KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Ecologie
4.3 Bodem
4.4 Verkeer, Ontsluiting En Parkeren
4.5 Milieuzonering
4.6 Geluid
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Water
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Toelichting Op Het Juridisch Systeem
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Met Beroeps- En Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
Bijlage 2 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie
Bijlage 3 Landschappelijke Inpassing (Maatwerkmethode)
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing (Maatwerkmethode)
Bijlage 2 Stikstofonderzoek
Bijlage 3 Geluidsonderzoek
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 7 Advies Omgevingsdienst Externe Veiligheid

Stad Appingedam - Dominee Christophoripad

Bestemmingsplan - Gemeente Eemsdelta

Ontwerp op 20-12-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Stad Appingedam - Dominee Christophoripad met identificatienummer NL.IMRO.1979.107BP-ON01 van de gemeente Eemsdelta;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.7 archeologisch onderzoek:

een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;

1.8 bassin:

een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.10 bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;

1.11 (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting:

de verwerking van op het bedrijf zelf geproduceerde en van andere bedrijven aangevoerde mest, waaraan eigen en/of van derden afkomstige co-onderstraten (bijvoorbeeld maïs) wordt/worden toegevoegd. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;

1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale bruto oppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een aan-huis-verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een bouwperceel, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 1, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en waarbij:

  1. a. detailhandel die direct verband houdt met een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, alsmede in goederen die ter plaatse in het kader van de beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld, in beperkte mate wordt toegestaan;
  2. b. de woonfunctie als overwegende functie van het perceel niet wordt aangetast;
  3. c. de activiteiten passen binnen de woonomgeving, wat in elk geval betekent dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, waartoe in ieder geval de ten gevolge van bedoelde activiteiten voor de omgeving te verwachten hinder en het verlies van privacy in aanmerking genomen dienen te worden;
  4. d. zodanige verkeersaantrekkende activiteiten, waardoor extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen buiten eigen erf, noodzakelijk zijn, niet worden toegestaan;
  5. e. reclame-uitingen kleiner dan 0,25 m² mogelijk zijn;

1.16 bestaand:

de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik, die bestaan ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.20 bijgebouw:

een op zichzelf staand gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm onderschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.21 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

1.29 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

1.30 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.33 fruitteelt:

de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein, een bedrijfsperceel en/of een spoorweg;

1.36 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een biologisch veehouderijbedrijf, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.37 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.38 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.39 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.40 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.41 intensief kwekerijbedrijf:

een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een champignonkwekerij, een witlofkwekerij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;

1.42 intensief veehouderijbedrijf:

een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen en (nagenoeg) geen weidegang;

1.43 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.44 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.45 maatwerkmethode:

methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel overeenstemming te bereiken over de omvang, situering en inrichting van een project binnen een plangebied;

1.46 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;

1.47 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;

1.48 normaal agrarisch gebruik:

het gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;

1.49 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.50 ondergeschikte tweede tak:

een ondergeschikt bestandsdeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;

1.51 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.52 overkapping:

elk ander bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.53 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    1. 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    1. 1. de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in, op of over het water wordt gebouwd:
    1. 1. het gemiddelde waterpeil;

1.54 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.55 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seks automatenhal, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.56 silo:

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.57 torensilo:

een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.58 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.59 volwaardig agrarisch bedrijf:

duurzaam agrarisch bedrijf waarvan het aannemelijk is dat het aan ten minste één

arbeidskracht volledige werkgelegenheid biedt of op termijn zal bieden;

1.60 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.61 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.62 woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  2. b. overstekende daken;
  3. c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch grondgebruik;
  2. b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf”;
  3. c. het wonen, ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een bouwperceel;
  4. d. cultuurgrond;
  5. e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. g. nutsvoorzieningen;
  3. h. extensief dagrecreatief en educatief medegebruik;
  4. i. wegen en paden;
  5. j. sloten, poelen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen en -partijen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.2 sub a in die zin dat de gebouwen en overkappingen ten behoeve van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering gedeeltelijk buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf" al dan niet buiten het bouwperceel met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf" mogen worden gebouwd, mits:
    1. 1. het bouwen buiten het bouwvlak niet leidt tot een bouwvlak en/of bouwperceel van meer dan 2 ha;
    2. 2. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in het geval van:
      • het herstellen en/of het bouwkundig versterken van beschadigde gebouwen als gevolg van de aardgaswinning;
      • aardbevingsbestendige nieuwbouw van gebouwen;
    3. 3. de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    4. 4. een erfinrichtingsplan is opgesteld waarbij in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:
      • de historisch gegroeide landschapsstructuur;
      • de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
      • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
      • het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesloopt;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      • het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
      • de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
      • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. b. het bepaalde in lid 3.2.2 sub b in die zin dat bouwwerken ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie bij een agrarisch bedrijf worden gebouwd, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt verleend ten behoeve van mestvergisting en de verhandeling van de daarbij vrijkomende energie als ondergeschikte tak bij een agrarisch bedrijf;
    2. 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten hoogste 2.500 m² zal bedragen;
    3. 3. tevens de in lid 3.5 sub a en d genoemde afwijking wordt verleend;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. het bepaalde in lid 3.2.2 sub e in die zin dat de minimale en/of maximale dakhelling van de bedrijfsgebouwen wordt overschreden en dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. d. het bepaalde in lid 3.2.4 sub b in die zin dat de bouwhoogte van mestsilo’s wordt vergroot tot 10 m, mits:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. e. het bepaalde in lid 3.2.4 sub e in die zin dat windturbines binnen een agrarisch bouwperceel worden gebouwd, mits:
    1. 1. de ashoogte van de windturbine ten hoogste 15 m bedraagt ten opzichte van het maaiveld;
    2. 2. niet meer windturbines worden gebouwd dan noodzakelijk zijn om in het eigen energieverbruik van het betreffende agrarische bedrijf te kunnen voorzien;
    3. 3. de windturbines achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning of het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw worden gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk beeld en de cultuurhistorische karakteristiek van het erf en de omgeving;
    4. 4. in geval meer dan één windturbine wordt gerealiseerd, de windturbines worden ingepast in de landschappelijke en/of stedenbouwkundige structuur. Bij een verzoek om af te wijken moet met het oog daarop een inpassingsvoorstel worden overlegd;
    5. 5. de wieken of de constructie van de windturbine niet overhangen boven openbaar toegankelijk gebied;
    6. 6. de afstand tussen de windturbine en de meest nabijgelegen gevoelig bestemming minimaal 4 maal de ashoogte van de windturbine bedraagt, tenzij kan worden aangetoond dat van slagschaduw geen sprake is of deze schaduw zo kan worden beperkt dat van hinder in alle redelijkheid geen sprake meer is;
    7. 7. de afstand van de windturbine tot de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanning' en 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' groter is dan de masthoogte + 1/3 wieklengte;
    8. 8. windturbines niet worden geplaatst binnen een werpafstand met 2x nominaal toerental van een hoogspanningsverbinding, tenzij overleg is gepleegd met de netbeheerder waaruit blijkt dat dit wel is toegestaan;
    9. 9. de windturbines aan alle relevante wet- en regelgeving voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat:
      • de windturbine voldoet aan de van toepassing zijnde eisen uit het Bouwbesluit;
      • de windturbine voldoet aan de van toe passing zijnde eisen van het Activiteitenbesluit, waaronder de geluidsnormen;
      • bij de aanvraag voor plaatsing van een windturbine rekening wordt gehouden met de (aanvullende) regels uit het geldende bestemmingsplan;
      • bij elke aanvraag voor plaatsing van een windturbine per locatie wordt gekeken of de Flora- en Faunawet van toepassing is;
      • de te plaatsen windturbine voldoet aan de ter plaatse geldende welstandsnota. Indien de windturbine wordt geplaatst op of bij een Rijksmonument, beeldbepalend pand of karakteristiek pand wordt alleen medewerking verleend bij een positief advies van een onafhankelijke deskundige op het gebied van landschap en stedenbouw;
      • de windturbine is voorzien van het Kleinwind-keurmerk of een daarmee gelijk te stellen keurmerk.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, met uitzondering van:
    1. 1. de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
    2. 2. een atelier;
  3. c. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten, alsmede tijdelijke opslag van mest, onder voorwaarde dat de mestopslag niet langer dan zes maanden duurt en de mestopslag niet gedurende twee opeenvolgende jaren op dezelfde locatie plaatsheeft;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van volwaardige en ondergeschikte niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  6. f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  7. g. het opslaan van agrarische producten buiten het bouwvlak;
  8. h. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto’s, caravans en boten anders dan in gebouwen;
  9. i. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;
  10. j. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zódanig dat de beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m²;
  11. k. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  12. l. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, zódanig dat, indien de lichtsterkte in de bedrijfsgebouwen meer dan 150 lux bedraagt, de lichtuitstraling vanuit de gevels van de bedrijfsgebouwen tussen 20.00 uur en 6.00 uur met minder dan 90% wordt gereduceerd;
  13. m. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, bosbouw, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen;
  14. n. het diepploegen, egaliseren en afschuiven van wierden;
  15. o. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.4 sub a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:

- het bedrijf verwerkt in hoofdzaak bedrijfseigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en naar derden afgevoerd;

- het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;

mits:

    1. 1. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwperceel;
    2. 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. 3. de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;
    4. 4. de hoogte van een mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 10 m zal bedragen;
    5. 5. er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  1. b. het bepaalde in lid 3.4 sub b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten dan wel ondergeschikte uitbreiding van de bebouwing wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:
    1. 1. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwperceel. Bij boerengolf eveneens de bijbehorende landbouwgronden mogen worden gebruikt;
    2. 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. 3. niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen ten tijde van de verleende afwijking, met een maximum van 500 m², wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tweede tak of de deeltijdfunctie;
    4. 4. er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
    5. 5. alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;
    6. 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. c. het bepaalde in lid 3.4 sub i in die zin dat een bedrijfswoning al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gebruikt voor meer dan één huishouden, mits:
    1. 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;
    2. 2. de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf dan wel de huisvesting noodzakelijk is in verband met de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
    3. 3. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
    4. 4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. d. het bepaalde in lid 3.4 sub o in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. 2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. 3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5 m en 3 m zal bedragen.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede be­stemd voor:

  • het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

4.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 50 cm -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  1. a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m² wordt uitgebreid;
  2. b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2, mits:

  1. a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
  3. c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbinden, wordt eerst een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:

  • de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen­(huizen), liftschachten, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

6.2 Overschrijding bouwhoogte

De bouwhoogte van bouwborden mag ten hoogste 8 m bedragen, mits:

  • de bouwborden na beëindiging van het bouwproject worden verwijderd.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan is slechts toegestaan indien de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 3 binnen 24 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

7.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  2. b. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. e. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

7.3 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 7.2 sub e in die zin dat de gronden bij een voormalige boerderij, een woonhuis of een agrarisch bedrijf worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

    1. 1. er niet meer dan 15 kampeermiddelen per kampeerterrein worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    2. 2. de oppervlakte van het erf behorende bij een voormalige boerderij of een woonhuis een minimale oppervlakte van 3000 m² zal hebben;
    3. 3. er per voormalige boerderij, woonhuis of agrarisch bedrijf ten hoogste één kampeerterrein wordt toegestaan;
    4. 4. deze afwijkingsbevoegdheid in ieder geval niet wordt toegepast indien er onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woon- of bedrijfssituatie op nabijgelegen erven. Aangenomen wordt dat deze woon- of bedrijfssituatie onevenredig wordt geschaad, als het perceel waar gekampeerd zal gaan worden op minder dan 50 m afstand is gelegen van de bestemmingsgrenzen van nabijgelegen (bedrijfs)woningen, agrarische bedrijven of niet-agrarische bedrijven;
    5. 5. het perceel waarop het kleinschalig kamperen plaats zal vinden gelegen is op een afstand van maximaal 50 m vanaf de eigen bebouwing waarvan het woonhuis of de bedrijfswoning deel uitmaakt;
    6. 6. deze afwijkingsbevoegdheid niet wordt toegepast indien het erf of perceel grenst aan een ander kampeerterrein, dan wel dat er een onderlinge afstand ontstaat met een ander kampeerterrein van minder dan 500 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels behorende bij hetbestemmingsplanStad Appingedam - Dominee Christophoripad van de gemeente Eemsdelta.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestaande melkveebedrijf aan de Tjamsweersterweg 14 te Appingedam is voornemen om zijn bedrijfsvoering te verplaatsen naar een nieuwe locatie in het buitengebied aan de Tjamsweersterweg-Dominee Christophoripad. De huidige locatie bevindt zich midden in de kern van Appingedam.

Vanwege milieutechnische knelpunten, aardbevingsproblematiek en geen uitbreidingsmogelijkheden, op de bestaande locatie, is het wenselijk om de huidige bedrijfsvoering te verplaatsen naar een locatie in het buitengebied. Op de huidige locatie zijn o.a. geen mogelijkheden om de bestaande gebouwen, vanwege de aardbevingsproblematiek, te versterken. Ter hoogte van de gewenste locatie is de uitoefening van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering planologisch niet toegestaan.

Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Dit bestemmingsplan voorziet niet in een planologische wijziging van de huidige locatie. Voor deze locatie zijn nog plannen in ontwikkeling. Om die ontwikkeling mogelijk te maken wordt een aparte planologische procedure gevolgd.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Tjamsweersterweg en het Dominee Christophoripad. Het perceel is op de afbeelding hieronder met rode lijnen weergegeven. Het betreft het perceel kadastraal bekend Appingedam, sectie L nummer 123. Het perceel ligt ten noordwesten van Appingedam.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.107BP-ON01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

Het plangebied is alle zijden omringd door een sloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.107BP-ON01_0002.png"

Figuur 1.2. Erfinrichting maatwerkadvies

1.3 Planologische Regeling

Stad Appingedam (huidige locatie)

Het huidige bedrijf is gevestigd aan de Tjamsweersterweg 14 te Appingedam. De gronden zijn geregeld in het bestemmingsplan Stad Appingedam. Binnen dit bestemmingsplan kent het perceel de bestemming Wonen - A1 met daarbij de aanduiding 'bedrijf'. Planologisch betekent dit dat hier een reguliere woning is toegestaan inclusief een bedrijf uit milieucategorie 1 en 2 zoals is opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting van het bestemmingsplan. Het agrarisch bedrijf is als sinds jaar en dag op de locatie gevestigd. Binnen de lijst is een grondgebonden agrarisch bedrijf niet opgenomen en daarmee ook niet toegestaan. Echter kent het bedrijf al sinds 1979 een milieuvergunning en voert het bedrijf en bedrijfsvoering op basis van deze vergunning uit. De gemeente heeft de bestaande bedrijfsvoering nooit als zodanig positief inbestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.107BP-ON01_0003.jpeg"

Figuur 1.2 Ligging van het plangebied met het geldende bestemmingsplan stad Appingedam, deelgebied Agrarische gebieden

Bestemmingsplan stad Appingedam, deelgebied Agrarische gebieden (nieuwe locatie)

De gronden van de gewenste inrichting van het melkveebedrijf zijn planologisch geregeld in het bestemmingsplan Bestemmingsplan stad Appingedam, deelgebied Agrarische gebieden. Binnen dit bestemmingsplan kent het plangebied al de bestemming 'Agrarisch'. Binnen dit bestemmingsplan zijn grondgebonden agrarische bedrijven geregeld middels de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf'. De bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. Van beide is op dit moment nog geen sprake. De verhuizing van het melkveebedrijf is daarom niet toegestaan op basis van het huidige bestemmingsplan.

Herziening regeling windturbines Agrarische gebieden

Op 17 februari 2011 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Stad Appingedam, deelplan agrarische gebieden, vastgesteld. In dat bestemmingsplan is de bouw van nieuwe windturbines niet toegelaten. Op 1 juni 2016 is de Omgevingsverordening provincie Groningen vastgesteld. In die verordening is de mogelijkheid opgenomen om in de provincie Groningen nieuwe windturbines toe te laten op agrarische bouwpercelen tot een ashoogte van 15 meter. In het bestemmingsplan 'Herziening regeling windturbines Agrarische gebieden' is de regeling hierop aangepast.

Facetbestemmingsplan kamergewijze verhuur

Op 24 januari 2023 is het facetbestemmingsplan kamergewijze verhuur vastgesteld. Gemeente Eemsdelta heeft dit plan opgesteld om kamerverhuur binnen woonbestemmingen en bestemmingen met een bedrijfswoning tegen te gaan. Het bestemmingsplan is van toepassing op het gehele gemeentelijke grondgebied (exclusief het grondgebied waarvoor een beheersverordening geldt) en vervangt het facetplan kamerverhuur.

Ingevolge artikel 4 van de regels is het niet toegestaan een (bedrijfs)woning te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van meer dan één huishouden, daaronder begrepen kamerverhuur. Onder 'huishouden' wordt verstaan een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen).

1.4 Leeswijzer

In deze plantoelichting wordt het plan beschreven en de uitgangspunten, die daaraan ten grondslag liggen, gemotiveerd. Na deze inleiding (hoofdstuk 1) worden in de volgende hoofdstukken beschreven:

  • een gebiedsbeschrijving en beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2);
  • een beschrijving van het geldende en van belang zijnde beleidskader (hoofdstuk 3);
  • de effecten voor de omgeving en de te nemen maatregelen vanuit de omgeving (hoofdstuk 4);
  • een planbeschrijving met daarin de hoofduitgangspunten voor de juridische regeling (hoofdstuk 5);
  • een weergave van de uitvoerbaarheidsaspecten (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Bestaande En Toekomstige Situatie

2.1 Huidige Situatie

Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Eemsdelta aan de noordkant van Appingedam en even nabij het wierdendorp Tjamsweer. Specifiek ligt het plangebied in de kom van de Dominee Christophoripad en de Tjamsweersterweg. De ligging van het plangebied is weergegeven figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.107BP-ON01_0004.jpeg"

Figuur 2.1 Ligging plangebied met luchtfoto huidige situatie

Functies omgeving plangebied

Het plangebied ligt in het agrarische gebied van de gemeente Eemsdelta. De gronden rondom het plangebied hebben dan ook overwegend een agrarische functie. Het wierdendorp Tjamsweer bevindt zich ten zuidwesten van het plangebied. Het dorp bestaat uit enkele woningen, een begraafplaats en boerderij. Verder bevindt zich even ten noordwesten van het plangebied nog een boerderij. De kern Appingedam bevindt zich ten zuiden van het plangebied. Tussen het plangebied en de kern Appingedam bevindt zich de provincialeweg N360 en even ten noorden van het plangebied loopt de spoorlijn die van Groningen naar Delfzijl loopt.

Historische en landschappelijke context

De ontwikkeling van het landschap rond het wierdedorp Tjamsweer sinds de jaren ‘30 van de vorige eeuw laat zien dat er nog een grote mate van oorspronkelijkheid in het bebouwings- en verkavelingspatroon aanwezig is. Ook de kenmerkende verspreid liggende wierden zijn nog goed herkenbaar. De aanleg van de provinciale weg en de tot de weg gegroeide bebouwing van de kern Appingedam vormen de grootste veranderingen.

Het plangebied bevindt zich dan ook in het wierdenlandschap. De omgeving wordt gekenmerkt door verspreid liggende verhoogde dorps- en huiswierden met karakteristieke kerken en boerderijen met groene erven. De verkaveling is onregelmatig van karakter en het beloop van historische wegen en waterlopen slingerend.

Rondom het plangebied bevinden zich verschillende wierden. Het plangebied zelf maakt geen deel uit van een wierde.

Beschrijving huidige situatie plangebied

het plangebied zelf is in de huidige situatie onbebouwd en betreft gronden die in de huidige situatie agrarisch in gebruik zijn. Het plangebied bestaat uit grasland en wordt begrensd door sloten. Het plangebied maakt duidelijk deel uit van de onregelmatige verkavelingsstructuur die het landschap kenmerkt.

2.2 Toekomstige Situatie

Het bestaande melkveebedrijf aan de Tjamsweersterweg 14 te Appingedam is voornemen om zijn bedrijfsvoering te verplaatsen naar een nieuwe locatie in het buitengebied aan de Tjamsweersterweg-Dominee Christophoripad. Gezamenlijk met de provincie en de gemeente zijn de gronden van dit plangebied het meest geschikt bevonden voor de bedrijfsverplaatsing. Daar de gronden van de huidige locatie al een woonbestemming kent, is het niet nodig om ook deze gronden in dit bestemmingsplan mee te nemen. Mochten hier toekomstige ontwikkelingen gaan plaatsvinden, dan zal op dat moment daarvoor een planologische procedure gevolgd worden.

De huidige locatie bevindt zich midden in de kern van Appingedam. Vanwege milieutechnische knelpunten is het wenselijk om de huidige bedrijfsvoering te verplaatsen naar een locatie in het buitengebied. Daarnaast is op de huidige locatie sprake van een aardbevingsproblematiek en kunnen de bestaande gebouwen niet versterkt worden noch kan nieuwbouw plaatsvinden. Dit omdat er onvoldoende ruimte beschikbaar is voor wat voldoet aan de huisvestingsregels voor landbouwdieren en waar het bestaand aantal dieren in kan worden gehuisvest.

De gemeente, de initiatiefnemer en Libau hebben gezamenlijk de maatwerkmethode gevolgd om te komen tot een uitwerking van de plannen inclusief de daarbij behorende landschappelijke inpassing. De uitwerking van de maatwerkmethode is opgenomen in het maatwerkadvies die als bijlage 1 bij de toelichting is toegevoegd. De maatwerkmethode heeft geleid tot een nieuw agrarisch bouwvlak van ongeveer 1 hectare groot.

Beschrijving in hoofdlijnen

De condities van de plek hebben geresulteerd in een situering van een nieuw bouwvlak in de zuidoostelijke hoek van de kavel. Het bouwvlak ligt op enige afstand van het Ds. Christophoripad en de Tjamsweersterweg. Hiermee worden de landschappelijke vrije ligging van het recreatief medegebruikte Ds. Christophoripad en het vrije zicht op de wierde met de kerk van Tjamsweer gerespecteerd.


Binnen het bouwvlak kan zich een boerenerf ontwikkelen met een naar de weg gerichte voorerfzone voor de woning en tuin en een achtererfzone voor de bedrijfsbebouwing en opslag.


De ontsluiting van het erf vindt plaats via een bestaande dam in de zuidwesthoek van de kavel, waardoor de bestaande sloten kunnen worden gerespecteerd.


De contouren van het erf worden zoals gebruikelijk bij boerderijen in het zeekleigebied omgeven door sloten en beplanting. Aan de zuid- en oostzijde vormen bestaande kavelsloten de grens. Aan de noordzijde zal een licht gekromde nieuwe sloot (rechte lijnen zijn in dit landschap niet aanwezig), overgaand in een brede waterpartij of vijver in het laagst gelegen deel van de kavel aan de westzijde, de contour van het erf bepalen. De bij het graven vrijkomende grond vormt de basis voor een nieuwe wierde onder de woning. Rond het werkdeel van het erf zorgt een stevige mantelbeplanting bestaande uit bomen met een struiklaag voor verankering van het erf in het landschap.

Vertaling programma van wensen en spelregels en erfinrichting

De initiatiefnemer heeft als gewenste programma om in totaal 1.985 m2 aan nieuwe gebouwen te realiseren. Deze bestaat uit een woning, een stal, een loods, een vaste mestopslag, een mestbassin en voeropslag. In visuele uitwerking is weergeven in figuur 2.2.

Daarnaast hebben de gemeente en Libau spelregels voor de toekomstige bebouwing en erfinrichting ontwikkeld, om te kunnen komen tot een inrichting die passend is binnen het karakter van een boerenerf, zoals deze in de omgeving voorkomen. Daarbij eveneens rekening houdend met de ligging cultuurhistorische ligging van het plangebied. Een concrete uitwerking van de spelregels is opgenomen in bijlage 1.

De ruimtelijke uitgangspunten voor de inrichting van het boerenerf staan verbeeld in de tekening op figuur 2.3. Figuur 2.4 geeft een mogelijk vertaling van het programma van wensen weer, waarbij rekening is gehouden met de spelregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.107BP-ON01_0005.png"

Figuur 2.2 gewenste programma

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.107BP-ON01_0006.png"

Figuur 2.3 Ruimtelijke uitgangspunten

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.107BP-ON01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.107BP-ON01_0008.png"

Figuur 2.4 Mogelijke vertaling programma van wensen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Binnen het Rijksbeleid zijn de Nationale Omgevingsvisie, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Ladder voor Duurzame verstedelijking en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening van belang.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Er wordt gestimuleerd om er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren. Het plangebied valt onder het NOVI-gebied Groningen. Het Rijk heeft als doel om een nieuw en aantrekkelijk toekomstperspectief voor Groningen met fysieke maatregelen te creëren. Het Rijk heeft een belangrijke rol als het gaat om gaswinning. Enerzijds laat schade diepe sporen na in het Groningse landschap, anderzijds biedt dit vele kansen voor het ruimtelijk beleid van provincie en gemeenten. Het gebied is ook wat betreft cultureel erfgoed van groot belang voor Nederland. Het opstellen van een plan van aanpak om prioriteiten te bepalen en mogelijkheden van organisatie van de inzet van regio en Rijk te onderzoeken, behoort tot het proces.

Opgaven

Nederland heeft een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost, zij moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  3. 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI. Het project draagt wel bij aan de opgave om de regio's sterker en leefbaarder te maken.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Als een bestemmingsplan verstedelijking mogelijk maakt, dan moet eerste beoordeeld worden of hiervoor een regionale behoefte is en vervolgens of deze behoefte opgevangen kan worden in het bestaande stedelijk gebied. Als dat niet het geval is, dan moet een locatie worden gekozen die passend multimodaal kan worden ontsloten.

Dit bestemmingsplan maakt in dit kader geen nieuwe verstedelijking mogelijk in de zin van de ladder.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen Rijksbelangen genoemd in het Barro.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

Omgevingsvisie 2016-2020

Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld (geconsolideerd op 2022-11-15). De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.


In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'. Voor de ontwikkeling is het thema 'ruimte' met het daar bijbehorende belang 'ruimtelijke kwaliteit' van belang.

De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Onderhavig plangebied ligt in het buitengebied op basis van kaart 1 behorende bij de Omgevingsverordening. Onder het buitengebied verstaat de provincie die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben. De inrichting van het buitengebied dient zowel vitaal als duurzaam te zijn. Daarnaast is zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt.

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen door schaalvergroting, hebben vaak behoefte aan uitbreiding van de bedrijfsgebouwen en vergroting van het bouwvlak. De mogelijkheden voor een goede inpassing van agrarische bedrijfsbebouwing zijn sterk afhankelijk van het landschap. De provincie wil daarom nadrukkelijk betrokken zijn bij de planvorming van schaalvergroting. De mogelijkheden voor een goede inpassing van agrarische bedrijfsbebouwing zijn sterk afhankelijk van het landschap. Daarom is maatwerk vereist. De landschappelijke inpassing geschiedt op dezelfde wijze als de huidige landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.2). De beoogde landschappelijke inrichting voldoet aan de provinciale richtlijn.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening is één van de instrumenten om de doelstellingen van de provincie Groningen te realiseren. De verordening bevat regels ten aanzien van gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Voor dit bestemmingsplan zijn de artikelen 2.26.2 (Nieuwe agrarische bouwpercelen) en 2.26.6 (Borging uitvoering erfinrichtingsplan) van belang. Ingevolge de omgevingsverordening mag een bestemmingsplan alleen voorzien in een nieuw agrarisch bouwperceel als er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf dat verplaatst wordt:

  • uit het Natuurnetwerk Nederland in de provincie; of
  • omdat de bestaande bedrijfsvoering aantoonbaar niet kan voldoen aan actuele wettelijke milieuhygiënische normen of omdat de bedrijfsvoering op de oorspronkelijke vestigingslocatie aantoonbaar ernstige overlast veroorzaakt, die niet op een andere manier kan worden tegengegaan; of
  • omdat een actuele stedelijke ontwikkeling, of aanleg van infrastructuur binnen de provincie Groningen, dan wel het Besluit externe veiligheid buisleidingen aan continuering van de bedrijfsvoering in de weg staat; of
  • op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde specifieke taakstelling tot inplaatsing van agrarische bedrijven.

In dit geval is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf wat verplaatst wordt van de locatie Tjamsweersterweg 14 naar een nieuwe locatie in het buitengebied. De huidige bedrijfsvoering bevindt zich te midden van woningen. Op grond van de regelgeving ten aanzien van geur zou het bedrijf op tenminste 100 meter van de dichtstbijzijnde woning van derden in de bebouwde kom moeten zijn gesitueerd. In de praktijk is die afstand circa 10 meter. Op grond van de regelgeving ten aanzien van de geur zijn er geen mogelijkheden op de huidige locatie en is de bedrijfsvoering niet passend binnen de huidige woonomgeving. Om aan de actuele wettelijke milieuhygiënische normen te kunnen voldoen dient het bedrijf verplaatst te worden naar een locatie in het buitengebied op voldoende afstand van milieugevoelige objecten zoals woningen. In de huidige situatie bevinden de woningen zich op een te korte afstand waardoor er sprake is van een onwenselijke bedrijfssituatie. De provincie is reeds op de hoogte van de ontwikkelingen en heeft positief ingestemd met de toekomstige locatie van het bedrijf.

Verder dient aangetoond worden dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een bestaand agrarisch bouwperceel gelegen in de nabijheid van de bij het bedrijf in gebruik zijnde gronden. In de directe nabijheid van het bestaande bedrijf bevinden zich geen bestaande agrarische bouwpercelen waar gebruik van gemaakt kan worden. Er liggen in de buurt van het plangebied percelen die in gebruik zijn bij het agrarisch bedrijf. In de gemeentelijk zoektocht naar een geschikte locatie is de gemeente uitgekomen bij dit perceel. Het perceel is nog eigendom van de hervormde kerk, maar die is bereid mee te werken.

Verder dient de maatwerkmethode toegepast te worden onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur. En de maatwerkmethode moet leiden tot een erfinrichtingsplan waarbij in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:

    1. a. de historisch gegroeide landschapsstructuur;
    2. b. de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
    3. c. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    4. d. het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesloopt;
    5. e. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    6. f. het aspect nachtelijke lichtuitstraling.

Aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan. Dit heeft geresulteerd in het erfinrichtingsplan zoals is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. In dit plan is rekening gehouden met de historisch gegroeide landschapsstructuur. De betreffende medewerker van de provincie is vanaf het begin betrokken geweest bij de planvorming. Bij het toepassen van de maatwerkbenadering is een maatwerkadvies opgesteld door Libau uit Groningen. In dat advies is een erfinrichtingsplan opgenomen en een inpassingsplan.

ad b. Afstand tot andere ruimtelijke elementen

Er moet voldoende afstand worden aangehouden tot andere ruimtelijke elementen. Door de landschappelijke inpassing presenteert het bedrijfsperceel zich met de omliggende bebouwing als samenhangend geheel in het landschap.

ad c. Evenwichtige ordening

Er moet sprake zijn van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen. De bebouwing sluit qua situering en vormgeving aan bij de bestaande bebouwing in het buitengebied.

ad d Sloop overtollige bebouwing

Het uitgangspunt is dat gebouwen die niet meer worden gebruikt worden gesloopt. Monumentale en karakteristieke gebouwen zijn hiervan uitgesloten. Op het bedrijfsperceel zijn geen ongebruikte gebouwen aanwezig.

ad e Het woon- en leefklimaat

Het woon- en leefklimaat wordt bij de omgevingsaspecten behandeld in hoofdstuk 4. Geconcludeerd wordt dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De waterbeheerder is om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie. Paragraaf 4.9 gaat hier nader op in.

ad f. Nachtelijke lichtuitstraling

De gebouwen zijn gesloten en veroorzaken geen relevante nachtelijke lichtuitstraling. In de planregels is verder bepaald dat de emissie van licht met 90% moet worden gereduceerd.

Tot slot mag het bouwperceel niet groter zijn dan 2 hectare. Het plangebied wordt circa 1 hectare.

Artikel 2.26.1 Concentratie van bebouwing binnen bouwperceel

Een bestemmingsplan stelt regels op grond waarvan agrarische bedrijfsbebouwing en voorzieningen voor mestopslag en opslag van veevoer worden geconcentreerd binnen een op de verbeelding van het bestemmingsplan aangewezen agrarisch bouwperceel.

Aan dit artikel wordt toepassing gegeven.

Artikel 2.8 Inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen

De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, biedt afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van een ruimtelijke ontwikkeling, inzicht in:

  1. a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied;
  2. b. de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied;
  3. c. de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in de directe en in de wijdere omgeving;
  4. d. de maatregelen die nodig worden geacht om eventuele aantasting van kwaliteiten en waarden binnen of buiten het plangebied als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling te salderen of te compenseren;
  5. e. de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling kan leveren aan de bestaande of nieuwe kwaliteiten en waarden.

Voor de motivering van bovenstaand wordt verwezen naar hoofdstuk 2 en bijlage 1.

Artikel 2.60.4 Landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 aangegeven landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling, bevat regels gericht op bescherming van de herkenbare onregelmatige blokverkaveling.

Met de uitwerking van de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met het landschap. Op de nieuwe locatie blijft de blokverkaveling intact en de bestaande sloten worden niet verlegd en gedempt.

Artikel 2.61.1 Slotenpatroon Appingedam-Delfzijl

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 7 aangegeven karakteristieke sloten Appingedam-Delfzijl bevat regels gericht op bescherming van het beloop en het profiel van de sloten. Dit bestemmingsplan voorziet in een regeling dat het verleggen en dempen van sloten zonder omgevingsvergunning niet is toegestaan. De sloten rondom het perceel vallen overigens niet binnen de aanduiding karakteristieke sloten Appingedam-Delfzijl.

Artikel 2.26.6 Borging uitvoering erfinrichtingsplan

Een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.26 stelt regels die bewerkstelligen dat:

de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd; en

de aanleg en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting wordt geborgd in de vorm van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan of als voorwaarde bij een omgevingsvergunning.

Aan dit artikel wordt toepassing gegeven. Er wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Artikel 2.53.2 Zones rond wierden

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de zones rond wierden en wierdedorpen aangegeven op kaart 7 bevat regels gericht op bescherming van de landschappelijke openheid. De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van bos en boomgaarden.

Er zal wel sprake zijn van strijdigheid met de provinciale Omgevingsverordening. Het perceel ligt in een gebied waar een beschermende regeling ten aanzien van de openheid van het gebied zou moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan. Het bouwen van een melkveebedrijf op het perceel bevordert niet de openheid van het gebied. De provincie heeft een ontheffing verleend van artikel 2.53.2 van de Omgevingsverordening provincie Groningen. Op het perceel mag een melkveehouderij worden gebouwd.

Conclusie

Het plan is in strijd met artikel 2.53.2 van de Omgevingsverordening. Door Gedeputeerde Staten is een ontheffing verleend van deze bepaling.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor het agrarische gebied van de gemeente Appingedam vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van de agrarische sector. In dit bestemmingsplan hebben agrarische bedrijven in principe een bouwperceel met een oppervlakte van 1 hectare. Het onderhavige bedrijf krijgt een bouwvlak met een oppervlakte van circa 1 hectare en wordt er qua systematiek aangesloten bij het bestemmingsplan 'stad Appingedam, deelgebied Agrarische gebieden' waarbij eveneens rekening wordt gehouden met de regels van de provinciale verordening. De bestaande gebouwen op de bestaande locatie zijn beschadigd door de aardbevingen en op het bestaande perceel is onvoldoende ruimte beschikbaar waar een stal kan worden gebouwd, rekening houdend met de regels ten aanzien van de huisvesting van landbouwdieren, waarin de huidige veestapel kan worden gehuisvest. De bedrijfsvoering te verplaatsen naar een locatie in het buitengebied is daarom de beste optie. Dit ook vanwege milieutechnische overwegingen. Het bedrijf is nu gevestigd op circa 10 meter van de dichtstbijzijnde woningen van derden in de bebouwde kom, terwijl dit tenminste 100 meter zou moeten zijn. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in lijn is met de gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van agrarische bedrijven.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over in de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Onderzoek

Op basis van het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Conform de regels is voor deze dubbelbestemming bij ruimtelijke ontwikkelingen groter dan 200 m2 en dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, archeologisch onderzoek vereist.

Omdat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is, is een archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er mogelijk resten in de grond zitten. Daarom wordt op dit moment een nader onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden aan een volgende versie van het bestemmingsplan toegevoegd.

4.1.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Onderzoek

In het plangebied komen geen specifieke cultuurhistorische waarden voor. Wel kan het landschap van cultuurhistorische waarde zijn. Met dit bestemmingsplan is geen sprake van aantasting van de in de nabijheid aanwezige cultuurhistorische elementen en structuren. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

Conclusie

In het landschappelijke inpassingsplan en in dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het aspect cultuurhistorie.

4.2 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving.

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

In de Wnb wordt ook onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Groningen

In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In verband met de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkering, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 5,5 kilometer van het Natura 2000-gebied (tevens NatuurNetwerk Nederland) de Waddenzee. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Vanwege de ligging van het plangebied zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied niet uit te sluiten in relatie tot stikstof. In dat kader is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Zie daarvoor bijlage 2. Middels een berekening(en) in Aerius Calculator is het verschil in depositie bepaalt tussen de vergunde situatie van de huidige locatie versus de beoogde situatie op de nieuwe locatie. Wanneer het verschil in depositie kleiner of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar is er geen sprake van vergunningplicht.


Uit de berekening(en) blijkt dat als gevolg van de gewenste ontwikkeling de depositie op de Natura 2000-gebieden niet toeneemt. De wijziging of uitbreiding van de bestaande activiteit veroorzaakt daarmee geen grotere of andere effecten op Natura 2000-gebieden dan is toegestaan op grond van een vergunning voor een bestaande activiteit. Er hoeft geen nieuwe vergunning aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

Onderzoek naar soortenbescherming is uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 6. Uit het veldbezoek is naar voren gekomen dat binnen en vlak buiten het plangebied vogelsoorten tot broeden kunnen komen waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn, maar wel beschermd zijn wanneer er sprake is van een broedgeval. werkzaamheden dienen daarom buiten dit broedseizoen uit te voeren. Het algemene broedseizoen loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli. Soorten kunnen echter eerder of later in het jaar tot broeden komen. Een broedgeval is altijd beschermd. Indien niet buiten het broedseizoen wordt gewerkt, wordt geadviseerd dit onder begeleiding van een ecoloog te doen. Negatieve effecten op (verblijfplaatsen van) overige onder de Wet natuurbescherming beschermde soorten en soortgroepen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden kunnen op voorhand worden uitgesloten. Op licht beschermde of vrijgestelde soorten is de zorgplicht van toepassing. Deze schrijft voor dat men alles wat redelijkerwijs mogelijk is moet doen om schade aan wilde planten en dieren te voorkomen. Dit kan worden bewerkstelligd door zo te werken dat dieren de kans krijgen om te vluchten en/of door bijvoorbeeld amfibieën binnen het plangebied te verplaatsen naar een locatie dicht bij het plangebied die niet onder invloed staat van de werkzaamheden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering ten aanzien van het aspect ecologie.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Toetsing

Onderzoek naar bodem is uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 5. Er zijn geen bijzondere verontreinigingen gevonden. Op basis van de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit voldoende geschikt is voor de voorgenomen plannen. Nader onderzoek is niet nodig.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Verkeer, Ontsluiting En Parkeren

Het perceel wordt ontsloten op de Tjamsweersterweg. Richting het zuiden geeft deze aansluiting op de N360. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Hier is sprake van voldoende parkeergelegenheid.

De ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of tot onveilige situaties in de verkeersafwikkeling. Het plangebied is direct ontsloten via een nieuw aan te leggen ontsluiting op de Tjamsweersterweg. De toename van het aantal verkeersbewegingen is gezien de grootte en de aard van het bedrijf beperkt en de Tjamsweersterweg heeft voldoende capaciteit voor het bedrijf. Het betreft een secundaire weg die voornamelijk bestemd is voor landbouwverkeer en wordt dan ook voornamelijk gebruikt door landbouwvoertuigen en auto's.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen, een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

Voor geurhinder moet verder worden getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij en de Regeling geurhinder en veehouderij. De minimale afstand tot een geurgevoelig object bedraagt 100 meter.

Onderzoek

Een melkveebedrijf is op basis van de VNG-publicatie ingedeeld in milieucategorie 3.2. De richtafstand bedraagt 100 meter. Ten zuiden en westen van het plangebied bevinden zich enkele woningen. Deze bevinden zich echter op meer dan 100 meter afstand. Aan de richtafstand wordt daarmee voldaan.

Aan de andere kant wordt het agrarisch bedrijf, gelegen aan de Tjamsweersterweg 29, ook niet in hun bedrijfsvoering belemmerd omdat de toekomstige bedrijfswoning op een afstand van meer dan 100 meter is gelegen. Andere bedrijven bevinden zich op een nog grotere afstand. Er is hierdoor sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bedrijfswoning.

In de toekomstige situatie is sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.6 Geluid

Toetsingskader

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder wordt de omvang van de wettelijke zones langs verkeerswegen aangegeven. Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone, tenzij er sprake is van een woonerf, een 30-km/uurgebied of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt. De 48 dB is de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die in een zone geprojecteerd worden, bepaald de wet dat akoestisch onderzoek verplicht is. De geluidbelasting van het verkeer op de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen mag de in de wet genoemde normen niet overschrijden.

Geluidzone industrielawaai

Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen.

Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies

Binnen de geluidzone zijn geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Op grond van de momenteel vigerende Wet geluidhinder kan het bevoegd gezag de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

Onderzoek

Het onderzoek naar wegverkeer is uitgevoerd en als bijlage 3 toegevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat voor de nieuwe agrarische bedrijfswoning aan de Tjamsweersterweg de geluidbelasting vanwege de Tjamsweersterweg/N360 niet hoger is dan Lden = 48 dB. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Een en ander betekent dat de Wet geluidhinder de uitvoering van het plan niet in de weg staat; een hogere waarde procedure is niet aan de orde.

4.7 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het extern veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Toetsing

Risicovolle inrichtingen

In de directe omgeving is geen sprake van risicovolle inrichtingen. Het bedrijf zelf betreft ook geen risicovolle inrichting.

Risicovolle transportroute

De spoorlijnroute Sauwerd - Delfzijl kent, ter hoogte van het plangebied, een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 1 meter. De gemeente Eemsdelta dient er voor te zorgen dat binnen de plaatsgebonden risicocontour geen kwetsbare en beperkt objecten worden gerealiseerd. De afstand van het plangebied tot de spoorlijn bedraagt circa 325 meter. Hiermee wordt dan voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Ten zuiden bevindt zich de N360 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt binnen de kaart 3 'veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' van de provinciale verordening. De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen.

Veiligheidsregio Groningen heeft een beoordeling gedaan op de aanwezigheid van externe risicobronnen en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor de planontwikkeling. Daarbij zijn zij tot de volgende conclusies gekomen:

  • Op de planontwikkeling zijn geen significante externe veiligheidsrisico's van invloed;
  • In relatie tot de planontwikkeling zien zij geen aanleiding voor aanvullende maatregelen ten aanzien van de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in het plangebied.

Hiermee wordt een nadere verantwoording van het groepsrisico niet nodig geacht.

Plasbrandaandachtsgebied

In het Basisnet is een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aangegeven. Het bevoegd gezag vermeldt de redenen die er toe hebben geleid om in dat gebied nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toe te laten, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen. In de regeling Basisnet is voor de spoorlijn Sauwerd - Delfzijl aangegeven dat hier een plasbrandaandachtsgebied aanwezig is. De afstand van het plangebied tot de spoorlijn bedraagt circa 325 meter. Dit is buiten de PAG.

In de Omgevingsverordening is verder opgenomen dat voor de spoorlijn Sauwerd - Delfzijl een veiligheidszone 3 transport geldt. Voor deze zone geldt een afstand van 30 meter. Gezien de afstand van het plangebied tot de spoorlijn is dit aspect niet relevant.

Groepsrisico

Het plangebied ligt buiten 200 meter van de spoorlijn Sauwerd - Delfzijl en binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Gelet hierop geldt een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Door de zeer grote afstand van het plangebied tot de spoorlijn Sauwerd - Delfzijl zal een toe- of afname van personendichtheid geen invloed hebben op het groepsrisico. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobronnen geen item.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De beoogde activiteiten op het perceel hebben een dergelijke toename niet tot gevolg. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

De luchtkwaliteit ter plaatse van de dichtstbijzijnde weg die is opgenomen in de NSL-monitoringstool (N57) (Kustweg) voldoet ruim aan de wettelijke grenswaarden omtrent de aanwezige concentraties luchtverontreinigende stoffen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Water

Toetsingskader

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Dit is gedaan door middel van het doorlopen van de digitale watertoets. Het resultaat is opgenomen als Bijlage 4.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de waterschappen nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, Keur van het waterschap Noorderzijlvest en de leggers. De focus ligt op klimaatklaar blijven en een natuurlijker, duurzamer waterbeheer. Het voorkomen van droogte en verzilting, de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, het stimuleren van de biodiversiteit, winnen van grondstoffen en energie uit afvalwater en verdergaande samenwerking in de waterketen zijn een aantal van de uitdagingen waar het waterschap staan.

Beleidsnotitie Water en Ruimte

In de notitie Water en Ruimte wordt het beleid van waterschap Noorderzijlvest over het waterbeheer in bebouwd gebied toegelicht. De notitie kan gebruikt worden als informatiebron voor advisering in het watertoetsproces, waarmee het waterbelang wordt geborgd in ruimtelijke plannen van rijk, provincies en gemeenten. Bij deze advisering neemt waterschap Noorderzijlvest een proactieve houding aan om zo als serieuze wateradviseur gezien te worden. Betrokkenheid vroeg in het proces van ruimtelijke plannen moet leiden tot goede afstemming tussen waterbelangen en keuzes in de ruimtelijke ordening. Deze notitie is gebaseerd op de notitie Stedelijk Waterbeheer van buurwaterschap Hunze en Aa’s. Omdat de watersystemen van Hunze en Aa’s en Noorderzijlvest veel op elkaar lijken en omdat een aantal grote woonkernen op de grens van de twee waterschappen liggen, biedt de afstemming van beleid op stedelijk waterbeheer duidelijkheid voor inliggende samenwerkingspartners.

Gemeentelijk beleid

In het watertakenplan DAL/W2 specifieke Delfzijl 2018-2022 worden de gemeentelijke watertaken van Delfzijl uitgewerkt. Er zijn drie zorgplichten die ook gehandhaafd zullen worden in de nieuwe Omgevingswet. Dit zijn: de zorgplicht voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater, zorgplicht voor doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater en de zorgplicht voor het voorkomen/beperken van schade door grondwateroverlast. Naast de DAL-gemeenten (Delfzijl, Appingedam en Loppersum) doen in totaal 27 gemeenten, 2 waterschappen en 2 waterbedrijven mee in de samenwerkingsovereenkomst Groningen en Noord-Drenthe. Het Watertakenplan is afgestemd op de regionale aanpak. Er zijn 5 doelen gedefinieerd omtrent de uitvoering van de gemeentelijke watertaken. Deze betreffen:

  1. 1. Risico's voor de volksgezondheid door aanraking schadelijke stoffen en geuroverlast maximaal beperken
  2. 2. Beperk wateroverlast door water op straat en beperkt overstroming maximaal
  3. 3. Beperk hinder door falen riolen en door verstopping of werkzaamheden
  4. 4. Zorg voor goede oppervlaktewaterkwaliteit, voer zo weinig mogelijk water af naar de zuivering
  5. 5. De klant staat voorop. Aantal klachten zit onder het landelijk gemiddelde.

Toetsing: maatwerkprocedure

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij waterschap Noorderzijlvest.

Verhardingstoename

De verhardingstoename, ten opzichte van de huidige situatie, als gevolg van het project is circa 3.500 m2. Er is een verplichting om compenserende maatregelen te nemen. Het hemelwater dat zal neerslaan op het plangebied zal middels een bovengrondse passage richting het oppervlaktewater worden afgevoerd. Watercompensatie wordt geregeld door in het plangebied nieuw water aan te leggen.

Afvoer van riool- en hemelwater

Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Indien de bodem geschikt is voor infiltratie, is dat een goede manier voor het afvoeren van schoon hemelwater. De initiatiefnemer dient te onderzoeken of infiltratie mogelijk is. Als er mogelijkheden zijn om het hemelwater rechtstreeks naar aanwezig oppervlaktewater af te voeren, heeft dat de voorkeur. Het waterschap kan nadere eisen stellen om het ontvangende oppervlaktewater daarvoor geschikt te maken.

Bij de realisatie van de gebouwen moet een gescheiden rioolsysteem aangelegd worden, waarbij regenwater gescheiden wordt van het afvalwater. Het huishoudelijk afvalwater van onder meer toilet, douche en keuken wordt aangesloten op het vuilwaterriool. Het dakwater en het overige regenwater wordt naar de omliggende sloten afgevoerd.


Bouwmaterialen

Ten behoeve van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater moet er bij de bouw van de gebouwen naar gestreefd worden geen materialen te gebruiken die milieuverontreinigend zijn zoals lood, zink en koper. Ook bepaalde bitumen en behandeld hout logen milieugevaarlijke stoffen uit welke via het regenwater in het oppervlaktewater terecht kunnen komen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.10 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Onderzoek

Het project is als activiteit opgenomen in bijlage D van het Besluit m.e.r.. Omdat deze onder de drempelwaarden blijft, is er geen sprake van een rechtstreekse PlanMER-, ProjectMER- of m.e.r.-beoordelingsplicht. Volgens het Besluit m.e.r. moet bij projecten die onder de drempelwaarden vallen, een besluit genomen worden of een MER nodig is. Bij dat besluit moet een afweging worden gemaakt of het plan belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit wordt beschreven in een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Nadat de vooroverlegpartners bij de planvorming zijn betrokken en hun adviezen hebben gedeeld, wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt.

Kenmerken van het project

Het plan omvat de verhuizing van een agrarisch bedrijf vanuit een woonwijk naar het buitengebied.

Plaats van het project

Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of een verbindingszone binnen het Nederlands Natuurnetwerk. Het betreft een aangewezen plek voor een agrarisch bedrijf. De plaats van het project rechtvaardigt geen volledige mer.

Kenmerken potentiële effecten

De ontwikkeling heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met de verkeersaantrekkende werking, stikstofdepositie, geur en mogelijk veranderingen in de waterhuishouding. Significante effecten op het milieu zijn uitgesloten. In de vorige paragrafen is dieper op de effecten van de ontwikkeling op de omgeving en andersom ingegaan. De kenmerken van de effecten van het project rechtvaardigen geen volledige mer.

Conclusie

Door de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de beoordeling van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Toelichting Op Het Juridisch Systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

Het plangebied is in onderhavig bestemmingsplan opgedeeld in een enkel- en dubbelbestemming. In deze paragraaf is per bestemming een toelichting gegeven. Met de gekozen wijze van bestemmen is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan Bestemmingsplan stad Appingedam, deelgebied Agrarische gebieden.

Agrarisch

De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch'. Binnen deze gronden bestaat onder meer de mogelijkheid voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en het bouwen van de daarbij behorende bedrijfsgebouwen. Aangezien binnen deze bestemming ook het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering is toegestaan, mag tevens een bedrijfswoning worden gebouwd.

Alle gebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd. Andere bouwwerken, met uitzondering van silo's en bassins, mogen wel buiten het bouwvlak worden gebouwd. De gronden en bouwwerken mogen niet gebruikt worden voor volwaardige en ondergeschikte niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, detailhandel en/of verblijfsrecreatieve doeleinden.

Voor het plangebied is op basis van de Herziening regeling windturbines Agrarische gebieden (15-02-2018) een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van windturbines met een maximale bouwhoogte van 15 meter ten opzichte van het maaiveld.

Waarde - Archeologie 4

Ter bescherming van eventueel voorkomende archeologische resten in de grond is de bestemming Waarde - Archeologie 4 opgenomen. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 200 m2.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Doel van de in de Wro opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Er wordt uitgegaan van kostenverhaal via de publiekrechtelijke weg: in een exploitatieplan. Daarnaast kan de gemeente in een exploitatieplan eisen en regels stellen ten aanzien van de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro sprake van een bouwplan. In beginsel dient daarom een grondexploitatieplan te worden opgesteld.

De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Een deel wordt betaald door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), een deel door de provincie en er is een eigen bijdrage van de initiatiefnemers. De procedurekosten worden op de initiatiefnemer verhaald via de leges van de gemeente. Ten aanzien van eventuele planschade wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.

Er is sprake van een particulier initiatief. Hierbij spelen geen bovenplanse kosten en ook is geen sturing in fasering en dergelijke nodig. Daarom besluit de gemeente om geen grondexploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Vooroverleg met de provincie

De provincie is vanaf het begin betrokken geweest bij het maken van de plannen voor de uitplaatsing van de melkrundveehouderij die is gevestigd aan de Tjamsweersterweg 14 in Appingedam.

Er zijn twee belangrijke belangen in dit dossier. De gemeente kan met de uitplaatsen een zeer lang lopend aardbevingsdossier oplossen. Versterken of nieuwbouw op de bestaande plaats is niet mogelijk omdat onvoldoende ruimte aanwezig is voor de bouw van een stal die voldoet aan de huisvestingsregelgeving en dan groot genoeg is voor het houden van de bestaande veestapel. Met de provincie zijn daarom de mogelijkheden verkend voor uitplaatsing van het bedrijf naar het buitengebied.

Een tweede groot belang is dat de gemeente met de uitplaatsing een milieuknelpunt oplost. Op grond van geldende geurregelgeving moet een melkveehouderij op tenminste 100 meter van een gevoelig object (woning) in de bebouwde kom zijn gesitueerd. In dit geval zit het bedrijf op ca. 10 meter van de dichtstbijzijnde woning. Het bedrijf mag op de huidige plek zitten omdat in het verleden een milieuvergunning is verleend en dus sprake is van een bestaande situatie.

Bij het zoeken naar een geschikte locatie zijn drie locaties in beeld geweest. Die locaties worden hieronder op het kaartje weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.107BP-ON01_0009.png"

Locatie B is daarbij als beste locatie uit de bus gekomen. Het gaat om een perceel aan de Tjamsweersterweg/Dominee Christophoripad. Het perceel is in eigendom van de hervormde kerk en die zijn bereid tot een grondruil. Het perceel ligt aan een doorgaande weg en de locatie kan goed landschappelijk worden ingepast.

Locatie A zou leiden tot grote investeringen van de gemeente. Het perceel wordt ontsloten met een landweg van circa 3 meter, bestaande uit grasbeton. De producten van het bedrijf zouden niet kunnen worden afgevoerd via die weg. De gemeente zou daarom behoorlijk moeten investeren in de weg om aan- en afvoer van producten te faciliteren.

Locatie C valt af omdat op dat perceel een gasleiding en een grote waterleiding liggen. Daar kan niet gebouwd worden.

Er zal wel sprake zijn van strijdigheid met de provinciale Omgevingsverordening. Het perceel ligt in een gebied waar een beschermende regeling ten aanzien van de openheid van het gebied zou moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan. Het bouwen van een melkveebedrijf op het perceel bevordert natuurlijk niet de openheid van het gebied. Met de provincie is afgesproken dat een ontheffing moet worden aangevraagd van de Omgevingsverordening. Daarbij wegen de twee bovengenoemde belangen zwaarder dan de bescherming van de openheid van het gebied.

Voor de landschappelijke inpassing heeft Libau uit Groningen een maatwerkadvies opgesteld met daarin een erfinrichtingsschets en een inpassingsplan. De provincie kan zich vinden in de plannen die tot nu toe zijn gemaakt. Zij hebben voldoende inbreng gehad in het proces.

Overleg met Waterschap Noorderzijlvest

Met het waterschap Noorderzijlvest heeft ook vanaf het begin overleg plaatsgevonden. Er zijn met name afspraken gemaakt over de compensatie van de toename van verhard oppervlak. Daarbij zal aan het kader van het waterschap worden voldaan. Er wordt een nieuwe watergang gegraven en er wordt een soort vijver aangelegd. De bestaande sloten rondom het perceel zijn niet beschermd, maar die sloten blijven zoals ze nu zijn.

Vooroverleg Omgevingsdienst en Veiligheidsregio

Van de Omgevingsdienst en de Veiligheidsregio Groningen is een advies ontvangen. In het advies wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is. Er wordt in het advies uitgebreid aandacht besteed aan het aspect externe veiligheid. Het bouwen van een melkveebedrijf op het perceel aan de Tjamsweersterweg/Dominee Christophoripad voldoet aan de regels die gelden ten aanzien van externe veiligheid. Het advies is als bijlage 7 toegevoegd.

Ontwerpfase en zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze zes weken wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Bijlage 1 Lijst Met Beroeps- En Bedrijfsactiviteiten Aan Huis

Bijlage 1 Lijst met beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis

Bijlage 2 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tweede Tak Of Deeltijdfunctie

Bijlage 2 Specifieke toetsingscriteria ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie

Bijlage 3 Landschappelijke Inpassing (Maatwerkmethode)

Bijlage 3 Landschappelijke inpassing (maatwerkmethode)

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing (Maatwerkmethode)

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing (maatwerkmethode)

Bijlage 2 Stikstofonderzoek

Bijlage 2 Stikstofonderzoek

Bijlage 3 Geluidsonderzoek

Bijlage 3 Geluidsonderzoek

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 6 Ecologisch onderzoek

Bijlage 7 Advies Omgevingsdienst Externe Veiligheid

Bijlage 7 Advies omgevingsdienst externe veiligheid