Noordeloos, Laantje 3b
Bestemmingsplan - gemeente Molenlanden
Vastgesteld op 20-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Noordeloos, Laantje 3b met identificatienummer NL.IMRO.1978.BPLaantje3NDL-VG01 van de gemeente Molenlanden.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 antennedrager
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.6 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.7 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.8 archeologisch deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg.
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.10 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen en diensten.
1.12 bestaande afstands-, hoogte- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 brutovloeroppervlak
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen en diensten.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.18 bevoegd gezag
bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.23 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.24 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.27 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.28 ondergeschikte bouw(onder)delen
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
1.29 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.30 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.31 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.32 Wgh-inrichtingen
Bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven in de categorieën 1 t/m 2 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is tevens een nutsvoorziening toegestaan;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - op- en overslag' is uitsluitend op- en overslag toegestaan;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'groen' is uitsluitend groen toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' is tevens een aannemersbedrijf toegestaan.
- f. bedrijfsgebonden kantoren;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, water en groen.
3.2 Bouwregels
Voor bouwen gelden de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering van gebouwen mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer, met dien verstande dat:
- a. daardoor de gebruikswaarde van het terrein niet onevenredig wordt geschaad;
- b. geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bouwen oppervlak van het perceel.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- b. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- c. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- d. Wgh-inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- e. per bedrijf is kantoorvloeroppervlak van meer dan 20% van het brutovloeroppervlak niet toegestaan; kantoor van meer dan 600 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van op- en overslag is niet toegestaan, indien ter plaatse van de aanduiding 'groen' geen haag aanwezig is.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1:
- a. om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 3.1: voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
- b. om bedrijven toe te laten die niet in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mogen worden gebouwd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor:
- a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 sub c, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
- b. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
9.2 Hoogteaanduidingen
9.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de plankaart en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
9.4 Nutsvoorzieningen
Nutsvoorzieningen zijn, voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, maximaal 3 m bedraagt en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m².
9.5 Ondergronds bouwen
Ondergrondse bebouwing is uitsluitend ter plaatse van hoofdgebouwen toegestaan, met dien verstande dat geen inbreuk mag worden gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak van het perceel en eventuele dubbelbestemmingen het realiseren van de bebouwing niet in de weg staat.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Parkeren
- a. Parkeerplaatsen op eigen erf dienen in stand te blijven;
- b. In het geval er door een ontwikkeling sprake is van een toename van de parkeerbehoefte, ten opzichte van het voorgaande gebruik of de voorgaande bebouwing, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om deze toename van de parkeerbehoefte op te vangen. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen Molenlanden 2020'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Vrijwaringszone - dijk - 1
- a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de waterkering.
- 1. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' mag niet worden gebouwd.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van lid 11.1 sub b, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
- 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijken van maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 2 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Overschrijden bestemmingsgrenzen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 2 m bedragenen het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
13.2 Archeologische waarden
Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van verwijdering bestemmingsvlak
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' en/of 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 14 Overige Regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met ten hoogste 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Noordeloos, Laantje 3b'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het bedrijfsterrein aan Laantje 3b is er behoefte om op eigen terrein, aan de achterzijde van perceel, te kunnen laden en lossen en op- en overslag te realiseren. Daarmee wordt de openbare weg (Laantje) ontlast en ontstaat er een aanzienlijke verbetering ten aanzien van de actuele situatie, op het gebied van mogelijke overlast, orde en netheid.
Op 23 januari 2017 is er een tijdelijke omgevingsvergunning (kenmerk D-17-1645891) verleend ten behoeve van bovenstaande activiteiten. Het huidig vergunde gebruik past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor het permanent doorvoeren van het vergunde gebruik.
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen aan Laantje 3b te Noordeloos ter plaatse van de percelen, kadastraal bekend gemeente Noordeloos sectie D nummer 131, 156, 157, 834 en 836. Het plangebied is gelegen nabij het dorp Noordeloos in de gemeente Molenlanden. De locatie bevindt zich tussen watergang de Giessen en provinciale weg N214. Op onderstaande kaarten is het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied
Ligging plangebied en kadastrale situatie
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied Laantje 3b te Noordeloos is gelegen in het bestemmingsplan 'Dorpskern Noordeloos', van de toenmalige gemeente Giessenlanden, vastgesteld op 24 september 2015. Op deze locatie geldt een bestemming 'Bedrijf' met twee bouwvlakken. Een van de bouwvlakken heeft de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf', het andere bouwvlak de aanduiding 'nutsvoorziening'. Daarnaast geldt de bestemming 'Groen' voor gronden grenzend aan de provinciale weg.
Daarnaast gelden hier de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 4' en 'Waterstaat - Waterkering'. Ook geldt aan de voorzijde van het perceel een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Dorpskern Noordeloos', bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
De tijdelijk vergunde activiteiten vinden plaats binnen de bestemming 'Groen'. Dit is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om de vergunde bedrijfsactiviteiten permanent mogelijk te maken is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
De toelichting van het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:
- In hoofdstuk 1 is de aanleiding van het plan beschreven;
- In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie.
- Het ruimtelijk beleidskader wordt weergegeven in hoofdstuk 3;
- De uitvoerbaarheidsaspecten zoals archeologie, bodem en externe veiligheid zijn beschreven in hoofdstuk 4;
- In hoofdstuk 5 komt kort de economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde;
- In hoofdstuk 6 volgt de juridische planopzet.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie En Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied is gelegen aan Laantje 3b, ten zuidwesten van de dorpskern Noordeloos. Noordeloos is een lintdorp, de bebouwing bestaat voornamelijk uit burgerwoningen, bedrijven, verschillende soorten voorzieningen en agrarische percelen. De omgeving van het dorp bestaat veelal uit graslanden.
Op de planlocatie is een aannemersbedrijf gevestigd waarbij de bedrijfsbebouwing aan de voorzijde/ zuidzijde van het perceel is gesitueerd. De achterzijde van het perceel wordt gebruikt ten behoeve van op- en overslag. Verkeersbewegingen vinden plaats via een ontsluiting aan de noordzijde van het perceel. Naast het bedrijf, aan de westzijde, zijn twee woningen gelegen. Tevens is de N214 ten noorden van het plangebied gesitueerd.
Achterzijde perceel gezien vanaf de N214 (bron: Google Maps)
2.2 Toekomstige Situatie
De toekomstige situatie betreft het gebruik van het achtergelegen deel van het perceel ten behoeve van laden, lossen, op- en overslag. Doordat deze activiteiten niet op of bij de openbare weg hoeven plaats te vinden, leidt dit tot een verbetering van de actuele situatie betreffende mogelijke overlast, orde en netheid.
De bestaande tijdelijke vergunning ziet toe op het perceel 834 sectie D, waar een oppervlakte van 602 m2 is aangewezen voor de genoemde activiteiten.
In de vergunning zijn een aantal voorwaarden opgenomen die gelden voor het in gebruik nemen van dit perceel:
- 1. de randen van het perceel dienen groen blijven en de bestaande groene haag blijft behouden
- 2. de maximale toegestane hoogte van de opslag bedraagt vier meter;
- 3. de bestemming 'Bedrijf' welke op het perceel gelegd zal worden zal uitsluitend bestemd zijn ten behoeve van op- en overslag;
- 4. in het vervolgproces worden ruimtelijke aspecten ten aanzien van milieu, omgeving en zorgvuldig ruimtegebruik onderbouwd.
Aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. Zie voor een onderbouwing hiervan Hoofdstuk 3,
Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Barro (2011)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten.
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Molenlanden relevante belangen zijn:
- ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- de duurzaamheidsladder is in het SVIR opgenomen.
De nationale belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor voorgenomen ontwikkeling.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro is de volgende definitie van 'stedelijke ontwikkeling opgenomen: ‘Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het moet gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Indien er sprake is van functieverandering ofwel aanvullende of nieuwe activiteiten, is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2331 en ABRvS 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3502). Als voor de voorgenomen ontwikkeling aanvullende of nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd geldt dit des te meer. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De beoogde ontwikkeling ligt binnen bestaand stedelijk gebied waarbij het ruimtebeslag groter dan 500 m2 is, namelijk circa 600 m2. Hieronder valt tevens de bijhorende groene begrenzing. Ter plaatse van het plangebied is reeds een kozijnenbedrijf gevestigd, waardoor de aangrenzende uitbreiding als logisch is aan te merken. Met de uitbreiding wordt enkel op- en overslag, laden en lossen ten behoeve van het bedrijf juridisch-planologisch mogelijk gemaakt en wordt er geen nieuwe bebouwing toegevoegd. Daarnaast vormt de ontwikkeling ruimtelijk gezien een verbetering ten opzichte van de oude situatie, met betrekking tot de verkeerssituatie aan Laantje. Voorliggend plan is derhalve als kleinschalige ontwikkeling aan te merken.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 20 april 2019 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De provincie geeft dit beleid vorm door middel van 6 ambities. Deze ambities zijn hieronder weergegeven:
- Naar een klimaatbestendige delta
- Naar een nieuwe economie: the next level
- Naar een levendige meerkernige metropool
- Energievernieuwing
- Best bereikbare provincie
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
De ambities vinden hun grondslag onder andere in de historie en de geografische kenmerken van Zuid-Holland. Per ambitie zijn er een aantal opgaven gedefinieerd die de provincie graag wil realiseren.
Voor het plangebied is behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van belang. De kwaliteiten van het gebied zijn door de provincie in overleg met de gemeente vastgelegd in het gebiedsprofiel Alblasserwaard - Vijfheerenlanden.
De locatie van het plangebied komt terug in verschillende themalagen in de omgevingsvisie. Zo bevindt het plangebied zich in de volgende deelgebieden:
- laag van de ondergrond: het Rivierdeltacomplex - rivierklei en veen
- laag van de cultuur en natuurlandschappen: Veenlandschappen
- laag van de stedelijke occupatie: Stads- en dorpsranden
De beoogde ontwikkeling brengt geen veranderingen aan in de ondergrond en past binnen de bestaande structuur van het dorp. Daarmee wordt aangesloten bij de bestaande identiteit van het gebied.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Gelijktijdig met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld.
De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Zuid-Holland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van onder andere ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. In het hoofdstuk Ruimte van deze verordening zijn regels opgenomen met betrekking tot onder andere wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap en energie. Voor het plangebied zijn geen specifieke regels opgenomen.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Visie 2030
De regio heeft recent de Visie 2030 opgesteld, welke een actualisering van de structuurvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden betreft. Met deze nota wordt ingezet op de ontwikkeling van een vitale regio waarin beleidskeuzes zijn opgesteld ten aanzien van de thema's recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, een regionaal verkeer- en vervoersplan en water & klimaat. Duurzaam vernieuwen van het landelijk en stedelijk gebied en het versterken van het veelal open, rustige en authentieke karakter van de regio speelt hierin een belangrijke rol.
De opvolgende visie 'open voor elkaar' benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.
Conclusie
Het onderhavige plan vormt geen belemmering ten aanzien van de gestelde doelen in de Visie 2030.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Giessenlanden
De structuurvisie bevat de uitgangspunten en potenties voor de toekomstige ontwikkelingen waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke component. De visie gaat uit van kwalitatief hoogwaardige uitbreidingen, passend in het landschap. Ook bij inbreiding dienen nieuwe woningen zoveel mogelijk ingepast te worden in de bestaande situatie. Bij alle woningbouwprojecten dient aandacht te zijn voor cultuurhistorie en beeldkwaliteit.
In 2017 is de Omgevingsvisie Giessenlanden vastgesteld. In de visie staan 8 omgevingskwaliteiten voor duurzame ontwikkeling in de gemeente centraal:
- Koesteren, versterken en stimuleren van de identiteit van dorpen en hun ommeland. Onder andere door te bewaken dat het karakter van ieder dorp te blijft behouden;
- De ondergrond, cultuurhistorie en ontstaansgeschiedenis van de dorpen en hun ommeland dragen in belangrijke mate bij aan de huidige kwaliteit, karakteristiek en identiteit. Deze aspecten zijn een belangrijk vertrekpunt bij toekomstigeontwikkelingen. Specifiek voor panden en elementen welke door volume, bouw- of (karakteristieke) verschijningsvorm, ligging, historie een bijdrage leveren aan de identiteit van een dorp of het ommeland geldt dat wij deze behouden.
- Zorgvuldig ruimtegebruik is uitgangspunt. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij de huidige en toekomstige vraag;
- De kwaliteiten van de onderlinge samenhang tussen de dorpen, het landschap en het water worden beschermd, benut en versterkt.
- De fysieke leefomgeving van de dorpen dient niet alleen functioneel te zijn, maar ook kwaliteit te bieden in beleving, veilig te zijn en bij te dragen aan de gezondheid van haar inwoners.
- Wij stimuleren duurzame maatregelen welke een positieve bijdrage leveren aan het milieu.
- Wij bieden ruimte aan innovatie, zolang deze geen afbreuk doet aan de overige omgevingskwaliteiten.
- Wij behouden het evenwicht tussen een doeltreffende waterhuishouding en het het karakteristieke slagenlandschap. Het landschap dankt haar karakteristiek mede aan het water en staat daar tegelijkertijd door onder druk.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het genoemde beleid
3.4.2 Welstandsnota
Per 1 oktober 2019 heeft de gemeente Molenlanden de Welstandsnota vastgesteld. Hierin is vastgelegd dat voor de gemeente een welstandsvrij beleid geldt. Dit betekent dat nieuwe plannen niet meer aan welstand worden getoetst. Er wordt van uitgegaan dat de initiatiefnemer bij nieuwe projecten zelf overlegt met omwonenden en belanghebbenden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het genoemde beleid. Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt landschappelijke inpassing plaats door middel van een groene afscheiding op de grens van het plangebied.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Kabels En Leidingen
In en om het plangebied komen geen relevante leidingen voor met een planologische bescherming of doorwerking.
4.2 Duurzaamheid
De gemeente Molenlanden ambieert om duurzaam te bouwen en te ontwikkelen. Met de voorliggende ontwikkeling wordt hier rekenig mee gehouden. Rondom het terrein is een groene haag geplaatst en zijn een aantal bomen geplant. Daarnaast wordt onderhoud van het terrein op een duurzame manier uitgevoerd door snoeiafval te verwerken door middel van compost en een verantwoorde wijze van onkruidbestrijding.
4.3 Verkeer
Er zal geen toename zijn in verkeer ten behoeve van het bedrijf. Wel leidt de ontwikkeling tot een wijziging in de verkeersstromen en de locatie waar geparkeerd plaats vindt. In de nieuwe situatie wordt de weg Laantje ontlast en zal parkeren, laden- en lossen nu op eigen terrein plaatsvinden. Dit vormt een ruimtelijke verbetering ten aanzien van verkeer en parkeren.
Conclusie
Het aspect verkeer levert geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.
4.4 Water
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen.
In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Beleid
Met het Waterbeleid 21e eeuw spelen de waterbeheerders in op de huidige situatie en toekomstige ontwikkelingen, die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder meer de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:
- Vasthouden, bergen en afvoeren;
- Schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterschap Rivierenland
Het waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het waterbeheer in en om de gemeente Molenlanden.
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Waterberging
Met dit plan is er geen sprake van toename van het verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie. waardoor geen watercompensatie nodig is. In 2017 is er een vergunning van het waterschap verkregen voor het verharden van het op- en overslag terrein (perceel NDL00 D 834). Doordat er gebruik is gemaakt van een eenmalige vrijstelling was hier geen watercompensatie benodigd is.
Watertoets
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Het plangebied is gelegen in de buurt van een regionale waterkering en grenst aan een weg die in beheer is van waterschap Rivierenland. Omdat ter plaatse van de vergunde activiteiten reeds sprake is van verhard terrein, en er geen extra verharding wordt toegevoegd met het voorliggende plan, is er geen watertoets noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.5 Bodem
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:
- nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
- er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
- het bouwwerk de grond raakt en;
- er na sloop wordt herbouwd.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden de gronden gebruikt voor op- en overslag waarbij geen nieuwe bebouwing of bouwwerken worden gerealiseerd waarbij grond wordt ontgraven, verplaatst of afgevoerd. Bodemonderzoek kan achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.
4.6 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie
4.6.1 Landschap en cultuurhistorie
Wet en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
De randen van het perceel dienen groen te blijven en te worden en blijven voorzien van een groenblijvende haag/-beplanting. Daarnaast mag de hoogte van de opslag maximaal 4 meter bedragen.
4.6.2 Archeologie
Ter bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden in Nederland dient er volgens de wet (Wamz), bij nieuwe ontwikkelingen te worden gekeken naar de aanwezige waarden. Archeologisch onderzoek is wettelijk verplicht bij bodemverstorende activiteiten.
Archeologische verwachtingwaarden (bron: bestemmingsplan Dorpskern Noordeloos
Uit de archeologische waardenkaart van de acht gemeenten in de Alblasserwaard-Vijferheerenlanden valt af te leiden dat er twee archeologische verwachtingen gelden voor het plangebied. Deze zones zijn met bovenstaande afbeelding weergegeven. Ter plaatse van de blauwe arcering geldt een middel hoge tot hoge archeogische verwachtingwaarde. De gebieden met een groene arcering hebben een lage archeologische verwachtingwaarde.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan maakt uitsluitend op- en overslag mogelijk. Er vinden geen bodemverstorende activiteiten plaats. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
4.6.3 Cultuurhistorie
In of nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorische gebouwen of monumenten aanwezig welke een beschermde status genieten. Op enige afstand ligt een zone Stads- en dorpsgezichten met een rijksmonumentstatus. Voor het plangebied is deze niet van toepassing.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart, provincie Zuid-Holland
4.6.4 Conclusie
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aspecten 'archeologie' en 'landschap en cultuurhistorie' geen belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling.
4.7 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
4.7.1 Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
- alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4); dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
- nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
4.7.2 Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het NNN (voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor de provincie Zuid-Holland vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014.
4.7.3 Conclusie
Er vind geen verdere wijziging plaats ten opzichte van de huidige situatie. De activiteiten en ruimtelijke wijzigingen welke met het voorliggende bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt zijn reeds gerealiseerd vanwege de bestaande vergunning. Inventariserend veldonderzoek is daardoor niet nodig.
4.8 Geluid
Wet geluidhinder
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. In het kader van de Wet geluidhinder dient bij de realisering van geluidsgevoelige functies een akoestisch onderzoek te worden verricht.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft uitsluitend een bestemmingswijziging om op- en overslag ten behoeve van een bestaand bedrijf mogelijk te maken. Er wordt geen geluidsgevoelige functie toegevoegd. Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen beperkingen ten aanzien van onderhavig initiatief.
Conclusie
Het onderhavige plan ondervindt voor wat betreft het aspect geluid (wegverkeerslawaai) geen belemmeringen.
4.9 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Toetsing
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is per 1 augustus 2009 in werking getreden. Hiervoor is een digitale monitoringstool beschikbaar gesteld door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Voor de ruimtelijke ontwikkeling van een onderhavig plan zijn met name de stoffen stikstofdioxide en fijnstof relevant. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden genoemd welke zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.
Stof | Toetsing | Grenswaarde | Geldig |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 2015 |
Fijnstof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 | |
Fijnstof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 | Vanaf 2015 |
Tabel grenswaarden luchtkwaliteit
De NSL- monitoringstool geeft de volgende concentraties ter plaatse van het plangebied (toetsingsjaar 2019)
Een stikstofconcentratie van 18,3 µg/m3;
Een fijnstofconcentratie (PM10) van 19,1 µg/m3;
Een fijnstofconcentratie (PM2,.5) van 11,6 µg/m3;
Het onderhavige plan is kleinschalig van aard. Hiermee valt het plan in het Besluit NIBM, waardoor kan worden gesteld dat het plan geen tot nihil invloed heeft op de luchtkwaliteit en dat toetsing niet noodzakelijk wordt geacht. Ook op basis van bovenstaande waarden uit monitoringstool van het NSL blijkt dat de bestaande concentraties van stikstof en fijnstof ruim onder de wettelijke grenswaarden liggen.
Conclusie
De bestaande concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de wettelijke grenswaarden. De ontwikkeling kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig. Voorts wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er worden geen personen blootgesteld aan onacceptabele concentraties luchtvervuiling.
4.10 Externe Veiligheid
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de onderliggende regelgeving.
Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
- Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
- Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Risicokaart
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale Risicokaart voor het plangebied weer.
Uitsnede risicokaart (plangebied rode cirkel), bron: www.risicokaart.nl
In en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.11 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. Voor het plangebied en omgeving is sprake van een gebied met functiemenging. De VNG-publicatie gebruikt dit omgevingstype om gebieden te typeren waar sprake is van meerdere functies die zorgen voor een bepaalde levendigheid, maar ook voor een bepaalde milieubelasting. In een dergelijk gemengd gebied wordt de vestiging van milieubelastende activiteiten op een kortere afstand dan in woongebieden, mogelijk geacht.
In het plangebied is een aannemersbedrijf gevestigd met een bedrijfsvloeroppervlak van minder dan 1.000 m2. Een dergelijk bedrijf behoort tot categorie 2 volgens de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 m voor een rustige woonwijk en 10 m voor gemengd gebied. In dit geval is sprake van een gemengd gebied. Wanneer in een gemengd gebied minimaal 10 m wordt aangehouden tussen woningen en bedrijfsgebouwen, zal ter plaatse van de woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien bestaande woningen op meer dan 10 m zijn gelegen, wordt voldaan aan deze richtafstand. Daarom is ter plaatse sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.12 Milieueffectrapportage
4.12.1 Algemeen
Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. dient te worden geschonken. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
4.12.2 Analyse
Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient te worden bepaald of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit plan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit plan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling is opgenomen in lijst D van het Besluit m.e.r. Voor projecten groter dan 100 hectare en meer dan 2.000 woningen dient altijd een m.e.r.- beoordeling plaats te vinden.
Voor activiteiten die beneden de indicatieve drempelwaarden van onderdeel D vallen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden aan de hand van de criteria uit Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.,om te bepalen of (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Als uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen mogelijk zijn geldt voor plannen, die deze activiteiten mogelijk maken, geen directe (plan-)m.e.r.-plicht.
De ontwikkeling blijven ruim onder de drempelwaarden zoals genoemd in het Besluit mer. Dit betekent dat het plan m.e.r. beoordelingsplichtig is. Er dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Uit het voorgaande blijkt dat voor onderhavige ontwikkeling een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden doorlopen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
In onderstaande tabel is per milieuaspect aangegeven welke invloed de functieverandering heeft. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar voorgaande paragrafen.
Aspect | Invloed functieverandering |
Water | De ontwikkeling is kleinschalig, er wordt geen bebouwing of verharding toegevoegd. Watercompensatie is niet nodig. |
Bodem | Er vinden geen bodemverstorende activiteiten plaats. Bodemonderzoek is niet noodzakelijk. |
Archeologie | Er vinden geen bodemverstorende activiteiten plaats. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. |
Geluid | Het onderhavige plan ondervindt voor wat betreft het aspect geluid (wegverkeerslawaai) geen belemmeringen. |
Verkeer | Er is geen sprake van een verkeerstoename ten behoeve van het bedrijf. Wel leidt de ontwikkeling tot een wijziging in de verkeersstromen en de locatie waar geparkeerd plaats vindt. In de nieuwe situatie wordt de weg Laantje ontlast en zal parkeren, laden- en lossen nu op eigen terrein plaatsvinden. Dit vormt een ruimtelijke verbetering ten aanzien van verkeer en parkeren. |
Luchtkwaliteit | Onderhavige plan is kleinschalig van aard. Er kan worden gesteld dat het plan geen tot nihil invloed heeft op de luchtkwaliteit. |
Externe veiligheid | Er zijn geen negatieve effecten te verwachten. |
Natuur - Flora en fauna en beschermde gebieden | De activiteiten en ruimtelijke wijzigingen welke met onderhavige ontwikkeling worden mogelijk gemaakt zijn reeds gerealiseerd vanwege de bestaande vergunning. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor flora en fauna of beschermde gebieden. |
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er wordt ruimschoots voldaan aan de geldende wet- en regelgeving.
Op basis van het bovenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Voor zover sprake kan zijn van negatieve effecten op het milieu, worden voldoende waarborgen opgenomen in het bestemmingsplan om dit te voorkomen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
Het bestemmingsplan ‘Noordeloos, Laantje 3b’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Het bestemmingsplan ‘Noordeloos, Laantje 3b’ heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de locatie Laantje 3b te Noordeloos, om de huidig vergunde gebruik permanent mogelijk te maken. Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn de volgende enkelbestemmingen opgenomen:
- De bestemming 'Bedrijf' voor het bestaande bedrijf aan Laantje 3b te Noordeloos en het kadastrale perceel sectie D nummer 834. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 t/m 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels. Daarnaast zijn een aantal functieaanduidingen opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' is tevens een aannemersbedrijf toegestaan. De gronden aangeduid als 'nutsvoorziening' mogen tevens worden gebruikt ten behoeve van een nutsvoorziening. Op de gronden die zijn aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - op- en overslag' is uitsluitend op- en overslag toegestaan. De aanduiding groen is opgenomen om ter plaatse van de bestaande haag aan de oostzijde van het bestemmingsvlak uitsluitend groenvoorzieningen toe te staan. In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van het behoud van de bestaande haag. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De maximale toegestane hoogte van opslag bedraagt vier meter.
- Ten oosten van het bedrijfsperceel zijn gronden bestemd als 'Groen'. De gronden zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
- 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'. In deze artikelen is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een dubbelbestemming. Op basis van de verwachtingskaart is per gebied een bepaalde archeologische dubbelbestemming opgenomen. Per type dubbelbestemming zijn eisen voor werkzaamheden in de ondergrond geregeld waarmee beschadiging van archeologische artefacten geborgd wordt.
- 'Waterstaat - Waterkering'. De dijk is middels een dubbelbestemming beschermd. Het is niet mogelijk om bouwkundige aanpassingen dan wel graafwerkzaamheden uit te voeren zonder toestemming van de beheerder (in dit geval Waterschap Rivierenland).
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het plan is een zakelijk initiatief dat zal worden uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.
Ten behoeve van het bestemmingsplan zal initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.