Emmastraat
Bestemmingsplan - gemeente
Vastgesteld op 22-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Emmastraat van de gemeente Molenlanden;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1978.BPEmmastraatAMS-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 verbeelding:
de plankaart van het bestemmingsplan "Emmastraat" bestaande uit de verbeelding(en) met nummer(s) NL.IMRO.1978.BPEmmastraatAMS-VG01.
1.4 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aan-huis-gebonden bedrijf:
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel.
1.7 aan-huis-verbonden beroep
het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met overwegend behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van consumentverzorgende ambachtelijk bedrijfsactiviteiten noch detailhandel.
1.8 achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan
1.9 achtergevel:
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.
1.10 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
1.11 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.12 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.13 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.14 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.16 bedrijf:
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen en diensten.
1.17 bedrijfsvloeroppervlakte/bruto vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.18 begane grondvloer:
de bouwlaag die gelijk ligt aan het peil, danwel half verdiept is gerealiseerd.
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.22 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.25 bouwlaag/woonlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kelder en zolder.
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 dakkapel:
een uitbouw op een hellend dakvlak.
1.31 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.33 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemmingen als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.36 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.37 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.38 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.39 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand en een gesloten dak.
1.40 peil:
- a. een hoogte van 0,5 m - NAP, dan wel de hoogte van het afgewerkte bouwterrein indien de hoogte van dit terrein lager is dan 0,5 m - NAP;
- b. indien de voorgevel van een gebouw of de uitbreiding daarvan gelegen is binnen een afstand van ten hoogste 5 m uit de grens van een bestemming Verkeer - Verblijfsgebied, gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd voor het betreffende gebouw en alle (bestaande) aan- en uitbouwen;
- c. in andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd, wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.41 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.42 uitbouw:
een vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.43 vloerpeil:
de hoogte van de afgewerkte begane grondvloer van een woning, welke ligt op 0,22 m - NAP.
1.44 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.45 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
2.6 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
- b. ter plaatse van de functieaanduiding parkeerterrein zijn parkeerplaatsen toegestaan;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water, speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarbij de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting ten hoogste 3 m bedraagt.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. bruggen;
- c. verkeer te water.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen met daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- a. hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
- b. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
- c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
- d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
- e. ter plaatse van de aanduiding terras is uitsluitend een gebouwd terras toegestaan;
- f. indien de woningen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand tussen hoofdgebouwen ten minste 4 m;
- g. indien hoofdgebouwen niet in de zijerfgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de zijerfgrens ten minste 2 m;
- h. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) van het hoofdgebouw gebouwd;
- i. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
- j. het gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 70 m².
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 onder a en toestaan dat een hoofdgebouw het bouwvlak overschrijdt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a. overschrijding van het bouwvlak is niet mogelijk indien het hoofdgebouw groter is dan 650 m³;
- b. de overschrijding van het bouwvlak mag niet naar de openbare weg toe worden gerealiseerd;
- c. de overschrijding bedraagt niet meer dan 3 m aan één zijde van het bouwvlak;
- d. de uitbreiding van het hoofdgebouw dient stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn;
- e. uitbreiding is uitsluitend toegestaan als de belangen van omwonenden en bedrijven niet onevenredig worden geschaad en geen belemmeringen oplevert voor omliggende bedrijven vanwege milieu aspecten.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijking van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.2 en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
- b. een afhankelijke woonruimte kan uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de geldende richtafstanden voor geluid, geur en veiligheid en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- c. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de bestaande bijgebouwen of er vindt herbouw plaats met de bestaande situering, met een maximale gebruiksoppervlakte van 60 m²;
- d. het bijgebouw is gelegen op een afstand van maximaal 25 m van de woning.
5.6 Overige zone - voorwaardelijke verplichting
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Aanduidingsregels
7.1 Vrijwaringszone - dijk - 2
Ter plaatsen van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk - 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Hoogteaanduidingen
8.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- b. erkers, waarbij de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de begane grondlaag van het aangrenzende gebouw en de diepte niet meer dan 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
8.3 Nutsvoorzieningen
Nutsvoorzieningen zijn, voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, maximaal 3 m bedraagt en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m².
8.4 Ondergronds bouwen
Ondergrondse bebouwing is uitsluitend ter plaatse van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat geen inbreuk mag worden gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak van het perceel en eventuele dubbelbestemmingen het realiseren van de bebouwing niet in de weg staat.
8.5 Afstand tot waterlopen
- a. In verband met het toezicht en onderhoud van watergangen mag geen bebouwing worden geprojecteerd:
- 1. bij A-watergangen, binnen de stroken grond ter breedte van 5 m landwaarts, gemeten vanaf de bovenkant van de taluds;
- 2. bij overige watergangen, binnen de stroken grond ter breedte van 1 m landwaarts, gemeten vanaf de bovenkant van de taluds.
- b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a teneinde een kleinere afstand toe te laten, na overleg met de waterbeheerder.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
12.2 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen Molenlanden 2020'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
12.3 Afwijken parkeren
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2:
- a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13.1 met maximaal 10 %.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Bepaling 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvóór geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Emmastraat.
Vastgesteld door de gemeenteraad van Molenlanden op ....................
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
Al geruime tijd zijn er plannen om op de gronden, gelegen tussen de Voorstraat en de Julianastraat woningbouw te ontwikkelen. Wegens omstandigheden zijn de plannen tot op heden niet tot ontwikkeling gekomen. In het bestemmingsplan 'Dorpskernen' dat op 26 maart 2013 is vastgesteld is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de bouw van twee woningen.
In oktober 2016 is een principeverzoek ingediend voor zes woningen op de gronden aan de Emmastraat te Groot-Ammers, gelegen tussen de Voorstraat en de Julianastraat. De gemeente heeft onder voorwaarden ingestemd met de verdere uitwerking van het plan (bijlage 1). Met voorliggend bestemmingsplan wordt onderbouwd dat de bouw van de vijf woningen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Voor de gronden, gelegen tussen de Voorstraat, de Emmastraat en de Julianastraat in Groot-Ammers zijn plannen voor de ontwikkeling van vijf woningen: twee aaneengesloten woningen en drie vrijstaande woningen.
De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. De gewenste ontwikkeling vindt plaats op de kadastrale percelen AMS02A 05550 G0000, AMS02A 05552 G0000 en AMS02A 05582 G0000.
Ligging plangebied
Begrenzing plangebied Emmastraat
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Bestemmingsplan 'Dorpskernen'
Het plan om de vijf woningen te realiseren, is niet passend in het geldende bestemmingsplan 'Dorpskernen' dat op 26 maart 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. De gronden hebben de bestemming 'wonen', maar hebben geen bouwvlak. Daarmee zijn hoofdgebouwen (extra woningen) niet mogelijk. Voor het plangebied gelden tevens de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waarde - Archeologie 2'.
Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering. Het bevoegd gezag kan andere bouwwerken toestaan, indien het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies ingewonnen wordt bij de betreffende waterbeheerder.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' beschermd de archeologische waarden in de grond. Bij werkzaamheden van 100 m² en meer en dieper dan 30 cm dient met onderzoek aangetoond te worden of er archeologische waarden aanwezig zijn en hoe die behouden kunnen worden.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de vijf woningen wordt een vergunning bij de beheerder van de waterkering aangevraagd en wordt aangetoond of er archeologische waarden aanwezig zijn (en hoe die eventueel beschermd worden).
Waterstaat - waterkering Archeologische waarde
Het bestemmingsplan voorziet voor een deel van de gronden in een wijzigingsbevoegdheid. Door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid kan op een deel van de beoogde ontwikkelingsgrond, een tweetal woningen gerealiseerd worden Als wijzigingsvoorwaarden zijn opgenomen dat:
- de goothoogte ten hoogste 6 meter bedraagt;
- de afstand van een woning tot de kant van een waterloop ten minste 6 meter bedraagt;
- geen onevenredige hinder optreedt of op kan treden voor woningen in de omgeving;
- voldoende parkeergelegenheid (op eigen terrein) wordt gerealiseerd.
Ligging wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan 'Dorpskernen' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De opgenomen wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan is niet toereikend voor de realisatie van de beoogde vijf woningen. Om de woningen mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren'
Op 27 oktober 2020 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan parkeren vastgesteld. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen Molenlanden 2020'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger. Het bevoegd gezag kan hier onder bepaalde voorwaarden van afwijken.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding vergezeld van een toelichting en een set met regels. De toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 worden de ruimtelijke en landschappelijk kenmerken van het gebied,de kwaliteiten en de knelpunten en het plan toegelicht. Hoofdstuk 3 beschrijft het voor het plan relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt de waterparagraaf beschreven. De verschillende omgevingsaspecten (m.n. milieuaspecten) komen in hoofdstuk 5 aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt de juridische toelichting beschreven. De maatschappelijke en de economische haalbaarheid wordt beschreven in hoofdstuk 7 en 8.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Geschiedenis - Tot Stand Koming
Ammers, Ammer of Amer betekend: waterloop. Groot-Ammers ontstond daar waar een veenriviertje uitmondde in de Lek. Het voorvoegsel "Groot" is toegevoegd ter onderscheid van Klein -Ammers of Ammerstol, aan de noordzijde van de Lek.
Groot-Ammers wordt in de geschiedenis voor het eerst genoemd in 1042. Het in die tijd gebouwde slot Liesvelt was een van de grootste en sterkste kastelen van Nederland. Het slot was het eigendom van de heren van Liesvely. De omgeving Groot-Ammers, het Achterland, Graafland, Peulwijk, Ottoland en Peursum stond onder invloed van deze heren.
Tussen 1300 en 1400 werd de boezem uitgegraven. Deze waterloop monde via een sluis uit in de Lek, en speelt (nog steeds) een belangrijke rol in de beheersing van het waterpeil in de Alblasserwaard, hoewel de sluis buiten gebruik is genomen. Aan deze boezem staan een 4-tal poldermolens.
In 1636 kocht Willem Frederik van Nassau, stadhouder van Frieslan, de baronie van Liesvelt. De koning mag zich om deze reden baron van Liesvelt noemen. Omdat het slot Liesvelt een bouwval was geworden, werd het in 1740 afgebroken. Het puin werd gebruikt om de Lekdijk te verstevigen. Het stalgebouw van het slot is bewaard gebleven, en werd sindsdien gebruikt als rechtszaal.
In 1745 werd begonnen met de bouw van een nieuw huis van Liesveld, hier zijn nog slechts resten van bewaard gebleven. Rond 1900 was er in Groot-Ammers veel handel in kaas. De kaas werd in de Alblasserwaardse polder geproduceerd, en in Groot-Ammers verhandeld, getuige de kaaspakhuizen in het dorp.
Groot-Ammers was van 1 april 1817 tot 1986 een zelfstandige gemeente, nadat het was afgesplitst van Nieuwpoort, waaraan het in 1812 was toegevoegd. Van 1 januari 1986 tot 1 januari 2013 viel Groot-Ammers onder de gemeente Liesvelt. Sinds 2013 maakt Groot-Ammers deel uit van de gemeente Molenwaard en sinds 1 januari 2019 van de gemeente Molenlanden.
Stedelijke ontwikkeling in kaart gebracht
In 1900 werd in Groot-Ammers gewoond aan de (huidige naamgeving) Voorstraat, de Kerkstraat en het Graafland. De toenmalige woonpercelen werden door een wetering begrensd; een watergang die de wegenstructuur volgde. De wetering markeert de overgang van de dijk (de Voorstraat) naar het achtergelegen landschap. Het gebied, omsloten door de wetering, werd gekenmerkt door een slagenlandschap. Het gebruik was agrarisch van aard. De ontginningsassen bevinden zich historisch gezien haaks op de wetering aan de achterzijde van Voorstraat. De Voorstraat is van oudsher aanwezig en volgt (min of meer) de meanderende vorm van de rivier de Lek.
Pas rond 1960 werd met de aanleg van de Wilhelminastraat, de Emmastraat, de Julianastraat, de Beatrixstraat en de Irenestraat het 'tussengelegen' gebied ontwikkeld ten behoeve van voornamelijk woningbouw. Met deze eerste 'grootschalige' uitbreiding van Groot-Ammers werd het lang gerekte slotenpatroon te niet gedaan, doordat o.a. evenwijdig aan de watergang gebouwd werd.
Na 1960 heeft de ontwikkeling zicht verder doorgezet tot het Groot-Ammers in de huidige vorm. Wat opvalt is dat de gehele ontwikkeling van het dorp heeft plaats gevonden in het gebied dat begrensd wordt door de Voorstraat, de Kerkstraat, het Graafland en de Haarsteeg. Uitzondering hierop vormt het industrieterrein Gelkenes.
Door de stedelijke ontwikkeling te concentreren in een aantal dijkdorpen, is het buitengebied de gemeente nog zeer vergelijkbaar met de situatie uit 1900. Uit onderstaande kaartjes is het verloop van de ontwikkeling van Groot-Ammers goed te zien.
Gezien de ontstaansgeschiedenis van Groot-Ammers, de ligging van de rode contour en de visie, zoals verwoord in het Molenwaards kookboek, is het toevoegen van woningen in het gebied dat begrensd wordt door de Voorstraat, de Kerkstraat, het Graafland en de Haarsteeg een logische vervolgstap.
1900
1950
1960
2016
2.2 Landschappelijke Kenmerken
Mate van verstedelijking
De gronden tussen de Voorstraat en de Julianastraat zijn sinds de jaren zestig van de vorige eeuw in toenemende mate ontwikkeld. Niet alleen ten zuide van de watergang, maar voor deelgebied 1 (zie verbeelding hieronder) ook ten noorden van de watergang. Naast de realisatie van het voormalige gemeentekantoor op de hoek met de Beatrixlaan, heeft er een verdichting van bebouwing aan de voorstraat plaats gevonden, waardoor op dit deel van de Voorstraat de weggebruiker minder de hoogte van het dijklichaam ervaart. Het aantal doorzichten vanaf de Voorstraat naar de bebouwing aan de Julianastraat toe is hierdoor zeer beperkt (tot niet meer aanwezig). De bebouwing aan de Julianastraat bestaan uit blokken van meerdere aaneengesloten woningen, die evenwijdig aan de weg staan. De achtertuinen grenzen aan de watergang.
Voor deelgebied 2 is de situatie anders. In dit deelgebied zijn grote stukken onbebouwd en groen. Hierdoor is het zicht op het lager gelegen dorp veel meer aanwezig. De bebouwing aan dit deel van de Julianastraat bestaat uit twee - onder- één kap woningen, waardoor ook hier in minder hoge dichtheid is gebouwd.
Deelgebied 1 is de afgelopen 50 jaar veel meer verstedelijkt dan deelgebied 2.
Ligging deelgebied 1 en deelgebied 2
Kavelpatroon
Door de toegenomen verstedelijking van met name de afgelopen 50 jaar, is het van oudsher aanwezige kavelpatroon ingrijpend veranderd. Het voormalige agrarische landschap, begrensd door de watergang, is vervangen door woningbouw: de kern Groot-Ammers is ontstaat. De kadastrale kaart geeft een mooie impressie van de verkaveling.
Kadastrale kaart
De gronden, begrensd door de Voorstraat, Emmastraat, de watergang en de Beatrixstraat wordt gekenmerkt door verschillende structuren.
- 1. de vierkante structuur van het voormalige gemeentekantoor;
- 2. de lang gerekte structuur van de bebouwing aan de Voorstraat (al dan niet met een gezamenlijk tuin);
- 3. een achtergebied dat haaks op lang gerekte structuur van de bebouwing aan de Voorstraat ligt.
- 4. het gebied moet worden gezien als een overgangszone tussen de Voorstraat en het achtergelegen gebied: naast de wetering is de Voorstraat nog de enige link met de het verleden. De wijk achter de wetering is haaks op het oorspronkelijk kavelpatroon geprojecteerd.
In onderstaande figuur zijn de verschillende structuren in beeld gebracht.
Structuur
Geconstateerd wordt dat het plangebied (de rood omkaderde gronden) een bijzonder element vormt. De gronden wijken af van de rest op de volgende punten:
- ze hebben een zelfstandige functie (gronden horen niet bij woningen);
- ze liggen achter bestaande bebouwing en zijn als 'tussengebied / overgangszone' te beschouwen. Dit kom enerzijds door min of meer verscholen en lagere ligging ten opzichte van de Voorstraat. Anderzijds door het pad (de weg) dat de woningen van de Voorstraat aan de achterzijde ontsluit.
- ze liggen 'haaks' op de aanwezige structuren aan de Voorstraat.
Voor wat betreft de 'richting' sluiten de gronden aan bij de bebouwing aan de Julianastraat.
Objecten in omgeving
De woningen aan de Voorstraat zijn dijkwoningen. De woningen aan de zuidzijde van de straat (voor zover gelegen ten westen van de Beatrixstraat) worden gekenmerkt door:
- 1. vanaf de Voorstraat: 1 bouwlaag met kap;
- 2. overwegend zadeldaken, evenwijdig aan de weg;
- 3. wisselende bouwstijl.
Ook voor de aaneengesloten woningen aan de Julianstraat geldt dat deze woningen een zadeldak, evenwijdig aan de weg hebben. De bebouwing op de hoek Emmastraat - Julianastraat vormen hier een uitzondering op. Al deze woningen hebben twee bouwlagen met kap.
Impressie nokrichtingen omgeving
2.3 Kwaliteiten En Knelpunten
In deze paragraaf worden de aspecten benoemd die het gebied typeren en die bij een ontwikkeling van woningen richtinggevend zijn.
Richtinggevende kwaliteiten van het gebied:
- de wetering en de bestaande sloten, welke haaks op de wetering liggen;
- een (lager gelegen) overgangszone tussen de lintbebouwing aan de Voorstraat en de woonwijk in de omgeving van de Julianstraat en de Margrietlaan;
- een dorps, landelijk karakter;
- een geheel eigen ruimtelijke structuur.
Aandachtspunten van het gebied:
- met name op het eerste deel (de gronden gelegen achter het appartementencomplex aan Voorstraat 54) is een hoogteverschil aanwezig;
- de 'overgangszone': met de realisatie van woningen op deze gronden, wordt de samenhang met de gebouwde omgeving vergroot. Opgemerkt wordt dat met het ontwikkelen van het gebied, de samenhang met de omgeving vergroot kan worden, waarmee de ruimtelijke structuur versterkt wordt;
- onderhoud: het onderhoud kostbaar en tijdrovend. Het gebied wordt momenteel goed onderhouden, maar dit onderhoud staat onder druk. Het onderhoud van de gronden vergt de nodige inspanningen; niet alleen financieel, maar ook qua tijd en inspanning. De kwaliteit van de gronden is een kracht (het ligt er nu 'mooi en strak' bij), maar tegelijkertijd ook een zwakte (de kosten lopen steeds hoger op) en verloedering ligt op de loer.
Foto bestaande situatie
2.4 Uitgangspunten
De kwaliteiten die in paragraaf 2.3 benoemd zijn, vormen de uitgangspunten voor de realisatie van de woningen. Belangrijke uitgangspunten zijn:
- 1. aansluiten bij het dorpse karakter en de 'hiërarchie' respecteren van de hoger gelegen Voorstraat. De bebouwing aan Voorstraat is ook het belangrijkste. De gebouwen daarachter moeten terughoudend en ietwat ingetogen zijn. Dit kan behaald worden door:
- a. gepaste eenvoudige vormgeving;
- b. het toepassen van ingetogen kleurstellingen.
De kleinschaligheid en variatie moet ook tot uiting komen in de architectuur. De woningen mogen onderling geen eenheid vormen en tegelijkertijd ook geen concurrenten van elkaar worden. De bouwhoogte sluit aan bij de woningen aan de Julianastraat en Emmastraat (maximaal 10 meter). De positionering van de woning kan variëren door de meanderende Voorstraat oftewel een informele ordening.
- 2. het terug laten komen van het landelijke en dorpse karakter in de architectuur.
- 3. de realisatie van de woningen wordt in samenhang ontwikkeld. Het geheel eigen karakter van de gronden spelen daarbij een belangrijke rol;
- 4. achtertuinen aan het water;
- 5. bestaande bomen waar mogelijk respecteren en aandacht voor aanplant;
- 6. bouwregels:
- a. één bouwlaag met kap (goothoogte van maximaal 4 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter);
- b. aanbouwen, bijgebouwen en andere toevoegingen zoals dakkapellen zijn een belangrijk onderdeel van de architectuur van de woning en worden in samenhang met de woningen ontworpen;
- c. kleur en materiaal zijn belangrijke karakterdragers die met zorg worden gekozen.
- 7. parkeren:
- a. parkeren zo veel mogelijk op eigen terrein bij de vrijstaande woningen;
- b. overig parkeren zo mogelijk uit zicht;
- c. aansluiten bij de geldende parkeernormen van de gemeente.
In bijlage 2 zijn referentiebeelden opgenomen over de gewenste vormgeving van de woningen.
2.5 Beschrijving Plan
2.5.1 Plan
Zoals beschreven in paragraaf 2.4 is het behoud van het landelijke en dorpse karakter van groot belang bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen. De woningen worden daarom uitgevoerd als één bouwlaag met kap. Dit geldt voor zowel de vrijstaande woningen als de 2-onder-1-kap woningen. De goothoogte van maximaal 4 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter worden met dit bestemmingsplan vastgelegd.
Situatietekening
De vijf woningen zijn vrije sector (koop-)woningen en zijn geschikt voor eengezinshuishoudens. Met name de vrijstaande woningen zijn zeer geschikt om levenloopbestendig uitgevoerd te worden.
Met de aaneengesloten woningen wordt aansluiting gezocht bij de ontwikkeling van de Emmastraat in de jaren '30 van de vorige eeuw. Door het aanwezige hoogteverschil worden deze woningen als 'dijkwoning' uitgevoerd.
De vrijstaande woningen krijgen het karakter van schuren. Met de architectuur wordt het landelijke- en dorpse karakter benadrukt. De achtertuinen van de vrijstaande woningen grenzen aan het water. Voor wat betreft de kaprichting, wordt aangesloten bij de bebouwing op de hoek Emmastraat - Julianastraat. In bijlage 2 zijn referentiebeelden opgenomen.
Momenteel zijn er (niet concrete) ideeën om in de toekomst ook de aangrenzende gronden te gaan ontwikkelen. Door de positionering van de woningen en de vormgeving van het plan, wordt de eventuele ontwikkeling van de naast gelegen gronden (ten oosten van het plangebied) in de toekomst mogelijk gemaakt.
Impressie woningbouw
2.5.2 Bereikbaarheid en parkeren
Bereikbaarheid
Het plangebied is via de bestaande Emmastraat te bereiken. Er kan gebruik gemaakt worden van de bestaande ontsluiting, welke achter de woningen aan de Voorstraat ligt. Een aantal bewoners van de Voorstraat maakt reeds gebruik van deze ontsluitingsweg: zowel de parkeerplaatsen van het appartementencomplex als een aantal garages / carports behorende bij de woningen zijn via deze ontsluitingsweg te bereiken. De weg behoort tot de te herontwikkelen grond; de bewoners aan de Voorstraat hebben het recht van overpad. De huidige weg heeft het karakter van een erfontsluitingsweg (een woonerf).
Bestaande ontsluiting achter achtertuinen van de Voorstraat
Parkeren
De gemeente heeft in oktober 2020 parkeerbeleid en parkeernomen vastgesteld (zie paragraaf 3.4). In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal benodigde parkeerplaatsen.
parkeernorm | aantal parkeerplekken | ||||
3 vrijstaande woningen | 2,3 | 6,9 | |||
2 half vrijstaande woningen | 2,2 | 4,4 | |||
totaal | 11,3 |
Parkeernorm CROW
Binnen het plangebied moeten er tenminste 11 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Voor parkeerplaatsen op eigen terrein geldt een berekeningsfactor. In paragraaf 3.4 wordt hier nader op in gegaan.
Gewenste ontwikkeling
De kavels van de vrijstaande woningen zijn dusdanig van omvang (ten minste 425 m2), dat parkeerplaatsen deels op eigen terrein worden gerealiseerd. In de regels is opgenomen dat bij de vrijstaande woningen tenminste één parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd wordt. Het plan voorziet bij de 2-onder-1-kap woningen ook in een opstelruimte voor twee auto's. De overige parkeerplaatsen worden in het openbaar toegankelijke gebied gerealiseerd op de volgende plekken:
- langs de ontsluitingsweg is ruimte om twee parkeerplaatsen te realiseren;
- aan het einde van de ontsluitingsweg (achter de woning aan de Voorstraat 62) is ruimte voor een parkeerhaven voor vijf auto's. Door het aanbrengen van een groene afscherming, worden de parkeerplaatsen onttrokken aan het zicht voor de bestaande woningen aan de Voorstraat. Om te waarborgen dat deze groene afscherming daadwerkelijk gerealiseerd wordt, is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
In totaal biedt het plangebied ruimte aan twaalf parkeerplaatsen. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm van de gemeente. De parkeernorm is, conform het parapluplan voor parkeren, vastgelegd in artikel 12 (overige regels) van dit bestemmingsplan.
Parkeerplaatsen
Ook als de berekeningsfactor voor parkeren op eigen terrein uit de nota parkeernormen wordt toegepast wordt voldaan aan de parkeernorm. Hieronder een overzicht daarvan.
aantal woningen | aantal parkeerplekken op eigen erf* | totaal | |
enkele oprit zonder garage | 2 | 0,8 | 1,6 |
dubbele oprit zonder garage | (1) | 1,7 | 1,7 |
garage met lange oprit | 1 | 1,3 | 1,3 |
langs de ontsluiting | 2 | ||
parkeerhaven | 5 | ||
Totaal | 11,6 |
*volgens berekeningsfactor
Overzicht parkeerplaatsen conform de berekeningsfactor voor parkeren op eigen terrein
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale omgevingsvisie (NOVI) is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld. Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt in z'n geheel (behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone). De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050.
Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten, namelijk:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- bevorderen duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio’s;
- stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om beleidskeuzes te helpen maken hanteert het rijk een omgevingsinclusieve benadering en drie afwegingsprincipes:
- 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. afwentelen wordt voorkomen.
NOVI-gebieden
In de NOVI op vier thema's voorlopig acht zogenaamde NOVI-gebieden benoemd welke onderdeel worden van de Omgevingsagenda. Het Rijk zal in deze gebieden een actieve rol gaan spelen. Deze thema's en bijbehorende gebieden zijn:
- Transities van havengebieden in Regio Rotterdam en Amsterdam
- Transities landelijk gebied: De Peel en Groene Hart
- Energie- en klimaattransities in relatie tot verstedelijking: Groningen en regio Zwolle
- Transities in grensoverschrijdende context: Zuid-Limburg en de Zeeuwse havens/Zeeuws Vlaamse kanaalzone.
De NOVI gaat vergezeld met een Uitvoeringsagenda, waarin staat hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd. Zo helpt de NOVI om keuzes te maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.
Consequentie NOVI voor plangebied
Met de beoogde ontwikkeling wordt bijgedragen aan twee van de vier prioriteiten en de afwegingssprincipes van de NOVI. Dat blijkt uit de hoofdstukken 4 en 5. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming van de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).
Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Als stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Uit jurisprudentie blijkt dat kleinschalige ontwikkelingen niet worden aangemerkt als 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Zo oordeelde de Afdeling dat een plan dat voorzag in de planologische inpassing van drie woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt (zie AbRvS 5 november 2014, nr. 201402621/1/R2).
De Afdeling heeft recent (28 juni 2017, nr. 201608869/1/R3) een uitspraak gedaan over de aard, het doel en de strekking van de ladder voor duurzame verstedelijking en over welke randvoorwaarden de Afdeling hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te gelden. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande wordt de realisatie van vijf woningen niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Er is daarmee geen noodzaak voor het doorlopen van de ladder voor duurzame ontwikkeling.
Desondanks wordt opgemerkt dat de bouw van de vijf woningen aan de regionale en lokale woningvraag voldoet (zie paragraaf 3.3 en 3.4). De gemeente heeft bevestigd dat het toevoegen van vijf woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Groot-Ammers past binnen de beleidsuitgangspunten vanuit volkshuisvesting. Met de ontwikkeling op een inbreidingslocatie wordt daarmee voorzien in een actuele woningbehoefte en is één van de initiatieven waardoor de gemeente Molenlanden kan voorzien in woningbouw.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsverordening Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland heeft haar doelstellingen en provinciale belangen vastgelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid -Holland. De geconsolideerde versie is van 7 augustus 2021.
De volgende instructieregels van de provinciale verordening zijn relevant voor het plangebied:
- 1. Ruimtelijke kwaliteit (artikel 6.9);
- 2. Ecologische hoofdstructuur en strategische reservering natuur (artikel 6.24);
- 3. Risico's van klimatverandering (artikel 6.50).
Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- 1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- 2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- a. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
- 3. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- a. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.
Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling. tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden;
Ligging gebied met beschermingszone 1 (Bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)
Natuurnetwerk Nederland en strategische reservering natuur
Een bestemmingsplan voor gronden binnen de ecologische hoofdstructuur (Natuur Netwerk Nederland, NNN), onderverdeeld in bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied en ecologische verbinding, wijst geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.
Ligging NNN (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl )
Risico's van klimaatverandering
In een bestemmingsplan dient rekening gehouden te worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- wateroverlast door overvloedige neerslag;
- overstroming;
- hitte;
- droogte.
Consequentie plangebied
- Ruimtelijke kwaliteit: zoals beschreven in hoofdstuk 2 is bij de totstandkoning van het plan goed gekeken de ruimtelijke inpassing; het plan past binnen de aard en schaal van het gebied. Het bestemmingsplangebied ligt buiten een gebied met beschermingscategorie 1 (waarbinnen geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is).
- Ecologische hoofdstructuur (NNN): het plangebied ligt op ruim 100 meter van het dichtstbijzijnde NNN. De ontwikkeling van de woningen beperkt de wezenlijke kenmerken en waarden van dit gebied niet.
- Klimaatverandering: de locatie ligt niet buitendijks, waarmee overstromingsrisico beperkt is. Als de Lekdijk doorbreekt, dan komen de woingen grotendeels onder water te staan, gezien de lage ligging (5 meter beneden NAP). De woningen worden (tenminste) conform de wettelijke normen uit het Bouwbesluit vorm gegeven, waarmee de woningen duurzaam zijn. Het project is beperkt van omvang (vijf woningen) en is omringd door groen en water. Gesteld kan worden dat het project geen gevolgen heeft voor de klimaatverandering.
Gesteld wordt dat er geen strijd is met de belangen van de provinciale verordening.
3.3 Regionaal Beleid
Visie 2030 - Open voor elkaar
In het voorjaar 2012 hebben de gemeenteraden in de regio Alblasserwaard en Vijfheerenlanden (AV) de Visie 2030 vastgesteld. In navolging van de regionale structuurvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden, heeft de regio in 2012 de Visie 2030 opgesteld. Deze visie is een actualisering van het beleid uit de regionale structuurvisie en bepaalt de beleidskeuzes met het oog op 2030. Binnen de Visie 2030 komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan naar voren.
Onder de titel 'authentiek & vernieuwend' geven de gemeenten in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden hun integrale kijk op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van hun regio. Kern van de visie is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, samen met het versterken van het overwegend open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien.
Een doelstelling van de regionale visie is te komen tot een levensloopbestendige regio. Het aantal zorgvragers dat zelfstandig wil blijven wonen neemt toe en daarmee de vraag naar aanpassing in de woonomstandigheden of andere huisvesting. Naast de zorg voor startende huishoudens, zijn daarom de komende jaren bijzondere inspanningen nodig voor de doelgroep ouderen. De opgave is een aanzienlijke vergroting van het aantal voor ouderen geschikte woningen en het maken van woon-zorgzones in combinatie met zorgsteunpunten.
De regionale structuurvisie zet daarnaast in op behoud van economische vitaliteit en werkgelegenheid voor de regionale beroepsbevolking. Versterking van de regionale samenwerking en afstemming van het ruimtelijk-economisch beleid is essentieel.
Consequentie plangebied
Het bestemmingsplan maakt vijf woningen mogelijk. De 2-onder-1-kap woningen zijn met name geschikt voor de starters op de woningmarkt. De drie vrijstaande woningen bieden, gezien hun omvang, goede kansen om deze levensloopbestendig te bouwen (of te verbouwen). De woningbouw die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt draagt bij aan het levensloop bestendig maken van de regio.
Regionale woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
In oktober 2013 is de regionale woonvisie opgesteld. In 2017 is een actualisatie van de visie vastgesteld. De woonvisie gaat over kansen grijpen. Het doel van de regionale visie is om de woonkwaliteit van de regio te vergroten, door:
- Kansen te pakken voor woningbouw. Alleen vraaggericht bouwen leidt tot succes, en daarom willen we antwoord op de vragen: wat bouwen we, waar, voor wie, hoeveel en hoe snel?
- Signaleren van uitdagingen. Wonen behelst meer dan nieuwbouw. Minstens zo belangrijk is behoud van kwaliteit in de huidige woongebieden en het verbeteren van de leefbaarheid, met oog op ontgroening, vergrijzing en schaalvergroting van voorzieningen. Deze uitdagingen willen we aanpakken.
De regionale woonvisie geeft antwoord op de vraag: hoe zorgen we er voor dat de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden (AV) in 2020 een aantrekkelijk woongebied is voor zowel huidige als nieuwe inwoners? Ook beantwoordt de regionale woonvisie de eis van de provincie om in bestemmingsplannen de behoefte aan te tonen met een regionale visie.
Wanneer een plan een bovenlokale functie heeft en mogelijk concurrentie met andere plannen aangaat, wordt er afstemming gezocht met de regio.
Plannen die potentieel concurreren, worden besproken in een regionale werkgroep. De initiatiefnemer onderbouwt nut en noodzaak van de plannen, en de regionale werkgroep beoordeelt dit getalsmatig en kwalitatief. Daarbij wordt getoetst aan:
- 1. De regionale woonvisie: passend aantal woningen, noodzaak voor nieuwbouw, inbreiding boven uitbreiding, passend bij de nieuwbouwstrategie die bij dat woonmilieu hoort?
- 2. Een objectieve lokale marktanalyse, waaruit de noodzaak en toegevoegde waarde blijkt;
- 3. Een concurrentieanalyse waaruit blijkt waarom het plan wel of niet concurreert met andere plannen.
In de regionale woonvisie zijn vier strategieën beschreven:
- 1. Starters mogelijkheden bieden (veel ruimte voor aantrekkelijke prijs, tot 2 ton).
- 2. Binden van doorgroeiers
- 3. Bedienen van senioren
- 4. Aantrekken van nieuwkomers
Actualisatie regionale Woonvisie 2017-2020
In 2017 is een actualisatie van de regionale woonvisie vastgesteld. Deze visie komt op veel punten overeen met de regionale woonvisie uit 2013, maar de demografische inzichten zijn geüpdate. In de regionale woonvisie zijn afspraken gemaakt over:
- een flexibele omgang met tempowisselingen in de realisatie van projecten ;
- een praktische vorm voor sturing op de kwaliteit en samenstelling van projecten;
- het behoud van voldoende betaalbare woningen ;
- zorgvuldig ruimtegebruik;
- omgang met recreatieve bewoning en scheiden van wonen en zorg;
- het anticiperen op vraaguitval in de meeste kwetsbare delen van de woningvoorraad op langeretermijn.
De themas wonen en zorg en duurzaamheid van het wonen blijven actueel. Als gevolg van snelle wijzigingen in wetgeving en landelijke (en bij duurzaamheid mondiale) ambities is de visie op punten herzien:
- Bij wonen en zorg hebben gemeenten vooral als taak om op het niveau van dorpen en wijken het lang thuis blijven wonen van zorgvragers te faciliteren. Dat gaat over de woningen: lang thuis blijven wonen, maar ook alternatieven voor mensen met een intensieve zorgvraag in de vorm van verzorgd wonen. En het gaat om de omgeving: bereikbaarheid van voorzieningen, on tmoetingsmogelijkheden en zorgaanbod, en een goede openbare ruimte.
- Voor duurzaamheid geldt dat betaalbaarheid een belangrijkste drijfveer is van het regionale beleid, om op die manier met corporaties, marktpartijen en bewoners tegelijk bij te dragen aan milieudoelen.
- De corporaties zijn verantwoordelijk voor voldoende betaalbare woningen in de sociale huursector. Als regiogemeenten maken we enerzijds daarover afspraken met hen en dragen we anderzijds bij aan meer alternatieven voor middeninkomens, om zo de hoge 'scheefheid' in de sociale huursector te helpen oplossen.
- We besteden aandacht aan bijzondere groepen op de woningmarkt: mensen met een zorgachtergrond, statushouders, woonwagenbewoners.
De huidige afspraak is een netto toevoeging van maximaal 3.364 woningen netto in totaal voor de regio voor de periode 2015-2025. De gemiddelde jaarlijkse netto woningbehoefte in de regio is geschat op 0,7% huishoudensgroei per jaar.
In juni 2021 zijn nieuwe afspraken gemaakt over het regionaal afstemmen van plannen. Onder de nieuwe afspraken hoeft een woningbouwplan niet regionaal afgestemd te worden, als het wordt opgenomen in de planmonitor.
Consequentie plangebied
Groot-Ammers is een voorzieningendorp. Voorzieningendorpen zijn aantrekkelijk voor verschillende doelgroepen, met name lokale starters, senioren en doorstromers. De woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt betreft een inbreidingslocatie, gelegen tussen de Voorstraat en de Julianastraat in. Zoals eerder beschreven zijn de 2-onder-1-kap woningen met name geschikt voor starters op de woningmarkt. De vrijstaande woningen hebben de doorgroeiers op de woningmarkt als doelgroep. Bovendien zijn de vrijstaande woningen goed levensloopbestendig te maken.
De woningbouw, die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is in overeenstemming met de regionale woonvisie. Het plan wordt opgenomen in de planmonitor en hoeft niet regionaal afgestemd te worden.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Toekomstvisie Molenwaard 2030
De ambitie die in de toekomstvisie staat is om de kernwaarden in het gebied vast te houden, te ontwikkelen en stimuleren. Vanuit historische tradities en landschappelijke kwaliteiten wordt gestreefd naar een comfortabele en veilige woon- en werkomgeving in een levend, groen en duurzaam landschap. De visie formuleert de volgende doelen:
- 1. Wonen: woonbehoeften dorpen en stad zijn leidend;
- 2. Economische dragers: werk voor de inwoners;
- 3. Voorzieningen: vraaggericht;
- 4. Landschap: waardevol cultuurlandschap benutten.
Wonen: woonbehoeften dorpen en stad zijn leidend
Voor wonen betekent dat vooral dat er woningen en een woonomgeving geboden moet worden waarin de inwoners zich thuis voelen en waar een aanbod van voorzieningen op maat is. Dit wordt tegen de achtergrond van een sterk veranderende wereld (zowel economisch als demografisch). Groei is niet (meer) vanzelfsprekend.
Molenwaard biedt in ieder geval plaats aan:
- de mensen die hier al wonen en die willen blijven;
- mensen die een binding hebben met de gemeente, bijvoorbeeld omdat ze hier werken of hier voorheen gewoond hebben.
Mensen moeten zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Om dit mogelijk te maken wil de gemeente Molenwaard inzetten op:
- levensloopbestendige woningen
- zorg aan huis
Consequentie plangebied
Zoals in het voorgaande al is aangegeven (onder andere in paragraaf 2.5.1 en 3.3) zijn met name de vrijstaande woningen zeer geschikt om levensloopbestendig gebouwd (of verbouwd) te worden. Gesteld wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de toekomstvisie van de gemeente.
Woonvisie 2020 - 2024
In oktober 2020 heeft de gemeente Molenlanden de Woonvisie 2020 - 2024 vastgesteld. Relevant voor het plan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van woningbouw. Op het vlak van woningbouw luidt de visie als volgt:
- Er worden voldoende woningen gebouwd om te voorzien in de lokale woningvraag, het gaat daarbij om de realisatie van 1.460 woningen in de periode 2020 t/m 2029.
- De focus in de nieuwbouw gaat uit naar het bouwen van betaalbare woningen voor starters, jonge doorstromers en nultredenwoningen voor senioren. Daarbij gaat het met name om een vraag naar betaalbare koopwoningen.
- De gemeente stuurt meer op de juiste prijs-kwaliteit van woningen, gericht op die doelgroepen waar de grootste vraag zit. Tegelijkertijd versnelt de gemeente de woningproductie, zodat voorkomen wordt dat woningzoekenden naar andere gemeenten uitwijken.
- Nieuwbouw voldoet minimaal aan de landelijke eisen met betrekking tot duurzaamheid en energieverbruik. Dit betekent dat woningen bijna energieneutraal zijn (BENG) en aardgasloos.
- Bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties en herstructurering van bestaande wijken is het belangrijk om voldoende aandacht te hebben voor klimaatadaptatie, om de gevolgen van droogte en wateroverlast op te kunnen vangen.
- Nieuwbouw wordt primair gerealiseerd op transformatieplekken binnen de kernen (sloop / nieuwbouw of herbestemming leegstaand vastgoed).
Volgens de fact sheet die voor Groot-Ammers gemaakt is, is de behoefte aan woningen in de periode 2020-2030 circa 135 woningen.
Groot-Ammers krijgt te maken met een toenemend aantal oudere huishoudens. Zij hebben behoefte aan een levensloopgeschikte woning (appartement of grondgebonden). In het grondgebonden segment is behoefte aan diverse woningtypen, zowel betaalbare rij- en hoekwoningen voor starters (in het segment tot € 250.000) als (middel-) dure woningen voor doorstromers en gezinnen. Het accent ligt op betaalbare woningen voor starters en betaalbare nultredenwoningen.
Nieuwe initiatieven worden aan de hand van een kwalitatief afwegingskader getoetst. De gemeente verleent medewerking aan de plannen die het beste scoren op de beoogde toetsingscriteria:
- het plan speelt in op de woningbehoefte van de kern;
- de beoogde woningen blijven duurzaam voor het betaalbare segment behouden;
- het plan speelt in op de vraag van bijzondere doelgroepen;
- het plan levert een bijdrage aan het langer zelfstandig wonen van ouderen / mensen met een zorgvraag;
- het plan past binnen het dorpse / landelijke woonmilieu van Molenlanden;
- het plan biedt een vernieuwende woonvorm (Tiny / Small Houses, hofjeswoningen, meergeneratiewoningen, etc.);
- nieuwbouw levert een bijdrage aan het creëren van een gevarieerde woningvoorraad op wijkniveau (wat betreft woningtype, eigendom, prijsklasse).
Consequentie plangebied
Binnen het plangebied worden vijf vrije sector koopwoningen gebouwd. De twee-onder-één-kap woningen vallen in het goekopere segment en de drie vrijstaande woningen zijn zeer geschikt om levenloopbestendig uitgevoerd te worden. Het te bebouwen terrein ligt tussen de dijk, waar een grote variatie aan woningtypen te vinden is, een oudere jaren 60 wijk, waar met name rijwoningen staan in huur en koop en een straat met vooral bebouwing uit de jaren 30. Het plan is qua typologie passend in de omgeving: de woningen passen binnen het dorpse woonmilieu en dragen, door de aard en locatie, bij aan een gevarieerde woningvoorraad.
Molenwaards kookboek
De gemeente heeft in 2016 het Molenwaards kookboek opgesteld. Het kookboek biedt handvatten voor het stimuleren en aanjagen van ontwikkelingen. Geen ‘nee, tenzij’ maar ‘ja, onder voorwaarde dat’. Over die voorwaarden gaat het in het ruimtelijk kookboek. De gemeente wil aan het begin van een initiatief duidelijke ingrediënten als voorwaarde meegeven en initiatiefnemers inspireren, laten zien hoe met de ontwikkeling kan worden ingespeeld op de kenmerken van de plek, hoe de ontwikkeling zodanig kan worden uitgewerkt dat daarmee niet alleen de kwaliteiten behouden blijven maar ook nieuwe kwaliteit wordt toegevoegd. Idealiter wordt ons gebied met toevoeging van de juiste ingrediënten ruimtelijk, sociaal, economisch en/of ecologisch interessanter. Met het ruimtelijk kookboek biedt de gemeente zowel richtlijnen als een bron van inspiratie om ontwikkelingen op de juiste smaak te bereiden.
Door landschap en cultuurhistorie van begin af aan in de planvorming te integreren wordt een vervlakking voorkomen en kunnen weer karaktervolle gebieden ontstaan. Daarmee wordt geïnvesteerd in de landschappelijke kwaliteit van de toekomst. Bij iedere ontwikkeling is het belangrijk dat initiatiefnemers zich in de kenmerken van de plek verdiepen, dat geprobeerd wordt de plek te doorgronden en onderzoekt wordt hoe de ontwikkeling op die kenmerken in kan spelen. Doordat initiatiefnemers zich verdiepen in het bestaande landschap en gebruik wordt begrip verkregen om, met behoud van de kernkwaliteiten, het landschap te vernieuwen.
Het kookboek formuleert zeven stappen.
Consequentie plangebied
Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is een principeverzoek ingediend bij de gemeente, waarbij de zeven geformuleerde stappen doorlopen zijn. De gemeente heeft in april 2017 (bijlage 1) laten weten in te stemmen met het bouwplan voor vijf woningen, onder voorwaarde dat:
- a. dat de watercompensatie en het parkeren nader wordt uitgewerkt;
- b. dat de perceelseigenaren aan de oostkant van de locatie actief bevraagd worden in hoeverre er belangstelling is qua bestemmingsplanproces woningbouwontwikkeling/ontsluiting gezamenlijk op te trekken;
- c. dat de omwonenden en de klankbordgroep nadrukkelijk betrokken worden bij de participatie.
Aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Voor een toelichting op deze punten wordt verwezen naar de paragraven 2.5.2, 4.2 en 8.1.
Nota parkeernormen Molenlanden 2020
De doelstelling van de 'Nota parkeernormen Molenlanden 2020' is: het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen in de gemeente Molenlanden om daarmee de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Molenlanden te waarborgen.
Op basis van publicatie 381 van het CROW ('Toekomstbestendig parkeren' d.d. december 2018) is een lijst met parkeernormen voor de gemeente Molenlanden opgesteld. De gemeente werkt binnen de kaders van het verkeer en vervoerbeleid met ‘vaste parkeernormen’ (zonder bandbreedte). Dit biedt duidelijkheid voor alle betrokkenen. Bij nieuwbouwplannen wordt de parkeerplaatsopgave berekend aan de hand van de volgende parkeernormentabel:
Parkeernormentabel (bron: Nota parkeernormen Molenlanden 2020)
Een ruimtelijk initiatief dient in beginsel op eigen terrein aan de parkeerplaatsopgave te voldoen. Met het begrip “parkeren op eigen terrein” wordt bedoeld: ruimte voor parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort, passend binnen het vigerende bestemmingsplan. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken indien op een andere wijze in de benodigde parkeerplaatsen wordt voorzien.
Parkeerplaatsen op eigen terrein bij woningen worden niet altijd volledig meegerekend in de gerealiseerde parkeerplaatsen. Deze plaatsen worden immers vaak voor andere doeleinden gebruikt dan het parkeren van auto’s. De mate waarin parkeren op eigen terrein wordt meegerekend (afhankelijk van de parkeervoorziening) is opgenomen in onderstaande tabel.
Berekeningsfactoren parkeren op eigen terrein (bron: Nota parkeernormen Molenlanden 2020)
Consequentie plangebied
In paragraaf 2.5.2 zijn de consequenties van de nota parkeernormen uitgewerkt. Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan de vastgesteld parkeernormen, ook als rekening gehouden wordt met de berekeningsfactoren voor parkeren op eigen terrein.
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Kader
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Wettelijk kader
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Rijksbeleid
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het NWP is per 22 december 2009 de vervanger van de Vierde Nota Waterhuishouding en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Dit eerste Nationaal Waterplan is ook een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening. Het is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
In het nieuwe (ontwerp) Nationaal Waterplan (2016-2021) staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is.
Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en water robuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Op 22 december 2009 is ook de Waterwet van kracht is geworden. In de Waterwet worden de verantwoordelijkheden en bevoegdheden over water vastgelegd in wetgeving
Provinciaal beleid
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 – 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- a. Waarborgen waterveiligheid.
- b. Zorgen voor mooi en schoon water.
- c. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
- d. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021. Koers houden, kansen benutten.
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren.
Keur waterschap Rivierenland
Voor nieuwe ontwikkelingen is het een voorwaarde dat (verbeterd) gescheiden rioolsystemen worden toegepast en ingeval dat de verharding toeneemt, dient de initiatiefnemer compenserende waterberging te realiseren. Het Waterschap hanteert hierbij de vuistregel dat voor elke hectare nieuwe verharding 436 m³ waterberging gerealiseerd moet worden. Deze waterberging dient te worden aangelegd in open water en daarbij mag de maximale peilstijging niet meer dan 20 cm bedragen.
Als de toename aan verhard oppervlak voor het stedelijk gebied kleiner is als 500 m² en de ontwikkeling op zichzelf staat (dus geen cumulatief effect), is geen watercompensatie nodig. Bij een toename van verharding van meer dan 500 m² moeten voorzieningen getroffen worden om de landelijk afvoer te realiseren door middel van:
- het creëren van extra waterberging op het eigen terrein door middel van het graven of vergroten van een oppervlaktewaterlichaam, en/of
- het creëren van extra retentie in het oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd door vergroten van het profiel van de oppervlaktewaterlichaam, en/of
- het graven van nieuw oppervlaktewaterlichaam binnen hetzelfde peilgebied en aangesloten op bestaande A- of B-wateren, en/of
- het creëren van extra berging door het aanleggen van wadi’s.
Bij nieuwe ontwikkelingen adviseert het Waterschap om (schone) verharde oppervlakken niet aan te koppelen op het rioolstelsel, maar af te koppelen op de watergang, en daar waar nodig een filterende voorziening toe te passen. Voor alle bouwplannen geldt dat duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast moeten worden (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
In algemene zin geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Waterschap een vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor graaf- en bouwwerkzaamheden in de beschermingszone van watergangen, de aanleg van overstorten van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater en het graven van nieuwe watergangen.
4.2 Het Plangebied
Met uitzondering van een deel van de toegangsweg is het gehele gebied momenteel onverhard. Als gevolg van de ontwikkeling van de 5 woningen neemt het verhard oppervlakte als volgt toe:
- Oppervlakte van het doortrekken van de toegangsweg naar de laatste drie woningen en de realisatie van vijf parkeerplaatsen: 215 m2
- Oppervlakte van de vijf woningen (totaal): 605 m2
- Verharding op de woonpercelen (oprit, tuin, etc. op eigen terrein): 385 m2
Het oppervlakte verharding binnen het plangebied neemt toe met circa 1.205 m2. Gebruik makend van de eenmalige vrijstelling van 500 m2, dient binnen het plangebied een toename van verharding van 705 m2 gecompenseerd te worden. In verband met toepassen van de vuistregel voor watercompensatie resulteert dit in een wateropgave van 31 m3 welke in een peilstijging van 20 cm van het open water moet passen. Hierdoor komt de wateropgave voor het plangebied neer op 154 m2 nieuw water.
Daarnaast wordt er in het plangebied ook een watergang gedempt van 67 m2. Slootdempingen dienen 1 op 1 gecompenseerd te worden. Dit brengt de totale wateropgave op 221 m2 (154 + 67).
Binnen het plangebied wordt een nieuwe sloot gegraven en enkele 'inprikkers' van 92 m2. Hierdoor blijft er nog een opgave van 129 m2 over. Dit tekort afgekocht in de gemeentelijke waterbergingsbank in de kern Groot-Ammers. Hierover zijn afspraken met de gemeente gemaakt.
Watercompensatie
Watergangen
Binnen het plangebied ligt een B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang. B-watergangen zijn wateren met een secundaire functie voor het waterhuishoudkundig systeem. Het water heeft deze functie als een stedelijk gebied met een oppervlak tussen 10 en 25 hectare afhankelijk is van dit water voor de wateraanvoer en/of de waterafvoer en de waterberging.
Binnen het plangebied ligt geen A-watergang of een beschermingszone van een A-watergang.
Ligging B-watergang (bron: google.nl)
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed.
De tuinen van de nieuw te ontwikkelen woningen liggen binnen de beschermingszone van de B-watergang. Het bestemmingsplan maakt geen bouwwerken (zoals steigers) mogelijk. Indien toekomstige bewoners op minder dan 1 meter van de watergang een steiger willen realiseren, dan dient hiervoor een vergunning verkregen te worden van het waterschap.
Waterkering
De buitenbeschermingszone van de primaire waterkering langs de Lek ligt in het plangebied. In het geldende bestemmingsplan heeft de buitenbeschermingszone een dubbelbestemming 'waterstaat - waterkering' gekregen. Voor deze gronden in de keur van Waterschap Rivierenland van toepassing.
Het aangegeven plangebied ligt deels in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering (de Lekdijk). In deze buitenbeschermingszone zijn de volgende zaken niet toegestaan zonder vergunning;
- afgravingen en seismische onderzoeken;
- werken met een overdruk van 10 bar;
- explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen.
Onder afgravingen worden diepe ontgravingen verstaan en daaronder valt ook ondergronds bouwen. Uitgangspunt hierbij is dat de ontgrondingen geen nadelige invloed mogen hebben op de functie van de waterkering, alsmede de waterhuishouding. Indien er ondergronds gebouwd gaat worden, wordt er een watervergunning aangevraagd.
De buitenbeschermingszone krijgt een gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk - 2'. Daarmee zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. Aangesloten wordt bij de regeling van het geldende bestemmingsplan.
Ligging buitenbeschermingszone
Hemelwater
Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.
Bij de nieuwbouw wordt regenwater geloosd op het oppervlaktewater.
Riolering
Het aansluiten op de bestaande riolering in de Emmastraat is, gezien de hoogteverschillen, zeer lastig. De nieuwe woningen worden daarom aangesloten op het bestaande drukrioolsysteem. Het regenwaterriool wordt op het oppervlaktewater geloosd.
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten (Milieu)
Met het opstellen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingsplan mogelijk is uit oogpunt verschillende milieuaspecten. Het gaat hier om de volgende aspecten:
- 1. bedrijven en milieuzonering;
- 2. geluid;
- 3. luchtkwaliteit;
- 4. externe veiligheid;
- 5. bodem;
- 6. flora en fauna;
- 7. archeologie en cultuurhistorie;
- 8. duurzaamheid;
- 9. Besluit milieueffectrapportage.
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.1.1 Wet - en regelgeving
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandsnormen
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
- Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering. - Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) en 100 meter (cat. 3.2) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan. - Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) en 100 meter (cat. 3.2) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebiedkan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
5.1.2 Plangebied
Rustige woonwijk
Het plangebied is aan te merken als rustige woonwijk.
Aanwezige bedrijven
Nabij het plangebied zijn de volgende niet woonfuncties (bedrijven) aanwezig:
- 1. Brandweer Zuid-Holland zuid: Beatrixstraat. Volgens de VNG lijst aan te merken als een categorie 3.1 bedrijf. Afstand tot plangebied circa 85 meter;
- 2. Gemeente: Voorstraat 1. Volgens de VNG lijst aan te merken als een categorie 1 bedrijf. Afstand tot plangebied circa 85 meter;
- 3. Eetcafé Het Posthuijs: Voorstraat 42. Volgens de VNG lijst aan te merken als een categorie 1 bedrijf. Afstand tot plangebied circa 65 meter;
- 4. Den Hartog BV olietanks. De Gorzen 11. Afstand tot plangebied circa 150 meter;
- 5. Het winkelcentrum aan de Margrietlaan. Volgens de VNG lijst aan te merken als een categorie 1 bedrijf. Afstand tot plangebied circa 75 meter.
Zoals beschreven in paragraaf 5.4.2 wordt Den Hartog aangemerkt als BRZO-bedrijf (een bedrijf dat onder het Besluit risico's zware ongevallen valt (BRZO)) en vormt geen beperking voor de ontwikkeling van de vijf woningen.
Voor de overige bedrijfsactiviteiten (categorie 3.1 en 1) gelden richtafstanden van 50, respectievelijk 10 meter. Zoals hierboven beschreven, zijn de afstanden tussen het plangebied en de betreffende functies groter dan de richafstanden. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van de vijf woningen geen belemmering oplevert voor de bedrijvigheid in de buurt.
5.2 Geluid
5.2.1 Wet - en regelgeving
5.2.2 Plangebied
Voor de gehele bebouwde kom geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Daarmee is er vanuit de Wgh geen noodzaak voor het doen van onderzoek naar wegverkeerslawaai. Op grond van de Wro, moet aangetoond worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Gezien de ligging van het plangebied is er geen aanleiding om onderzoek te doen naar wegverkeerslawaai. De redenen daarvoor zijn als volgt:
- het plangebied ligt tussen de Voorstraat en de Julianastraat in. De bebouwing langs deze wegen hebben een geluidswerende functie;
- Het plangebied ligt, ten opzichte van de Voorstraat verlaagd;
- de verkeersintensiteit over het deel van de Emmastraat, die de Julianstraat met de Voorstraat verbindt, is laag. Bovendien heeft dit deel van de Emmastraat het karakter van een woonerf. De rijsnelheid is hier stapvoets.
Gezien het voorgaande is het zeer waarschijnlijk dat de gevelbelasting op de nieuw te realiseren woningen minder dan 48d(B) bedraagt. De 'Atlas Leefomgeving' bevestigd dit. Deze atlas heeft gedocumenteerd welk percentage van de bevolking in de gemeente ernstig gehinderd wordt door wegen waar niet harder gereden mag worden dan 50 km/uur. Daaruit blijkt dat heel Groot-Ammers in de 'lichtste' categorie valt: minder dan 2,5% van de bevolking ondervindt ernstige hinder van wegverkeer. In de praktijk kan dit lager zijn, maar zo gedetailleerd registreert de atlas deze gegevens niet.
Percentage van de bevolking dat ernstige hinder van wegverkeer ondervindt (Bron: Atlas Leefomgeving)
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Wet - en regelgeving
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 5.I. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
- a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
- b. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde (1,2 µg/m3 PM10 of NO2 en 0,75 µg/m3 PM2.5 jaargemiddeld);
- d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)
Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:
- 1. woningbouw = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en
- 2. woningbouw = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Uit de NIBM-tool blijkt dat bij meer dan 1.280 motorvoertuigen per dag extra, in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Rekentool 'niet in betekenende mate'
Bestaande luchtkwaliteit
RIVM heeft op haar site gegevens over de bestaande luchtkwaliteit en de verwachtingen in de toekomst staan. In onderstaande verbeelding de rekenpunten met de luchtkwaliteit uit 2017.
Overzicht waarden luchtkwaliteit2017 (bron: https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/)
5.3.2 Plangebied
Met de realisatie van vijf woningen wordt geen ontwikkeling mogelijk gemaakt die bij draagt aan een verslechtering van de aanwezige luchtkwaliteit. Door de bestemmingswijziging worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die meer dan 1.280 voertuigbewegingen gemiddeld per dag mogelijk maken.
Uit het overzicht van de bestaande waarden blijkt dat deze ver onder de grenswaarden liggen. Daarmee kan geconstateerd worden dat de bestaande luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de gewenste bestemmingswijziging.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Wet- en regelgeving
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaats vindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de risicobron. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grens- als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft. Op basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR:
- 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
- 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
- 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
- enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).
Het Bevi bevat een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde oriëntatiewaarde.
Vervoer gevaarlijke stoffen
In 2012 zal naar verwachting het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen/spoorwegen/vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast gelden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrandaandachtsgebieden).
De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (2009). Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
5.4.2 Plangebied
Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Er zijn in de omgeving van het plangebied twee bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), namelijk het LPG tankstation 'Tankstation Mons' (Autofood) en het Brzo-bedrijf 'Den Hartog B.V.' . Dit bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe Bevi-bedrijven mogelijk.
LPG tankstation Mons
Aan Sluis 18 is tankstation Mons aanwezig. Zowel het LPG reservoir als het vulpunt hebben een 10-6 contour van 25 meter. Gezien de afstand van ruim 235 meter tot het plangebied, vormen deze geen belemmering voor het plangebied. Nader onderzoek is niet nodig.
Den Hartog B.V. - BRZO-bedrijf
Aan de Lek is een BRZO-bedrijf (een bedrijf dat onder het Besluit risico's zware ongevallen valt (BRZO)) gevestigd: Den Hartog BV olietanks. Het BRZO stelt extra eisen aan bedrijven die relatief grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen opslaan. Deze bedrijven moeten naast de reguliere milieuvergunning beschikken over een veiligheidsbeleid, een veiligheidsbeheerssysteem (VBS) en een QRA (kwantitatieve risico analyse) uitvoeren. Het doel van het BRZO is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen.
De PR 10-6-contour van het bedrijf ligt voor een klein deel buiten de inrichting, maar niet over andere bebouwing. Voor het bedrijf is geen sprake van een GR. Wel heeft het bedrijf een effectafstand van 138 meter. De effectafstand valt echter niet binnen het plangebied.
BRZO bedrijf Den Hartog BV olietanks (bron: https://brzoviewer.pzh.nl)
Ligging 10-6 contour tankstation Mons en Den Hartog B.V. (bron:www.risicokaart-viewer)
Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving
Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water
Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plangebied of in ieder geval op een afstand die groter is dan 200 meter, zodat er geen ruimtelijke consequenties zijn.
Over de Lek vindt eveneens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De Lek is in het Basisnet (aangewezen in het Bevt) aangeduid als binnenvaartverbinding chemische clusters en achterlandverbinding met toetsingsafstand. Ontwikkelingen die binnen 200 meter van de transportroute vallen, dienen rekening te houden met het transport. De afstand tot de oever van de Lek bedraagt ruim 220 meter. Er is daarmee geen noodzaak voor het berekenen van het groepsrisico en het opstellen van een (beperkte) verantwoording.
In verband met de effecten van een mogelijke plasbrand op het water, dient in het kader van het Basisnet rekening gehouden te worden met een aandachtsgebied van 25 meter vanaf de oeverlijn van de Lek: hierbinnen moet de realisatie van kwetsbare objecten zoveel mogelijk geweerd worden. Het plangebied ligt op ruim 220 meter. Er zijn daarmee geen ruimtelijke beperkingen voor het plangebied.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in of nabij het plangebied die een beperking vormen voor de beoogde ontwikkeling van de vijf woningen.
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Conclusie
Voor het aspect 'externe veiligheid' is voorliggend bestemmingsplan te beschouwen als een conserverend bestemmingsplan. In verband met de aanwezigheid van enkele risicovolle bronnen in (de omgeving van) het plangebied is een verantwoording van het groepsrisico nodig, Deze is in bijlage 4 toegevoegd.
Gezien het voorgaande wordt geconstateerd dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van de vijf woningen aan de Emmastraat.
5.5 Bodem
5.5.1 Wet- en regelgeving
Wet Bodembescherming
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
- Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
- Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor een aantal situaties geldt een vrijstelling voor het aanleveren van een bodemonderzoek:
- 1. gebouwen waarin (nagenoeg) niet voortdurend mensen verblijven, bijvoorbeeld een loods waar niet langer dan 2 uur per dag mensen verblijven;
- 2. bouwwerk dat geen gebouw is, bijvoorbeeld een brug;
- 3. bouwwerken die de grond niet raken, bijvoorbeeld een dakkapel;
- 4. bij interne verbouwingen.
Bij een bouwwerk met een oppervlak van meer dan 50 m² moet, indien het een verblijfsruimte betreft (verblijf van mensen met meer dan 2 uur per dag), altijd een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) worden uitgevoerd. Bij bouwwerken met een kleiner oppervlakte moet een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden indien de bodem verdacht is op bodemverontreiniging.
5.5.2 Plangebied
In juni 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 5). Doel van het onderzoek was om vast te stellen dat de algemene chemische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen met tuin).
Tijdens de veldwerkzaamheden is gebleken dat de bodem variabel is van samenstelling. Veelal is de bovengrond kleiig en bestaat de ondergrond uit veen. Daartussen en/of daarboven is soms zand aanwezig. Naast een enkel zintuiglijk aangetroffen zwakke houtskoolbijmenging zijn er op het terrein geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de boven- en ondergrond en het grondwater niet tot slechts licht verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot vervolgonderzoek en/of sanerende maatregelen. Op basis van de resultaten zijn er milieuhygiënisch gezien geen bezwaren voor de beoogde herinrichting en nieuwbouw.
5.6 Flora En Fauna
5.6.1 Beleid en wetgeving
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.
De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.
De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.
De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.
Ecologische Hoofdstructuur
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN/EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
5.6.2 Plangebied
In 2008 is reeds een natuurtoets uitgevoerd. De voorgenomen ontwikkelingen stagneerde daarna, maar zijn recent weer opgepakt. Begin juni 2017 heeft er een veldbezoek plaats gevonden, waarbij direct aanvullend onderzoek is verricht (visinventarisatie en inspectie bomen). De resultaten van het veldbezoek zijn opgesomd in bijlage 6.
Wet Natuurbescherming
Vegetatie - flora
Het veldbezoek geeft geen volledig beeld van de aanwezige flora op de planlocatie. Maar het aanwezige biotoop geeft geen aanleiding te veronderstellen dat binnen het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn die relevant zijn in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling.
Vogels
De planlocatie kan voor soorten van stedelijk gebied broedlocatie zijn. Eventuele nestlocaties zouden zich dan aan de randzone bevinden of in de bomen. Dit betreft algemene soorten als: merel, roodborst, heggemus, houtduif, zanglijster, wilde eend, meerkoet, turkse tortelduif, koolmees en pimpelmees.
Voor alle vogelsoorten geldt dat broedende vogels, hun eieren en de nestplaatsen die ze dan gebruiken zwaar beschermd zijn. Voor het broedseizoen wordt veelal de periode van 15 maart tot 15 juli aangehouden (algemene zorgplicht). Maar feitelijk zijn ook vogels die buiten deze indicatieve periode broeden beschermd. In gebruik zijnde nesten mogen niet worden beschadigd. Van een beperkt aantal vogels is de broedplaats jaarrond beschermd dus ook als er op dat moment geen sprake is van een broedsel. Het betreft vogels die veelal terugkeren naar de oude nestlocatie en zelden een nieuw nest te bouwen. Voorbeeld van jaarrond beschermde nesten is die van de huismus.
Bij het veldbezoek werden op de planlocatie geen vogelsoorten aangetroffen. In de top van een wat uitgeholde knotwilg bevond zich een reeds verlaten eendennest. In de aanwezige bomen werden geen nesten aangetroffen waarvan de bescherming jaarrond is.
Zoogdieren
Soorten die op het perceel verwacht kunnen worden zijn Huismuis, Bruine rat (beide niet beschermd), Egel, Bosmuis, Bosspitsmuis en mogelijk Huisspitsmuis. Verder is de locatie geschikt als foerageerlocatie voor vleermuizen.
Opgemerkt wordt dat geen van deze soorten is aangetroffen tijdens het veldbezoek. Het is vrijwel zeker dat vleermuizen het plangebied periodiek gebruiken als onderdeel van hun foerageergebied (verwacht worden: gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger). Ook in de nieuwe situatie blijft de locatie als foerageergebied functioneren voor deze soorten. Wel kan er sprake zijn van een vermindering van kwaliteit en kwantiteit. De mogelijk negatieve gevolgen die dit met zich mee kan brengen zijn echter te gering en daarmee van zeer geringe betekenis voor individuen van deze soorten. Met name omdat de planlocatie slechts een klein deel uitmaakt van hun totale foerageergebied. De voorgenomen ontwikkeling ook zal geen zogeheten barrièrewerking veroorzaken en daarmee een migratieroute tussen voedselgebied en verblijfslocatie verstoren voor deze soortgroep.
Bij het aanbrengen van buitenverlichting kan op eenvoudige wijze eventuele nadelige werking voor vleermuizen verder worden beperkt door buitenverlichtingen in de toekomstige situatie zo min mogelijk zijwaarts te laten uitstralen, en alleen naar de grond te richten (afscherming met kappen). Dit is eveneens van toepassing op de bouwfase waarbij soms zeer sterke verlichting gebruikt kan worden.
Amfibieën en Vissen
Hoewel de sloot op het perceel naar alle waarschijnlijkheid in de huidige vorm gehandhaafd blijft, is een bemonstering met schepnet uitgevoerd. Dit vond plaats langs de hele sloot, en was met name gericht op de bodemgedeelte van de sloot. Dit laatste omdat in de directe omgeving het voorkomen van de grote modderkuiper bekend is. Er werden echter in het geheel gaan vissoorten bij de bemonstering aangetroffen.
Hoewel geen (beschermde) vissoorten werden aangetroffen kan de kans op beschadiging van vissoorten bij demping van de sloot verder worden verkleind, door bij uitvoering een hierop afgestemde werkwijze toe te passen. Het is nooit geheel uit te sluiten dat in andere seizoenen, afhankelijk van de omstandigheden, periodiek vis in de sloot aanwezig is. Ook bij het verbreden van sloten /wetering kan de werkwijze eenvoudig aangepast worden om beschadiging of het doden van vissen te voorkomen. Geadviseerd wordt om in overleg met een ecoloog de werkwijze door te spreken.
Natura 2000 gebied
Op circa 4,5 km afstand ligt een Natura 200 gebied: de Donkse Laagten. De Donkse Laagten is een Vogelrichtlijngebied in de Alblasserwaard, dat bestaat uit vochtige en natte graslanden.
Het gebied is van betekenis als foerageergebied en slaapplaats voor de Kolgans, die zowel in het gebied zelf als in de omgeving naar voedsel zoekt. Als weidevogelgebied heeft het gebied vooral een regionale betekenis. In botanisch opzicht zijn de aanwezige Dotterbloemhooilanden en het Blauwgrasland van betekenis.
Gezien de afstand tot het natura 2000 gebied is op grond van het beoordelingskader Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) voor de nieuwbouw van de vijf woningen geen stikstofberekening noodzakelijk. Formeel kan dit beoordelingskader niet meer gebruikt worden aangezien er sinds 15 oktober 2020 een nieuwe versie van de rekentool (Aerius) is. OZHZ werkt daarom aan een nieuw beoordelingskader, maar de verwachting is dat dit voor deze nieuwbouwlocatie geen gevolgen heeft.
Ligging plangebied ten opzichte van het Natura 2000 gebied (bron: https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)
Ecologische Hoofdstructuur
Verwezen wordt naar paragraaf 3.2.
5.7 Archeologie En Cultuurhistorie
5.7.1 Wet- en regelgeving
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Bro is vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Vanaf 1 januari 2012 is in het Bro vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing, rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van deze plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
De cultuurhistorische waarden kunnen bestaan uit vastgestelde, monumentale waarden en waardevolle elementen. Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.
De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
Monumentenwet en Erfgoedwet
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Utrecht en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.
Vanaf 1 juli 2016 zijn grote delen van de Monumentenwet overgegaan in de Erfgoedwet. Hierdoor is naast de Monumentenwet ook de Erfgoedwet van toepassing.
Erfgoedwet
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.
Nota Belvedère
Het beleid in de Nota Belvedère (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en -planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed. Dit wordt onder andere bereikt door het herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, en het erkennen van deze kwaliteit als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Het centrale thema is 'behoud door ontwikkeling'. In de Nota zijn zogeheten Belvedèregebieden aangewezen. Dit zijn in cultuurhistorisch opzicht de meest waardevolle gebieden van Nederland waarbij wordt gestreefd om te komen tot een consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijk beleid.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)
De CHS (provincie Zuid Holland, 2002) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht monumentenbeleid. Op deze kaart zijn de historisch waardevolle structuren en gebieden in drie kwaliteitsniveaus aangegeven; zeer hoog, hoog en redelijk hoog waardevol.
Gemeentelijke beleidsnota archeologie
De acht gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben in 2009 een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Deze beleidsnota is onderdeel van een drieluik, dat verder bestaat uit een archeologische verwachtings-, een beleidsadvieskaart en een beleidsadvies.
In de nota worden de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta onderschreven. Behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem) en het beginsel 'de verstoorder betaalt' zijn de belangrijkste uitgangspunten van het regionaal en gemeentelijk archeologiebeleid. Dat beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.
Als het voornemen bestaat om een bodemverstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de zogenaamde Archeologische Monumentenzorgcyclus. Dit is een onderzoekscyclus die erop is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodemverstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorwaarden worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologievriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.
De geschiedenis van Groot-Ammers gaat ver terug. In 1042 werd het Slot Liesveld gebouwd, vandaar uit wist men eeuwenlang de gehele omgeving te beheersen. Willem Frederik van Nassau, stadhouder van Friesland, kocht in 1636 de baronie Liesveld. Nu nog is koningin Beatrix onder andere 'barones van Liesveld'. Van het slot is heden ten dage alleen nog maar een gedeelte van het koetshuis over. Het is geheel gerestaureerd en bewoond. Van de fundamenten van het slot zijn nog brokstukken zichtbaar; het gehele terrein steekt wat uit boven de omgeving. Groot-Ammers was voornamelijk een agrarisch dorp en raakte bekend vanwege de kaashandel; van 1926 tot de vijftiger jaren was er een grote kaasmarkt. De gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (figuur 4.5) laat zien dat er in het plangebied over het algemeen sprake is van een hoge archeologische verwachtingswaarde. De oude dorpskern heeft een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde.
5.7.2 Plangebied
Archeologie
Monument
De nieuwbouwplannen hebben geen betrekking op gemeentelijke - of rijksmonumenten. Er zijn daarmee geen beperkingen.
Archeologische verwachtingswaarde
Volgens de archeologische maatregelenkaart van de gemeente ligt de onderzoekslocatie in een gebied met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde voor de late middeleeuwen en nieuwe tijd. In deze gebieden dient bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening, bij plangebieden groter dan 100 m² en bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv, vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Archeologische verwachtingswaarde
In 2017 is archeologisch vooronderzoek (een bureau- en inventariserend veldonderzoek) uitgevoerd voor het plangebied (bijlage 7). Op basis van de onderzoeksresultaten, de voorgenomen bodemingrepen en de geringe omvang van het plangebied kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen geen archeologische resten zullen worden verstoord. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht. Het opnemen (het behouden) van een dubbelbestemming is niet nodig.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Cultuurhistorie
Belvedèregebieden
Het plangebied ligt binnen het Belvedèregebied Alblasserwaard. De grens van het gebied ligt in de Lek. Het landschap van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden heeft de typische kenmerken van de laagveenontginningen met een open veenweidelandschap. De Alblasserwaard is doorsneden door zeer lange lintvormige ontginningsassen. In het gebied hebben deze veelal een bochtig verloop omdat ze zijn ontstaan langs oude veenstromen.
Kenmerkend voor deze ontginningsassen is de dubbele lintstructuur met de veenstroom of vaart in het centrum. Vaak ligt aan weerszijden, direct achter de lintbebouwing nog een ‘voorwetering’. Ook de boerderijen zelf zijn vaak waardevol. Min of meer loodrecht op de ontginningsassen liggen de lange smalle percelen aan de achterkant begrensd door een (achter)wetering en/of kade. Het gebied wordt aan de noord- en zuidzijde begrensd door de dijken en lintbebouwing langs de Lek en de Merwede. De Alblasserwaard is door Nederland op de voorlopige lijst van Werelderfgoed geplaatst.
De algemene kenmerken van de laagveenontginningen zijn:
- de donken met bewoningsresten vooral van Mesolithicum en Neolithicum;
- de landschappelijke opbouw van intensief gebruikte voorkanten van de ontginning (de ontginningsassen) en minder intensief gebruikte achterkanten;
- de lange smalle graslandpercelen van het veenweidegebied;
- het stelsel van weteringen en sloten;
- kenmerkende elementen als tiendwegen, kaden, dijken en eendenkooien.
Kenmerken van de Alblasserwaard:
- het kreekruggensysteem in het westen van de Alblasserwaard met bewoningsresten uit de Romeinse tijd;
- de huisterpen die de dorpsstructuur uit de middeleeuwse ontginningsfase reflecteren;
- de langgerekte dubbele bebouwingslinten met een oude veenstroom of wetering in het centrum en waardevolle boerderijen;
- de openheid van het landschap ten opzichte van de dichte lintbebouwing.
Ligging Belvedèregebied Alblasserwaard
Consequentie plangebied
De kenmerken van het Belvedèregebied Alblasserwaard wordt niet aangetast met de bouw van vijf woningen op een inbreidingslocatie in Groot-Ammers. Het Belvedèregebied vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
5.8 Duurzaamheid
5.8.1 Wet- en regelgeving
Landelijk beleid
Het rijk wil het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (de nieuwe term voor duurzame energie) stimuleren. De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is hiervoor leidend. Deze doelstelling gaat uit van 14% hernieuwbare energie in 2020. Op dit moment is de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen in de landelijke energievraag slechts 4%.
Per 1 januari 2015 zijn in het Bouwbesluit de eisen met betrekking tot energiezuinigheid en milieu aangescherpt:
- 1. Minimale isolatiewaarden (Rc-waarde) per onderdeel van de dichte uitwendige scheidingsconstructie: 4,5 m2.K/W voor de gevel, 6,0 m2 K/W voor het dak en 3,5 m2.K/W voor de vloer.
- 2. Een gemiddelde U-waarde van maximaal 1,65 m2.K/w voor ramen (glas en kozijn) en deuren. Daarnaast geldt een maximale u-waarde van 2,2 m2.K/W voor ramen, deuren en kozijnen;
- 3. Een maximale EPC-waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekend te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is de eis EPC < 0,4.
- 4. Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en voor kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.
Voor zover het vernieuwen of vervangen betrekking heeft op de isolatielaag in een vloer, gevel of dak van het bestaande gebouw geldt als eis een warmteweerstand van 2,5 m2.K/W (vloer), 1,3 m2.K/W (gevel) en 2,0 m2.K/W (dak). Voor ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2 m2 K/W.
Provinciaal beleid
De provincie Utrecht heeft in het voorontwerp van de provinciale structuurvisie de ambitie neergelegd in 2040 het grondgebied van de provincie klimaatneutraal georganiseerd te willen hebben. Hierin gaat het onder meer om een situatie waarin de provincie onafhankelijk is van de beschikbare fossiele brandstoffen. Om dit doel te realiseren moet er veel gebeuren en moeten de eerste stappen al vroeg worden gezet. De provincie wil het gebruik van alle duurzame energiebronnen stimuleren. Een klimaatneutraal georganiseerd grondgebied in 2040 heeft niet alleen een CO2-reductie en onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen als voordeel. Verbetering van de luchtkwaliteit en de kansen voor de Utrechtse duurzaamheidseconomie zijn belangrijke bijkomende voordelen.
De provinciale ruimtelijke verordening (4 februari 2013) schrijft voor dat ruimtelijke planning binnen het stedelijk gebied een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1, lid 3 van de verordening). Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer bestemmingsplannen of afwijking hiervan via een omgevingsvergunning. Onderhavig plangebied is onderdeel van het stedelijk gebied, zodat deze eis van toepassing is en het ruimtelijk plan hieraan moet voldoen.
5.8.2 Plangebied
Voor de ontwikkeling van de vijf woningen wordt aangesloten bij de eisen die het Bouwbesluit voor schrijft. De woningen worden gasloos gebouwd en worden (deels) voorzien van zonnepanelen en een warmte-terug-win systeem.
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit mer) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit mer.
Het realiseren van 5 woningen is te beschouwen als een "stedelijk ontwikkelingsproject" (categorie D11.2). In het Besluit mer is een drempelwaarden opgenomen. Voor projecten die boven deze drempelwaarden uit komen, geldt dat er een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor projecten die onder de drempelwaarden blijven, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.
Sinds 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie schrijven. Een aanmeldingsnotitie hoeft alleen opgesteld te worden als de initiatiefnemer niet het bevoegd gezag is van de voorgenomen activiteit. Deze aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit op het milieu. Het bevoegd gezag bepaalt op basis van de notitie of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.
De drempelwaarden het Besluit mer zijn:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De initiatiefnemer voor de realisatie van 5 woningen is de woningstichting. In voorgaande hoofdstukken zijn alle aspecten benoemd die terug moeten komen in de aanmeldingsnotitie. Daarmee is voorliggend bestemmingsplan te beschouwen als aanmeldingsnotitie. Uit hoofdstukken 4 en 5 blijkt dat de realisatie van 5 woningen geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Er is daarmee geen noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapport.
Het bevoegd gezag dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
6.2 De Bestemmingen
Het bestemmingsplan bevat een aantal bestemmingen. Voor wat betreft de gebruiks- en bouwbepalingen is (maximaal) aangesloten bij de bepalingen die voor deze bestemming gelden in bestemmingsplan ´Dorpskernen´. In deze paragraaf een korte toelichting op de gebruiks- en bouwbepalingen.
Verkeer - Verblijfsgebied
Gebruik
De ontsluitingweg is bestemd als 'verkeer - verblijfsgebied'. Deze gronden mogen gebruikt worden als verblijfsgebied en als onsluiting van de woningen. Tevens zijn nutsvoorzieningen, groen, water en speelvoorzieningen toegestaan. Parkeren is ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' toegestaan.
Bouwen
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarbij de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting ten hoogste 3 meter bedraagt.
Water
Gebruik
De B-watergang, welke deels binnen het plangebied valt, heeft de bestemming 'water'. Met deze bestemming wordt één op één de regeling van het geldende bestemmingsplan 'Dorpskernen' overgenomen. De gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding, bruggen en verkeer te water.
Bouwen
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
Wonen
Gebruik
Dit bestemmingsplan maakt maximaal 5 woningen mogelijk. Voor wat betreft de gebruiksmogelijkheden is aangesloten bij de gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan 'Dorpskernen'. Naast wonen zijn tevens aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven, erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.
Bouwen
De woningen dienen binnen de bouwvlakken gebouwd te worden. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogten zijn 4, respectievelijk 10 meter. De 2-onder-1-kap woningen zijn door het hoogteverschil te beschouwen als dijkwoningen, waarvoor twee 'peil-niveau's' gelden. Het peil aan de achterkant van de woning ligt ongeveer een bouwlaag lager dan aan de voorkant van de woning. Het gebouwde terras bij de 2-onder-1-kap woningen hebben een aparte aanduiding gekregen met een maximaal toegestane bouwhoogte van 1 meter.
Ook voor wat betreft de bouwmogelijkheden is aangesloten bij de regeling uit het bestemmingsplan 'Dorpskernen'.
Het peil is bepaald op en hoogte van 0,5 m - NAP, dan wel de hoogte van het afgewerkte bouwterrein indien de hoogte van dit terrein lager is dan 0,5 m - NAP. Tevens is er een definitie van vloerpeil opgenomen, waarin bepaald is dat de hoogte van de afgewerkte begane grondvloer van een woning op 0,22 m - NAP ligt.
Binnen de bestemming wonen zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. De woningen mogen pas in gebruik genomen worden:
- nadat de groene inpassing van de parkeerplaatsen, zoals bedoeld in bijlage 1 van de regels, is gerealiseerd en in stand gehouden wordt (overige zone - voorwaardelijke verplichting water);
- nadat het water met de nadere aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting water' is gerealiseerd en in stand gehouden wordt.
Vrijwaringszone - dijk - 2 (gebiedsaanduiding)
De kering langs de Lek is een primaire waterkering. De buitenbeschermingszone heeft de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk - 2' gekregen. Aangesloten is bij de landelijke modelregeling voor buitenbeschermingszones.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Exploitatieplan - Bouwplan
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
- 2. de te verhalen kosten minder dan €10.000,- bedragen;
- 3. er geen kosten te verhalen zijn.
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
7.2 Kostenverhaal
Op grond van artikel 6.12, lid 1, Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12, lid 4, Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het plan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft.
Met onderhavig bestemmingsplan worden bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Voorziene bouwplannen op overige gronden binnen het bestemmingsplan worden op particulier initiatief gerealiseerd. Hiervoor worden tussen gemeente en initiatiefnemers anterieure overeenkomsten gesloten. Hierin is onder meer opgenomen dat initiatiefnemers de gronden voor eigen rekening bouw- en woonrijp maken. Daarnaast zijn afdoende bepalingen opgenomen over het kostenverhaal inzake de gemeentelijke inzet alsmede eventuele kosten al gevolg van planschadevergoedingen. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.
Omdat het kostenverhaal middels de gronduitgifte c.q. middels anterieure overeenkomsten anderszins is verzekerd en geen noodzaak bestaat tot het opleggen van een tijdvak of fasering, dan wel tot het stellen van eisen of regels, is het niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inspraak
Op grond van de gemeentelijke inspraakverordening heeft een ieder de gelegenheid gehad een inspraakreactie in te dienen op het voorontwerpbestemmingsplan 'Emmastraat'. Het voorontwerp heeft vanaf 9 april 2019 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is er één inspraakreactie ingediend. De inspraakreactie heeft niet geleid tot een aanpassing van het plan. De samenvatting en beantwoording van de inspraakreactie is in bijlage 8 toegevoegd.
8.2 Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan zijn, overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), voor vooroverleg opgestuurd naar de overlegpartners. Alleen van het waterschap is een reactie ontvangen. De buitenbeschermingszone van de dijk ligt niet helemaal over het plangebied. De verbeelding is hierop aangepast.
8.3 Ontwerp
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst alsmede in een huis-aan-huis-blad (i.c. Hart van Holland). Tevens dient de kennisgeving langs elektronische weg te geschieden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 4 december 2020, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Naderhand bleek dat dat deze bekendmaking niet volledig juist was gegaan. Daarom is het ontwerpbestemmingsplan nogmaals gepubliceerd op 22 april 2021 en nog een keer ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzage legging zijn zes zienswijzen ingediend. Deels hebben deze geleid tot een aanpassing van het vast te stellen bestemmingsplan. De nota van beantwoording is in bijlage 9 opgenomen.
Bijlage 1 Voorwaardelijke Verplichting Groen
Bijlage 1 Voorwaardelijke verplichting groen
Bijlage 1 Principebesluit Gemeente
Bijlage 1 Principebesluit gemeente
Bijlage 2 Referentiebeelden
Bijlage 3 Zettingsonderzoek
Bijlage 4 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 4 Advies veiligheidsregio
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Natuurtoets
Bijlage 7 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 7 Archeologisch vooronderzoek
Bijlage 8 Nota Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 8 Nota inspraak en vooroverleg