KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Agrarisch
Artikel 3 Leiding-hoogspanningsverbinding
Artikel 4 Waarde-archeologie 3
Artikel 5 Waarde-archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Hoofdstuk 4 Slotregel
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Locatie
1.3 Planologische Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beschrijving Voorgenomen Situatie
2.3 Ruimtelijke En Functionele Inpassing
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
4.2 Water
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Wegverkeerslawaai
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Archeologie
4.7 Cultuurhistorie
4.8 Ecologie
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op Het Juridisch Systeem
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Productcertificaat Recyclinggranulaat
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 3 Motivatie Voor Uitbreiding
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Akoestische Onderzoek Inrichtingslawaai
Bijlage 6 Aanvullend Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Stikstofonderzoek
Bijlage 9 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 10 Overlegreacties
Bijlage 11 Overlegnotitie
Bijlage 12 Verslag Participatie

Middenweg 612 Heerhugowaard

Wijzigingsplan - Gemeente Dijk en Waard

Vastgesteld op 25-10-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Middenweg 612 Heerhugowaard, met identificatienummer NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01 van de gemeente Dijk en Waard;

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

De begrippen, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van het 'BestemmingsplanBuitengebied2014' van de gemeente Dijk en Waard, vastgesteld op 25 oktober 2016, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Agrarisch

De regels van Artikel 3, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van het 'BestemmingsplanBuitengebied 2014', vastgesteld op 25 oktober 2016, zijn van overeenkomstige toepassing,

met dien verstande dat:

  1. a. de huisvesting voor tijdelijke werknemers is toegestaan, onder de voorwaarde dat:
    1. 1. de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak;
    2. 2. de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
    3. 3. het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
    4. 4. de tijdelijke werknemers noodzakelijk zijn voor een goede agrarische bedrijfsvoering;
    5. 5. het aantal te huisvesten werknemers niet meer bedraagt dan 20 personen.
  2. b. binnen één jaar na het tijdstip van het onherroepelijk worden van dit plan sprake is van realisatie en instandhouding van de ruimtelijke en functionele inpassing, zoals weergegeven in paragraaf 2.3 en bijlage 2 van de toelichting.

Artikel 3 Leiding-hoogspanningsverbinding

De regels van Artikel 23 en Artikel 35 , voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van het 'BestemmingsplanBuitengebied 2014', vastgesteld op 25 oktober 2016, zijn van overeenkomstige toepassing,

Artikel 4 Waarde-archeologie 3

De regels van Artikel 26, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van het 'BestemmingsplanBuitengebied 2014', vastgesteld op 25 oktober 2016, zijn van overeenkomstige toepassing,

Artikel 5 Waarde-archeologie 4

De regels van Artikel 27, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van het 'BestemmingsplanBuitengebied 2014', vastgesteld op 25 oktober 2016, zijn van overeenkomstige toepassing,

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Slotregel

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

wijzigingsplanMiddenweg 612 Heerhugowaard

van de gemeente Dijk en Waard.

Behorende bij het besluit van 25 oktober 2022.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf aan Middenweg 612 in Heerhugowaard heeft plannen voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak. De initiatiefnemers willen de bedrijfsgebouwen voor het verwerken en opslaan van producten vergroten. Bovendien willen ze huisvesting van arbeidsmigranten mogelijk maken. De gewenste situatie kan mogelijk worden gemaakt door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid, die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2014. De afwijkingsbevoegdheid voor arbeidsmigranten wordt geïntegreerd in dit wijzigingsplan. Voor het realiseren van de huisvesting voor arbeidsmigranten wordt getoetst aan het Beleidskader Huisvesting Arbeidsmigranten Heerhugowaard 2015.

Om de ontwikkeling van het bedrijf juridisch-planologisch te kunnen regelen is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Locatie

Het plangebied betreft het perceel Middenweg 612 in Heerhugowaard en maakt onderdeel uit van de lintbebouwing van het lintdorp De Noord in de voormalige gemeente Heerhugowaard. In de huidige situatie is dit de gemeente Dijk en Waard. De situering van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1 en figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Topografische kaart 2016 met situering plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Luchtfoto 2016 met situering plangebied

1.3 Planologische Regeling

Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied 2014 dat is vastgesteld op 25 oktober 2016. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Het bouwvlak heeft een oppervlakte van bijna 1 hectare.

In figuur 1.3 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het projectgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0003.jpeg"

Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is de mogelijkheid om binnen het bouwvlak bedrijfsgebouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf te realiseren. De nieuwbouw van de bedrijfsgebouwen vindt gedeeltelijk buiten het bouwvlak plaats. Het is mogelijk het bouwvlak te vergroten door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid die het bestemmingsplan biedt. In paragraaf 1.3.1 wordt ingegaan op de wijzigingscriteria. Binnen het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken van de gebruiksregels, zodat huisvesting voor tijdelijke werknemers is toegestaan. De onderbouwing hiervoor is opgenomen in paragraaf 1.3.2.

Voor gronden met een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' geldt dat de gronden mede bestemd zijn voor archeologische waarden. Voor bouwplannen die een oppervlakte hebben van meer dan 2.500 m² en bouwplannen die dieper gaan dan 40 cm, gelden aanvullende regels. In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op het aspect archeologie.

1.3.1 Wijzigingscriteria

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak tot ten hoogste 2 hectare, onder een aantal voorwaarden. Per voorwaarde is aangegeven op welke wijze voldaan wordt aan het criterium. Daarnaast is aangegeven in welke paragraaf uitgebreid op het criterium wordt ingegaan.

In artikel 40 van het vigerende bestemmingsplan zijn 'Algemene Wijzigingsregels' opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening de (dubbel)bestemming(en): "Agrarisch" of "Agrarisch met waarden" wijzigen voor het van vorm veranderen en/of vergroten van een agrarisch bouwperceel, indien dat noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering van een volwaardig agrarisch bedrijf, waarbij:

  1. 1. de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel na vergroting voor het open middengebied en de Veenhuizerpolder niet meer dan 2 hectare en voor de overige gebieden niet meer dat 1,5 hectare mag bedragen;

en

  1. 1. het areaal en de productie van het bedrijf buiten Heerhugowaard meetellen voor het bepalen van de omvang van het bedrijf;
  2. 2. voor het van vorm veranderen en/of vergroten van een agrarisch bouwperceel de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering van het volwaardig agrarisch bedrijf door een rapport van een agrarisch deskundige wordt onderbouwd;
  3. 3. het bepaalde in artikel 3.1 t/m 3.3.4 is overeenkomstig van toepassing.

De wijzigingsbevoegdheid wordt niet toegepast indien dat tot gevolg heeft dat daardoor meer dan 800 m² aan bebouwing en/of gesloten verharding kan worden gerealiseerd en de aanvrager geen document van de waterbeheerder kan overleggen, waaruit blijkt dat, in het kader van de watertoets, het door de beheerder te bepalen voldoende oppervlak of volume aan waterberging ten behoeve van de waterhuishouding wordt gerealiseerd.

Toetsing

ad 1. de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel na vergroting voor het open middengebied en de Veenhuizerpolder niet meer dan 2 hectare en voor de overige gebieden niet meer dat 1,5 hectare mag bedragen

Het plangebied valt binnen het open middengebied (gebied tussen Middenweg, Veenhuizerweg, Molenweg en Verlaat). Hier is een maximaal bouwperceel van 2 hectare toegestaan. De beoogde uitbreiding bedraagt circa 5.850 m2. Het totaaloppervlak komt hiermee op circa 16.200 m2. De grootte van het bouwperceel blijft dus kleiner dan de 2 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0004.png"

Figuur 3.2 Deelgebied III, het open middengebied (bron: Toelichting Buitengebied 2014)

ad 1. het areaal en de productie van het bedrijf buiten Heerhugowaard meetellen voor het bepalen van de omvang van het bedrijf
Het bedrijf bezit geen areaal buiten de grenzen van de gemeente Dijk en Waard waarmee de grens van 2 hectare overschreden wordt. Er vindt wel productie buiten de grenzen plaats. De omvang van het bedrijf blijft hiermee onder de bij 1. genoemde 2 hectare.

ad 2. voor het van vorm veranderen en/of vergroten van een agrarisch bouwperceel de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering van het volwaardig agrarisch bedrijf door een rapport van een agrarisch deskundige wordt onderbouwd
In Bijlage 3 is een rapport opgesteld waarin wordt gemotiveerd waarom de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. Hieruit blijkt dat door de groei van het bedrijf wat betreft de productieomvang van spitskool ervoor zorgt dat het bedrijf niet langer schoon en veilig kan opereren als de bedrijfsbebouwing niet wordt uitgebreid. Er is voldoende ruimte nodig voor het gekoeld opslaan van enerzijds de vuile kolen, alvorens deze schoongemaakt kunnen worden, en anderzijds voor de schone kolen. In verband met de voedselveiligheid dienen de vuile en schone kolen los van elkaar opgeslagen te worden. Daarnaast is voor het verpakkingsproces van de schone kolen nog extra ruimte nodig. Dit gebeurt in de expeditieruimte die in de afgelopen jaren te klein is geworden door de groei van het bedrijf. Door een gebrek aan ruimte bij dit proces kan door kruisende productielijnen onnodig gevaar ontstaan. Ten behoeve van de veiligheid van zowel het voedsel als het personeel is de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing dus cruciaal.

ad 4. het bepaalde in artikel 3.1 t/m 3.3.4 'Agrarisch zijn en blijven van toepassing
Met ingang van dit wijzigingsplan wordt de bestemming van het plangebied niet gewijzigd. Het wijzigingsplan voorziet in uitbreiding van het bouwvlak. Hierbij zijn en blijven de gronden bestemd als Agrarisch.

De wijzigingsbevoegdheid wordt niet toegepast indien dat tot gevolg heeft dat daardoor meer dan 800 m² aan bebouwing en/of gesloten verharding kan worden gerealiseerd en de aanvrager geen document van de waterbeheerder kan overleggen, waaruit blijkt dat, in het kader van de watertoets, het door de beheerder te bepalen voldoende oppervlak of volume aan waterberging ten behoeve van de waterhuishouding wordt gerealiseerd.

Met het plan wordt een sloot in het plangebied gedempt. Daarnaast wordt er meer dan 800 m2 verharding gerealiseerd. Daarom is gekozen om het deel van de sloot dat niet gedempt wordt, aan de achterzijde van het bouwperceel, te verbreden. Het Hoogheemraadschap is hiervan op de hoogte gesteld middels de digitale watertoets. Dit is uiteengezet in paragraaf 4.2, zie ook figuur 4.1.

1.3.2 huisvesting arbeidsmigranten

Binnen het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken van de gebruiksregels, zodat huisvesting voor tijdelijke werknemers is toegestaan. De voorwaarden die hiervoor gelden zijn:

  1. 1. de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak;
  2. 2. de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  3. 3. het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
  4. 4. de tijdelijke werknemers noodzakelijk zijn voor een goede agrarische bedrijfsvoering;
  5. 5. het aantal te huisvesten werknemers niet meer bedraagt dan 20 personen;

De huisvesting voor arbeidsmigranten wordt geplaatst binnen het nieuwe agrarische bouwvlak. Het betreft een huisvestingslocatie van 20 arbeidsmigranten en is bedoeld voor de agrarische bedrijfsvoering. De huisvestingslocatie is noodzakelijk ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Dit is nader onderbouwd in bijlage 3 van de toelichting.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een omschrijving gegeven van de gewenste ontwikkeling binnen de context van de huidige situatie. De gewenste situatie is het uitgangspunt voor het goed te keuren wijzigingsplan en moet op een goede manier in de huidige situatie gepast worden.

2.1 Huidige Situatie

Het projectgebied omvat de bestaande bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en een gebied aansluitend op het huidige bouwvlak. Het huidige bouwvlak is ongeveer 1 hectare en bestaat uit een deel met de bedrijfswoning en een deel met de bedrijfsbebouwing.

In deze paragraaf worden de volgende aspecten toegelicht:

  1. a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
  2. b. de ordeningsprincipes van het landschap;
  3. c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;

De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap

Het plangebied ligt in de Heerhugowaard, een grote droogmakerij uit 1625. De kaarten in figuur 2.1 tonen de ontwikkeling van het plangebied van 1850 tot nu. Het plangebied is hier rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0005.png"

Figuur 2.1 Historische ontwikkeling landschap van 1850 tot 2019

De ordeningsprincipes van het landschap

De locatie ligt ten noorden van Heerhugowaard aan de Middenweg tussen de plaatsen De Noord en Verlaat. Vlakbij de ganzevoet die gevormd wordt door de kruising van de Laanderweg, de Verlaat en de Middenweg. De Middenweg, met zijn lange zichtlijnen, vormt de historische ruggengraat van de grote droogmakerij, de Heerhugowaard.

De bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse

Het plangebied ligt in de droogmakerij de Heerhugowaard. Deze grote droogmakerij heeft een planmatige, rechtlijnige opzet met, buiten het verstedelijkt gebied, enkele losliggende linten. Het plangebied maakt deel uit van het hoofdlint de Middenweg. Dit lint is de historische ruggengraat van de droogmakerij. Kenmerkend voor het bebouwingslinten zijn de doorzichten naar openheid van het rationele en rechtijnige agrarisch landschap, met langs het lint bomenlanen en bebouwing met erven van karakteristieke stolpboerderijen op regelmatige afstanden. De oorspronkelijke structuur en het karakter van het lint zijn nog heel herkenbaar aanwezig. De ruimtelijke kwaliteit hiervan is gebaat bij het in stand houden van de hechte zichtrelatie tussen het bebouwingslint langs de Middenweg en het open landschap daarbuiten door middel van doorzichten zoals de lichtgroen gearceerde pijlen in figuur 2.2. Het plangebied is hierop aangegeven met een cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0006.png"

Figuur 2.2 Ruimtelijke structuur plangebied en omgeving

Ter illustratie is in figuur 2.3 een aantal beelden van de huidige situatie opgenomen. Het plangebied omvat momenteel een bedrijfswoning en een aantal verwerkings- en opslagschuren voor het telen en verwerken van verscheidene koolsoorten. De bedrijfswoning staat voor de bedrijfsbebouwing in lijn met de woonbebouwing in het lint en is teruggerooid. Hierbij is voortgeborduurd op de bestaande bebouwingsstructuur, zodat zichtlijnen van de Middenweg op de openheid in het landschap in stand worden gehouden. De ruimtelijke structuur van het plangebied en de directe omgeving is tevens weergeven in figuur 2.2.

Aan de voorzijde van de bedrijfsbebouwing is verkeersruimte gerealiseerd voor het parkeren van auto's. Het laden en lossen vindt intern plaats. Aan de voorzijde van het bedrijf zijn geen opstelplaatsen voor vrachtwagens of tractoren. Het terrein is hier grotendeels afgeschermd met een haag. Langs de westzijde van het bedrijf staat opgaande beplanting. Hiermee is de voorzijde van het bedrijf en de westzijde van het bedrijf in de huidige situatie met groen omgeven. De bedrijfslocatie sluit aan op de beslotenheid van beplanting rondom het dorp, zoals te zien op de laatste afbeelding in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0007.jpg"

Figuur 2.3 Beelden huidige situatie

2.2 Beschrijving Voorgenomen Situatie

De initiatiefnemer wil ter plaatse van het plangebied het bedrijf verder ontwikkelen. Het agrarisch bedrijf heeft plannen voor de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing ten behoeve van de verdere bedrijfsontwikkeling voor de activiteiten van het telen van diverse koolsoorten. Hierbij worden de werkzaamheden volledig in eigen beheer uitgevoerd. Daarnaast wil het bedrijf huisvesting voor maximaal 20 werknemers realiseren. Voor het plan is een uitbreiding van het bouwvlak - het deel van het erf waar bebouwing is toegestaan - noodzakelijk. In de nieuwe situatie wordt het bouwvlak uitgebreid tot circa 1,5 hectare. De uitbreiding is noodzakelijk voor de ontwikkeling en de (economische) vitaliteit van het bedrijf. Hierbij worden de bebouwingsprincipes ten behoeve van de huidige bebouwingsstructuur in acht genomen, door de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing recht achter de huidige bedrijfsbebouwing te realiseren.

Het bedrijf is gebaat bij de uitbreiding van het bedrijf met een verwerkingsruimte in aansluiting op de expeditieruimte, koeling en een gebouw met kantine en huisvesting voor arbeidsmigranten. Hiervoor is een aantal redenen:

  • De uitbreiding van het bedrijf en de vergroting van het bouwvlak is voornamelijk noodzakelijk vanwege het realiseren van de uitbreiding van de levering van kool. De concurrentiepositie van het bedrijf wordt bij uitbreiding vergroot. Afnemers vragen regelmatig naar het leveren van grotere partijen.
  • De huidige milieueisen vergen extra investeringen die dankzij schaalvergroting betaalbaar blijven.
  • Door uitbreiding wordt het mogelijk om zogenaamde ULO-cellen te plaatsen. Hierdoor kan het bedrijf haar producten over een langer seizoen als vers aanbieden en is geen koelruimte elders meer noodzakelijk.
  • Door afname van het bestrijdingsmiddelenpakket ontstaat er meer uitval van product. Dit vergt extra selectie en machines om uiteindelijk smetvrije producten in te kunnen pakken, hiervoor is ruimte nodig.
  • De diversiteit van verpakkingen vergt extra opslagruimte.
  • Het bedrijf kan bij uitbreiding met een goede huisvesting personeel een beter verblijf aanbieden. Er is op dit moment reeds een vergunning voor huisvesting van personeel aangevraagd, maar ook daarop is alsnog uitbreiding gewenst. In de huidige situatie kunnen 8 personen worden gehuisvest. Het voornemen is om dit naar maximaal 20 plaatsen uit te breiden.
  • Het bedrijf heeft nu geen kantine voorziening. De woonkamer van de bestaande bedrijfswoning is te klein om nog langer te kunnen dienen als kantine voor het bedrijf.
  • Bij uitbreiding kan het bedrijf grotere partijen leveren en kan de verwerking en verpakking op het eigen bedrijf plaatsvinden.

Een uitgebreide motivatie van de uitbreiding is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting

2.3 Ruimtelijke En Functionele Inpassing

Voor agrarische bebouwing geldt een Ruimtelijke Kwaliteitseis in relatie tot het gemeentelijk beleid en in relatie tot het provinciaal beleid. Daarom wordt in deze paragraaf kort ingegaan op de aspecten die zijn genoemd in de provinciale leidraad. Daarmee wordt ook voldaan aan de gemeentelijke richtlijn. Per ruimtelijk aspect zoals aangegeven in de leidraad is aangegeven op welke wijze in het plan rekening gehouden is met de waarden in het gebied.

De volgende aspecten dienen in beeld te worden gebracht:

  • de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8; In het plan is aangesloten op de bestaande verkavelingstructuur. Er zijn geen aardkundige waarden in het gebied.
  • de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd; De kernkwaliteit van de dorpsstructuur, het lint, ligt aan de voorzijde van het plangebied. De ruimtelijke kwaliteit aan deze zijde wijzigt niet.
  • de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis; Het gebied rondom De Noord is een relatief licht gebied. Dit komt door de uitstraling van de kassen. De schuren zijn dicht. Aan de buitenzijde van het bedrijf wordt de duisternis in acht genomen door geen aanvullende verlichting op het terrein aan te brengen. De locatie ligt niet in de nabijheid van een stiltegebied. De uitbreiding sluit aan op de bestaande massa in het landschap. De uitbreiding heeft geen invloed op doorzichten vanaf de weg.
  • de historische structuurlijnen; De locatie ligt niet aan een historische structuurlijn.
  • cultuurhistorische objecten; In de directe nabijheid zijn enkele stolpen aanwezig. Doorzichten vanuit de lintbebouwing op het open landschap blijven zoveel mogelijk behouden.

Landschappelijke inpassing

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een uitbreiding met schuren en verwerkingsruimte en een gebouw voor huisvesting. Er wordt huisvesting gerealiseerd voor maximaal 20 werknemers. De bouwmassa van beide onderdelen sluit aan op de bestaande bouwmassa. De diepte en breedte van het bouwvlak wordt vergroot.

Door de bestaande bebouwing aan de voorzijde en de nieuwe beplanting aan weerszijden van de nieuwe bebouwing wordt gezorgd voor een mooie landschappelijke overgang van het bedrijf naar het open polderlandschap. Aan de noordzijde en oostzijde wordt de overgang gerealiseerd door een heg van gemengde inheemse beplanting. Daarnaast worden er vier Italiaanse populieren geplant om het zicht op de nok van beide nieuwe schuren te ontnemen. Aan de voorzijde wordt dit gedaan met een solitaire walnotenboom. Dit versterkt de inpassing in het bebouwingslint op een manier die karakteristiek is voor het gebied.

Voor het realiseren van een goede verkeerssituatie is geen extra verharding noodzakelijk. In eerste instantie is op het bestaande parkeerterrein aan de voorzijde nog capaciteit voor een aantal personenwagens voor extra personeel. Daarnaast worden aanvullende parkeerplaatsen voor het personeel gerealiseerd ten noordwesten van de personeelshuisvesting. Dit parkeerterrein wordt binnen de huidige groenstructuur gerealiseerd. Het vrachtverkeer blijft op dezelfde wijze functioneren. Hiervoor is geen extra verharding nodig. Het zicht vanaf de bestaande woningen naast het bedrijf blijft voor een groot deel bestaan.

In figuur 2.4 en 2.5 staan een plattegrond en een impressie van de nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0008.jpg"

Figuur 2.4 Plattegrond van de wenselijke situatie met landschappelijke inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0010.png"

Figuur 2.5 Impressie nieuwe situatie

Functionele inpassing

Het doel van de uitbreidingsplannen is de huidige agrarische functie door te ontwikkelen. Deze functie past prima in het agrarisch buitengebied. In de directe omgeving zijn enkele woningen. De invloed van het voorgenomen initiatief op de omgeving is onderzocht bij de omgevingsaspecten.

Verkeer en parkeren

De parkeerbehoefte voor zowel de huisvesting van de arbeidsmigranten als de uitbreiding van het bedrijf wordt berekend op basis van cijfers van CROW Publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Het uitgangspunt voor de gemeente is 'Sterk stedelijk' en de ligging van deze locatie is 'Rest bebouwde kom'. De gemeente hanteert hierbij het gemiddelde van het minimale en maximale kerncijfer als uitgangspunt.

Dit resulteert in de volgende parkeerkencijfers:

  • Huisvesting arbeidsmigranten 0,25 parkeerplaats/kamer
  • Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief 0,95 parkeerplaats/100m² bvo

(loods, opslag, transportbedrijf)

Alle benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Het huidige parkeerterrein bevat acht parkeerplaatsen en wordt slechts ten dele gebruikt. Hiermee wordt ingeschat dat voor de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing geen uitbreiding van het parkeerterrein behoeft.

Uitgaande van de huisvesting van 20 arbeidsmigranten moeten 5 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Deze vijf parkeerplaatsen worden schuin tegen de westelijke grens van het plangebied gerealiseerd, in zuidelijke richting vanaf de tuin bij de personeelshuisvesting.

Het aspect parkeren vormt hiermee geen belemmering voor het plan.

Wat betreft verkeersgeneratie is te verwachten dat de uitbreiding van het teeltbedrijf een stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich mee zal brengen. De huidige ontsluiting is voldoende en bij uitbreiding zal dit nog steeds voldoende blijven.

De volgende CROW 317 kencijfers voor de verkeersgeneratie worden gehanteerd:

  • Huisvesting arbeidsmigranten 1,95 voertuigbewegingen/kamer/per dag
  • Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief 4,45 voertuigbewegingen/100 m2 bvo/per dag (loods, opslag, transportbedrijf)

Bij een bedrijfsomvang van 6000 m2 bvo komt de verkeersgeneratie voor het bedrijf op 267 voertuigbewegingen per dag. De toename van het aantal verkeersbewegingen zal veel minder groot zijn, omdat door een efficiëntere bedrijfsvoering de logistiek sterk verbeterd wordt.

Er is (vrijwel) geen woon-werkverkeer, omdat de werknemers op het bedrijfsperceel wonen. De verkeersgeneratie door arbeidsmigranten komt volgens de kencijfers op 39 voertuigbewegingen per dag. Mogelijk is dit een relatief hoog aantal verkeersbewegingen, omdat alleen voor andere activiteiten (winkel, ontspanning e.d.) de bewoners met de auto zullen gaan.

Het aspect verkeer en parkeren is geen knelpunt bij dit plan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van het voor het plangebied van toepassing zijnde beleid, dat een direct verband houdt met de gewenste ontwikkeling. Daarbij wordt ingegaan op rijks- provinciaal-, en gemeentelijk beleid. Wanneer van toepassing kan het beleid nadere uitgangspunten voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied opleveren.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie heeft het kabinet het roer omgezet in het nationale ruimtelijk beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid en draagt de verantwoordelijkheid hiervoor over aan provincies en gemeenten.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Toetsing

De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van de rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit wijzigingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Deze bestaat uit drie treden:

  1. a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. b. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. c. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend zijn ontsloten of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling. De Ladder duurzame verstedelijking is niet van toepassing.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en Omgevingsverordening NH2020

Voor het provinciaal beleid zijn twee beleidsdocumenten van belang, de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 en de Omgevingsverordening NH2020.

Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050. In de visie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering.

In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.

  1. 1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  2. 2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  3. 3. Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  4. 4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
  5. 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

Het perceel valt in gebied vijf 'Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving'. In Noord-Holland is er voor een natuurlijke en vitaal landelijke omgeving een goede balans nodig tussen de agrifoodsector en de natuur- en watersystemen. De landelijke omgeving in Noord-Holland is van oudsher bepaald door het watersysteem, het landbouwkundig gebruik en de natuurgebieden. De provincie zoekt continu naar de juiste balans tussen een gezonde leefomgeving, een sterke economische ontwikkeling en robuuste natuurlijke systemen. De agrifoodsector geeft steeds vaker invulling aan de gewenste balans. Dit gebeurt door het vergroten en benutten van biodiversiteit (onder andere in de bodem), technologische ontwikkelingen, door natuur onderdeel te laten zijn van de bedrijfsvoering, efficiëntieverbetering en verbetering en vernieuwing van gewassen. Uit oogpunt van het bieden van voedselzekerheid en voedselveiligheid is een verantwoorde voedselproductie een gezamenlijke ambitie van de provincie en de sector. Verantwoord wil zeggen: onder gezonde en gecontroleerde omstandigheden. De regels voor dit gebied zijn uitgewerkt in de provinciale ruimtelijke verordening.

Conclusie

Het voorliggende plan past binnen de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050.

Omgevingsverordening NH 2020

In de Omgevingsverordening NH2020 staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. De omgevingsverordening geeft op grond van artikel 6.33, eerste lid, sub c mogelijkheden voor de uitbreiding van het bouwvlak van het bedrijf. Lid c geeft aan dat een van bouwperceel van meer dan 2 hectare is toegestaan, indien de uitbreiding noodzakelijk is voor het agrarisch productieproces en het geen glastuinbouwbedrijf betreft. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers is gesteld dat een bedrijfsvoering kan worden voorzien in de huisvesting van tijdelijke werknemers, indien de huisvesting wordt voorzien binnen het bouwperceel, en het een ondergeschikte functie ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft. Ook aan deze eis wordt voldaan.

Een toetsing aan de ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 6.59 PRV) is nodig, wanneer meegewerkt wordt aan deze nieuwe ontwikkeling in het landelijk gebied. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (Leidraad)een van de provinciale instrumenten om te kunnen sturen op Ruimtelijke kwaliteit. Deze werkt door in de juridische regeling van de omgevingsverordening.

Het plangebied valt binnen het ensemble West-Friesland West. Het ensemble is een zeekleigebied met karakteristieken van een veenontginningsgebied, vooral herkenbaar aan de lange veenlinten en opstrekkende verkaveling haaks op de linten. De voormalige getijdegeulen zijn herkenbaar als relatief hooggelegen kreekruggen. De voormalige wadvlakten vormen laaggelegen en overwegend open kommen. Binnen het ensemble ligt het oude zeekleilandschap met een grote droogmakerij, de Heerhugowaard, waar het plangebied zich bevindt. De Heerhugowaard is de grootste en oudste droogmakerij in het ensemble West-Friesland West. Het gebied is drooggelegd in 1625. Deze grote droogmakerij heeft een planmatige, rechtlijnige opzet met, buiten het verstedelijkt gebied, enkele losliggende linten. De dijk en boezem van de droogmakerij zijn herkenbaar in het landschap. Kenmerkend voor de droogmakerij zijn lange zichtlijnen, dit is een belangrijke kernwaarde voor de beleving van openheid in het gebied. Daarnaast is de lintbebouwing met karakteristieke stolpboerderijen en bomenlanen een belangrijke ruimtelijke drager in het gebied, evenals de dijk en ringvaart van de Heerhugowaard. Deze ruimtelijke dragers zijn duidelijk herkenbaar in het landschap. Samen met de rand van de stad begrenzen zij hier de overgebleven open ruimten in de polder.

In het plangebied geldt een aantal ambities en ontwikkelprincipes. Bij het streven naar ruimtelijke kwaliteit is het vertrekpunt om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek;
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid;
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers en;
  • het behouden / versterken van de herkenbaarheid van de droogmakerijen:
    1. 1. versterk de identiteit van de polderlijnen,-linten, ringsloten en kaden in de droogmakerijen, zowel in het landschap als in het stedelijk gebied.
    2. 2. houd bij grotere, nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen afstand tot de polderlinten, zodat deze herkenbaar blijven en sluit wat betreft maat en schaal aan bij de bestaande bebouwing.

Toetsing

De ruimtelijke ontwikkeling dient:

  • bij te dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de planmatige, rechtlijnige opzet met losliggende linten en de boezem en dijk van de droogmakerij;
  • bij te dragen aan het versterken van (de beleving van) de openheid van de lange zichtlijnen en
  • helder gepositioneerd te worden ten opzichte van de lintbebouwing, bomenlamen, dijk en ringvaart;
  • de identiteit van de polderlijnen,-linten, ringsloten en kaden te versterken;
  • afstand te houden tot de polderlinten, zodat deze herkenbaar blijven en
  • wat betreft maat en schaal aan te sluiten bij de bestaande bebouwing.

Door middel van een landschappelijke inpassing wordt aan bovenstaande criteria voldaan. De specifieke maatregelen staan omschreven in Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Heerhugowaard

In de structuurvisie 2020 Heerhugowaard - Stad van kansen (vastgesteld op 13 september 2011)worden de uitgangspunten en richtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de voormalige gemeente Heerhugowaard (nu: Dijk en Waard) weergegeven. In de structuurvisie wordt aangegeven dat economische ontwikkeling zich onder andere afspeelt in het agrarisch buitengebied. Agrarische bedrijvigheid blijft voor Heerhugowaard van belang. In de structuurvisie wordt aangegeven dat agrarische bedrijvigheid één van de bouwstenen is van het landschap.

Beleidskader Huisvesting Arbeidsmigranten Heerhugowaard 2015

De voormalige gemeente Heerhugowaard (huidig Dijk en Waard) heeft het Beleidskader Huisvesting Arbeidsmigranten Heerhugowaard 2015 op 23 juni 2015 vastgesteld voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De Kadernota biedt oplossingen op verschillende schaalniveaus. Oplossingen die vanuit de markt moeten worden geïnitieerd. De voormalige gemeente Heerhugowaard (huidig Dijk en Waard) heeft de Kadernota vastgesteld als basis voor verdere uitwerking. Sinds een aantal jaren werken de gemeenten in de regio West-Friesland binnen het project Kompas samen om de illegale huisvesting van arbeidsmigranten aan te pakken. Geïnspireerd door het project Kompas in West-Friesland is in juni 2012 het project Kompas Noordkop gestart. Aan het project Kompas Noordkop nemen de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon, Schagen en de voormalige gemeente Heerhugowaard deel. Een van de pijlers van het project Kompas Noordkop is het ervoor zorgen dat er meer en betere huisvesting voor arbeidsmigranten komt. De projectgroep Voorzieningen van het project Kompas Noordkop heeft de beleidscontouren voor de huisvesting van arbeidsmigranten geschetst in de Regionale Kadernota Huisvesting Arbeidsmigranten Noordkop (hierna: Kadernota). Binnen dit beleidskader kunnen de gemeenten hun concrete toetsingsinstrumentarium in de vorm van onder meer beleidsregels en bestemmingsplannen vormgeven.

Vanuit de agrarische sector is de wens geuit de bestaande gedoogde woonsituaties op agrarische bedrijven te continueren en zonodig aan te passen aan te stellen normen en voorwaarden (zie hoofdstuk 5). De provincie heeft dit geluid ook opgepikt en heeft in 2013 daarom de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zodanig aangepast dat huisvesting van werknemers op agrarische percelen onder voorwaarden mogelijk is geworden. Ook de Kadernota heeft huisvesting op agrarische percelen als mogelijkheid opgenomen. Heerhugowaard sluit zich hier bij aan en maakt huisvesting bij agrarische bedrijven via een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mogelijk.

De Kadernota bevat een aantal criteria voor huisvesting van werknemers op agrarische percelen, voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw. Belangrijke criteria bij nieuwbouw:

  • het beheer en toezicht zijn gewaarborgd;
  • het betreft huisvesting van maximaal 40 personen;
  • in woonunits mogen maximaal 20 personen worden gehuisvest;
  • huisvesting mag niet plaatsvinden in (sta)caravans;
  • er is een recreatieruimte, woonkamer en keuken aanwezig;
  • de huisvesting vindt plaats op het agrarisch bouwperceel;
  • er is sprake van een goede landschappelijke inpassing;
  • er wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
  • voor zover de arbeidsmigranten niet zijn ingeschreven in de BRP, is er een nachtregister aanwezig met de gegevens van de personen die er verblijven.

Toetsing

De uitgangspunten die aangegeven in de kadernota worden verwerkt in het ontwerp van het gebouw van de huisvesting. De personeelshuisvesting huisvest maximaal 20 personeelsleden. De landschappelijke inpassing en parkeergelegenheid is onderbouwd in hoofdstuk 2.3 Ruimtelijke en functionele inpassing. Zie ook Bijlage 2 LandschappelijkeInpassing.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Naast een toetsing aan de relevante beleidskaders is het tevens noodzakelijk om het voornemen te toetsen aan de geldende wetgeving voor milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt het project daarom getoetst aan de geldende wet- en regelgeving van deze milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht, maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.

Toetsing

Bij de geplande werkzaamheden in het plangebied is sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik en is de bebouwde oppervlakte groter dan 50 m². Dit betreft de realisatie van de bedrijfsbebouwing. Hierdoor is onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk bij de uitvoering van de plannen.

De bodemkwaliteit vormt op voorhand geen belemmering voor de geplande ontwikkeling omdat de locatie in het verleden gebruikt is als agrarisch gebied en geen verdachte locatie vormt. Voor de locatie van de huisvesting heeft bodemonderzoek plaatsgevonden. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de ondergrond geen verontreiniging is aangetroffen. De bovengrond is licht verontreinigd met koper en kwik. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Ter plaatse bestaat de bovenlaag uit gecertificeerd recyclinggranulaat. Uit het certificaat in bijlage 1 blijkt dat er geen sprake kan zijn van asbest in de bodem. Er hoeven dan ook geen aanvullend asbestonderzoek of andere onderzoeken uitgevoerd te worden.

De locatie is geschikt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater. Het onderhavige projectgebied ligt in het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Toetsing

Het project is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (dossiercode: 20191206-12-21989). Uit deze watertoets blijkt dat de normale procedure van toepassing is. Dit betekent dat de ontwikkeling invloed heeft op de aanwezige wateraspecten. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 4.

In het wateradvies komen de onderwerpen aan bod die slechts een beperkte invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap en die hierdoor ondervangen kunnen worden met standaard maatregelen. De verhardingstoename ten gevolge van het totale plan bedraagt meer dan 2.000 m². Een dusdanige toename van het verharde oppervlak heeft negatieve gevolgen voor het watersysteem. Het hemelwater stroomt versneld af en komt direct tot afvoer. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen. Bij een verhardingstoename van meer dan 2.000 m² berekent het hoogheemraadschap aan de hand van diverse kenmerken van het plangebied een specifiek compensatiepercentage. Dit percentage is tien procent, dit komt neer op 200 m2. Daarnaast wordt een sloot deels gedempt. Deze dient één op één gecompenseerd te worden. Om beide watercompensatiemaatregelen toe te passen, wordt de sloot aan de achterzijde van her erf verbreed, zoals te zien in figuur 4.1. Dit is afgestemd met het Hoogheemraadschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0011.png"

Figuur 4.1 Watercompensatie plangebied

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die op de website van het Hoogheemraadschap kunt vinden (https://www.hhnk.nl/portaal/keur_41208/).

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Binnen het plan vinden geen activiteiten plaats die mogelijk zorgen voor een verontreiniging van het hemelwater. De maatregelen voor waterkwaliteit en riolering zijn daarom voldoende.

Wettelijk kader, vergunningen en meldingen

Veel type lozingen zijn vastgelegd in algemene regels van lozingenbesluiten. Afhankelijk van het type activiteit dat in het plangebied wordt uitgevoerd dient aan een of meerdere van deze besluiten te worden voldaan. Wanneer de activiteit niet voldoet aan de algemene regels dient een vergunning op grond van de Waterwet te worden aangevraagd. Het hoogheemraadschap kan in dat geval voorschriften of nadere eisen stellen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen. Wanneer zuiverende maatregelen niet voldoende of niet mogelijk zijn kan worden besloten om het verontreinigde hemelwater af te voeren naar de rioolwaterzuivering. Het Hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Hierbij gaat het niet alleen om de gestelde richtafstanden ten opzichte van de milieugevoelige functie binnen het plangebied, namelijk de personeelshuisvesting, maar ook om de invloed van de uitbreiding van het bedrijf binnen het plangebied op omliggende milieugevoelige functies, zoals woonhuizen.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woongebieden, gemengde gebieden en rustige buitengebieden.

Toetsing

In de nabijheid van het plangebied liggen voornamelijk woonbestemmingen en agrarische bestemmingen. Daarnaast bevindt zich tegenover het plangebied een perceel met daarop (perifere) detailhandel. Dit perceel bevindt zich aan de overzijde van de Middenweg, op een afstand van circa 25 meter van het plangebied, hiervoor geldt milieucategorie 1, met een richtafstand van 10 meter. Hier wordt aan voldaan.

Vanwege de nabijheid van de woning is de milieuhinder op de locatie voor de naastgelegen woningen in de nieuwe situatie onderzocht. De milieuhinder is gerelateerd aan mogelijke geur en/of geluidsoverlast. Van geurhinder is bij een koolbedrijf geen sprake. Het onderzoek richt zich op mogelijke geluidshinder. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting. Omdat in het akoestisch onderzoek alleen rekening is gehouden met verkeersbewegingen in de dagperiode is aanvullend ook onderzocht wat de invloed is op de omliggende wegen in de avond- en nachtperiode. Dit is vastgelegd in ene aanvullend akoestisch onderzoek. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6 van deze toelichting.

Uit het akoestisch onderzoek komt naar voren dat de normen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau uit de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering niet worden overschreden, met uitzondering van het maximale geluidniveau in de dagperiode ter plaatse van de woning Middenweg 610 A. Het maximaal geluidsniveau wordt bij deze woning met 3 dB(A) overschreden als gevolg van het rijden van de vrachtwagens en tractoren op het terrein van de inrichting. Een overschrijding van 3 dB(A) wordt aanvaardbaar geacht omdat het geluid van de voertuigen past in het karakter van de omgeving. Naar verwachting leidt het rijden van de voertuigen op het terrein met beperkte snelheid niet tot onaanvaardbare hinder.

De normen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau volgens het Activiteitenbesluit worden niet overschreden. De geluidsbelasting ten gevolge van de indirecte hinder bedraagt 45 dB(A) ter plaatse van de maatgevende woning. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

In het akoestisch onderzoek is uitsluitend rekening gehouden met verkeersbewegingen in de periode van 06.00-19.00 uur (definitie van dagperiode volgens Activiteitenbesluit agrarisch). Het kan voorkomen dat er ook in de periode 19.00-06.00 uur een enkele vrachtwagenbeweging plaatsvindt. Dit is nader onderzoek in een aanvullend akoestisch onderzoek. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6 van deze toelichting.

Uit dit aanvullend onderzoek komt naar voren dat de VNG-richtwaarde in de nachtperiode (40 dB(A)) met 1 dB(A) wordt overschreden. Hiervan wordt op grond van onderstaande afwegingen afgeweken van deze richtlijn:

  • In het kader van het Activiteitenbesluit kan alleen de bijdrage van de vast opgestelde toestellen en installaties worden meegenomen en het feitelijk een bestaande inrichting is die al onder de werking van het Activiteitenbesluit valt. Uit jurisprudentie blijkt dat in een ruimtelijke afweging mag worden aangesloten bij het beoordelingskader vanuit het Activiteitenbesluit.

Voor wat betreft maximale geluidniveaus geldt dat een enkele vrachtverkeersbeweging op dit punt niet hoeft te worden beoordeeld (Activiteitenbesluit).

Samenvattend kan worden gesteld dat een enkele vrachtverkeersbeweging in de periode 19.00-06.00 uur vanuit akoestische oogpunt aanvaardbaar kan worden geacht.

4.4 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

In het kader van de modernisering van het instrumentarium geluidsbeleid is per 1 januari 2007 de Wet geluidhinder (Wgh) gewijzigd. Deze wet heeft vooral gevolgen bij wijzigingen of aanleg van voorzieningen met gevolgen voor geluidhinder.

Zo moet volgens de wet worden voorkomen dat bij reconstructie van wegen de geluidhinder toeneemt. Dijk en Waard treft in bestaande situaties soms maatregelen om de geluidhinder te verminderen, zoals het aanleggen van stillere wegdekken bij groot onderhoud. In een protocol of een beleidstuk wordt vastgelegd wanneer een locatie hiervoor in aanmerking komt.

Toetsing

Wat betreft weg- en verkeerslawaai dient rekening te worden gehouden met de Middenweg, om voor een goed woon- en leefklimaat voor de huisvesting van arbeidsmigranten te zorgen. Op de Middenweg is de maximumsnelheid 80 km/uur. Via de Omgevingsdienst is de geluidkaart van de agglomeratie Alkmaar geraadpleegd. Hierop staat wegverkeerslawaai gemeten in 2017 geregistreerd. Figuur 4.2 toont de geluidsbelasting van de Middenweg ten opzichte van de personeelshuisvesting.

Uit de geluidkaart van de agglomeratie Alkmaar volgt dat er voor de te realiseren huisvesting voor arbeidsmigranten geen sprake is van een relevante geluidbelasting vanwege het verkeer op de Middenweg. Voor wat betreft het aspect verkeerslawaai is er voor de arbeidsmigranten sprake van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0012.png"

Figuur 4.2 Uitsnede Geluidkaart Agglommeratie Alkmaar 2017 met afstand tot huisvestingslocatie.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang. Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Toetsing

De uitbreiding van het bedrijf zal een stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. De huidige ontsluiting is voldoende en bij uitbreiding zal dit nog steeds voldoende blijven. Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 10-15 ug/m3 voor stikstofdioxide. De grenswaarde voor stikstof dioxide (NO2) bedraagt 40 µg/m3 (sinds 2015). Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie en minder dan 18 ug/m3 voor fijn stof (PM10). De grenswaarde voor fijnstof (PM10) bedraagt 50 µg/m3.

De bijdrage van de toename van verkeersbewegingen aan de uitstoot is niet in betekende mate. Er is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht.

4.6 Archeologie

Toetsingskader

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De WAMZ verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het stellen van specifieke voorwaarden middels een omgevingsvergunning voor aanleg- en bouwactiviteiten.

Toetsing

Voor deze ontwikkeling is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting.

Uit het onderzoek komt naar voren dat er binnen het plangebied geen archeologische waarden of kansrijke geologische afzettingen zijn. In het hele plangebied zijn getij-afzettingen van sterk siltig zand aangetroffen, behorend tot de Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer aangetroffen. De bodemopbouw binnen het plangebied komt overeen met het verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen de onderzoeksvragen, als volgt beantwoord worden:

1. Hoe ziet de bodemopbouw in het onderzoeksgebied eruit?

De bodem van het plangebied bestaat tot de maximale boordiepte (2 m-mv/circa 4,25 m-NAP) uit zandige getijafzettingen (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer).

2. Is de bodem intact?

De top van het bodemprofiel (tot 0,35 m-mv/circa 2,61 m-NAP) is in het hele plangebied verstoord. Het gaat hier om de huidige teellaag, die verploegd is door de kolenteelt. Hieronder is de bodem intact.

3. Dient het archeologische verwachtingsmodel aangepast te worden?

Ja, gezien het ontbreken van vondstmateriaal en kansrijke geologische of antropogene afzettingen binnen de grenzen van het plangebied is de kans op het aantreffen van archeologische waarden uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd laag.

Op basis van de resultaten van het onderzoek adviseert MUG ingenieursbureau geen vervolgonderzoek

uit te voeren.

4.7 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumeten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Natuurnetwerk Nederland dient bepaald te worden.

Toetsing

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen specifiek waardevolle cultuurhistorische waarden aanwezig. Met de cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur wordt rekening gehouden bij de uitwerking van de landschappelijke inpassing. De geplande ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat, met in achtneming van bovengenoemde maatregelen, de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb, onder de onderdelen A en B.

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland

In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Toetsing

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied en maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is de Schoorlse Duinen, op circa 10 kilometer afstand. Om zeker te zijn van de mogelijke invloed van het plan op dit gebied is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Hierbij is zowel naar de aanlegfase gekeken als naar de gebruiksfase. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 8. Hieruit blijkt dat zowel tijdens de aanleg- als de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling de stikstofdepositie niet hoger dan 0,00 mol per hectare per jaar is. Dit betekent dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor één of meerdere Natura 2000-gebieden.

Het plan aan de Middenweg 612 voorziet niet in sloop- en kapwerkzaamheden. Daarmee kan worden uitgesloten dat hierbij beschermde diersoorten in gevaar komen. Het plan voorziet echter wel in het dempen en verbreden van een sloot. Daarom is een ecologisch onderzoek uitgevoerd aangaande het dempen van de sloot, te vinden in bijlage 9. Uit het onderzoek blijkt de sloot een mogelijk leefgebied te zijn voor amfibieën en vissen, waaronder de beschermde bittervoorn, die veel voorkomt in Noord-Holland. Daarnaast wordt de sloot mogelijk als leef- en broedgebied gebruikt door water- en rietvogels. Op basis van nader onderzoek kan de sloot gedempt worden onder voorwaarde dat maatregelen tegen de verstoring van diersoorten worden genomen. Dit houdt in dat buiten de broedperiode van vogels van maart tot en met julie en de kwetsbare periode voor vissen en amfibieën van september tot april wordt gewerkt. Op basis van deze informatie wordt geadviseerd de sloot te dempen in augustus.

Als het niet mogelijk is de dempwerkzaamheden uit te voeren in augustus, dan dient de sloot geïnspecteerd te worden op de aanwezigheid van zwanemossels, omdat deze schelpen door de bittervoorn gebruikt worden voor het leggen van eieren. Deze dienen te worden overgezet naar veilig, ecologisch gezien gelijkwaardig water. Verder is het voor zowel vissen als amfibieën van belang dat de sloot een open einde en daarmee een goede doorstroming heeft. Bij het uitvoeren van de dempwerkzaamheden is het van belang dat alleen in de richting van het open einde wordt gewerkt, zodat eventueel aanwezige vissen en amfibieën kunnen ontsnappen. Daarnaast dienen eventueel uitgehaalde bagger en waterplanten te worden geïnspecteerd op vissen en amfibieën. Het onderwerp soortenbescherming staat het plan dus niet in de weg, maar er dient wel rekening te worden gehouden met de maatregelen tegen verstoring, zoals genoemd in het ecologisch onderzoek.

4.9 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.

Toetsing

In de nabijheid van het plangebied ligt een hoogspanningsleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0013.jpg"

Figuur 4.4 Nabije hoogspanningsleiding

De uitbreiding ligt buiten de aanduiding 'veiligheidszone - hoogspanningsverbinding', die als zodanig bestemd is in het bestemmingsplan Buitengebied 2014. Dit is een veiligheidszone ter bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een hoogspanningsverbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.WPMiddenweg612-VA01_0014.png"

Figuur 4.5 Veiligheidszone hoogsplanningsverbinding in de nabijheid van het plangebied.

Een deel van het plangebied (en een klein deel van het bouwvlak) is gelegen binnen de indicatieve magneetveldone (0,4 microtesla) van 70 meter rondom de 150 kV bovengrondse hoogspanningsleiding. De ontwikkeling betreft binnen de indicatieve magneetveldzone de realisatie van agrarische bedrijfsbebouwing. Voor deze activiteit vormt de indicatieve magneetzone geen belemmering.

4.10 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid en
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Plaatsgebonden risico

Onder plaatsgebonden risico wordt verstaan: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan.

Groepsrisico

Onder groepsrisico wordt verstaan: cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt.

Risicorelevante inrichtingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen

De omvang van het invloedsgebied van N-wegen in verband met het transport van brandbare gassen (GF3-stoffen) is 355 meter.

Buisleidingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving, binnen 300 meter, van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Het plangebied ligt op circa 235 meter afstand van de N241 en op circa 252 meter afstand van de N242 en ligt daarmee formeel binnen het invloedgebied van de N241 en N242.

Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (VRNHN) is daarom in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen ten aanzien van de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de N241 en N242 met een tankwagen met gevaarlijke stoffen.

Als maatgevend scenario voor rampbestrijding en zelfredzaamheid hanteert de VRNHN het scenario "koude BLEVE". Bij dit scenario kunnen letale effecten optreden tot 200 meter afstand bij personen die buiten aanwezig zijn (en kunnen personen die binnen zijn gewond raken). Het plangebied ligt op een grotere afstand. Personen in het plangebied zullen bij dit scenario niet gewond raken. De normen voor het plaatsgebonden risico en het vervoer gevaarlijke stoffen vormen dan ook geen belemmering. Geadviseerd wordt wel om de 'Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019' voor Veiligheidsregio's toe te passen in de regels. Dit is in dit geval echter juridisch gezien niet toegestaan, aangezien geen extra regels kan worden toegevoegd aan een wijzigingsplan, anders dan de opgenomen wijzigingscriteria.

Buisleidingen

Het plangebied ligt op 26 meter van een hoge druk aardgasleiding (NEN 3650) van de Gasunie (W574-04) en valt daarmee binnen het invloedsgebied van 70 meter. De beoogde ontwikkeling bevindt zich echter op circa 106 meter afstand en ligt daarmee niet binnen het invloedsgebied van deze buisleiding. Buisleiding W-574-04 heeft een maximale werkdruk van 40 bar en diameter van 6,63 inch. De buisleiding beschikt niet over een PR 10-6 contour en de belemmeringenstrook is gelegen buiten het plangebied.

De normen voor het plaatsgebonden risico en de voorwaarden voor de belemmeringenstrook in het Besluit externe veiligheid buisleidingen vormen daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

De voorgenomen wijziging heeft tevens geen effect op de hoogte van het groepsrisico. Verder wijzigt de feitelijke functie binnen het invloedsgebied niet. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is er geen verantwoording van het groepsrisico vereist en hoeft er geen advies ten aanzien van de aspecten rampbestrijding en zelfredzaamheid te worden aangevraagd

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit wijzigingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen toegelicht.

Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting Op Het Juridisch Systeem

Het wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting en een ruimtelijke verbeelding van het plan en de daarbij horende juridische regeling. Dit wijzigingsplan wijzigt alleen de ruimtelijke verbeelding van het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2014'. De regels van artikel 3 (Agrarisch) blijven ongewijzigd en zijn van toepassing op dit wijzigingsplan. Uitzondering hierop wordt gevormd door de huisvesting van tijdelijke werknemers. Deze wordt bij recht, onder voorwaarden, toegestaan.

Het bouwvlak wordt uitgebreid. Hiervoor is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen voor de gewenste locatie van de nieuwe gebouwen. Daarbij wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de gewenste inpassing zoals die in paragraaf 2.3 en bijlage 2 is uiteengezet. Om dit te borgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

De op de verbeelding opgenomen dubbelbestemmingen en de gebiedsaanduiding worden eveneens van toepassing verklaard op dit wijzigingsplan. Het gaat hierbij om de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - hoogspanningsverbinding'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan. Het voorontwerp is in vooroverleg gebracht bij de HHNK en de provincie Noord-Holland. Er is een vooroverlegreactie ingediend door de provincie Noord-Holland. Een samenvatting van de overlegreactie, met de gemeentelijke reactie hierop is opgenomen in bijlage 11 van deze toelichting. De overlegreacties zijn opgenomen in bijlage 10 van deze toelichting. Verder is overleg gevoerd met de buurt. Een verslag hiervan is opgenomen in bijlage 12.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vervolgens gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen in te dienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Het wijzigingsplan is door het college ongewijzigd vastgesteld. Dit vastgestelde plan wordt opnieuw ter inzage gelegd. Tegen het vaststellingsbesluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van de plannen (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Voor de locatie wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt dan een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.

6.2.2 Grondexploitatie

Bij wijzigingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is in principe verplicht. Via dit wijzigingsplan wordt geen bouwplan, zoals genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. Bij dit wijzigingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. De gemeente heeft het kostenverhaal, door middel van een overeenkomst met de initiatiefnemer, verzekerd. Een deel van deze overeenkomst betreft de planschade.

Bijlage 1 Productcertificaat Recyclinggranulaat

Bijlage 1 Productcertificaat Recyclinggranulaat

Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 3 Motivatie Voor Uitbreiding

Bijlage 3 Motivatie voor uitbreiding

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 5 Akoestische Onderzoek Inrichtingslawaai

Bijlage 5 Akoestische onderzoek inrichtingslawaai

Bijlage 6 Aanvullend Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Aanvullend akoestisch onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Stikstofonderzoek

Bijlage 8 Stikstofonderzoek

Bijlage 9 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 9 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 10 Overlegreacties

Bijlage 10 Overlegreacties

Bijlage 11 Overlegnotitie

Bijlage 11 Overlegnotitie

Bijlage 12 Verslag Participatie

Bijlage 12 Verslag participatie