Uitwerkingsplan 1 De Draai 2023
Uitwerkingsplan - gemeente Dijk en Waard
Ontwerp op 19-06-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aan huis gebonden beroep
Een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijk effect of ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.2 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.5 bebouwingspercentage
Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.6 bed & breakfast
Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijbehorend bouwwerk en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis.
1.7 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.8 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.9 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.10 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.11 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.12 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.13 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.15 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.16 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.17 dak
Iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk.
1.18 detailhandel
Een bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca activiteiten.
1.19 erfafscheiding
Constructie voor het afscheiden van een erf of een gedeelte daarvan bij een hoofdgebouw, waarbij er sprake moet zijn van een functionele relatie tussen de erfafscheiding en het hoofdgebouw.
1.20 grondgebonden woning
Een woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de woonlagen aansluit op het maaiveld. Grondgebonden woningen hebben meestal een op de grond gelegen terras en/of een tuin. In voorliggend uitwerkingsplan betreft het aaneengebouwde woningen, twee-onder-één-kap woningen of vrijstaande woningen.
1.21 hoofdgebouw
Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.22 huishouden
De bewoning van een woning door een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame, gemeenschappelijke huishouding voeren en waarbij sprake is van zelfstandige bewoning.
1.23 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit
De in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.24 kunstobject
Uiting van één der beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
1.25 kunstwerk
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.26 mantelzorg
Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.27 natuurvriendelijke oever
Oever zonder of met een gedeeltelijk verwijderde beschoeiing en een niet afgewerkt talud.
1.28 peil
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil.
1.29 plan
Het uitwerkingsplan ' 1 De Draai 2023' met identificatienummer NL.IMRO.1980.BP08UITWDRAAI2023-ON01 van de gemeente Dijk en Waard.
1.30 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.31 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.32 uitwerkingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.33 voorgevel
De naar de openbare weg gerichte gevel van een gebouw / het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.34 voorgevelrooilijn
Alle naar de naastgelegen wegen toegekeerde bouwgrenzen van het hoofdgebouw en het denkbeeldig verlengde daarvan.
1.35 waterpeil
Het door het hoogheemraadschap vastgestelde streefpeil voor het desbetreffende peilvlak zoals dat geldt op de dag van ter inzagelegging van het ontwerpuitwerkingsplan.
1.36 webwinkel
Uitoefening van detailhandel waarbij goederen uitsluitend worden verkocht door middel van een schriftelijke en/of elektronische opdracht en die niet ter plaatse ter hand worden gesteld.
1.37 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 lengte, breedte en diepte van gebouwen
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.2 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, valbeveiligingen voor dakterrassen, dakranden en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c. q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend hoofdgebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- ontmoetingsplaatsen;
- nutsvoorzieningen;
- voet- en fietspaden;
- parkeervakken en parkeerstroken;
- sport- en speelvoorzieningen;
- water;
- geluidwerende voorzieningen;
- kunstobjecten;
- kunstwerken;
- opstelplaatsen voor de Brandweer;
- te waterlaatplaatsen;
- verkeersvoorzieningen.
3.2 bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor geluidwerende voorzieningen niet meer dan 4,00 meter, voor speeltoestellen niet meer dan 6,00 meter en voor de overige niet meer dan 8,00 meter bedragen;
- de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer dan 12,00 meter bedragen.
3.3 specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Tuin
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuinen en erfverhardingen;
- als er een garageoprit aanwezig is, het parkeren op die garageoprit.
4.2 bouwregels
4.3 specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Tuin - 1
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuinen en erfverhardingen;
- als er een garageoprit aanwezig is, het parkeren op die garageoprit;
- het parkeren buiten de garageoprit van maximaal 1 personenauto per woning;
- natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Tuin - 1' grenst aan de bestemming 'Water'.
5.2 bouwregels
5.3 specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Tuin - 2
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuinen en erfverhardingen;
- als er een garageoprit aanwezig is, het parkeren op die garageoprit;
- het parkeren buiten de garageoprit van maximaal 2 personenauto's per woning;
- natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Tuin - 2' grenst aan de bestemming 'Water.
6.2 bouwregels
6.3 specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Verkeer
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen en straten;
- voet- en rijwielpaden;
- water;
- groenvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen;
- verkeersvoorzieningen;gebouwen ten behoeve van openbare- en nutsvoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken;
- kunstobjecten.
7.2 bouwregels
Artikel 8 Wonen
8.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen, uitsluitend in de vorm van aaneen gebouwde woningen en twee-onder-één-kap woningen;
- aan huis verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.3.1 sub a;
- bijbehorende bouwwerken;
met de daarbij behorende
- erven;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde en
- natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Wonen' grenst aan de bestemming 'Water'.
8.2 bouwregels
8.3 specifieke gebruiksregels
8.4 afwijken van de gebruiksregels
Artikel 9 Wonen - 1
9.1 bestemmingsomschrijving
De voor Wonen-1 bestemde gronden zijn bestemd voor:
- wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen;
- aan huis verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.3 sub a;
- bijbehorende bouwwerken;
met de daarbij behorende
- erven;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde en
- natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Wonen-1' grenst aan de bestemming 'Water'.
9.2 bouwregels
9.3 specifieke gebruiksregels
9.4 afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per woning zoals aanwezig op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit plan aanwezig mogen zijn.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en toestaan dat:
- de bij recht op de verbeelding en/of in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages worden vergroot;
- bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
- de maximale (bouw)hoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
- de oppervlakte van de plaatselijke verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
- de hoogte van de plaatselijke verhoging niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.
- en afwijken van de bestemmingsregels voor het toestaan van utilitaire bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarvan:
- de goothoogte niet meer dan 3,00 meter mag bedragen;
- de bouwhoogte niet meer dan 5,50 meter mag bedragen;
- de oppervlakte niet meer dan 25 m2 mag bedragen.
12.2 mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen afwijken van het bepaalde in de artikelen, voor het bouwen van tijdelijke woonruimte voor mantelzorg onder de voorwaarde dat;
- door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische-, psychische- en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de aanvrager in staat is om die zorg te leveren;
- door de bouw van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van omwonenden en bedrijven;
- parkeren plaatsvindt op eigen erf;
- er geen extra ontsluiting op de openbare weg nodig is;
- bij de aanvraag voor de afwijking een bouwkundig rapport overlegt waarin een overzicht wordt gegeven van:
- de bestaande bouwkundige- en gebruikssituatie;
- de te treffen voorzieningen;
- de nieuwe inrichtingssituatie.
- de voor mantelzorg gerealiseerde vrijstaande bijbehorende bouwwerken, na het beëindigen van de mantelzorgsituatie, niet gebruikt worden voor zelfstandige bewoning.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 parkeren
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat:
- het gebruik van gronden of bouwwerken, zoals bedoeld in hoofdstuk 2, uitsluitend is toegestaan indien op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor het parkeren of stallen van auto's en fietsen in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort wordt aangelegd en in stand gehouden overeenkomstig de Nota Parkeernormen 2022 van de gemeente Dijk en Waard en diens rechtsopvolgers.
- Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a en toestaan dat de parkeergelegenheid niet (volledig) op eigen terrein bij de ontwikkeling wordt gerealiseerd, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen 2022 van de gemeente Dijk en Waard en diens rechtsopvolgers.
13.2 afstemmingsregel
Naast de in het plan opgenomen regels gelden ten aanzien van de inrichting van het gebied, de integrale ontwerpprincipes met betrekking tot landschap, stedenbouw en architectuur van het Masterplan De Draai en het Beeldkwaliteitsplan De Draai, zoals opgenomen in Masterplan De Draai en Beeldkwaliteitsplan De Draai voor zover dit niet betreft het vergunningvrij bouwen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het 'Uitwerkingsplan 1 De Draai 2023'
1 Masterplan De Draai
2 Beeldkwaliteitplan De Draai
1 Inleiding
Het voorliggende uitwerkingsplan heeft betrekking op een te ontwikkelen nieuwbouwplan op de gronden globaal gelegen achter de Beukenlaan 17 in Dijk en Waard. Deze ontwikkeling omvat de nieuwbouw van 4 woningen en bijbehorende voorzieningen, waaronder infrastructuur. Zie onderstaande afbeelding die de globale ligging van het plangebied weergeeft.
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'De Draai', dat op 17 december 2019 door de raad van de toenmalige gemeente Heerhugowaard is vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan is de realisatie van het bouwplan niet rechtstreeks toegestaan vanwege de opgenomen uit te werken woonbestemming. Door middel van het voorliggende uitwerkingsplan wordt het plan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Voor het plangebied is een uitwerking noodzakelijk om de gewenste stedenbouwkundige invulling van het deelgebied van De Draai waar deze percelen onderdeel van uitmaken af te ronden. Om dit te kunnen bewerkstelligen dient een administratieve procedure tot onteigening gevoerd te worden, waarvoor het voorliggende uitwerkingsplan de grondslag biedt.
In het volgende hoofdstuk vindt een beschrijving van het plangebied plaats en wordt het plan getoetst aan de uitwerkingsvoorwaarden. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten uit het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid verwoord die betrekking hebben op het initiatief. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de toetsing aan milieu - en andere onderzoeksaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de doorlopen inspraak en overige procedurele aspecten. Hoofdstuk 7, tot slot, gaat in op de economische uitvoerbaarheid.
2 Gebieds- En Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Plangebied
Het plangebied betreft een grasperceel en bevindt zich in de stedelijke omgeving van Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard. Aan de noordzijde van het plangebied is momenteel veel woningbouw in uitvoering. Aan de oostzijde zijn voornamelijk agrarische percelen aanwezig en aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied is een bos (’t Waarderhout) aanwezig. Aan de noordwestelijke zijde van het plangebied is de bestaande stedelijke omgeving van Heerhugowaard aanwezig met veel (woon)bebouwing.
2.2 Beschrijving Ontwikkeling
Op het perceel / in het uitwerkingsplan zijn drie vrijstaande woningen en een(deel van een) twee-onder-een-kap woning voorzien, zie onderstaande afbeelding.
Deze worden aan de zuidwestzijde begrensd door een sloot. Met deze sloot wordt in ruimtelijk opzicht de overgang vormgegeven tussen de percelen aan de Beukenlaan en het plangebied De Draai. De keuze om grenzend aan de sloot een verkaveling te maken met vrijstaande woningen en/of twee-onder-een-kapwoningen komt voort uit de ontsluiting van deze woningen aan de voorzijde en de mogelijkheid om via het eigen perceel, langs de woning de achtertuin te bereiken. Dit moet in ruimtelijk opzicht leiden tot een goede afscheiding. Datzelfde geldt voor het stuk openbaar groen dat aan de zuidoostzijde van het perceel is ingetekend.Aan de noordoostzijde van deze woningen is een buurtontsluitingsweg ingetekend. Deze dient voor de ontsluiting van de buurt. Aan de overzijde van deze buurtontsluitingsweg is een verkaveling gemaakt met rijwoningen en tweeonder-een-kapwoningen. De voor- of zijtuinen van deze woningen zijn deels gelegen binnen het uitwerkingsplan. Verder betreft de verkeersbestemming een ontsluitingsweg met een regime van 30 km/u.
2.3 Uitwerkingsregels
Voor het gehele plangebied geldt op basis van artikel 16 van het vigerende bestemmingsplan ‘De Draai 2019' de bestemming ‘Wonen – Uit te werken’. De voor ‘Wonen – Uit te werken’ aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor wonen en bijbehorende voorzieningen, waaronder verkeers- en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningne, water en openbareh nutsvoorzieingen. Ook daarbij bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, verhardingen etc. zijn toegestaan. De woningen mogen uitsluitend in het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gerealiseerd. Er geldt een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 11 m.
Verder geldt het volgende:
- Maximaal 30 woningen per hectare zijn toegestaan;
- maximaal 2.750 wooneenheden zijn binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Woongebied' en 'Wonen - Uit te werken' gezamenlijk toegestaan.
- Het maximum aantal bouwlagen bedraagt niet meer dan 4;
- De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van antennes en kunstobjecten waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter.
- Ten aanzien van verkeersvoorzieningen geldt dat de hoogte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan 2,50 meter;
- De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals masten, bruggen en kunstobjecten mag niet meer dan 12 meter bedragen.
- Ten aanzien van groen-, sport- en speelvoorzieningen geldt dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 4 meter mag bedragen;
- De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor deze voorzieningen zoals masten, speeltoestellen, kunstobjecten en bruggen mag niet meer dan 12 meter bedragen;
- Ten aanzien van water geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals masten, bruggen en kunstobjecten mag niet meer dan 12 meter mag bedragen.
- Ten aanzien van openbare nutsvoorzieningen geldt dat de oppervlakte van een gebouw niet mag meer bedragen dan 25 m3;
- De bouwhoogte van nutsgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
- Qua bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals masten en kunstobjecten geldt dat deze niet meer dan 12 meter mogen bedragen.
- Ten aanzien van wegverkeerslawaai geldt dat de bouw van geluidgevoelige objecten uitsluitend is toegestaan indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder gestelde norm van 48 dB, dan wel aan de door Burgemeester en Wethouders verleend hogere grenswaarde.
Het uitwerkingsplan is in overeenstemming met de hiervoor vermelde vereisten.
2.4 Procedure
Een uitwerkingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit houdt in dat het ontwerp-uitwerkingsplan na behandeling in het college van burgemeester en wethouders wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage wordt gelegd. Belanghebbenden kunnen in die zes weken hun zienswijze kenbaar maken bij de gemeente. Binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging stelt het college van burgemeester en wethouders het uitwerkingsplan vast. Daarbij worden de ingediende zienswijzen betrokken. Tegen de vaststelling van een uitwerkingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3 Beleidskader
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid op provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen de nieuwe ontwikkeling plaats dienen te vinden. Met betrekking tot het gemeentelijk beleid is van belang dat de gemeente Heerhugowaard per 1 januari 2022 met de gemeente Langedijk is gefuseerd tot de nieuwe gemeente Dijk en Waard. Het nog steeds geldende, ruimtelijk relevante beleid van de voormalige gemeente Heerhugowaard voor deze planontwikkeling is in paragraaf 3.3 beschreven.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 1 januari 2024 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Met betrekking tot 'sterke en gezonde steden en regio's' is in de NOVI aangegeven dat vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig zijn voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Tegelijk streeft men naar een verbetering naar de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen.
Relevantie plangebied
Voorliggend uitwerkingsplan sluit aan op het thema 'sterke en gezonde steden en regio's' uit de NOVI. Met het plan wordt invulling gegeven aan de aanwezige woningbehoefte. De gebouwen worden ingepast in een te versterken groenstructuur en de woningen zullen voldoen aan de huidige duurzaamheidseisen.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Deze ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Op grond van jurisprudentie van de Afdeling geldt dat minder dan 11 woningen niet worden gezien als een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijike ordening.
Relevantie plangebied
In het bestemmingsplan De Draai 2019 werd de bestaande plancapaciteit (op basis van het voorgaande bestemmingsplan) teruggebracht van maximaal 3.000 woningen voor het gehele plangebied naar 2.750 woningen. In zoverre was al geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat de woningen al toegestaan waren op het eerdere bestemmingsplan De Draai 2014. Los daarvan worden met de voorgenomen ontwikkeling 3 vrijstaande woningen en een deel van een halfvrijstaande woning mogelijk gemaakt. Ook gelet daarop is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat er minder dan 11 woningen mogelijk worden gemaakt. Het uitwerkingsplan is in oveenstemming met het Besluit ruimtelijke ordening.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De provincie wil dat de kwalitatieve en kwantitatieve vraag en aanbod van werk- en woonlocaties met elkaar in overeenstemming zijn en streeft naar behoud en versterking van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie. Het beleid van de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Omgevingsverordening NH2020 zoals vastgesteld op 22 oktober 2020.
Relevantie plangebied
Hieronder zijn de artikelen uit de Omgevingsverordening NH2020 toegelicht die voor het onderhavige uitwerkingsplan relevant zijn.
Artikel 6.62: Klimaatadaptatie
Op grond van artikel 6.62 dient de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. Deze beschrijving dient in te gaan op het risico op wateroverlast, overstroming, hitte en droogte en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Ten behoeve van de beschrijving is overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt noodzakelijk. In de waterparagraaf (paragraaf 4.4) is hier verder invulling aan gegeven.
3.2.2 Woonagenda 2020 -2025
In april 2020 is de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Doelstelling van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's.
Relevantie plangebied
Met het plan wordt een bijdrage geleverd aan de vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen, waarbij de nadruk ligt op het betaalbare segment.
3.2.3 Woonakkoord regio Alkmaar
In de Woonagenda 2020-2025 van de provincie Noord-Holland is bepaald dat de regio's samen met de provincie Woonakkoorden opstellen. Hierin zijn afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied opgenomen. Het Woonakkoord is de opvolger van het Regionaal Actieprogramma (RAP). De regio Alkmaar, waar de gemeente Dijk en Waard onderdeel van uit maakt, ziet het Woonakkoord als een goede basis om de woningbouw versneld te realiseren. Het akkoord biedt een actuele en krachtige impuls en inspiratie voor lokale woonvisies en prestatieafspraken, maar heeft zelf niet die status. Het Woonakkoord zet in op het toevoegen van minimaal 2.000 woningen per jaar binnen de regio tot 2030. De regio Alkmaar zet in op binnenstedelijk bouwen. Er wordt prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van woningen op inbreidingslocaties, nabij OV-knooppunten en in de nabijheid van andere voorzieningen. In de Regio Alkmaar is ruimte om een deel van de benodigde nieuwbouwopgave van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op te vangen door aanvullende woonmilieus en productmarktcombinaties te realiseren. De regio bouwt niet meer woningen dan nodig is voor de woningbehoefte, maar zoekt wel naar flexibiliteit waar dat leidt tot een grotere vraaggerichtheid van de nieuwbouw.
Relevantie plangebied
Het plan sluit aan bij de afspraken die de regio zijn gemaakt met betrekking tot de realisatie van een divers woningaanbod. Op grond van de actuele behoefteprognose en de aanwezige plancapaciteit, wordt geconcludeerd dat er voldoende kwantitatieve behoefte is. Tevens wordt invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte vanwege het grote aandeel sociale en betaalbare woningen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Heerhugowaard 2020
De gemeenteraad van de voormalige gemeente Heerhugowaard heeft op 13 september 2011 de Structuurvisie Heerhugowaard 2020, met uitgangspunten en richtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente voor de komende 10 jaar, vastgesteld. De structuurvisie geeft richting aan zowel de wijze waarop delen van het gemeentelijk grondgebied worden ontwikkeld, als aan de eisen die daaraan worden gesteld. In de structuurvisie komen de ambities van de verschillende beleidsterreinen samen. De doelen en wensen worden vervolgens vertaald in een uitvoeringsprogramma. De nieuwe structuurvisie is een actualisering van het Structuurbeeld Heerhugowaard 2005-2015. Het structuurbeeld is vastgesteld in 2004 als ruimtelijke vertaling van de stadsvisie 'Heerhugowaard, Stad van Kansen', die in 2001 en 2002 in samenspraak met inwoners, belangenorganisaties en ondernemers tot stand is gekomen. In dat structuurbeeld zijn de volgende kansen voor Heerhugowaard uitgewerkt:
- het completeren van de gemeente;afmaken waar we mee begonnen zijn;
- het creëren van samenhang en eenheid in de gemeente;
- het bieden van een thuisbasis in plaats van een uitvalsbasis, met de bijbehorende voorzieningen en vertier (een eigen identiteit);
- het verenigen van dorpse waarden (groen, ruimte, kleinschaligheid, veiligheid en geborgenheid) en stadse waarden (Stadshart, zorgvoorzieningen en vertier);
- het landelijk gebied landelijk en open houden;
- verdere regionalisering zonder daarbij het karakter als individuele gemeente te verliezen.
Deze kansen zijn in het structuurbeeld vertaald naar acties en projecten. Veel van deze acties zijn al uitgevoerd. Heerhugowaard heeft aantrekkelijke woonmilieus, een goed werkklimaat, een Stadshart in ontwikkeling en veel ruimte, water en groen. Heerhugowaard gaat een nieuwe fase in. Het groeitempo neemt af. De bevolking is kinderrijk en de leeftijdsgroep tussen de 30 en 40 jaar is groot. Het aantal ouderen groeit de komende jaren fors, waarmee Heerhugowaard sterker vergrijst dan gemiddeld in Nederland. Dit heeft zijn weerslag op het woningbouwprogramma en de voorzieningenstructuur van Heerhugowaard.
Relevantie plangebied
De locatie is in de structuurvisie aangeduid als 'afronding bestaande kern'. De voorziene woningbouw is passend binnen de structuurvisie.
3.3.2 Woonvisie Heerhugowaard 2018 -2050
In de Woonvisie Heerhugowaard 2018-2050 is aangegeven dat de gemeente staat voor een trendbreuk met het woonbeleid van de afgelopen decennia. De laatste uitbreidingsgebieden zijn gepland, waarna er enkel nog binnen de stadsgrenzen dichter gebouwd zal worden om te voldoen aan de bevolkingsgroei. In combinatie met de landelijke ontwikkelingen op het gebied van aardgasvrij wonen, het invoeren van de omgevingsvisie en het vergrijzen van de bevolking vraagt dit een andere manier van kijken naar woningbouw.De woonvisie bestaat uit drie delen: trends, ambities en beschrijving deelgebieden. Opvallende zaken zijn dat bijna 80% van de inwoners van de voormalige gemeente Heerhugowaard tevreden is met het wonen in deze gemeente. Ook zal het aantal ouderen ouder dan 65 en 75 toenemen, neemt het aantal eenpersoonshuishoudens toe en staan er mogelijk teveel eengezinswoningen in de gemeente. De cijfers zijn deels gebaseerd op de woontest, een breed uitgezette enquête onder de inwoners.
Om de regio en de gemeente economisch vitaal te houden is het van belang dat de beroepsbevolking op peil blijft. Deze mensen moeten een plek hebben om te wonen en ook de bereikbaarheid vanuit de Metropoolregio Amsterdam draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Heerhugowaard. Al deze ambities hebben invloed op elkaar en vormen een beeld van waar de gemeente heen wil op termijn.
Heerhugowaard heeft op verschillende thema's al de nodige ambities vastgesteld die samenhangen met of gevolgen hebben voor de woonvisie. Dat zijn ambities die invloed hebben op het woonbeleid. Daarnaast zijn er al verschillende visies en plannen vastgesteld voor onder meer het stationsgebied, de boulevard en de bereikbaarheid van de wijken in Heerhugowaard. De ambities met betrekking tot wonen zijn verdeeld over de volgende thema's:
- Duurzaam wonen
- Fysiek domein
- Sociaal domein
- Economisch domein
Relevantie plangebied
Met het voorliggende plan wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de ambities uit de woonvisie. Het heeft hierbij voornamelijk raakvlakken met duurzaam wonen en het fysiek domein. De woningen worden gasloos en duurzaam gebouwd, conform de eisen van het Bouwbesluit en BENG (bijna energieneutraal). Daarnaast wordt aangesloten bij de ambitie om binnenstedelijk bouwen voorrang te geven. Het plan is in lijn is met de woonvisie.
3.3.3 Woningbouwprogrammering Heerhugowaard 2020 /2030
De Woningbouwprogrammering Heerhugowaard 2020-2030 geeft richting aan de uitvoering van kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave voor Heerhugowaard tot 2030. De programmering is gebaseerd op de uitkomsten van het woningbehoefteonderzoek dat in 2020 is uitgevoerd door Companen. Op basis van het huidige beeld van de woningbehoefte zal de woningvoorraad in Heerhugowaard tot 2030 moeten groeien met 3.710 woningen om in de behoefte te voorzien. Om dat te bereiken is een planvoorraad nodig met een overmaat van 30% om mogelijke planuitval te compenseren. Daarmee is een planvoorraad nodig van 4.820 woningen. Uit het woningbehoefteonderzoek blijkt dat onder andere worden moet worden ingezet op de realisatie van meer sociale huurappartementen. Twee keer per jaar wordt de totale plancapaciteit herijkt. Indien noodzakelijk, wordt de woningbouwprogrammering in de tussentijd bijgesteld. Zo ontstaat een blijvend actueel inzicht in de bouwplannen en (de voortgang van) de woningbouwopgave in Heerhugowaard.
Relevantie plangebied
Het uitwerkingsplan levert een bijdrage aan de gewenste woningbouw in de gemeente.
4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de milieu-aspecten die van belang zijn voor het gebied. Hetbevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede de resultaten vande verschillende onderzoeken. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde: geluid,milieuzoneringen, water (waterparagraaf), luchtkwaliteit, bodem, cultuurhistorie en archeologie, ecologie,duurzaamheid en energie, externe veiligheid en andere belemmeringen.
4.2 Geluidhinder
In het kader van de modernisering van het instrumentarium geluidsbeleid is per 1 januari 2007 de Wet geluidhinder (Wgh) gewijzigd. Deze wet heeft vooral gevolgen bij wijzigingen of aanleg van voorzieningen met gevolgen voor geluidhinder. Zo moet volgens de wet worden voorkomen dat bij reconstructie vanwegen de geluidhinder toeneemt. Heerhugowaard treft in bestaande situaties soms maatregelen om de geluidhinder te verminderen, zoals het aanleggen van stillere wegdekken bij groot onderhoud.In beginsel is bij de realisatie van een geluidsgevoelige bestemming het uitvoeren van akoestisch onderzoek verplicht.
Relevantie plangebied
In de voorwaarden voor uitwerking is opgenomen dat dat de bouw van geluidgevoelige objecten uitsluitend is toegestaan indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder gestelde norm van 48 dB, dan wel aan de door Burgemeester en Wethouders verleend hogere grenswaarde. Ter toetsing is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1, akoestisch onderzoek wegverkeer, Buro DB, 13 maart 2023. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat ten gevolge van het verkeer op de Beukenlaan de geluidsbelasting (toetswaarde) maximaal 35 dB zal zijn. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke norm (van 48 dB).Uit het onderzoek volgt verder dat de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de 30km/uur-wegen maximaal 48 dB zal zijn. Daarmee wordt voldaan aan de grenswaarde van 55 dBvoor een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat.Het nader onderzoeken c.q. treffen van geluidsbeperkende maatregelen is voor dit plan daarom niet nodig. Het aspect geluid staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.3 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuiteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Indien er sprake is van gemengd gebied, kunnen de richtafstanden met een afstandsstap worden verlaagd.
Relevantie plangebied
In de nabijheid van het plangebied liggen de gemeentewerf (op een afstand van > 150 meter) met afvaldepot aan de Beukenlaan 25 en een kringloopwinkel aan de Beukenlaan 23 (op een afstand van >100 meter). Rond de genoemde bedrijvigheid en maatschappelijke functies ligt een milieucontour.
Beukenlaan 25 - Gemeentewerf
Voor de gemeentewerf met afvaldepot geldt een richtafstand van 50 meter met als maatgevend aspect 'Geluid'. Hieruit blijkt dat op basis van een representatieve bedrijfssituatie die is berekend in het kader van het moederplan ' De Draai' de geluidsbelasting op 50 meter uit de inrichting en voor zo ver gelegen over een woonbestemming voldoet aan de geluidsvoorschriften (maximaal 45 dB(A) tussen 7.00u en 19.00u). Daarmee wordt ten aanzien van het aspect industrielawaai voldaan aan een goed woon- en leefklimaat voor toekomstige woningen.
Beukenlaan 23 - Maatschappelijke bedrijvigheid en kringloopwinkel
Ter plaatse van de kringloopwinkel geldt een bestemming maatschappelijk met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bedrijvigheid'. Er wordt maatschappelijke bedrijvigheid toegestaan tot en met categorie 2. Voor categorie 2 bedrijvigheid geldt een maximale richtafstand van 10 meter binnen 'gemengd gebied'. De voorziene woonfuncties liggen ligt op een grotere afstand van 10 meter tot de bestemmingsgrens 'maatschappelijk' met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bedrijvigheid'.
Het aspect 'milieuzonering' staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.4 Water
4.4.1 Algemeen
Het waterbeleid op rijksniveau is verwoord in het Nationaal Waterplan. Het provinciaal waterbeleid isverwoord in het Waterplan 2010 - 2015. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het Waterbeheersplan 4 opgesteld. Dit is enerzijds een voortzetting van het lopende beleid, anderzijdsanticipeert het op een tijdige en doelmatige realisatie van de KRW en het NBW. De gemeenschappelijke visie van de voormalige gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden hetwater (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in hetwaterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden.
4.4.2 Beleid waterschap
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. Dit Waterprogramma is het equivalent van het vijfde Waterbeheersplan dat het Hoogheemraadschap wettelijk verplicht is te maken. Het is dus ook een verplichte planvorm. Niet alleen in het kader van de Waterwet, ook in het kader van het Bestuursakkoord Water wordt met dit Waterprogramma invulling gegeven aan de afspraken over de programmering en uitvoering van het waterbeheer.In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.De komende jaren staat het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor de taak hetbeheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast,watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Deze thema's zijn in dit Waterprogramma nader uigewerkt. Het Rijk heeft inmiddels beleid ontwikkeld om de gevolgen van klimaatverandering het hoofd te bieden, onder meer met het Deltaprogramma. In dit Waterprogramma bouwt het hoogheemraadschap voort op de eigen Deltavisie (2012), waarbij de landelijke Deltabeslissingen zijn verankerd.
Welke benadering kiest het hoogheemraadschap bij de uitvoering van haar taken?
Dit Waterprogramma is in nauwe samenwerking met de omgeving tot stand gekomen. Samen met de provincie, LTO, natuurorganisaties, PWN, kennisinstituten en Rijkswaterstaat heeft het hoogheemraadschap gezamenlijke doelen en opgaven geïdentificeerd. Deze zogenoemde bouwstenen zijn samen met zeventig betrokken organisaties, waaronder de gemeenten, uitgewerkt. Alle opgaven zijn benaderd vanuit het effect dat men wil bereiken, uitgaand van een evenwicht tussen efficiency,effectiviteit en duurzaamheid. Het hoogheemraadschap werkt de opgaven in dit Waterprogramma effectgericht en gebiedsgericht uit.
Hoe wordt in de toekomst gezorgd voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon water in Hollands Noorderkwartier?
Voor Waterveiligheid wordt de benadering gevolgd van meerlaagsveiligheid, opgenomen in het Nationale Waterplan. Sterke waterkeringen blijven bepalend voor de waterveiligheid. Het nieuwe landelijke veiligheidsbeleid is gebaseerd op een risicobenadering. De kans op een overstroming en de mogelijke gevolgen bepalen het gewenste veiligheidsniveau. Het hoogheemraadschap gaat daarom naar eenandere manier van toetsen, ontwerpen en gegevensbeheer. Beheer, onderhoud en vergunningverlening worden aangepast, de functie van regionale en overige waterkeringen bij de waterveiligheid wordt onderzocht en innovatieve oplossingen worden gesteund. Intussen wordt doorgegaan met het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP).Ook het programma om de boezemkades te versterken wordt gecontinueerd.Wateroverlast is schadelijk, maar niet levensbedreigend. De komende periode ontwikkelt het hoogheemraadschap een basisniveau voor de preventie en wordt gezamenlijk werk gemaakt van gevolgbeperking. De flexibele besturing van het systeem wordt vergroot en verbeterd en er wordt eens schaderegeling afgesproken.Waar mogelijk neemt het hoogheemraadschap het groot onderhoud van stedelijk water over van gemeenten. De adviesrol in de ruimtelijke ordening wordt versterkt, om verbeteringen in het watersysteem te kunnen koppelen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het programma Wateropgave wordt afgerond, waardoor het risico op wateroverlast beperkt wordt.Zoet water wordt kostbaar en minder vanzelfsprekend. De kans op zoet watertekort wordt in de komende jaren groter, onder invloed de klimaatverandering. Het hoogheemraadschap zorgt daarom vooreen duurzame en eerlijke verdeling van het zoet water met de huidige infrastructuur. Dat wordt gedaan door duurzaam beheer van de beschikbare hoeveelheid schoon zoet water. In de planperiode wordt een programma opgesteld voor het uitwerken van de voorgenomen strategie. Voor schoon en gezond water worden lopende uitvoeringsprogramma's en beheersactiviteitenvoortgezet. In overleg met de partners zijn maatregelen bepaald voor de Kaderrichtlijn Water (KRW),waarvoor een resultaatverplichting is aangegaan. Het programma 2e Fase KRW-doelen10 vervangt het huidige KRW-programma, omdat dit een ruimere doelstelling heeft gekregen. Gewerkt wordt nu ook aan de opgaven die worden bepaald door belangen en eisen van de omgeving.Het hoogheemraadschap werkt nauw samen met de gemeenten in het gebied en met PWN aan een doelmatig en duurzaam afvalwaterketenbeheer. Er wordt stevig ingezet op innovaties die hieraan bijdragen, op effectgericht werken en op bronaanpak. Crisisbeheersing: als het toch dreigt fout te gaan moet het hoogheemraadschap klaar staan. Daarom wordt er samen met de partners voor gezorgd dat daadkrachtig kan worden gehandeld bij een (dreigende) crisis. Daarnaast worden watergerelateerde risico's uitgewerkt in risicoprofielen, worden zogenoemde hotspots benoemd en opgenomen in de Waterrisicokaart. Het vereiste kwaliteitsniveau vande crisisbeheersingsorganisatie wordt bepaald op grond van het maatschappelijk aanvaardbare schadeprofiel. Ook wordt een actieve bijdrage geleverd aan het Coördinatieplan overstromingen van de veiligheidsregio's.Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.
4.4.4 Riolering en waterkwaliteit
Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Er wordt een gescheiden stelsel aangelegd en aangeboden. Met het oog op de waterkwaliteit wordt het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk voorkomen.
4.4.5 Verharding en compenserende maatregelen
Om een goed functionerend watersysteem te garanderen en te behouden bij nieuwe ontwikkelingen is er een compensatieplicht voor de toename van het verhard oppervlak. In het kader van het moederplan ' De Draai' (dat 2750 woningen mogelijk maakt) is deze voor de eindsituatie berekend. De minimale hoeveelheid open water is bepaald aan de hand van de uitgangspunten van het hoogheemraadschap en aan de hand van de "Keur 2016" van HHNK. Voor het plan is een berekening opgesteld, conform de richtlijnen van het hoogheemraadschap, waarbij rekening is gehouden met een compensatie-eis van 12,5%. Het totaal oppervlak van het plangebied is circa 163 hectare, inclusief bestaande bebouwing en Reigersdaal. De toename van de verharding is 590.000 m2. Hierdoor bedraagt de benodigde watercompensatie 73.750 m2. De toename van het wateroppervlak in het gebied als gevolg van het dempen en graven is 95.500 m2. Hiermee wordt voldaan aan de eis van HHNK om de toename verharding te compenseren met open water. Het aspect water staat de uitvoerheid van het initiatief niet in de weg.
4.5 Luchtkwaliteit
Bij ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen moet het aspect luchtkwaliteit volwaardig in de beoordeling en besluitvorming worden meegenomen. Op 15 november 2007 is daarom de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de ‘Wet luchtkwaliteit’, bijbehorende bepalingen enhulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook degewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De wet kent op het gebied van de luchtkwaliteit eisen, welke zijn opgenomen in Hoofdstuk 5 titel 2 van de ‘Wet milieubeheer’. Deze luchtkwaliteitseisen hebben betrekking op plaatsen waar naar redelijke verwachting mensen blootgesteld staan aan luchtverontreiniging. De luchtkwaliteitseisen zijn vastgelegd in normen in de vorm van grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels.Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen(Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (RegelingNIBM). In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekkinghebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen,kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan deluchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (μg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder voor zover hier van belang:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen.
Relevantie plangebied
De ontwikkeling is, met 4 woningen, als NIBM aan te merken. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan niet in de weg.
4.6 Bodem
Wet bodembescherming
Het doel van de Wet bodembescherming (Wbb) is in de eerste plaats het beschermen van de land- of waterbodem zodat deze nu en in de toekomst kan worden benut door mens, dier en plant. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor de beoogde functie. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.
Wabo, Wbb en Woningwet
Op grond van de Wabo geldt bij een redelijk vermoeden van ernstige bodemverontreiniging een uitgestelde inwerkingtreding van de omgevingsvergunning totdat de verontreiniging is opgeheven.
Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften moeten in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem en de aard, omvang en opbouw van het op te stellen onderzoek.
Relevantie plangebied
Volgens de geldende Bodemkwaliteitskaart - zie moederplan 'De Draai op www.ruimtelijkeplannen.nl- Regio Alkmaar (gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Heerhugowaard en Heiloo) geldt voor het plangebied De Draai de gemiddelde gebiedseigen bodemkwaliteit 'wonen'. De aangetroffen globale bodemkwaliteit is geschikt voor de functiewijziging naar woningbouw. Op alle (nog) te ontwikkelen gronden binnen het plangebied wordt ten behoeve van de omgevingsvergunning bouw bodemonderzoek uitgevoerd. Vanuit milieuhygiënische oogpunt zijn er geen belemmeringen om het terrein te ontwikkelen voor woningbouw. De bodemkwaliteit is geschikt of kan geschikt worden gemaakt om aan de kwaliteitseisen voor de te realiseren woonfuncties te voldoen. Het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan niet in de weg.
4.7 Natuur
In de natuurwetgeving worden gebiedsbescherming en soortenbescherming onderscheiden. Beide beschermingsregimes zijn van belang voor de ontwikkelingsmogelijkheden van een gebied. De soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Hierin zijn verschillende beschermingsregimes voor soorten aangewezen.
Relevantie plangebied
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is quickscan natuur uitgevoerd (zie bijlage 2, Toetsing in het kader van de natuurwetgeving, Van der Goes en Groot, 24 februari 2023). Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
Soortenbescherming:
- Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten vogels.
- In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond be-schermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt grofweg van half maart tot half juli.
- Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door overige vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus, Sperwer en Ransuil), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.
- Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor kleine marterachtigen.
- Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken.
Verder geldt voor alle in het wild levende soorten en hun leefomgeving de zorgplicht. Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren:
- Alle aanwezige bebouwing, vegetatie of bodemmateriaal kan gefaseerd verwijderd worden. Dit geeft bodembewonende dieren de kans om het plangebied te ontvluchten en een alternatief leefgebied te benutten in de omliggende omgeving.
- Ontzie groenvoorzieningen zoveel mogelijk tijdens de werkzaamheden en het (tijdelijk) opslaan van machines en materialen.
- Gebruik zo klein mogelijke werkbreedtes en probeer dezelfde bouwwegen voor zowel aanvoer als afvoer te gebruiken.
- Bij ecologisch gevoelige werkzaamheden kan richting te behouden leefgebied van fauna gewerkt worden zodat dieren niet ingesloten raken en een grotere kans hebben het werkgebied te ontvluchten.
- Het verwijderen van groen kan zoveel mogelijk beperkt worden of na de werkzaamheden kan nieuw groen aangeplant worden op dezelfde locaties als waar groen verwijderd wordt.
- Houd bij werkzaamheden rondom groenvoorzieningen een zo smal mogelijke werkbreedte aan.
- Bij ecologisch gevoelige werkzaamheden kan zoveel mogelijk van bestaande paden gebruik gemaakt worden of kunnen nieuw gecreëerde paden herhaaldelijk gebruikt worden om insporing en potentiele verstoring van dieren en planten te beperken.Bij de bouwwerkzaamheden moet voorkomen worden dat ’s nachts met sterke bouwverlichting wordt gewerkt.
In de uitvoeringsfase zal waar nodig met inachtname van bovenstaande richtlijnen worden gewerkt.
Gebiedsbescherming en overige natuurwetgeving
Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden is, buiten eventuele indirecte gevolgen door toegenomen stikstofemissie, op voorhand uit te sluiten dat beschermde gebieden onder de Wnb of andere (provinciaal) beschermde of aangewezen gebieden, direct beïnvloed worden door de plannen. Vanwege de grote afstand tot stikstofgevoelige habitattypes en toekomstige gebruik van het plangebied worden geen significante effecten verwacht op stikstofgevoelige habitattypes. Ter onderbouwing daarvan een onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3 Notitie Onderzoek stikstofdepositie De Draai achter Beukenlaan,gemeente Dijk en Waard, Sweco, 6 maart 2023. In deze notitie is een berekening gemaakt van de stikstofuitstoot en -depositie als gevolg van de ontwikkeling van het uitwerkingsplan De Draai achter Beukenlaan. Daarbij zijn zowel de gebruiksfase als de aanlegfase beschouwd.Er is in de aanlegfase van de planontwikkeling geen toename berekend van de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden, op basis van de gehanteerde uitgangspunten. Negatieve effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn daarmee in de aanlegfase op voorhand uit te sluiten.Ook in de gebruiksfase van de planontwikkeling is geen toename berekend van de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden, op basis van de gehanteerde uitgangspunten. Negatieve effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn daarmee ook in de gebruiksfase op voorhand uit te sluiten.Voor de planontwikkeling is geen Wnb-vergunning benodigd voor het onderdeel stikstofdepositie, op basis van de gehanteerde uitgangspunten in deze notitie. Daarmee isaangetoond dat het uitwerkingsplan uitvoerbaar is in relatie tot stiktstofdepositie.
Het aspect natuur staat de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan niet in de weg.
4.8 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen:
- bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt;
- transportroutes (wegen, waterwegen, spoorwegen) waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd;ondergrondse buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor LPG-tankstations geldt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen tevens de circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen waterwegen is het wettelijk kader vastgelegd het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
De normen voor ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Betekenis voor het project
Aan de hand van de gegevens op de Risicokaart is nagegaan welke risicovolle activiteiten en bronnen in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Op ongeveer 125 m van het plangebied is een aardgasleiding aanwezig langs de Beukenlaan (A-551-05). Gelet op deze afstand en de aard van deze leiding, die uitvoerig is onderzocht in het kader van het bestemmingsplan 'De Draai' staat het onderdeel externe veiligheid de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan niet in de weg.
4.9 Kabels En Leidingen
Planologisch relevante buisleidingen dienen in het uitwerkingsplan te worden bestemd. De bestemming leiding wordt gecombineerd met de bestemming van de gronden waarin de leiding is gelegen en beperkt de rechten en het gebruik van die gronden (de zogenaamde dubbelbestemming).
Planologisch relevante leidingen zijn:
- hoofdtransportleidingen;
- hoogspanningsleidingen van 50 Kv en hoger;
- buisleidingen voor het transport van brandbare gassen met een druk van 20 bar of hoger;
- buisleidingen voor het transport van brandbare vloeistoffen met een diameter van 400 mm en groter;
- buisleidingen voor het transport van giftige stoffen;
- buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter en gelegen buiten de bebouwde kom;
- buisleidingen voor het transport van afvalwater van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met een diameter van 400 mm en groter (hoofdleidingen van en naar de afvalwaterzuiveringsinrichting);
- optisch vrije paden (straalpaden).
Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming/regeling in het uitwerkingsplan. Deze leidingen (riool(pers)leidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) vervullen uitsluitend een functie voor de aanwezige functies in het gebied (kavelaansluitingen) en kunnen ook zonder planologische regeling worden aangelegd. Deze leidingen zijn veelal aangelegd langs en/of in combinatie met aanwezige infrastructuur. Bij de technische uitwerking van het plan wordt de veiligheid van deze kabels en leidingen gewaarborgd via het KLIC-systeem
Relevantie plangebied
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is iedere gemeente verplicht aandacht te besteden aan de archeologie en cultuurhistorie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten. De gemeente Dijk en Waard heeft archeologisch beleid dat is vastgelegd in een beleidsnota met archeologiekaart.
Relevantie plangebied
De archeologische waarden in het plangebied zijn uitvoerig onderzocht in het kader van het moederplan ' De Draai'. Binnen de exploitatiegrens van het te ontwikkelen gebied is alles vrijgegeven en hoeft geen verder archeologisch onderzoek te worden verricht. Het aspect archeologie staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.
4.11 M.e.r. - Beoordeling
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r.-wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009.Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren.Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatiefzwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Relevantie plangebied
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkelingde drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.In het plangebied vindt woningbouw plaats. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer (activiteit D 11.2. Bijlage bij het Besluit m.e.r.). De voorgenomen ontwikkeling van 4 woningen ligt ver beneneden de drempelwaarden, zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied ligt niet in een gebied dat beschermd wordt vanuit specifieke natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van het Natuurnetwerk Nederland, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn.
Verder behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt en ligt het nie tin een Belvedèregebied. Het plangebied betreft ook geen landschappelijk waardevol gebied. In de voorgaande paragrafen zijn reeds de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit.Hieruit blijkt dat er als gevolg van de ontwikkeling geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.Zoals beschreven in de voorafgaande alinea’s zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen’ te verwachten en is het daarom niet noodzakelijk een m.e.r.- procedure te doorlopen.
5 Juridische Planopzet
Dit uitwerkingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012, alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het uitwerkingsplan is vervat in een verbeelding, regels en deze toelichting
5.1 De Verbeelding
De verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond schaal 1:1.000.
5.2 De Regels
Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) en de regels van het moederplan ‘De Draai'. De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;
- Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene afwijkings-, wijzigings- en procedureregels;
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen. Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de bestemming aan te geven
5.2.1 Inleidende regels
In artikel 1 zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Deze zijn afkomstig uit het moederplan 'De Draai 2019'. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012. In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden
5.2.2 Bestemmingsregels
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk wordt vereenvoudigd en inzichtelijker is. Op de verbeelding zijn bouwgrenzen opgenomen die een bouwvlak voor gebouwen vormen. In onderstaand overzicht worden de regels van de opgenomen bestemming waar nodig nader toegelicht.
5.2.3 Algemene regels
In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In de Algemene bouwregels is een bepaling opgenomen met betrekking tot bestaande en andere maten en een parkeerregeling. De Algemene afwijkingsregels en Algemene wijzigingsregels verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In de bepaling Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het uitwerkingsplan kunnen worden aangehaald.
6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak
Voordat het plan in procedure wordt gebracht, kan een inspraakprocedure worden doorlopen en moet het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden worden. Gezien de geringe impact van de ruimtelijke activiteit (mede in relatie tot de vigerende planologische situatie) en het feit dat er over het moederplan De Draai 2019 uitvoerig is geparticipeerd, wordt er geen inspraak verleend en wordt het plan direct als ontwerp ter inzage gelegd. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp-uitwerkingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
6.2 Bestuurlijk Vooroverleg
In het kader van het moederplan De Draai 2019 heeft uitvoerig vooroverleg plaatsgevonden met zowel Provincie Noord- Holland als met het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De provincie heeft niet gereageerd. Aangezien het hier gaat om een binnenstedelijk gebied en er ook geen provinciaal werkingsgebied op deze locatie geldt, hoeft het uitwerkingsplan niet opnieuw aan de provincie te worden voorgelegd.
Bij de voorbereiding van het moederplan heeft het Hoogheemraadschap aangegeven dat De Draai fasegewijs wordt ontwikkeld en er bij elke fase overleg tussen gemeente en hoogheemraadschap plaats vindt, waarbij het eindplaatje van het watersysteem leidend is. Voor de meeste fases betekent dit dat het ontwerp voldoet aan de gestelde uitgangspunten in de watertoets. Voorliggend uitwerkingsplan dient o.a. ter afronding van de hoofdwatergangenstrucuur van De Draai en draagt bij aan (de uitvoering van) het met het waterschap overeengekomen en afgestemde gewenste eindbeeld. Van separaat bestuurlijk vooroverleg kan worden afgezien.
6.3 Zienswijzen
De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerp-uitwerkingsplan worden hier te zijner tijd beschreven.
7 Economische Uitvoerbaarheid
Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In de Grex-wet is bepaald dat de gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel waarin mogelijkheden voor een bouwplan gecreëerd worden,verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkelingvan de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Deze verplichting vervalt indien de gronden volledig in eigendom zijn van de gemeente.Indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, dan kan de gemeente afzien van het opstellen vaneen exploitatieplan. Eveneens is de gemeente niet verplicht een exploitatieplan vast te stellen in bijhet Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven gevallen waar het kostenverhaal minimaal is, of nietopweegt tegen de bestuurlijke lasten (artikel 6.12, lid 2, aanhef, juncto artikel 6.2.1a Bro).Het voorliggende initiatief heeft betrekking op het kunnen bouwen van diverse woningen. Het betreft daarmee een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarvoor in principe kostenverhaal noodzakelijk is.
Relevantie plangebied
De gemeente tracht de gronden in het plangebied middels minnelijke verwerving te verkrijgen. Als dat niet lukt, dan wordt een administratieve procedure tot onteigening opgestart. Het via de onteigeningsprocedure in eigendom te verkrijgen perceel maakt onderdeel uit van de grondexploitatie De Draai en in zoverre is de financiele uitvoerbaarheid daarvan verzekerd. Nadat de gronden in eigendom zijn gekomen van de gemeente, zal kostenverhaal over de bouw van de woningen en bijbehorende voorzieningen plaats vinden via gronduitgifte.