KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen - Rij
Artikel 7 Wonen - Vrijstaand
Artikel 8 Wonen - Woongebouw
Artikel 9 Waarde - Archeologie 5
3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Opzet Van De Toelichting
2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
2.3 Functionele Structuur
2.4 Plangebied
3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Voorgenomen Ontwikkelingen
3.3 Programma
3.4 Stedenbouwkundig Plan
3.5 Beeldkwaliteit
3.6 Strijdigheid Met Het Geldend Bestemmingsplan
4 Relevant Ruimtelijk Beleid
4.1 Europees Beleid
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.4 Verkeer En Parkeren
5.5 Wegverkeerslawaai
5.6 Industrielawaai
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Water
5.10 Ecologie
5.11 Archeologie En Cultuurhistorie
6 Besluit Milieu-effectrapportage
6.1 Inleiding
6.2 Beoordelingskader
6.3 Procedure
6.4 Aanmeldnotitie
6.5 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
6.6 Conclusie
7 Toelichting Op De Regels
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Nadere Toelichting Op De Bestemmingen
8 Financiële Uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
8.2 Exploitatie
9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Inleiding
9.2 Overleg
9.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij Toelichting - 1
Bijlagen Bij Toelichting - 2
Bijlagen Bij Toelichting - 3
Bijlagen Bij Toelichting - 4
Bijlagen Bij Toelichting - 5
Bijlagen Bij Toelichting - 6
Bijlagen Bij Toelichting - 7
Bijlagen Bij Toelichting - 8
Bijlagen Bij Toelichting - 9
Bijlagen Bij Toelichting - 10
Bijlagen Bij Toelichting - 11
Bijlagen Bij Toelichting - 12

Oudkarspel - L. Bogtmanstraat

Bestemmingsplan - Gemeente Dijk en Waard

Vastgesteld op 09-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het bestemmingsplan Oudkarspel - L. Bogtmanstraat met identificatienummer NL.IMRO.1980.BPOKKD2014part002-VA01 van de Gemeente Dijk en Waard.

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan huis verbonden beroepen

het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 Aan huis verbonden bedrijven

het uitoefenen van een bedrijf of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in de bij deze regels behorende Bijlage 3 Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Archeologie

de bestudering van menselijke geschiedenis door middel van de overblijfselen van materiële cultuur, de omgeving en van dierlijke resten.

1.8 Archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.9 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 Bestaand

de legale situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt.

1.11 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, niet zijnde een overkapping.

1.14 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 Bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.18 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.

1.19 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld is om ter plaatse te functioneren.

1.20 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps of bedrijfsactiviteit.

1.21 Functieaanduiding

een aanduiding waarmee wordt aangegeven dat binnen een bestemming al dan niet specifieke gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan.

1.22 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 Gevelbreedte

de breedte van een naar de weg gekeerde zijde van een hoofdgebouw.

1.24 Hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.25 Horecabedrijf

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies worden verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.26 Kampeermiddel

een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.27 Maatvoeringsvlak

een als zodanig aangegeven geometrisch bepaald vlak ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering.

1.28 Nutsvoorziening

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (de aansluiting op) het openbare net van afvalstoffen, gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen.

1.29 Oorspronkelijk hoofdgebouw

het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende omgevingsvergunning, is opgeleverd dan wel in een latere fase overeenkomstig de verleende omgevingsvergunning wordt gebouwd en opgeleverd.

1.30 Overkapping

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts met één wand is omgeven.

1.31 Peil

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    1. de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een bouwwerk op, in of boven het water:
    1. de hoogte van het ter plaatse geldende waterpeil.

1.32 Permanente bewoning

de bewoning van een verblijf als hoofdverblijf.

1.33 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.34 Standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

1.35 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.

1.36 Woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.37 Woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.38 Zwembad

een onoverdekt bassin dat zwemgelegenheid biedt aan particulieren en dat wordt aangemerkt als een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van bouwwerken

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De oppervlakte van een warmtepomp

de oppervlakte van de warmtepomp mag niet meer bedragen dan 1 m²;

2.7 De afstand tot de zijdelingse grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

2.8 Uitzondering

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, wordt buiten beschouwing gelaten:
  1. galerijen, balkons en luifels, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 2 m mag;
  2. (brand)trappen en trappenhuizen.

2.9 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 1 m mag.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. plantsoen, groenstroken en bermen;
  2. paden;
  3. sport- en speelvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. water en oeverstroken;
  6. standplaatsen.

3.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen, al dan niet behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. water en oeverstroken.

4.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bouwen van een bijbehorend bouwwerk aan de gevel van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erker', met dien verstande dat:
    1. de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
    2. de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
    3. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg en het openbaar groen gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
    3. voor het overige mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 sub b onder 3, voor het bouwen van een overkapping, met dien verstande dat:
  1. de overkapping minimaal 1 m achter het verlengde van de voorste bouwgrens van een hoofdgebouw in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' dient te worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 10 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m,
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als voor de ontsluiting van aanliggende gronden;
  2. parkeren;
  3. sport- en speelvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en oeverstroken;
  6. kunstobjecten;
  7. standplaatsen,
met dien verstande dat:
  • in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes, rotondes en dergelijke zijn begrepen;
  • de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling om te voldoen aan de richtlijnen voor de verkeersveiligheid, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.

5.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging, kunstobjecten en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 m bedragen;
    2. het bouwen van ondergrondse containers is toegestaan.

Artikel 6 Wonen - Rij

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Rij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in een woning, uitsluitend in de vorm van rijen woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  2. groenvoorzieningen;
  3. sport- en speelvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  6. water en oeverstroken,
Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in artikel 6.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:
  • de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  • de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  • op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  • in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • het aan huis verbonden beroepen betreffen die passen binnen de in artikel 1.3 genoemde omschrijving;
  • het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

6.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
    1. als hoofdgebouwen, inclusief bijbehorende bouwwerken, mogen uitsluitend rijenwoningen (meer dan 2 aaneengebouwd) worden gebouwd;
    2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    3. het aantal woningen mag niet meer dan het op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen aantal bedragen;
    4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan het op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' opgenomen goot- en bouwhoogte bedragen
  2. Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:
    1. de dakkapellen worden mee-ontworpen met het hoofdgebouw als onderdeel van de omgevingsvergunningaanvraag;
    2. de mee-ontworpen dakkapellen dienen in het naar openbaar gebied gekeerde voordakvlak en zijdakvlak van het hoofdgebouw te worden gerealiseerd;
    3. de hoogte van de mee-ontworpen dakkapellen, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 1,75 m bedragen;
    4. de afstand tussen de onderzijde van de mee-ontworpen dakkapel en de dakvoet van het hoofdgebouw mag niet minder dan 0,5 m bedragen;
    5. de afstand tussen de bovenzijde van de mee-ontworpen dakkapel en de daknok van het hoofdgebouw mag niet minder dan 0,5 m bedragen;
    6. de afstand van de mee-ontworpen dakkapel tot de voorgevel en tot de achtergevel van het hoofdgebouw mag niet minder dan 1 m bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  2. het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.

Artikel 7 Wonen - Vrijstaand

7.1 Bestemmingsomschrijving

bijlagen bij de regels De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in een woning, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - garagebox' uitsluitend een garagebox
  3. groenvoorzieningen;
  4. sport- en speelvoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  7. water en oeverstroken,
Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in artikel 7.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:
  • de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  • de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  • op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  • in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • het aan huis verbonden beroepen betreffen die passen binnen de in artikel 1.3 genoemde omschrijving;
  • het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.
De regels zoals opgenomen in artikel 11 zijn tevens van toepassing op de bestemming.

7.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
    2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    3. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1;
    4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan het op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' opgenomen goot- en bouwhoogte bedragen;
    5. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m te bedragen.
  2. Voor het bouwen van een garagebox die binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - garagebox' wordt gebouwd gelden de volgende regels:
    1. het maximum aantal garageboxen mag niet meer dan één bedragen;
    2. het maximum bruto vloeroppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen;
    3. de maximum bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  3. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.2 sub d en artikel 7.2 sub e.
  4. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    4. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    5. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    6. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m, dan wel de bestaande goothoogte;
    7. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een af-stand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
      • de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen;
      • de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.
  5. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    3. per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
      • het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
      • de afstand van het zwembad tot de perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
      • de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  2. het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  3. het bedrijfsmatig exploiteren van het zwembad (het zwembad is bestemd voor eigen gebruik);
  4. het op zodanige wijze onttrekken van water aan de bodem dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast;
  5. het gebruiken van het zwembad op een voor de omgeving schadelijke of hinderlijke wijze.

Artikel 8 Wonen - Woongebouw

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met:
    1. maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van de zorg;
    2. aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  2. groenvoorzieningen;
  3. sport- en speelvoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  6. water en oeverstroken,
Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een woning op gronden als bedoeld in artikel 8.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:
  • de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  • de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  • op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  • in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • het aan huis verbonden beroepen betreft die passen binnen de in artikel 1.3 genoemde omschrijving;
  • het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

8.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. als gebouw mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
    2. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
    3. het aantal woningen mag niet meer dan het op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen aantal bedragen;
    4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan het op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' opgenomen goot- en bouwhoogte bedragen.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  2. het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 5

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

9.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
  1. voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een ter zake kundig bureau op het terrein van archeologische monumentenzorg;
  2. indien uit het in artikel 9.2 sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder 'opgraving' jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
  3. de verplichting in artikel 9.2 sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    1. betrekking hebben op een oppervlakte van maximaal 10.000 m² en met een diepte van maximaal 40 cm;
    2. op dezelfde locatie met dezelfde oppervlakte worden gebouwd dan wel herbouwd.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 40 cm;
    2. het graven van watergangen;
    3. het verlagen van het waterpeil.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld artikel 9.3 sub a wordt slechts verleend indien
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    4. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    5. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    6. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg;
    7. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 26.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  3. Het verbod als bedoeld artikel 9.3 sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 5’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de artikel 9.4 sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

In aanvulling op de bouwregels behorende bij de bestemmingen waarin (vrijstaande en/of dienst)woningen zijn toegestaan gelden voor dakkapellen en dakopbouwen bij de volgende aanvullend bouwregels.

11.1 Dakkapellen

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
  4. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor ondergronds bouwen, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.2 sub b onder 2 (Verkeer);
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & breakfast;
  7. het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbakken.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde in het plan en toestaan dat aangegeven goothoogten van hoofdgebouwen in de bestemmingen ‘Wonen - Rij’, ‘Wonen - Vrijstaand’ en ‘Wonen - Woongebouw' en de hoogte van dakkapellen zoals opgenomen in artikel 11.1 wordt vergroot, met dien verstande dat:
    1. de ophoging van de goot en/of de maatvoering voor dakkapellen meeontworpen dient te zijn met de totstandkoming van het oorspronkelijke hoofdgebouw ten tijde van de eerste aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van dat hoofdgebouw;
  5. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes en openbare lichtmasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen;
  6. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 30 m² bedraagt;
    2. de bouwhoogte per gebouwtje niet meer dan 3 m bedraagt;
  7. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden met ten hoogste 25 cm, indien sprake is van een overschrijding die het gevolg is van het aanbrengen van isolatie bij hoofdgebouwen.

13.2 Toetsingscriteria

De in artikel 13.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  3. de verschijningsvorm van karakteristieke gebouwen;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de sociale veiligheid.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk van openbaar nut mag worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de afmeting (vergroten) en/of situering (verplaatsen) van de aangegeven bouwvlakken worden gewijzigd met dien verstande dat:
    1. de zijwaartse verbreding van een bouwvlak ten hoogste 3 m mag bedragen;
    2. het bouwvlak op ten minste 1 m uit de zijdelingse perceelgrens blijft;
    3. de diepte van het bouwvlak niet meer dan de bestaande diepte mag bedragen;
    4. de bouwregels van de betreffende bestemming voor het overige onverkort van toepassing zijn;
    5. de afstand van een bouwvlak tot de grens van de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer' ten minste 1,5 m bedraagt.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Parkeernormen en laad- en losvoorzieningen bouwen, gebruik, afwijking en wijziging

  1. Bij de verlening van:
    1. een omgevingsvergunning voor het bouwen; en/of
    2. een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering; en/of
    3. een omgevingsvergunning voor het afwijken,
dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:
  • een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
  • een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
  1. Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:
    1. een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
    2. een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
  2. Van voldoende mate van parkeervoorzieningen zoals bedoeld in artikel 15.1 sub a en/of artikel 15.1 sub b is sprake indien is voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in het parkeerbeleid Nota Parkeernormen 2016 zoals vastgesteld op 13 december 2016, dan wel het vastgestelde parkeerbeleid zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in artikel 15.1 sub a en/of artikel 15.1 sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het wijzigen.
  3. Van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in artikel 15.1 sub a en/of artikel 15.1 sub b is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in artikel 15.1 sub a en/of artikel 15.1 sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het wijzigen.
  4. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 15.1 sub a en/of artikel 15.1 sub b:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad-en losvoorzieningen wordt voorzien,
    3. met dien verstande dat bij toepassing van deze afwijking tevens rekening dient de worden gehouden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten.
  5. De afwijking als bedoeld in artikel 15.1 sub e kan uitsluitend worden toegepast, indien is aangetoond dat:
    1. de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt; en
    2. de parkeerdruk op de omgeving niet wordt vergroot; en
    3. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met niet meer dan 10%.
  3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van het bestemmingsplan Oudkarspel - L. Bogtmanstraat'
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad in de vergadering van 9 mei 2023

1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De gemeente Dijk en Waard wil op het perceel ten zuidwesten van de kruising van de Laurens Bogtmanstraat en Voorburggracht in Oudkarspel woningen realiseren. Dit perceel ligt deels braak is en is gedeeltelijk bebouwd met woningen. De bouwkundige kwaliteit van deze woningen is niet hoog en wat betreft de omvang voldoen deze woningen niet meer aan de hedendaagse eisen. Voor de herontwikkeling van het perceel is een stedenbouwkundig plan gemaakt dat voorziet in de sloop van de aanwezige bebouwing en de realisatie van 30 nieuwe woningen voor diverse doelgroepen.
De voorgenomen ontwikkelingen zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘Oudkarspel en Koedijk’. Om het plan juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe planologische kader om de bouw van 30 nieuwe woningen te realiseren.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in het noordelijke deel van de dorpskern Oudkarspel, ter hoogte van de kruising tussen de Lourens Bogtmanstraat en de Voorburggracht. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Lourens Bogtmanstraat en aan de oostzijde door de Voorburggracht. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het schoolplein en de schoolgebouwen van het IKC Oudkarspel. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door woningen die deel uitmaken van de ten westen van het plangebied gelegen woonwijk.
afbeelding
Ligging van het plangebied aangegeven op de topografische kaart (bron: www.opentopo.nl)
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Langedijk, sectie A, nummers 859, 1125, 1126, 1127, 1128, 1129 en 2204 en heeft een oppervlakte van circa 5.700 m².

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Oudkarspel en Koedijk’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 29 januari 2019. Het plangebied kent in dit bestemmingsplan de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk', ‘Wonen – dubbel’, ‘Wonen – vrijstaand’ en ‘Tuin’ en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Binnen de bestemming ‘Wonen – vrijstaand’ de functieaanduiding ‘Specifieke vorm van wonen – garageboxen’ opgenomen.
afbeelding
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Oudkarspel en Koedijk' (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Opzet Van De Toelichting

In het tweede hoofdstuk van deze toelichting is een beschrijving gegeven van de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie een toelichting gegeven op de beoogde situatie. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. In de hoofdstukken vier en vijf wordt het plan getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijke beleid, aan de milieu- en omgevingsaspecten en het Besluit milieueffectrapportage. In de hoofdstukken zeven, acht en negen komen respectievelijk de juridische vormgeving, de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde.

2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Inleiding

Aan de hand van een beschrijving van de stedenbouwkundige en functionele structuur wordt in dit hoofdstuk inzicht gegeven in bestaande situatie.

2.2 Stedenbouwkundige Structuur

Oudkarspel is ontstaan als een lang doorlopend dorpslint langs de Dorpstraat. Het dorpslint loopt van Broek op lange Dijk in het zuiden, via Zuid-Scharwoude en Noord-Scharwoude in noordelijke richting naar Oudkarspel en is ontstaan op hogergelegen gronden tussen de lagere en natte veenweide gebieden. Het lint heeft een lengte van ruim 6 kilometer. Het dorpslint bestaat uit smalle, haaks percelen vanaf de dorpsstraat tot de achterzijde van het lint. Het dorpslint is aan weerszijde bebouwd met kleinschalige, individuele dorpsbebouwing, veelal uit het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Her en der heeft er in de loop van de tijd vernieuwing van bebouwing plaatsgevonden.
Oorspronkelijk werd het dorpslint aan de west- en ooszijde begrensd door grachten, die min of meer parallel liepen met het bebouwingslint. De grachten vormde de toegang tot de lager gelegen en natte landbouwgebieden aan weerszijden van het lint. Met de ontwikkeling van de bebouwing in deze lagergelegen gebieden is de westelijke gracht, de Voorburggracht, over nagenoeg de hele lengte gedempt en veranderd in een verharde weg. De oostelijke gracht is, op enkele uitzonderingen na, nog in tact.
afbeelding
Stedenbouwkundige structuur Oudkarspel
Na het dempen van de gracht verscheen er incidenteel bebouwing in de lagergelegen gebieden. Na de Tweede Wereldoorlog werden grootschalige uitbreidingswijken, bedrijventerreinen en sport- en recreatieterreinen in deze gebieden gerealiseerd.

2.3 Functionele Structuur

Het dorpslint langs de Dorpsstraat kent een afwisseling aan functies, naast de woonfunctie komen er detailhandel, horeca en maatschappelijke functies voor. Een enkele keer komt er lichte bedrijvigheid voor. De woonfunctie overheerst echter. De directe omgeving van het plangebied kent hoofdzakelijk een woonfunctie, met bijbehorende groen-, sport- en verkeersvoorzieningen. Echter direct ten zuiden van het plangebied is een basisschool gevestigd. Ten zuiden van de school ligt een supermarkt.

2.4 Plangebied

Het plangebied is één van de eerste gebieden van Oudkarspel dat buiten het dorpslint bebouwd is geraakt. In het oostelijke deel, aan de Voorburggracht staan drie vooroorlogse woningen. Deze woningen staan vrij op het kavel en hebben vrij grote tuinen. De begroeiing van de tuinen geven het plangebied een groen karakter.
afbeelding
Globale begrenzing van het plangebied
Na de Tweede Wereldoorlog is het plangebied ingesloten geraakt door de omliggende planmatig opgezette woonwijken. Het plangebied is nooit bij de ontwikkeling van deze woonwijken betrokken. Het westelijke deel van het plangebied is hierdoor onbebouwd. Een deel ervan wordt gebruikt als parkeerterreintje en er ligt een ontsluitingsweg van de school. Het meest westelijke deel van het plangebied was lange tijd onderdeel van de basisschool, maar ligt momenteel braak. In de achtertuin van het perceel aan de Voorburggracht 427 staat een aantal garageboxen. Deze worden ontsloten aan de achterzijde van het perceel via de ontsluitingsweg van de school.

3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Aan bod komen onder meer het bouwprogramma en het stedenbouwkundig plan. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de strijdigheden met het geldende bestemmingsplan.

3.2 Voorgenomen Ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van 30 woningen met bijbehorende tuinen, een ontsluitingsweg met openbare parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. Om deze woningen te kunnen realiseren wordt alle bestaande bebouwing gesloopt. De bestaande ontsluitingsweg voor de school en de aanliggende parkeervoorzieningen worden tevens opgeruimd.

3.3 Programma

In totaal worden binnen het plangebied minimaal 30 woningen gerealiseerd. Het woningbouwprogramma ziet er als volgt uit:
  • 11 appartementen, koop;
  • 3 grondgebonden hofwoningen, koop;
  • 7 grondgebonden hofwoningen <75m², koop;
  • 7 hofappartementen <75m², sociale huur;
  • 2 grondgebonden woningen, koop.

3.4 Stedenbouwkundig Plan

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan is als bijlage 1 van de bijlagen bij toelichting opgenomen in het bestemmingsplan.
Visie en ambitie stedenbouwkundig plan
Om te komen tot een zo concreet mogelijk en haalbaar stedenbouwkundig plan is vooraf een visie en ambitie voor de voorgenomen ontwikkelingen geformuleerd. De visie en ambitie bestaan uit verschillende uitgangspunten voor de planvorming en gaan uit van:
  • behoud van het dorpse karakter;
  • het realiseren van woningen gesitueerd rondom een hofstructuur;
  • herkenbare routing tussen het plangebied en de naastgelegen schoollocatie (entree gymzaal);
  • inpassen wandelroute vanuit het plangebied naar de Voorburggracht i.v.m. bereikbaarheid voorzieningen;
  • creëer voldoende parkeergelegenheid versus het te realiseren programma;
  • het realiseren van woningen voor senioren geschikt (badkamer op de begane grond);
  • rekening houden met de inpasbaarheid van kabels en leidingen;
  • waar mogelijk rekening houden met de aanwezige waardevolle bomen;
  • financieel haalbaar plan.
Ruimtelijke structuur
De hoofdstructuur van het stedenbouwkundig plan is gebaseerd op een noord-zuid gericht hofje aan de Lourens Bogtmanstraat en de Voorburggracht. De ontsluitingsstructuur is gesitueerd aan de westzijde van het hof. Op deze manier ontstaat er een autovrij en vriendelijk binnenhofje. Dit vormt tevens de ontsluiting voor de twee vrijstaande woningen.
afbeelding
Stedenbouwkundig plan (versie januari 2021; bron: gemeente Langedijk)
Het woonhofje bevat woningen gericht voor jongeren en senioren. De huizen zijn gegroepeerd rondom een hofje die mogelijk door de bewoners wordt onderhouden. Alle woningen hebben een woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer op de begane grond, boven is een zolder voor eventuele extra kamers. De gangen zijn breed genoeg voor een rollator of een scootmobiel.
Er is rekening gehouden met een route richting de entree van de bestaande sporthal behorende bij de naastgelegen basisscholen. Een langzaamverkeersroute, ten zuiden van het woonhofje, ontsluit het plangebied direct op de Voorburggracht en vormt daarmee een korte verbinding richting de nabijgelegen voorzieningen (o.a. supermarkt).
Hoogte bebouwing
Het woongebouw aan de Voorburggracht is maximaal 2,5 laag met kap, hierin zijn appartementen in drie lagen gesitueerd (max. goothoogte 6 m, bouwhoogte 10,5 m). De hofbebouwing gesitueerd aan het schoolplein van de naastgelegen basisscholen is maximaal 2 lagen met kap, hierin zijn appartementen in twee lagen gesitueerd (maximum goothoogte 6 m, bouwhoogte 11 m). De ’kop’ hofwoning en de vrijstaande woning aan de Lourens Bogtmanstraat bestaat uit max. 1,5 laag met kap (maximum goothoogte 4,5 m, bouwhoogte 10,5 m). De twee grondgebonden hofwoningen en de vrijstaande woning bestaan max. uit 1 laag met kap (maximum goothoogte 3,5 m, bouwhoogte 8,5 m).
Openbare ruimte en groen
Het creëren van een aantrekkelijk verblijfsgebied is de belangrijkste voorwaarde waar de openbare ruimte aan moet voldoen. In de uitwerking van de openbare ruimte wordt ingespeeld op het dorpse karakter van Oudkarspel. Dit komt terug in de materialisering van de openbare ruimte. Als uitgangspunt dient de structuur zoals is aangegeven in het stedenbouwkundig plan.
Voor het toepassing van beplanting en het aanleggen van groen zijn in het stedenbouwkundig plan uitgangspunten geformuleerd:
  • het binnenhof heeft een besloten karakter;
  • het hofje heeft een groene uitstraling en is vrolijk getint, denkbaar is losse haagstructuren, gras, bloesembomen en bloemenmengsels;
  • randen plangebied wenselijk losse hagen en ruig groen;
  • het realiseren van een losse bomenstructuur, waar mogelijk worden de bestaande bomen gehandhaafd;
  • met het creëren van grondgebonden woningen met privétuinen krijgt de buurt een vriendelijk en groen karakter;
  • het aanplanten van bijvoorbeeld beukenhagen of stalen hekwerk met klimop op de erfafscheidingen tussen openbaar en privé versterkt het groene karakter nog meer.

3.5 Beeldkwaliteit

Onderdeel van het stedenbouwkundig plan is een beeldkwaliteitsparagraaf. Voor de bebouwing rondom het hofje en de vrijstaande woningen zijn richtlijnen voor de architectonische uitstraling en vormgeving gegeven. De richtlijnen zijn verduidelijkt met referentiebeelden voor de nieuwe bebouwing.

3.6 Strijdigheid Met Het Geldend Bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Met het stedenbouwkundig plan wordt deze situatie geheel herzien. De voorgenomen ontwikkelingen zijn dan ook op diverse punten strijdig met het geldende bestemmingsplan. Het bouwen van 30 woningen met bijbehorende tuinen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen is strijdig met alle van toepassing zijnde bestemmingen uit het geldende bestemmingsplan. Daarnaast wordt gebouwd op gronden waar dat volgens het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan en worden toegestane maximum goot- en bouwhoogten overschreden.

4 Relevant Ruimtelijk Beleid

4.1 Europees Beleid

4.1.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 5.8 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

4.1.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 5.9.

4.1.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. In paragraaf 5.10 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.

4.1.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 5.11.1 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet op 1 januari 2023. Om die reden is komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
In de NOVI geeft het Rijk een lange termijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en een uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelingspotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.
Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.
Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om de sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bij dragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonden steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van de die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
  • combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd en met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatie mogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënten zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige en generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

4.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle stedelijke ontwikkelingen. De definitie van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro en luidt als volgt:
  • ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
In de handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is.
Onderzoek
Programma en doelgroepen
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in 30 woningen. Het woningbouwprogramma is divers en is onderverdeeld in de volgende categorieën:
  • 11 appartementen, koop;
  • 3 grondgebonden hofwoningen, koop;
  • 7 grondgebonden hofwoningen <75m², koop;
  • 7 hofappartementen <75m², sociale huur;
  • 2 grondgebonden woningen, koop.
Bestaand stedelijk gebied
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied.
Behoefte
Het voorgenomen woningbouwplan is vanwege zijn omvang aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiervoor is in verband met een zorgvuldig ruimtegebruik een uitgebreide onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk. Hieronder vindt die toetsing van de behoefte aan maximaal 30 woningen aan de Ladder plaats. Hiervoor is gebruik gemaakt van de meest actuele beleidsdocumenten en de daaraan ten grondslag liggende woningbehoefteprognoses.
Woonakkoord Regio Alkmaar
Uit de Omgevingsverordening NH2020 is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Met het Regionaal Actie Programma (RAP) uit 2017 heeft de regio Alkmaar een eerste stap gezet om te komen tot een regionale afspraak volgens de uitvoeringsregeling bij de PRV. De Regio Alkmaar, waar de gemeente Dijk en Waard onderdeel van uitmaakt, ziet het woonakkoord als een goede basis om de woningbouw versneld te realiseren.
Woonagenda 2020 – 2025 provincie Noord-Holland
In de woonagenda 2020-2025 van de provincie Noord-Holland is bepaald dat de regio’s samen met de provincie Woonakkoorden opstellen. Hierin zijn afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied opgenomen. Het Woonakkoord is de opvolger van het Regionaal Actieprogramma (RAP).
Regionale woningbouwprogrammering
De provincie zet in op sterke kernen en regio’s zodat deze vitaal en leefbaar blijven.
Hierin is opgenomen dat de regionale woningbouwprogrammering wordt geactualiseerd. Hierin worden plannen vanaf 12 woningen in de programmering opgenomen. De 30 woningen voor de Lourens Bogtmanstraat zijn hierin opgenomen. Momenteel bevat de totale plancapaciteit voor Dijk en Waard 7.332 woningen tot en met 2029. De actuele woningbouwprogrammering naar realisatiecapaciteit van Dijk en Waard bedraagt 3.742 woningen tot en met 2029. Dit zijn 187 woningen minder dan in de programmeringstand oktober 2021, over dezelfde periode (2022- 2029). Dit is te verklaren doordat een aantal grote nieuwbouwprojecten begin 2022 (grotendeels) zijn opgeleverd en reeds van de planlijst zijn verwijderd.
Regionale woonvisie Regio Alkmaar 2013 – 2000
Het woonbeleid in de Regio Alkmaar (waar gemeente Dijk en Waard deel van uitmaakt) is in het Woonakkoord Regio Alkmaar vastgesteld. In deze visie is geconstateerd dat er thans in de regio getalsmatig geen grote knelpunten zijn, maar dat er op termijn wel schaarste in de goedkope voorraad kan komen en dat de regio met de vergrijzing te maken. De opgave is betaalbaarheid en het toevoegen van het juiste aanbod. Aanvullend is als visie op de woningmarkt door regio gesteld dat zij een aantrekkelijke regio wil zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste woon carrière kunnen maken.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de specifieke behoefte aan woningen. Deze behoefte wordt ingevuld binnen bestaand stedelijk gebied van Oudkarspel. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2.3 Conclusie

Als gevolg van de beperkte schaal en omvang van de voorgenomen ontwikkeling worden geen belangen uit de NOVI geraakt. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in een behoefte aan woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Het rijksbeleid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie NH2050

De Omgevingswet, waarvan de invoering vooralsnog is verwacht op 1 januari 2023, zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel “Kwaliteit door veelzijdigheid”) uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.
Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op 'balans tussen economische groei en leefbaarheid', dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.
Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.
In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het plangebied maakt deel uit van de beweging 'Sterke kernen, sterke regio's'.
Uitgangspunt bij dit principe is dat ontwikkelingen zo veel mogelijk binnenstedelijk en –dorps plaatsvinden. Dit geldt voor alle kernen. De omvang waarin dit gebeurt wordt ingegeven door de vraag die er op dat moment is (meest actuele bevolkingsprognoses). Deze wordt afgelezen aan de hand van demografische ontwikkelingen (afspraken over uitleglocaties worden aan de actuele prognoses aangepast), periodieke monitors over woonwensen en woonbehoefte-onderzoeken. Deze ontwikkelingen en daaruit voortvloeiende afspraken worden regionaal ingevuld met ruimte voor maatwerk en herijking. De omvang en verschijningsvorm is passend bij de kernen waarbij grofweg drie typen kernen vallen te onderscheiden. Ook hier kan in regionale afstemming meer onderscheid in worden gemaakt.
Bij de dorpskernen lopen de functies en karakters van de vele kernen ver uiteen. Er worden in regionaal verband keuzes gemaakt over welke dorpskernen als voorzieningencentra (blijven) fungeren. Dit kan bijdragen aan het behoud van voorzieningen en de leefbaarheid in deze gebieden. Er is daarnaast een zeer divers beeld van de sociale cohesie (denk hierbij aan bijvoorbeeld een bruisend verenigingsleven) en ontwikkelkracht per kern. Dit vraagt daarom ook om maatwerk, in samenspraak met de lokale bevolking en ondernemers.
Daar waar de kleinschalige en lokale vraag helder is (kwalitatief en kwantitatief regionaal onderbouwd) is het aan de regio om maatwerk te leveren met oog voor onder andere de natuur, agrarische sector, duurzaamheid en milieu.

4.3.2 Omgevingsverordening Noord Holland

De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie worden verankerd in de Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening. De provincie wil een eenvoudiger, duidelijker en meer integraal systeem van regels. Met meer ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk en bestuurlijke afwegingsruimte. De Omgevingsverordening NH2020 is op 16 november 2020 vastgesteld.

4.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het dorpsgebied van Oudkarspel. Daarmee passen de ontwikkelingen binnen de beleiduitgangspunten van 'sterke kernen, sterke regio's' van de Omgevingsvisie NH2050. Het plangebied raakt geen beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsverordening. Het provinciaal beleid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie 2012 - 2030

Op 18 september 2012 is de gemeentelijke structuurvisie 2012 – 2030 door de gemeenteraad vastgesteld. Met deze structuurvisie heeft de voormalige gemeente Langedijk voor een dorpse sfeer en een landelijke uitstraling gekozen. Geen grote nieuwbouw meer buiten de bebouwde kom maar zorgvuldige inbreiding op kleine schaal. Naast het voortzetten van de ondernemersgeest uit het verleden kiest Langedijk voor een rijk verenigingsleven met hechte sociale verbanden, karakteristiek voor de ontwikkeling van de verschillende dorpen tot nu toe.
De voormalige gemeente Langedijk kent een relatief groot aantal eengezinswoningen. Onder invloed van vergrijzing en ontgroening wordt een sterke toename van het aantal eenpersoonshuishoudens verwacht en tegelijk een daling van het aantal meerpersoonshuishoudens. De grotere groep ouderen zal deels bestaan uit vitale ouderen en deels uit ouderen met een zorgbehoefte en zorgvraag. De opgave ligt in het inspelen op de groei van het aantal eenpersoonshuishoudens, met vernieuwende concepten en dichtbij dagelijkse voorzieningen.
Voor de voormalige gemeente Langedijk ligt de ruimtelijke vertaling hiervan voor de hand wanneer de extra eenpersoonshuishoudens gerealiseerd worden in of nabij het voor Langedijk karakteristieke centrale en cultuurhistorisch waardevolle lint (Dorpsstraat). Naast nieuwbouw op lege plekken kan daarbij ook gedacht worden aan woningaanpassing, woningsplitsing, herbestemming winkelpanden, wonen boven winkels en transformatie en herbestemmen van bedrijfspanden.

5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor de voorgenomen ontwikkeling relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken.

5.2 Bodem

5.2.1 Beoordelingskader

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek.

5.2.2 Verkennend bodemonderzoek

Met als doel de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te kunnen bepalen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 2 van de bijlagen bij toelichting opgenomen in het bestemmingsplan.
Vooronderzoek
Uit het historisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de onderzoekslocatie watergangen hebben gelopen. In de jaren ’80 zijn deze watergangen gedempt. Waarmee de watergangen gedempt zijn is onduidelijk, waardoor de locatie als verdacht wordt beschouwd. Daarnaast blijkt uit het verkennend bodem- en (nader)asbestonderzoek van 18 juni 2019 dat er ter plaatse van Voorburggracht 429-431 de westzijde van het perceel gedempt is met puin van een sluis. Uit de analyseresultaten blijkt dat dit dempingsmateriaal sterk verontreinigd is met asbest, koper en lood.
Vanwege de aanwezige gedempte watergangen zal voor de onderzoekslocatie de hypothese 'heterogeen verdacht' uit de NEN 5740 (strategie voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek) en 'heterogeen verdacht' uit de NEN 5707 (strategie voor het uitvoeren van een asbestonderzoek) worden aangehouden.
Veldonderzoek
Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodem tot circa 0,5 m-mv uit zeer tot matig fijn, zwak tot matig siltig en/of matig humeus zand. Daaronder tot 1,5 m-mv bestaat de bodem voornamelijk uit matig zandige klei. Van 1,5 tot 2,0 m-mv bestaat de bodem uit zeer fijn, matig siltig zand. Tijdens de monsterneming is de grondwaterstand aangetroffen op een diepte van 0,7 m-mv. Zintuiglijk is er baksteen, beton, puin, glas, plastic, aardewerk, keramiek en kolengruis waargenomen. In de opgeboorde grond is geen asbest verdacht materiaal waargenomen.
Chemisch onderzoek
Uit de analyseresultaten wordt geconcludeerd dat:
  • De grond van mengmonsters MM-1, MM-2, MM-3 en MM-6 (ondergrond klei zonder bijmenging) is licht verontreinigd met kwik, lood en/of PAK. In de ondergrond van MM-5 zijn de gehalten van de onderzochte parameters niet boven de Achtergrondwaarde aangetroffen.
  • Ter plaatse van boring 6 is de grond op de diepte van 1,1-1,6 m-mv (25-35% bijmenging: puin, baksteen, keramiek, metaal, plastic, hout) sterk verontreinigd met PAK (97,1 mg/kg.ds), matig verontreinigd met lood en zink en licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, minerale olie, PCB’s.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel en zink.
  • De gemeten gehalten aan asbest in alle vier de monsters ligt onder de 100 mg/kg.ds. De locatie is niet verontreinigd met asbest.
  • In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten van PFAS aangetoond ten opzichte van de detectielimiet.
Over het algemeen valt de bodem in kwaliteitsklasse 'Wonen', behalve de grond van boring 6 (monster MM-4) welke in klasse 'Nooit toepasbaar' valt.
Gevalsdefinitie
Uit het verkennend bodem- en (nader) asbestonderzoek uitgevoerd door Grondslag (projectnummer: 18232; d.d. 18 juni 2019) blijkt dat er ter plaatse van Voorburggracht 429-431 de westzijde van het perceel gedempt is met puin van een sluis. Uit de analyseresultaten blijkt dat dit dempingsmateriaal sterk verontreinigd is met asbest, koper en lood. Deze verontreiniging bevindt zich op een diepte van circa 0,5 tot 1,2 m-mv en heeft een omvang die globaal geraamd is op 25x10x0,7 = 175 m³ (315 ton). Er is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging.
Uit de resultaten van het huidig onderzoek blijkt dat de ondergrond ter plaatse van boring 6 (traject 1,1 tot 1,6 m-mv) sterk verontreinigd is met PAK (> I-waarde, 97,1 mg/kg d.s.) en matig verontreinigd met zink en lood. Deze verontreiniging is waarschijnlijk te relateren aan het aanwezige oude puin (bakstenen, metaal, keramiek etc.) die is gebruikt om de watergang mee te dempen. Omdat de verontreiniging op een diepte van 1,1 m-mv zit en er waarschijnlijk een leef/afdeklaag van 1 meter overheen komt hoeft de omvang niet bepaald te worden. Ook zijn er geen directe contactmogelijkheden waardoor er geen sprake is van een humaan risico bij een bestemming wonen met tuin.
Op 29 november 2021 heeft er een tussentijds overleg plaatsgevonden met de gemeente en omgevingsdienst, waar bovenstaande is besproken. Ook is er kort overlegd over de volgstappen.
Advies
De aangetroffen sterke verontreiniging met PAK hoeft op basis van de historische informatie en overleg niet afgeperkt te worden. Doordat op naastgelegen perceel al een ernstige verontreiniging met asbest, koper en lood aanwezig is kan de aangetroffen PAK verontreiniging in dezelfde melding worden meegenomen.
Geadviseerd wordt om een saneringsplan op te stellen van zowel de aangetroffen asbest, koper en lood verontreiniging op het perceel van Voorburggracht 429-431 en de PAK verontreiniging bij boring (sleuf) 6.
Algemene opmerkingen
Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk). De conclusies hebben uitsluitend betrekking op de geselecteerde deellocaties en de geanalyseerde componenten. Gezien het verkennende karakter van dit onderzoek is het, ondanks de zorgvuldigheid waarmee het is uitgevoerd, altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.
Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 2 van de bijlagen bij toelichting opgenomen in het bestemmingsplan.

5.2.3 Nader bodemonderzoek PAK-verontreiniging

Op d.d. 23 maart 2022 is ter plaatse van het plangebied een nader bodemonderzoek uitgevoerd door Grondslag. De aanleiding tot het uitvoeren van het nader bodemonderzoek zijn de resultaten van het verkennend bodemonderzoek, waarbij een verontreiniging met PAK in de grond is aangetoond. Het betreffende onderzoeksrapport is als bijlage 3 van de bijlagen bij toelichting opgenomen in het bestemmingsplan.
Aangezien er geen sterke verontreiniging in grond en/of grondwater aanwezig is, is er geen sprake van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’.
Met de uitvoering van onderhavig onderzoek is alleen ter plaatse van sleuf SL104 een zwakke bijmenging aan baksteen aangetroffen. In de overige sleuven en boringen is geen bijmenging aan bodemvreemd materiaal aangetoond. In boring 06 vanuit het verkennend bodemonderzoek is wel behoorlijke bijmenging aan bodemvreemd materiaal aangetroffen. De verhoging aan PAK die destijds is gemeten is dan ook hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de bijmenging in de desbetreffende bodemlaag. Echter omdat de bijmenging met onderhavig nader bodemonderzoek niet of nauwelijks is aangetoond, blijkt sprake van een zogenaamde ‘puntverontreiniging’.

5.2.4 Vervolgadvies Omgevingsdienst

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken heeft de Omgevingsdienst een vervolgadvies uitgebracht. Het advies is als bijlage 3 van de bijlagen bij toelichting opgenomen in het bestemmingsplan.
Geadviseerd wordt op grond van artikel 6.2c van de Wabo de vergunning niet eerder in werking treedt dan op grond van de Wbb met het saneringsplan is ingestemd en het instemmingsbesluit in werking is getreden, of een melding als bedoeld in artikel 39b van de Wbb van een voornemen tot sanering is gedaan (BUS melding) en de in dit artikel of de in het Besluit uniforme saneringen gestelde termijn verstreken is.
De aanvrager dient geïnformeerd te worden over het kunnen afvoeren van grond en/of puin bij de bouwwerkzaamheden naar een erkende verwerker (grondbank). Een andere mogelijkheid voor de afvoer van deze grond en/of puin betreft toepassing buiten de locatie conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Daarnaast dient de aanvrager geïnformeerd te worden over het feit dat er een (licht) verhoogd gehalte aan lood is aangetroffen op het perceel. Lood in de bodem (ook onder de I-waarde) kan een risico zijn voor de gezondheid, vooral bij kinderen tot en met een jaar of zes.
Algemene opmerkingen
Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk). De conclusies hebben uitsluitend betrekking op de geselecteerde deellocaties en de geanalyseerde componenten. Gezien het verkennende karakter van dit onderzoek is het, ondanks de zorgvuldigheid waarmee het is uitgevoerd, altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.

5.2.5 Conclusie

Met het verkennend bodemonderzoek is een verontreiniging aangetoond. Deze verontreiniging is gelokaliseerd en in omvang beperkt. Een deel van de bodem dient te worden afgegraven in verband met de vervuiling. Hiervoor is een Busmelding gedaan bij de Omgevingsdienst. Een plan van aanpak dient hiervoor te worden opgesteld en wordt t.z.t. aangeleverd. De Omgevingsdienst heeft ingestemd met het uitvoeren van de saneringswerkzaamheden. De bodemkwaliteit vormt op grond van artikel 6.2 c van de Wabo tot zo ver een belemmering voor het in werking treden van de omgevingsvergunning bouwen.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven En Milieuzonering

5.3.1 Beoordelingskader

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

5.3.2 Onderzoek

Gebiedstype
Het plangebied ligt direct ten westen van het historische bebouwingslint langs de Dorpsstraat en Voorburggracht. Dit gebied wordt gekenmerkt door beperkte afwisseling van wonen en functies als detailhandel, horeca en dienstverlening. In het bestemmingsplan 'Oudkarspel en Koedijk' is deze bebouwing ook als zodanig bestemd. Verder zijn ten zuiden van het plangebied zijn een basisschool en een supermarkt gevestigd.
Op basis van deze gebiedskarakteristiek ligt het plangebied in een 'gemengd gebied'.
Aanwezige bedrijvigheid
Ten zuiden van het plangebied is een basisschool gevestigd. Voor een basisschool geldt een richtafstand van 30 meter vanwege het aspect geluid. Het terrein rondom het schoolgebouw is ingericht als schoolplein. De zuidelijke helft van het plangebied valt binnen de 30 meter contour van de school.
Conform het bestemmingsplan 'Oudkarspel en Koedijk' is de bebouwing langs de Dorpsstraat bestemd als 'Gemengd'. Deze bestemming maakt naast wonen tevens functies als maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, detailhandel en bedrijven in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijven mogelijk. Voor deze vormen van bedrijvigheid geldt een richtafstand van 30 meter. Het meest noordoostelijke deel van het plangebied valt binnen de contour van deze bebouwing.
Omdat de directe omgeving van het plangebied is te karakteriseren als een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. In dit geval kan de richtafstand worden verminderd tot 10 meter. De contour van de school blijft dan aanwezig over het zuidelijke deel van het plangebied. Om te bepalen of de of de geluidsbelasting aanvaardbaar is voor de beoogde bouw van de woningen is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. In paragraaf 5.6 is dit aspect nader uitgewerkt.
Voor de bebouwing langs de Dorpsstraat geldt dan dat het plangebied buiten de contour van deze bebouwing valt.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Verkeer En Parkeren

5.4.1 Verkeer

5.4.2 Parkeren

5.4.3 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.5 Wegverkeerslawaai

5.5.1 Beoordelingskader

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt er een geluidsgevoelige functie toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Het plangebied ligt in stedelijk gebied. De breedte van de geluidszones is als volgt:
  • bestaande uit drie of meer rijstroken of drie of meer sporen: 350 meter
  • bestaande uit een of twee rijstroken of een of meer sporen: 200 meter
De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw.
Wegen in stedelijk gebied waarvoor een 30 km-regime geldt zijn conform artikel 74 van de Wgh. zonevrij. Vanuit de Wet geluidhinder geldt er voor geluidgevoelige bebouwing langs deze wegen geen beperking. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzicht te worden gegeven in de geluidsbelasting. Naast een afweging in het kader van ruimtelijke ordening dient ook te worden voldaan aan de voorschriften in het kader van het Bouwbesluit 2012.

5.5.2 Onderzoek

Het plangebied wordt omgeven door wegen waarvoor een 30 km/h-regime geldt. Op basis van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door middel van een dergelijk onderzoek de geluidsbelasting op de gevels van de beoogde bebouwing bepaald. Uit het onderzoek blijkt dat alleen ten gevolge van de Voorburggracht een overschrijding optreedt van de geluidbelasting van 48 dB. De plandrempel van 55 dB en de geluidbelasting van 63 dB worden niet overschreden. Conform het Actieplan Geluid (en de wet geluidhinder, omdat het om een niet gezoneerde weg gaat) is voor de Voorburggracht een afweging van geluidsreducerende maatregelen niet noodzakelijk. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Het akoestisch onderzoek is als bijlage 6 van de bijlagen bij toelichting opgenomen in het bestemmingsplan.

5.5.3 Conclusie

Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.6 Industrielawaai

5.6.1 Beoordelingskader

Een school en kinderdagverblijf vallen onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Dergelijke inrichtingen dienen bij het bevoegd gezag melding te maken van een oprichting. Voor toetsing van de inpasbaarheid van de voorgenomen kan de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) en het Activiteitenbesluit als leidraad worden gehanteerd. De gemeente heeft geen geluidbeleid opgesteld met betrekking tot industrielawaai.

5.6.2 Onderzoek

Het akoestisch onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting op de gevels van de woning ten gevolge van de zuidelijk van het plangebied gelegen school (IKC Oudkarspel). Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat worden de richt- en grenswaarde van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) en het Activiteitenbesluit als leidraad gehanteerd.
De berekeningen zijn uitgevoerd conform methode II.8 van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM, 1999) met behulp van het softwarepakket Geomilieu versie 2021.1. In het model is de inrichting en de directe omgeving opgebouwd door middel van gebouwen, bodemgebieden, geluidsbronnen en toetspunten.
Volgens de systematiek van de Handreiking worden de geluidsbelastingen op de woningen in de dag en avond/nachtperiode op respectievelijk 1,5 en 5,0 meter hoogte getoetst. Hiervan afwijkend is voor bouwvlak 6, aangezien hier appartementen worden gerealiseerd, getoetst op de individuele bouwlaag (4 bouwlagen). Er zijn geen toeslagen voor bijzondere geluiden toegepast.
Uit de berekeningsresultaten wordt geconcludeerd dat er geen overschrijdingen van de richt- en
grenswaarden plaatsvinden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de indirecte hinder zoals deze zijn opgenomen in de VNG-publicatie en het Activiteitenbesluit. De maximale geluidniveaus overschrijden de richtwaarde van 70 dB(A). De overschrijdingen zijn met maximaal 5 dB(A) voor maximale geluidniveaus beperkt en komen uitsluitend in de dagperiode voor veroorzaakt door schreeuwende kinderen.
Het bevoegd gezag kan in overweging nemen dat het stemgeluid afkomstig van de IKC Oudkarspel conform het Activiteitenbesluit buiten beschouwing worden gelaten. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening en de ruimtelijke inpasbaarheid van de toekomstige woningen wordt het stemgeluid wel beoordeeld. Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig en stuit op overwegende stedenbouwkundige bezwaren. Het woon- en leefklimaat van de woningen wordt bij een minimale karakteristieke geluidwering voor nieuwbouw van 20 dB behaald. Derhalve wordt geconcludeerd dat de overschrijding acceptabel kan worden geacht en het woon- en leefklimaat voor de toekomstige woningen gewaarborgd wordt.
Het akoestisch onderzoek is als bijlage 7 van de bijlagen bij toelichting opgenomen in het bestemmingsplan.

5.6.3 Conclusie

Het aspect 'industrielawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Beoordelingskader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.
Risico's
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Wet- en regelgeving
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
3. Basisnet
Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Het basisnet is vastgelegd in onder andere de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB’s. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

5.7.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied komen geen risicobronnen. De dichtstbij zijnde risicobron ligt op ruim 700 meter ten oosten van het plangebied.
afbeelding
Uitsnede van de risicokaart (www.risicokaart.nl)

5.7.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
  • Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).

5.8.2 Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 30 woningen. Dit aantal is lager dan 1.500 woningen en past daarmee binnen de lijst met categorieën van gevallen waarbij sprake is van een 'niet in betekende mate bijdrage' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.8.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.9 Water

5.9.1 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing.
Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.

5.9.2 Watertoets

Het doel van de watertoets is om in een vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft het Waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een wateradvies uitgebracht. Op basis van de ingevoerde gegevens concludeert het Waterschap dat er sprake is van een normale procedure bij de voorgenomen ontwikkeling.
De samenvatting van de watertoets is als bijlage 8 van de bijlagen bij toelichting opgenomen in de toelichting.

5.9.3 Waterparagraaf

Onderstaande toelichting beschrijft op welke wijze op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving. Als onderdeel hiervan een motivering van getroffen maatregelen om negatieve effecten op/van het watersysteem tot een minimum te beperken, inclusief de ruimtelijke consequenties daarvan.
Watersysteem
Ter plaatse bevindt het maaiveld zich volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland op een hoogte van circa -0,82 m tot 5,9 m +NAP. De gemiddeld hoogste grondwaterstand GHG is circa 1,0 tot 1,5 m +NAP. De GHG ten opzichte van maaiveld is circa 0,68 tot 4,4 m -mv (afgeleid van de klimaateffectatlas). Volgens het binnen het plangebied uitgevoerde bodemonderzoek bestaat de bodem vanaf maaiveld tot in ieder geval de eerste circa 0,5 m-mv uit zand. Daaronder bestaat de bodem tot 1,5 m-mv voornamelijk uit matig zandige klei. Van 1,5 tot 2,0 m-mv bestaat de bodem vervolgens weer uit zand. Infiltratie van hemelwater in de ondergrond is mogelijk, omdat de ontwateringsdiepte voldoende groot is en het zand een goed doorlatende ondergrond is.
Waterkwantiteit
In de bestaande situatie is circa 3.414 m² (verharding bebouwing circa 753 m² + 50% verharding kavels (circa 1.880 m²) 940 m² + verharding openbaar gebied 1.721 m²) verhard oppervlak aanwezig. In de toekomstige situatie is sprake van circa 3.923 m² verharding (verharding bebouwing circa 1.435 m² + 50% verharding kavels (circa 1.240 m²) 620 m² + verharding openbaar gebied 1.868 m²). Dit resulteert in een toename van 3.923 m² - 3.414 m² = 509 m² meer verharding.
Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van het totale vierkante meters aan verharding in de bestaande situatie weer.
afbeelding
Overzichtstekening toename verharding
Bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een relatief kleine verhardingstoename tot 800 m² zijn compenserende maatregelen voor de hemelwaterberging niet noodzakelijk. Echter, in onderhavig plan is rekening gehouden met de thema’s klimaatverandering, droogte en wateroverlast.
In het plan wordt bij de aanleg van (nieuwe) parkeerplaatsen gebruik gemaakt van waterdoorlatende verharding (bestaande uit graskeien en gebakken klinkerbestrating) met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag. Verder is het in het kader van ‘klimaatadaptatie’ wenselijk rekening te houden met hittestress en droogte. Dit vindt zijn uitwerking in het ontwikkelen van een zo groen mogelijk karakter van het hof. Daarnaast wordt bijvoorbeeld het toepassen van waar mogelijk zonnepanelen, regenwaterinfiltratie, e.d mogelijk gemaakt. Dit wordt bij de aanvraag omgevingsvergunning nader uitgewerkt.
Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
Er is binnen het plan geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI).

5.9.4 Advies Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Met de gegevens die zijn opgegeven in de watertoets is bepaald dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap dat de normale procedure moet worden gevolgd. In overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier blijkt dat de genoemde maatregelen afdoende zijn en dat het doorlopen van enige procedure niet noodzakelijk is.

5.9.5 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.10 Ecologie

5.10.1 Beoordelingskader

Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming. Verder zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland regels opgenomen ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland.
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

5.10.2 Onderzoek

5.10.3 Conclusie

Omdat de voorgenomen ontwikkelingen leiden tot het verlies van nest- en verblijflocaties van de gierzwaluw en een kleine marterachtige, waarschijnlijk een wezel, zal een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd moeten worden. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is mede afhankelijk van het verlenen van de ontheffing. Indien de ontheffing wordt verleend is het bestemmingsplan voor het aspect 'ecologie' uitvoerbaar.

5.11 Archeologie En Cultuurhistorie

5.11.1 Archeologie

5.11.2 Cultuurhistorie

5.11.3 Conclusie

Het aspect 'archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

6 Besluit Milieu-effectrapportage

6.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplan ‘ Oudkarspel en Koedijk’. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is een besluit in het kader van artikel 3.1, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk, in casu een bestemmingsplan. Op dergelijke besluiten is het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit m.e.r.) van toepassing.

6.2 Beoordelingskader

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.

6.3 Procedure

In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden:
  1. de initiatiefnemer stelt een aanmeldnotitie op.
  2. het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  3. de initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

6.4 Aanmeldnotitie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een Aanmeldnotitie Besluit m.e.r. opgesteld. In de Aanmeldnotitie zijn de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu beschreven, waarbij is ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. De Aanmeldnotitie wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders met het verzoek te besluiten geen milieueffectrapportage op te laten stellen.
De Aanmeldnotitie is als bijlage 12 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.

6.5 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Het besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Beoordeling
De concrete omstandigheden in dit geval betreft de bouw van 30 woningen met bijhorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 5.685 m² en blijft hiermee onder de drempelwaarde van 100 hectare. De voorgenomen ontwikkeling maakt 30 woningen mogelijk en blijft daarmee onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Omdat de ontwikkeling niet voorziet in bedrijfsmatige activiteiten wordt de drempelwaarde voor bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² niet overschreden.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de locatie die niet in of bij beschermde natuurgebieden ligt en het feit dat er geen sprake is van nadelige effecten op de leefomgeving, maakt dat kan worden volstaan met deze een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling.
De Aanmeldnotitie wordt voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders met het verzoek te besluiten dat kan worden volstaan met deze vormvrije m.e.r.-beoordeling en geen milieueffectrapportage op te laten stellen. Het college besluit wordt te zijner tijd opgenomen als bijlage bij de toelichting.

6.6 Conclusie

Het Besluit m.e.r. vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

7 Toelichting Op De Regels

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Met het bestemmingsplan 'Oudkarspel - L. Bogtmanstraat' worden de huidige bestemmingen gewijzigd, zodat de bouw van 30 woningen met de daarbijbehorende voorzieningen mogelijk worden gemaakt . Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Oudkarspel en Koedijk' en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

7.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

7.2.1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 zijn regels opgenomen die gelden voor het gehele plangebied. Het hoofdstuk bevat de volgende artikelen:
  • artikel 1 (Begrippen): In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2 (Wijze van meten): Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied vertaald in juridische regels. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. De regels zijn per bestemming onderverdeeld in onder meer:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  • Bouwregels: ruimtelijke bouwregels waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • Gebruiksregels: regels ten aanzien van het toegestane gebruik van gronden en bouwwerken;
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: regels voor gevallen waarin kan worden afgeweken en onder welke voorwaarden van bouw- en gebruiksregels.
In paragraaf 7.3 van de toelichting worden de verschillende bestemmingen nader toegelicht.

7.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • artikel 10 (Anti-dubbeltelregel): deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
  • artikel 11 (Algemene bouwregels): in de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten behoeve van het realiseren van dakkapellen en dakopbouwen. Voor de hofwoningen geldt dat dakkapellen in het voor- en zijdakvlak niet zijn toegestaan, tenzij deze zijn mee-ontworpen in het gebouw;
  • artikel 12 (Algemene gebruiksregels): in de algemene gebruiksregels zijn een aantal functies opgenomen die in elk geval in strijd met het bestemmingsplan. Tevens zijn in dit artikel regels opgenomen ten aanzien van het realiseren van voldoende parkeerplaatsen indien sprake is van een verwachte parkeerbehoefte als gevolg van het gebruik van gronden en/of gebouwen;
  • artikel 13 (Algemene afwijkingsregels): op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsregels, mocht dat in die regels zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
  • artikel 14 (Algemene wijzigingsregels): op basis van de wijzigingsregels kan met een wijzigingsplan in concreet benoemde gevallen worden afgeweken van het bestemmingsplan.
  • artikel 15 (Overige regels): in dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van het realiseren van voldoende parkeerplaatsen en laad- en losmogelijkheden indien een bestemming daar om vraagt.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 16 (Overgangsrecht) is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In artikel 17 (Slotregel) is de officiële benaming van dit bestemmingsplan weergegeven en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

7.3 Nadere Toelichting Op De Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer', 'Wonen - Rij', 'Wonen - Vrijstaand' en 'Wonen - Woongebouw' opgenomen. De regels voor deze bestemmingen zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Oudkarspel en Koedijk' en op ondergeschikte punten aangepast aan het stedenbouwkundig plan.
De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van het realiseren van plantsoenen en groenvoorzieningen rondom de woongebouwen. Binnen deze bestemming kunnen groen-, speel-, parkeer- en water en waterhuishoudkundige voorzieningen en fiets- en voetpaden worden gerealiseerd. Deze bestemming biedt enkel de mogelijkheid tot het realiseren van andere bouwwerken.
De bestemming 'Tuin' is opgenomen ter plaatse van de ruimte tussen de voorgevelrooilijn en de bestemming 'Verkeer' straat bij vrijstaande woningen. Binnen deze bestemming is uitsluitend het bouwen van bijbehorende bouwwerken aan de voorgevels van woningen waarbij de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erker' is opgenomen toegestaan in de vorm van erkers. Verder is deze bestemming opgenomen ter plaatse van de hofwoningen. Vanuit stedenbouwkundig opzicht is het niet wenselijk dat op basis van de bestemmingen 'Wonen - Rij' en 'Wonen - Woongebouw' bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd. Om die reden is geen sprake van een achtererfgebied, omdat op deze locatie een verbijzondering plaatsvindt van een zogenaamd (knarren)hofje betreft waarop de bijgebouwenregeling niet van toepassing is.
De bestemming 'Verkeer' is opgenomen ten behoeve van de ontsluiting van de woningen in het plangebied. Binnen deze bestemming kunnen wegen, parkeervoorzieningen en voet- en rijwielpaden worden gerealiseerd met de daarbij behorende groen-, speel-, parkeer- en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De bestemmingen 'Wonen - Rij', 'Wonen - Vrijstaand' en 'Wonen - Woongebouw' zijn opgenomen ten behoeve van de bouw van respectievelijk woningen in rijen, vrijstaande woningen en woongebouwen, uitsluitend binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. Het wonen is toegestaan eventueel in combinatie met beroep of bedrijf aan huis. Ten behoeve van de stedenbouwkundige inpassing is aan het bouwen van woningen een maximum bouw- en goothoogte..

8 Financiële Uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

8.2 Exploitatie

De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is.

9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

9.2 Overleg

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening wordt dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. Eventuele reacties worden in deze paragraaf opgenomen.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft vanaf 1 oktober 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingebracht.

Bijlagen Bij Toelichting - 1

Bijlage 1: Stedenbouwkundig plan

Bijlagen Bij Toelichting - 2

Bijlage 2: Verkennend bodemonderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 3

Bijlage 3: Aanvullend bodemonderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 4

Bijlage 4: Advies Omgevingsdienst

Bijlagen Bij Toelichting - 5

Bijlage 5: Parkeerbalans

Bijlagen Bij Toelichting - 6

Bijlage 6: Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlagen Bij Toelichting - 7

Bijlage 7: Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlagen Bij Toelichting - 8

Bijlage 8: Watertoets

Bijlagen Bij Toelichting - 9

Bijlage 9: Quickscan flora en fauna

Bijlagen Bij Toelichting - 10

Bijlage 10: Aanvullend soortenonderzoek Wet natuurbescherming

Bijlagen Bij Toelichting - 11

Bijlage 11: Ecologisch werkprotocol

Bijlagen Bij Toelichting - 12

Bijlage 12: Aanmeldnotitie Besluit m.e.r.