de nieuwe situatie ook circa 4.300 m2. Het dak heeft een overstek aan de voorzijde wat er voor zorgt dat het bebouwd oppervlak circa 4.900 m2 bedraagt.

De andere bouwwerken op het bedrijventerrein blijven ongewijzigd.

Hoofdstuk 3 Inventarisatie Van Relevant Beleid

In dit hoofdstuk komt het relevante beleid van verschillende overheden aan bod.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomst- perspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat er zowel maatregelen op korte termijn als maatregelen op lange termijn nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de bovenals de ondergrond.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in de AMvB Ruimte. De nieuwe AMvB Ruimte, het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) is gebaseerd op enkele hoofdstukken uit de voorgaande AMvB Ruimte en enkele nieuwe toevoegingen.

Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgelegd aan gemeenten en provincies om in de toelichting van een bestemmingsplan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving op te nemen over de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Voordat een stedelijke ontwikkeling plaats kan vinden zal deze moeten worden getoetst aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Of toetsing van het plan aan de hand van de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wettelijk verplicht is hangt af van het feit of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’. Een voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt.

In artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro is de volgende definitie van stedelijke ontwikkeling opgenomen: ‘Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben de Provinciale staten van Zuid-Holland het Omgevingsbeleid vastgesteld. De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. De Omgevingsvisie vormt samen met de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma het provinciale Omgevingsbeleid van de provincie ZuidHolland. Het Omgevingsbeleid beschrijft hoe de provincie werkt aan een goede leefomgeving, welke plannen daarvoor zijn, welke regels daarbij gelden en welke inspanningen de provincie daarvoor levert. Op 7 augustus 2021 is een herziening van de Omgevingsvisie Zuid-Holland Koers 2020 in werking getreden (Omgevingsvisie Zuid-Holland inzake Koers 2020). De provincie Zuid-Holland heeft in de Omgevingsvisie zeven richtinggevende ambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:

  1. 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  2. 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  3. 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  4. 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van ZuidHolland.
  5. 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
  6. 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  7. 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

De provincie streeft naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede omgevingskwaliteit. Onder ‘omgevingskwaliteit’ wordt verstaan het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Hierbij gaat het om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

Bevorderen energietransitie

De provincie werkt mee aan Europese en nationale energiedoelen om de CO2-uitstoot te verminderen en het energieverbruik te reduceren. Het gaat om een CO2-reductie van 85 -95% in 2050 ten opzichte van 1990. Zuid-Holland hanteert als ambitie om in 2020 minimaal 9% van de energieconsumptie duurzaam op te wekken.

De beste manier om het gebruik van fossiele bronnen terug te dringen, is het volgen van de trias energetica. Op de eerste plaats door besparen. Op de tweede plaats hernieuwbare bronnen benutten. Op de derde plaats onvermijdbare koolstofbronnen zó gebruiken zodat ze tot een zo min mogelijk CO2-uitstoot leiden.

Om een substantiële verhoging van het aandeel duurzame energie in 2020 in Zuid-Holland te realiseren wordt rekening gehouden met de (omgevings)kenmerken van Zuid-Holland, zoals relatief veel industrie, weinig onbebouwde ruimte en veel windvermogen. De provincie spant zich daarnaast in om Europese en nationale energiedoelen in de breedte te bereiken, namelijk het realiseren van de reductie van energiegebruik en uitstoot van broeikasgassen (met name CO2), energiebesparing is de voordeligste manier van CO2 –reductie.

De provincie werkt op een integrale manier aan het bevorderen van de energietransitie, waarbij de mainport, de greenports, het stedelijk gebied en mobiliteit alle van belang zijn. Vijf hoofdthema’s zijn van belang: warmte, wind, zon, energie-efficiëntie en mobiliteit. Naast deze vijf prioriteiten zet de provincie, daar waar zich kansen aandienen, ook in op andere energie-oplossingen, zoals bij de getijdencentrale in de Brouwersdam. Door samen met de regionale partners ruimtelijke energie-actieagenda’s op te stellen, beoogt de provincie een meer integrale en resultaatgerichte benadering van besparing, opwekking en CO2-reductie te bereiken.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke kwaliteit speelt op verschillende niveaus: veelal plek gebonden, maar ook op het niveau van de gehele provincie en soms daarbuiten. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen

De provincie streeft naar een kwantitatief en kwalitatief evenwicht in vraag en aanbod van bedrijventerreinen op regionaal en bovenregionaal schaalniveau. Daarbij wordt ingezet op beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën en watergebonden bedrijven.

Bedrijventerreinen vormen een belangrijke voorwaarde voor de Zuid-Hollandse economie. De schaarse ruimte moet zo efficiënt mogelijk worden benut met aandacht voor kwaliteit. Kwalitatief goede bedrijventerreinen zijn nodig voor een optimaal vestigingsklimaat voor het gehele Zuid-Hollandse bedrijfsleven. Met het bedrijventerreinenbeleid wordt een bijdrage geleverd om te komen tot een economisch concurrerend Zuid-Holland. Om dit te realiseren worden drie beleidslijnen aangehouden:

  1. 1. Het op lange termijn in evenwicht brengen van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen.
  2. 2. Het beter benutten van bestaande, kwalitatief goede bedrijventerreinen en het ontwikkelen van nieuwe locaties die kwalitatief toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de bestaande voorraad.
  3. 3. Het verduurzamen van bedrijventerreinen waarbij ze zich tevens voorbereiden op toekomstige ontwikkelingen.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Gelijktijdig met de omgevingsvisie hebben de Provinciale staten van Zuid-Holland op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze verordening vormt de vertaling van het provinciaal beleid, in algemene regels (zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Hiermee is het beleid van de provincie juridisch verankerd. In de verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met provinciaal beleid. Het gaat daarbij verder vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie.

Stedelijke ontwikkeling bedrijven

In artikel 6.12 zijn regels opgenomen inzake bedrijven.

  1. 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.
  2. 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.
  3. 3. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.
  4. 4. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijventerrein als bedoeld in het eerste lid of het tweede lid en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden.
  5. 5. Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven, indien:
    1. a. het een bestaand niet-watergebonden bedrijventerrein met ten hoogste milieucategorie 3 en een oppervlakte van minder dan 1 hectare betreft; of
    2. b. regionale afstemming heeft plaatsgevonden en hieruit is gebleken dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën

In artikel 6.9 zijn regels opgenomen voor de ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied en de overkapping is gelegen binnen de beschermingscategorie 2, belangrijk weidevogelgebied.

  1. 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    1. a. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    2. b. Als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen;
    3. c. Als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • Een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • Het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.
  1. 2. Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn:
    1. a. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Archeologie

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met (zeer) hoge archeologische waarde. In artikel 6.27 zijn regels opgenomen voor gebieden met (zeer) hoge archeologische waarde.

  1. 1. Een bestemmingsplan voor gronden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde, bevat bestemmingen en de daarbij behorende regels die de bekende archeologische waarden beschermen.
  2. 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien in elk geval in een verbod op werken of werkzaamheden waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd, tenzij:
    1. a. door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast, of
    2. b. het werken of werkzaamheden betreffen die naar hun aard de archeologische waarden niet aantasten.
  3. 3. In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag bij uitzondering besluiten tot behoud van de archeologische waarden ‘ex situ’, als andere belangen prevaleren.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Gemeente Molenlanden is op 1 januari 2019 ontstaan uit een fusie van de gemeenten Molenwaard en Giessenlanden. Het plangebied maakte onderdeel uit van de gemeente Giessenlanden.

3.3.1 Omgevingsvisie Giessenlanden

In 2017 is de Omgevingsvisie Giessenlanden vastgesteld. In de visie staan 8 omgevingskwaliteiten voor duurzame ontwikkeling centraal:

  1. 1. Koesteren, versterken en stimuleren van de identiteit van dorpen en hun ommeland. Onder andere door te bewaken dat het karakter van ieder dorp behouden blijft;
  2. 2. De ondergrond, cultuurhistorie en ontstaansgeschiedenis van een dorp en zijn ommeland dragen in belangrijke mate bij aan de huidige kwaliteit, karakteristieken identiteit van dat dorp. Deze aspecten zijn een belangrijk vertrekpunt bij toekomstige ontwikkelingen.
  3. 3. Zorgvuldig ruimtegebruik is uitgangspunt. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij de huidige en toekomstige vraag;
  4. 4. De kwaliteiten van de onderlinge samenhang tussen de dorpen, het landschap en het water worden beschermd, benut en versterkt.
  5. 5. De fysieke leefomgeving van de dorpen dient niet alleen functioneel te zijn, maar ook kwaliteit te bieden in beleving, veilig te zijn en bij te dragen aan de gezondheid van haar inwoners.
  6. 6. Stimuleren van duurzame maatregelen welke een positieve bijdrage leveren aan het milieu.
  7. 7. Ruimte bieden aan innovatie, zolang deze geen afbreuk doet aan de overige omgevingskwaliteiten.
  8. 8. Het evenwicht behouden tussen een doeltreffende waterhuishouding en het het karakteristieke slagenlandschap. Het landschap dankt haar karakteristiek mede aan het water en staat daar tegelijkertijd door onder druk.

3.3.2 Welstandsnota gemeente Molenlanden 2019

Het uitgangspunt voor deze welstandsnota is dat voor alle gebieden, met uitzondering van de beschermde stads- en dorpsgezichten van Nieuwpoort, Noordeloos en Kinderdijk, in de gemeente Molenlanden een welstandsvrij beleid geldt. In de van toepassing zijnde wetgeving betekent dit dat in hoofdzaak geen ‘redelijke eisen van welstand’ worden toegepast op een aanvraag omgevingsvergunning. Dit heeft de volgende voordelen:

  • deregulering: minder regels en dus makkelijker voor de aanvrager;
  • zelfsturing: burgers zijn zelf verantwoordelijk voor het uiterlijk van hun bouwplan;
  • diversiteit: meer ruimte voor individuele verantwoordelijkheid, vrijheid en creativiteit;
  • lagere lastendruk doordat welstandsleges komen te vervallen;
  • kortere behandeltijd (in voorkomende situaties);

3.3.3 Nota Parkeernormen Molenlanden 2020

De Nota Parkeernormen Molenlanden 2020 geeft een overzicht van de parkeernormen die door de gemeente Molenlanden worden gehanteerd. Deze normen dienen in acht te worden gehouden bij alle ruimtelijke initiatieven binnen de grenzen van de gemeente. De in de nota opgenomen normen gelden vanaf 1 januari 2020.

Op basis van publicatie 381 van het CROW ('Toekomstbestendig parkeren' d.d. december 2018) is een lijst met parkeernormen voor de gemeente Molenlanden opgesteld. De gemeente werkt binnen de kaders van het verkeer en vervoerbeleid met ‘vaste parkeernormen’ (zonder bandbreedte). Dit biedt duidelijkheid voor alle betrokkenen.

In de regels van dit bestemmingsplan is verankerd dat voldaan moet worden aan de parkeernormen van de gemeente.

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen Molenlanden 2020'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheidsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, water en verkeer en parkeren.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

4.1.2 Situatie plangebied

Met voorgenomen ontwikkeling wordt er geen geluidsgevoelige bestemming gerealiseerd, er hoeft geen toetsing plaats te vinden van de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai op de inrichting. De inrichting bevindt zich wel op het geluidgezoneerd industrieterrein 'Bazeldijk'. De wijzigingen die plaatsvinden binnen de inrichting moeten worden getoetst aan de geluidvoorschriften in de vigerende vergunning. Daarnaast dient de zonebeheerder, de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, te toetsen of de wijzigingen binnen de inrichtingen akoestisch inpasbaar zijn. Door Aveco de Bondt is er een memo 'geluideffecten overkappingen APH' opgesteld.

De conclusie van de memo wordt hierna behandeld. Voor de memo wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.

De overkappingen van asfaltgranulaat zorgen voor afscherming richting een aantal toetspunten, waardoor de geluidbelastingen lager is. Met de overkappingen wordt voldaan aan de vergunde waarden. Ten aanzien van het aspect geluid is sprake van een milieuneutrale verandering.

De zonebeheerder heeft aangegeven dat de wijzigingen akoestisch inpasbaar zijn.

4.1.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf. Bij bestemmingsplannen wordt beoordeeld of de kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is voor het nieuwe beoogde gebruik.

4.2.2 Situatie plangebied

De overkappingen zijn geen bouwwerken als bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Woningwet omdat er niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven. Met het plaatsen van de overkapping vindt er geen functie- of bestemmingswijziging plaats. Het plangebied blijft in gebruik voor de opslag van grondstoffen ten behoeve van de asfaltproductie. Bij het realiseren van de overkapping komt geen grond vrij welke afgevoerd dient te worden. Daarnaast is de verharding ter hoogte van de opslagvakken reeds uitgevoerd in asfalt. Gelet op het voorgaande is geen bodemonderzoek benodigd.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

4.3.2 Situatie plangebied

De vergunde productiecapaciteit en de daarmee samenhangende emissie naar de omgeving wijzigen niet. Gelet op de aard en omvang van voorgenomen ontwikkeling in vergelijking met de grenswaarde 3%, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1978.BPBazeldijk50HBL-VG01_0010.png"

Afbeelding 4.1: uitsnede risicokaart

Binnen een straal van 1 kilometer van het plangebied is de volgende risicobron aanwezig:

  • Ten zuiden op circa 880 meter van het plangebied is een buisleiding gelegen.

Bij nieuwe ontwikkelingen in het invloedsgebied van de leidingen, waarbij de personendichtheid in redelijke mate toeneemt, dient een toets aan groepsrisico plaats te vinden. Door het plaatsen van de overkapping veranderen de bestaande activiteiten niet. De personendichtheid zal niet toenemen, waardoor er geen sprake is van een noodzaak tot verantwoording van het groepsrisico. Bovendien kan APH niet worden aangemerkt als een (beperkt) kwetsbare inrichting. In het kader van de procedure wordt zowel de Gasunie als de Veiligheidsregio om advies gevraagd.

4.4.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande is er geen belemmering op het gebied van externe veiligheid voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling. Er wordt voldaan aan wet- en regelgeving en er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijf- en milieuzonering. Onder bedrijf- en milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijf- en milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

4.5.2 VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

4.5.3 Situatie plangebied

Binnen het bedrijfsterrein van APH worden milieubelastende activiteiten uitgeoefend die van invloed kunnen zijn op omliggende percelen. De activiteiten vallen in categorie 4.2 (sbi 2008: 2399 D1 asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur). Een dergelijke categorie kent een richtafstand van 300 meter, veroorzaakt door het aspect geluid. Het aspect geluid is geregeld in de geluidzone rondom het industrieterrein 'Bazeldijk' waarvan onderhavig perceel deel uitmaakt. Voor de akoestische gevolgen van de overkapping wordt verwezen naar paragraaf 4.1. Geconcludeerd wordt in deze paragraaf dat aan de wettelijke normen voldaan wordt en de overkappingen zelfs een positief effect hebben op deze geluidwaarden.

Het aspect geur kent in deze een richtafstand van 200 meter. Binnen deze richtafstand zijn meerdere gevoelige functies gelegen. Aangezien het plaatsen van de overkapping niet tot gevolg heeft dat de productiecapaciteit wordt vergroot, is geen sprake van een wijziging in het woon- en leefklimaat ten gevolge van dit aspect. Voor stof (richtafstand van 100 meter) geldt eveneens dat er geen sprake is van een wijziging in het woon- en leefklimaat, aangezien ter plaatse van de uitbreiding geen stuifgevoelige stoffen worden opgeslagen. Voor gevaar (richtafstand van 50 meter) geldt dat ook geen sprake is van wijzigingen.

4.5.4 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de functies in de omgeving geen belemmering vormen voor het realiseren van voorgenomen ontwikkeling en dat voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor de functies in de omgeving.

4.6 Ecologie

4.6.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

4.6.2 Situatie plangebied

4.6.3 Conclusie

Het aspect ecologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

4.7.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.7.2 Situatie plangebied

4.7.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Water

4.8.1 Algemeen

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.8.2 Situatie plangebied

4.8.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Verkeer En Parkeren

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Molenlanden 2020’ en het bestemmingsplan ‘Parapluherziening Parkeren Molenlanden’. Omdat het bvo als gevolg van de overkappingen toeneemt moet er formeel getoetst worden aan de parkeernormering voor de hoofdfunctie werken.

Het bedrijfsproces wijzigt echter niet door het plaatsen van de overkappingen. Er zijn geen veranderingen ten aanzien van het verkeer en parkeren. In de 'Parapluherziening Parkeren Molenlanden' is een afwijking opgenomen voor situaties waarin het voldoen aan de bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. Deze situatie doet zich hier voor. Er heeft daarmee voor de voorgenomen ontwikkeling geen toetsing plaatsgevonden aan de hand van de 'Nota Parkeernormen Molenlanden 2020'.

4.10 Besluit M.e.r.

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed.

Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  1. 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  2. 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  3. 3. Plannen en activiteiten die op grond van een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een MER nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.- beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU):

  • kenmerken van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.

4.10.1 Situatie plangebied

In onderhavige situatie is er sprake van een overkapping op een bestaand bedrijventerrein. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. De realisatie van een overkapping op een bestaand bedrijventerrein wordt evenmin specifiek genoemd op de D-lijst. Een categorie waar het mogelijk onder valt is: D11.3: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.

Volgens de beschrijving onder categorie D11.3 gaat het in deze categorie om gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. De overkapping wordt mogelijk gemaakt op een bestaand bedrijventerrein. Er is hiermee geen sprake van een uitbreiding of het aanleggen van een bedrijventerrein.

De wijziging die plaatsvindt vindt plaats op het bestaande bedrijventerrein, waarbij er geen functie- of bestemmingswijziging plaatsvindt. Het plangebied blijft in gebruik voor de opslag van grondstoffen ten behoeve van de asfaltproductie. Er is enkel sprake van het verruimen van de bebouwingsmogelijkheden. Hierbij kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak: ECLI:NL:RVS:2014:1467 d.d. 23 april 2014. De Afdeling heeft hierbij geoordeeld dat het verruimen van bebouwingsmogelijkheden zodanig ondergeschikt zijn dat een wijziging van een industrieterrein als bedoeld in het Besluit m.e.r. geen sprake is en derhalve geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt vanwege D 11.3.

Daarnaast betreft het realiseren van een overkapping geen plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden en is het niet aangewezen als MER-plichtig op grond van de provinciale milieuverordening.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden het realiseren van de overkapping op een bestaand bedrijventerrein niet mer-beoordelingsplichtig is en dat ook een MER niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting Op De Regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

Bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

Afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van bijvoorbeeld het oppervlak;

Specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

Afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld parkeren.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemming

Bedrijf

Ter categorisering van de bedrijven is in de regels van het bestemmingsplan de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegevoegd. Bedrijven die vallen in de categorie 1 en 2 zijn rechtstreeks toelaatbaar binnen elke bedrijfsbestemming. Daarnaast heeft dit perceel een specifieke aanduiding gekregen, namelijk een asfaltverwerkingsbedrijf en kantoor en laboratorium. Op dit perceel mag alleen deze type bedrijven gevestigd zijn of een bedrijf in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Dubbelbestemming

Waarde-Archeologie

De gemeente heeft samen met de andere gemeenten van de Alblasserwaard/ Vijfheerenlanden archeologisch beleid opgesteld. Hierin is een verwachtings- en beleidsadvieskaart opgenomen. Op deze kaart is het grondgebied van de gemeente opgedeeld in verschillende archeologische zones, waar in meer of mindere mate archeologische waarden te verwachten zijn. Deze zones met bijbehorende regelgeving zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Per zone zijn bouwregels en regels voor de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden opgenomen.

Gebiedsaanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:

  • Geluidzone - industrie: binnen deze geluidszone mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten worden gebouwd;
  • Vrijwaringszone - dijk - 1: betreft de beschermingszone van de waterkering.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen voor gronden waarop bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro is aangegeven welke categorieën als bouwplan worden aangemerkt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het mogelijk maken van overkappingen niet aangemerkt wordt als een bouwplan. Voor het mogelijk maken van de overkapping hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer APH B.V. De realisering van het plan leidt derhalve niet tot kosten die voor de rekening van de gemeente Molenlanden komen. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg en inspraak

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Vanaf 30 december 2021 heeft het voorontwerp bestemmingsplan voor een periode van vier weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen inspraakreacties binnen gekomen op het voorontwerp bestemmingsplan.

6.2.2 Coördinatieregeling

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken wordt de coördinatieregeling toegepast. Op 23 november 2021 heeft de gemeenteraad van de gemeente Molenlanden het volgende besluit genomen:

  • de coördinatieregeling ex. artikel 3.30 en 3.31 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing te verklaren voor de bouw van overkappingen in verband met de reductie van benzeen aan de Bazeldijk 50 te Hoogblokland;
  • de voorbereidingsprocedures te coördineren voor de volgende relevante besluiten:
    1. 1. het vaststellen van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.8 Wro waarin zes overkappingen worden mogelijk gemaakt;
    2. 2. het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1-1a van de Wabo (bouwen) voor de realisatie van twee overkappingen;
    3. 3. het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1-1e van de Wabo (milieu) voor het veranderen van de inrichting;
  • een terugvalregeling op te nemen voor het geval dat één van de onder 2 genoemde toestemmingen om onvoorziene redenen wegvalt.

De coördinatieregeling maakt het mogelijk de verscheidene voorbereidingsprocedures, waaronder de publicaties in zienswijzenperioden, te coördineren. De gecoördineerde besluiten worden daarnaast in de beroepsfase als één besluit aangemerkt.

De provincie is bevoegd gezag wat betreft het verlenen van de benodigde omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1-1a en artikel 2.1-1e van de Wabo.

De ontwerp-omgevingsvergunning heeft vanaf 5 april 2022 ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 april 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen tegen de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan ingediend.

6.2.3 Omgeving

De omwonenden zijn op de hoogte gebracht van de voorgenomen ontwikkeling. In bijlage 3 is de omgevingsdialoog weergegeven. Door de omwonenden zijn ten tijde van de toelichting een aantal vragen gesteld en beantwoord door de initiatiefnemer. Vanuit de omgeving is er positief gereageerd op de voorgenomen ontwikkeling van het realiseren van de overkapping.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Nota Parkeernormen Molenlanden 2020

Bijlage 2 Nota Parkeernormen Molenlanden 2020

Bijlage 1 Memo Geluideffecten Overkappingen Aph

Bijlage 1 Memo geluideffecten overkappingen APH

Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 2 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 3 Omgevingsdialoog

Bijlage 3 Omgevingsdialoog