KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 6 Waterstaat - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Parkeernormen
Artikel 13 Waterberging
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Duurzaamheid & Klimaatadaptatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Verkeer
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.6 Explosieven
4.7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Omgevingsdialoog
6.4 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Tekening Waterberging
Bijlage 1 Projectsituatie Woningbouw Brouwersstraat
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Brouwersstraat Ong.
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Wateronderzoek
Bijlage 5 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 6 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 7 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek
Bijlage 8 Omgevingsdialoog

Brouwersstraat ong. (tussen 33 en 35) Beugen

Bestemmingsplan - Gemeente Land van Cuijk

Ontwerp op 30-11-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Brouwersstraat ong. (tussen 33 en 35) Beugen met identificatienummer NL.IMRO.1982.BPBgnBrouwersstr-ON01 van de gemeente Land van Cuijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aan huis gebonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en uitgezonderd prostitutie, waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in de woning en de daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt mede verstaan een publiekverzorgend ambacht.

1.6 Aan huis gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder tevens de beroepen van schoonheidsspecialiste, manicure en pedicure en uitgezonderd prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en een ruimtelijk uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 Archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.8 Bebouwing

een of meer gebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 Bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van een deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden.

1.10 Bed & breakfast

een horecagelegenheid ondergeschikt aan een woning, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is.

1.11 Bedrijfsvloeroppervlakte

Het totale vloeroppervlak binnen een gebouw tussen de buitenzijde van de gevels minus het oppervlak voor overkappingen en technische ruimten. Bij de berekening van de bedrijfsvloeroppervlakte wordt de collectieve parkeervoorziening niet meegerekend.

1.12 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een op zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.15 Bouwen

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.16 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, zijnde de eerste bouwlaag en met uitzondering van kelder, souterrain, zolder en vliering.

1.18 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

1.19 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.20 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van de bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.22 Carport/overkapping

een bijbehorend bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, door ten hoogste één wand omsloten.

1.23 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, met uitzondering van internetverkoop, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.

1.24 Erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht in ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.25 Erf- terreinafscheiding

afscheiding, inclusief poort, van een erf en/of gedeelte van een erf (terrein).

1.26 Gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 Gebruik

gebruiken, doen/laten gebruiken.

1.28 Hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van ene perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, het belangrijkst is.

1.29 Horeca

Categorie 1:

  1. a. Horecabedrijven die zich in hoofdzaak richten op het verstrekken van spijzen en/of maaltijden (lunchroom, koffiehuis, theehuis, ijssalon, broodjeszaak, restaurant, bistro, crêperie, cafetaria, snackbar e.d.).

b. Horecabedrijven die zich in hoofdzaak richten op het verstrekken van logies (hotel, pension e.d.).

Categorie 2:

Horecabedrijven, al dan niet met zaalruimte, die zich in hoofdzaak richten op het verstrekken van al dan niet alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse en daarnaast op het ten gehore brengen van levende en/of mechanische muziek (café, bar, discobar, grandcafé, pub e.d.).

Categorie 3:

Horecabedrijven met een minimaal 1.000 m² grote zaalruimte die zich in hoofdzaak richten op het ten gehore brengen van levende en\of mechanische muziek (discotheek, partycentrum, poppodium e.d.).

1.30 Huishouden

Een alleenstaande, danwel twee of meer personen die een duurzame gezamenlijke huishouding voeren.

1.31 Internetverkoop

Het aanbieden van producten via internet, om deze vervolgens te distribueren. Het opgeslagen houden van goederen ten behoeve van de verkoop via internet is toegestaan, evenals het hebben van een afhaalbalie. Het is echter uitdrukkelijk niet toegestaan om detailhandel te bedrijven, danwel een showroomfunctie te hebben.

1.32 Peil

  1. a. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.33 Perceel

Aaneengesloten, bij elkaar behorende en in het gebruik een eenheid vormende gronden.

1.34 Perceelgrens

een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt.

1.35 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.36 Prostitutiebedrijf

een bedrijf waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding uitgeoefend wordt.

1.37 Publiekverzorgend ambacht

een ambachtelijk bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, kapper, schoenmaker e.d.

1.38 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een (raam-)prostitutiebedrijf, waaronder ook begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.39 Voorgevel

elke naar de weg of openbaar toegankelijk gebied toegekeerde gevel van een (hoofd)gebouw.

1.40 Voorgevelrooilijn

de stedenbouwkundig gezien voorste begrenzing van het bouwvlak en het verlengde daarvan.

1.41 Waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.

1.42 Weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.43 Woning

een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.44 Zijgevel

een gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.

1.45 Zijstrook

de strook grond begrensd door de zijdelingse perceelsgrens en de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 3 meter tot die perceelsgrens.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Afstand

tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen waar deze afstand het kortst is, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals goten.

2.2 Bouwhoogte

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 Dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.7 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundige peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. openbare, nuts- en verkeersvoorzieningen;

b. parkeervoorzieningen;

c. groenvoorzieningen;

d. nutsvoorzieningen;

e. terrassen;

f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

h. evenementen;

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. bij de woning behorende bouwwerken;
  3. c. bouwwerken, geen bouwwerken zijnde;
  4. d. aan huis gebonden beroepen (inclusief internetverkoop);
  5. e. tuinen en erven;
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie - 3’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde – Archeologie geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 6 Waterstaat - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van deze bestemming te wijzigen, waarbij voldaan moeten worden aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de beoogde ruimtelijke ingreep waarvoor wijziging van de begrenzing nodig is, heeft geen invloed op de waterhuishouding ter plaatse;
  2. b. het waterschap Aa en Maas om schriftelijk advies is gevraagd;
  3. c. gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant positief hebben besloten tot wijziging van de begrenzing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. ondergronds bouwen is toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. b. de verticale diepte mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  3. c. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bij de bestemming toegestane gebruik.

Een en ander met dien verstande, dat:

  1. 1. de waterhuishoudkundige situatie niet verstoord mag worden;
  2. 2. er geen onevenredige afbreuk gedaan mag worden aan archeologische waarden;
  3. 3. er geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten uitgeoefend mogen worden dat ten gevolge daarvan verkeersoverlast ontstaat of kan ontstaan en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk zijn, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen.

8.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 voorwaardelijke verplichting explosieven onderzoek

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - vvp explosieven onderzoek' mogen er pas graafwerkzaamheden plaatsvinden als de bodem door het bevoegd gezag is vrijgegeven van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, bouwperceelsgrensafstanden en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%;
  2. b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, glas- en/of afvalcontainers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
    3. 3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter bedraagt;
  3. c. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, dan wel de situering van ontsluitingen of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  4. d. het toestaan van kleinschalige verblijfsrecreatie (Bed and Breakfast) bij de bestemming Wonen, mits:
    1. 1. de kleinschalige verblijfsrecreatie alleen plaatsvindt in de woning en bijbehorende aangebouwde bouwwerken, maar niet in bijbehorende vrijstaande bouwwerken;
    2. 2. de woning blijvend bewoond wordt als hoofdwoonverblijf en waarvan de hoofdgebruiker(s) tijdens het recreatief verblijf eveneens aanwezig is (zijn);
    3. 3. de omvang niet meer mag bedragen dan 60 m² en niet meer dan 10 bedden;
    4. 4. er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is;
    5. 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van omwonenden en/of in de omgeving aanwezige bedrijven;
  5. e. het toestaan van de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:
    1. 1. de hoofdfunctie wonen blijft en de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;
    2. 2. het bedrijf valt onder de categorieën 1 of 2, zoals aangegeven in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’;
    3. 3. de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m2;
    4. 4. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende bedrijf;
    5. 5. eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
    6. 6. het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand.
  6. f. het gebruik voor detailhandel binnen de bestemming “Wonen” in een aangebouwd bijgebouw mits:
    1. 1. ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd;
    2. 2. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van omliggende bedrijven;
    3. 3. de verkeersafwikkeling gewaarborgd wordt en de verkeersveiligheid niet in het geding komt;
    4. 4. er voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Met betrekking tot de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen, die deel uitmaken van dit plan geldt de volgende procedure:

  1. a. het voornemen tot het stellen van nadere eisen wordt gepubliceerd in het plaatselijk huis-aan-huisblad;
  2. b. het voornemen ligt vervolgens twee weken ter inzage en is digitaal te raadplegen via de internetsite van de gemeente Land van Cuijk;
  3. c. gedurende de periode van twee weken kunnen belanghebbenden schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 12 Parkeernormen

12.1 Gebruiksregel

  1. a. De gronden en gebouwen waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, mogen slechts worden bebouwd en/of gebruikt indien op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand gehouden. Om te bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid zal het bevoegd gezag bij de verlening van een omgevingsvergunning toetsen aan de in de meest recente Parkeernota Gemeente Cuijk 2016-2023 opgenomen normen;
  2. b. Indien er behoefte is aan ruimte voor laden of lossen van goederen, dan moet die ruimte op het betreffende perceel gecreëerd en in stand gehouden worden.

12.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 indien:

  1. a. er voldoende parkeer- en of laad- of losruimte aanwezig is in de directe omgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de locatie en de functie van de voorziening, of;
  2. b. er niet voldoende parkeerruimte aanwezig is in de directe omgeving en het voldoen aan de parkeereis de haalbaarheid van het bouwplan onder druk zet, terwijl het bouwplan maatschappelijk of economisch gezien een belangrijke ontwikkeling vormt voor de gemeente Land van Cuijk.

Artikel 13 Waterberging

Uitbreiding van het verhard oppervlak van de gronden waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, mag slechts plaatsvinden indien op eigen terrein een (ondergrondse) waterberging is gerealiseerd met een capaciteit van 30 mm/m².

In geval van nieuwbouw van een hoofdgebouw dient een (ondergrondse) waterberging te worden gerealiseerd met een capaciteit van 45 mm/m².

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. 3. Het eerste lid onder artikel 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 14.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 14.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. Het eerste lid onder artikel 14.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Brouwersstraat ong. (tussen 33 en 35) Beugen'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Initiatiefnemer is voornemens om op een onbebouwd perceel aan de Brouwersstraat in Beugen vier nieuwe woningen te realiseren. Omdat deze ontwikkeling niet passend is binnen het geldende bestemmingsplan, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt toegelicht en gemotiveerd waarom deze ontwikkeling kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Brouwersstraat in de kern Beugen (gemeente Land van Cuijk). Het plangebied ligt op de grens van de kern met het buitengebied, op een inbreidingslocatie tussen de bestaande adressen Brouwersstraat 33 en 35. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBgnBrouwersstr-ON01_0002.png"

Ligging plangebied ten opzichte van omgeving (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan de Brouwersstraat, in de kernrand van Beugen. Het gebied heeft een van oorsprong landelijk karakter. Door de ontwikkeling van enkele vrijstaande woningen aan de overzijde van het plangebied heeft dit deel van de Brouwersstraat een meer dorps karakter gekregen. De Brouwersstraat is een smalle weg voor bestemmingsverkeer. Ter hoogte van het plangebied is middels enkele betonblokken een blokkade gemaakt, waardoor de weg daar zowel vanuit oostelijke als westelijke richting hier feitelijk doorloopt. Het oude dorpslint van de Dorpsstraat is direct ten zuiden van het plangebied gelegen.

Het plangebied, kadastraal bekend als F-3886 (kadastrale gemeente Boxmeer), heeft een oppervlak van ca 4000 m² en betreft in de huidige situatie een onbebouwde ruimte tussen bebouwde percelen. Aan de randen van het perceel staan hekwerken, schuttingen en hagen die het perceel scheiden van aangrenzende bedrijven en woningen. Navolgende afbeelding geeft een impressie van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBgnBrouwersstr-ON01_0003.png"

Luchtfoto plangebied (bron: PDOK viewer)

2.2 Toekomstige Situatie

Het voornemen is om vier nieuwe woningen te realiseren binnen het plangebied. Het gaat om twee vrijstaande woningen en twee aaneengebouwde woningen. De vrijstaande woningen zijn voorzien op de twee buitenste kavels, de twee aaneengebouwde woningen in het midden. De woningen (hoofdgebouwen) krijgen een oppervlak van ca 110 m² (per vrijstaande woning) en 90 m² (per twee-aaneen woning). Alle woningen krijgen één bouwlaag met kap, met een bijbehorende maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 7 m en 4,5 m. Daarmee past de massa van de woningen binnen de huidige stedenbouwkundige structuur van dit deel van de Brouwersstraat.

De woningen krijgen een uitstraling in de karakteristiek van het bestaande bebouwingslint. Voor de architectuur van de woningen wordt gekozen voor een overkoepelend thema 'refererend naar agrarische bebouwing zoals boerderij en schuur' met binnen dit thema een differentiatie tussen de woningen. Hiermee wordt een projectmatige uitstraling voorkomen. Een en ander is verder uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan uit bijlage 2.

Inrichting groen- en parkeerstrook Brouwersstraat

Parallel aan de Brouwersstraat wordt, binnen het plangebied, een groen- en parkeerstrook aangelegd, zie de tweede afbeelding uit voorliggende paragraaf. Deze strook behoort in de toekomstige situatie tot het openbaar gebied. Naast de ontsluiting van de vier woningen worden binnen de strook twee parkeerplaatsen aangelegd. De resterende ruimte krijgt een groene inrichting met mogelijkheden voor waterberging.

Samen met de zeven parkeergelegenheden binnen eigen terrein zijn er in totaal 9 parkeervoorzieningen beschikbaar. Daarmee wordt er voldaan aan de norm. Meer hierover volgt in paragraaf 4.4 Verkeer.

Navolgende afbeeldinge geeft een impressie van de toekomstige situatie. Een nadere toelichting van het initiatief is uitgewerkt in het projectplan uit bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBgnBrouwersstr-ON01_0004.png"

Toekomstige situatie plangebied (bron: Lamers en Visser Bouwmanagement en Bouwtechniek)

2.3 Duurzaamheid & Klimaatadaptatie

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.


Planspecifiek

Het thema duurzaamheid is geïntegreerd in de planuitwerking van voorliggend initiatief. De nieuwe woningen krijgen geen aansluiting op het gasnetwerk maar zullen op een andere manier worden verwarmd. De woningen voldoen bovendien aan de huidige duurzaamheidseisen uit het Bouwbesluit, waarmee een optimale isolatie is gewaarborgd. Verder worden de mogelijkheden bekeken voor de toepassing van duurzame technieken, zoals het plaatsen van zonnepanelen.

Ook bij de inrichting van de tuinen zijn er voldoende mogelijkheden om de buitenruimte duurzaam in te richten. Het plan speelt in op de verbetering van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Mede van belang hierbij is de aanwezigheid van een natuurlijke waterstroom aan de zuidkant van het plangebied en het daarachter gelegen gebied. Door een slimme inrichting van de achtertuinen kan het toekomstig verhard oppervlak binnen het plangebied én de externe wateropgave worden opgevangen. Het zuidelijk deel van het plangebied wordt daartoe verlaagd door het aanbrengen van een landschappelijke glooiing in het terrein. Bij hevige regenbuien zorgt deze nieuwe inrichting ervoor dat water tijdelijk kan worden vastgehouden, waarna het geleidelijk wordt geïnfiltreerd in de bodem. Een nadere toelichting op de toekomstige waterhuishoudkundige situatie van het plangebied volgt in paragraaf 4.2 Water. Parallel aan de Brouwerstraat wordt een groen- en parkeerstrook aangelegd, zie paragraaf 2.2. Tussen de inritten en parkeervakken is ruimte voor groen en waterberging. De nieuwe bomen zorgen niet alleen voor een groen aanzien. De schaduwwerking zorgt, zeker tijdens hele warme dagen, voor een verkoelend effect. De bomen gaan daarmee hittestress tegen, en zorgen voor een aangenaam woon- en leefklimaat tijdens warme dagen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. De ontwikkeling raakt daarmee niet aan één of meerdere aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.

Ladder duurzame verstedelijking

Uit jurisprudentie blijkt dat er pas sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder bij ontwikkelingen van 12 woningen of meer. Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van vier woningen en is daarmee dus geen stedelijke ontwikkeling waarvoor de ladder van toepassing is. Verdere toetsing hieraan is niet nodig.

Het plan is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.

De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.

Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.

De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.

  1. 1. Werken aan de Brabantse energietransitie
  2. 2. Werken aan een klimaatproof Brabant
  3. 3. Werken aan de slimme netwerkstad
  4. 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening, versie 16 november 2021, is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.

Planspecifiek

Stedelijke ontwikkeling en erfgoed

In de omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied aangewezen als 'Landelijke kern' binnen 'stedelijk gebied'. In de bijbehorende regels onder artikel '3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling' is bepaald dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen binnen stedelijk gebied moet liggen en een onderbouwing dient te bevatten waarin is aangetoond dat de ontwikkeling past binnen de regionale woningbouwafspraken en dat het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

In navolgende subparagraaf 3.3 is onder het regionaal beleid aangetoond dat het woningbouwprogramma van voorliggende ontwikkeling aansluit bij de kwantitatieve- en kwalitatieve woonbehoeftes uit het regionale programma. Wat de provincie verstaat onder een duurzame stedelijke ontwikkeling is uiteengezet in artikel 3.42 lid 2:

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Met betrekking tot dit plan betekent dit:

  1. a. dat er sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit. Het plangebied betreft een onbebouwd perceel met een agrarische bestemming zonder bouwvlak. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied vanwege de wijzigingsbevoegdheid reeds door de gemeente aangewezen als toekomstige geschikte woonlocatie (zie ook paragraaf 3.4.4). De bestaande planologische mogelijkheden voor agrarische activiteiten in bestaand woongebied vervalt met dit plan. De beoogde woonfunctie is passend op deze locatie en heeft geen nadelige gevolgen met betrekking tot veiligheid of gezondheid;
  2. b. dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik door te kiezen voor een inbreidingslocatie in de kern Beugen. Door voorliggend plan wordt een bestaande openheid in het bebouwingslint logisch opgevuld met een voor dit gebied passende functie. Door gebruik te maken van deze beschikbare ruimte wordt voorkomen dat extra woningbouw wordt gerealiseerd in het buitengebied;
  3. c. dat de woningen voldoen aan de normen uit het Bouwbesluit met betrekking tot duurzaamheid en energie. Tevens wordt gebouwd conform het Bouwbesluit. De woningen krijgen geen gasaansluiting, maar zullen op andere manieren verwarmd worden. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheden rond deze thema's. Dit staat verder beschreven in paragraaf 2.3;
  4. d. dat er voldoende ruimte is voor de opvang van water, zoals beschreven in paragraaf 2.3. Tevens wordt gebouwd conform het Bouwbesluit.
  5. e. dat het plan invulling geeft aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 4.4;
  6. f. dat het plan bijdraagt aan een duurzame, concurrerende economie door het eigentijdse woningaanbod te vergroten en daarmee een bijdrage te leveren aan de aantrekkingskracht van het dorp. Dit komt de lokale bedrijvigheid ten goede.

Op basis van het bepaalde onder a t/m f kan worden geconcludeerd dat voorliggend plan past binnen het gestelde van artikel 3.42 van de omgevingsverordening Noord-Brabant.

Natuur Netwerk Brabant

Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Brabant (NNB) ligt op circa 280 m ten noorden van het plangebied. Vanwege deze ruime afstand en het beperkte ruimtelijke effect van voorliggend initiatief kunnen negatieve externe effecten die zorgen voor aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB worden uitgesloten. Het initiatief past binnen het gestelde van artikel 3.16 'Externe werking Natuur Netwerk Brabant' uit de omgevingsverordening.

Watersystemen, - veiligheid en -berging

Het plangebied is op de kaart 'Instructieregels voor waterschappen: watersystemen, -veiligheid en -berging' gelegen binnen het gebied 'Norm wateroverlast Stedelijk gebied'. Hiervoor gelden specifieke regels voor waterschappen. In paragraaf 4.2 is beschreven hoe het plan hieraan voldoet.

In de verordening zijn voor de gronden ter plaatse van het plangebied geen andere regels opgenomen die om een nadere verantwoording vragen gelet op de inhoud van voorliggend plan.

Het initiatief past binnen het provinciale beleid.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk 2018

In het voorjaar van 2018 is de Regionale Woningmarktstrategie van de regio het Land van Cuijk vastgesteld. De vijf gemeentebesturen hebben samen met woonpartners zes ankers geïdentificeerd die de kern vormen van deze strategie:

  • Een vitale regio, met als doel om tot 2030 nog met 3.000 tot 4.000 extra woningen te groeien;
  • Een gezonde woningmarkt, met als doel om met gezond verstand optimaal in te spelen op de woonwensen van mensen. Gemeenten moeten lokaal sturen en met de regio afstemmen;
  • De juiste woning op de juiste plek in dit 'land van kernen', met als doel om het Land van Cuijk recht te laten doen aan de eigenheid en vitaliteit van de kernen, waarin verschil wordt gemaakt in de wijze van gebiedsontwikkeling tussen grotere en kleinere kernen;
  • Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal, met als doel om de kwaliteit van de bestaande voorraad aan woningen van goed naar excellent te ontwikkelen;
  • Een levensloopvriendelijke regio, met als doel om kwetsbare inwoners met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen zoveel mogelijk in hun eigen leefomgeving te laten wonen en wanneer dat niet mogelijk is een goede woonzorginfrastructuur in de grotere kernen te bieden;
  • Een duurzame regio, met als doel om vanaf 2050 alle woningen (bestaande en nieuwe) grotendeels energieneutraal te maken. De gemeente Land van Cuijk zorgt voor een gelijk speelveld.

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling in het plangebied voorziet in de realisatie van vier nieuwe koopwoningen (vrijstaand en twee-onder-een-kap). Het plan draagt daarmee direct bij aan één van de opgaven uit de woningmarktstrategie om tot aan 2030 nog eens 3.000 tot 4.000 extra woningen bij te bouwen. De woningen uit voorliggend plan worden opgericht in een bestaande kern (inbreidingslocatie). Voorliggend initiatief draagt bij aan de toegankelijkheid van de woningmarkt in de regio. Het plan speelt daarmee in op de ankers uit de woningmarktstrategie.

Het initiatief past binnen de 'Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk 2018'.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Boxmeer

Op 10 januari 2014 heeft de gemeente Boxmeer de Structuurvisie Boxmeer vastgesteld. In de Structuurvisie maakt de gemeente met betrekking tot het aspect 'Occupatie, wonen' onderscheid in verschillende gebieden. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Beugen en valt daarmee in het gebied 'Overige kernen'. Deze kernen zijn sterk gericht op de hoofdkern Boxmeer en functioneel en ruimtelijk verbonden binnen een zogenaamde 'kralensnoer'. Beugen valt onder de geleidelijk gegroeide kernen met dorpskarakter. De Structuurvisie Boxmeer doet met betrekking tot wonen geen voorspellingen voor de periode vanaf 2023. In algemene zin wordt gesteld dat de vraag naar differentiatie in het woningaanbod zal stijgen en dat er de komende tijd gebouwd en omgevormd moet worden om aan die vraag te blijven voldoen.

Planspecifiek

In de Structuurvisie Boxmeer 2030 is het plangebied onderdeel van de bestaande kern van Beugen. Het plangebied maakt deel uit van de aangewezen locatie 'Verdichting Brouwersstraat/Dorpsstraat', zie navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBgnBrouwersstr-ON01_0005.png"

Uitsnede 'Mogelijke uitbreidingen Beugen' (bron: Structuurvisie)

Op deze locatie zijn mogelijkheden om woningen toe te voegen middels verdichting. Het gaat hierbij om kleinschalige inbreidingen op open plekken binnen de bestaande ruimtelijke situatie. Gezien de locatie (aan de Brouwersstraat, te midden van bestaande bebouwing) en de kleinschaligheid van het project (vier woningen) past voorliggend plan binnen dit beleid.

Het plan is passend binnen de Structuurvisie.

3.4.2 Volkshuisvesting

De voormalige gemeente Boxmeer heeft in het kader van volkshuisvesting een marktscan in- en uitbreidingslocaties uit laten voeren. Dit rapport beschrijft conclusies en doet aanbevelingen op het gebied van dit onderwerp. De komende jaren ligt er een grote woningbouwopgave in de gemeente Boxmeer en de noodzaak om voldoende te bouwen in de verschillende kernen is groot. Om de woningbehoefte voor de komende jaren te bepalen maakte de voormalige gemeente gebruik van de provinciale bevolkings- en huishoudensprognose. Deze is recent geactualiseerd en naar kernniveau doorvertaald.

In de voormalige gemeente Boxmeer is van 2020 tot 2030 behoefte aan 1.200 nieuwe woningen. De woningbehoefte ligt daarmee beduidend hoger dan uit de vorige prognose naar voren kwam. Voor de periode 2030-2040 geldt een aanvullende behoefte van 400 woningen.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht dat gezorgd wordt voor voldoende woningbouw in alle kernen en dat grootschalige woningbouwprogrammering plaatsvindt in kernen met een hoger voorzieningenniveau (Boxmeer, Overloon, Vierlingsbeek) en kernen die daar vlakbij liggen (Sambeek en Beugen). In de kleinere kernen is de vraag kleiner en meer diffuus en dit vraagt om maatwerk in de woningbouwprogrammering. In deze kernen geldt dan ook het principe van ondernemerschap en 'goede plannen'. Deze uitgangspunten zijn gebruikt voor een vertaling van de woningbehoefte op kernniveau.

Voor de kern Beugen bedraagt deze woningbehoefte in totaal 85 woningen tot 2040, zie navolgende tabel. Deze raming is gebaseerd op de huidige grootte van het dorp en de verwachte instroom van buiten de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBgnBrouwersstr-ON01_0006.png"

De huidige harde plancapaciteit (reeds met een bestemmingsplan mogelijk gemaakt) bedraagt 31 woningen en zachte plancapaciteit (locaties waar visievorming gestart is of wijzigingsbevoegdheden) voor Beugen bedraagt indicatief 35 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBgnBrouwersstr-ON01_0007.png"

Planspecifiek

Binnen Beugen is tot aan 2040 een behoefte aan 85 nieuwe woningen. Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van vier nieuwe woningen. Gelet op de behoefte tot aan 2040 zijn de woningen uit dit plan vanuit kwantitatief oogpunt passend en gewenst. Voorliggend plan draagt direct bij aan het behalen van de woningbouwopgave tot 2040. De ontwikkeling op deze inbreidingslocatie is een goede gelegenheid om Beugen te voorzien van woningen die voldoen aan de energetische -en woonkwaliteitseisen van deze tijd. Met de verschillende types woningen richt het plan zich op verschillende groepen. Beugen blijft daardoor een aantrekkelijke woonkern.

Het initiatief is passend binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid.

3.4.3 Welstandsnota 2014 Boxmeer

In de Welstandsnota is het welstandsbeleid van de voormalige gemeente Boxmeer uitgewerkt. In de welstandsnota 2004 heeft de voormalige gemeente Boxmeer het welstandsbeleid voor de eerste keer uitgewerkt. Deze welstandsnota is tot stand gekomen in samenwerking met de overige gemeenten in het Land van Cuijk. In 2009 is de eerste welstandsnota van Boxmeer geactualiseerd. Ter voorbereiding aan deze actualisatie is op hoofdlijnen bepaald hoe de welstandsnota vereenvoudigd en leesbaarder gemaakt kon worden. Daarbij is de bestuurlijke visie ten aanzien van welstandszorg bij het project betrokken. Naast het voornemen om gebieden welstandsvrij te maken zijn de criteria zodanig opgesteld dat er vooral sturing aan de voorzijde van gebouwen en percelen plaatsvindt.

Planspecifiek

Het plangebied is aangewezen als beheergebied. In het kader van voorliggend initiatief is een beeldkwaliteitskader uitgewerkt, zie bijlage 2. Het beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan vastgesteld en geldt als aanvullend welstandskader.

3.4.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Beugen', vastgesteld door de voormalige gemeente Boxmeer op 27 juni 2019. Navolgende afbeelding toont de vigerende planologische situatie ter plaatse van het plangebied, waarvan de grenzen zijn aangegeven met de rode omkadering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBgnBrouwersstr-ON01_0008.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak. Twee dubbelbestemmingen zijn van kracht: 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waterstaat - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant'. Ter hoogte van het plangebied geldt een gebiedsaanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied - 3'. De bijbehorende wijzigingsbevoegdheid voorziet in een planologische mogelijkheid om onder voorwaarden vier vrijstaande woningen op te richten.

Strijdigheid met geldend bestemmingsplan

Binnen de vigerende agrarische bestemming is de oprichting en ingebruikname van vier burgerwoningen niet toegestaan. Voorliggend plan is daarmee strijdig met het geldende bestemmingsplan. Het plan past daarnaast niet binnen de voorwaarden van de geldende wijzigingsbevoegdheid (wetgevingszone - wijzigingsgebied - 3'). De wijzigingsbevoegdheid maakt de oprichting van vier vrijstaande woningen mogelijk, terwijl voorliggend plan voorziet in twee vrijstaande en twee aaneengebouwde woningen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de toelichting van een bestemmingsplan te beschikken over een paragraaf bodemkwaliteit. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

De toekomstige woonfunctie is een bodemgevoelige functie. Om te kunnen beoordelen of de kwaliteit van de bodem past bij het beoogde gebruik is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat vanuit milieuhygienisch oogpunt de bodem geschikt wordt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik. Aanvullend bodemonderzoek is niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool. Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabij gelegen rekenpunt 15530775 (aan de Dorpsstraat ten zuiden van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

NO2
(stikstofdioxide)
PM10
(fijnstof)
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) 12,9 µg/m3 15,4 µg/m3 8,6 µg/m3
Grenswaarde concentratie (µg/m3) 40 µg/m3 40 µg/m3 25 µg/m3

De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (vier woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in een woonwijk met in de omgeving geen geluidgezoneerde wegen (minimaal 50 km/h). Op grond van de Wet geluidhinder is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai niet nodig. De Brouwersstraat is een rustige 30 km/h-weg, die voornamelijk gebruikt wordt door bestemmingsverkeer. Aan de straat zijn verschillende betonblokken gelegen, die ervoor zorgen dat de snelheid ter hoogte van het plangebied sterk verminderd wordt. Geluidhinder door wegverkeer over deze weg kan worden uitgesloten. Ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

In de omgeving van het plangebied zijn geen industrieterreinen en spoorwegen aanwezig. Hinder als gevolg van industrielawaai en spoorweglawaai kan daarom op voorhand worden uitgesloten.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Op basis van de Wgv zijn woningen aangemerkt als geurgevoelige objecten. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Beugen. De dichtstbij gelegen veehouderij ligt op circa 380 m ten zuidwesten van het plangebied (Dorpsstraat 61, Beugen). Dit betreft een rundveehouderij met fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar, alsmede vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Hiervoor is geen geuremissiefactor vastgesteld. Voor deze veehouderij geldt daarom een vaste afstand van 100 meter binnen de bebouwde kom. Hieraan wordt in onderhavig plan ruimschoots voldaan. Andere veehouderijen uit de omgeving betreffen tevens veehouderijen met vaste afstandsdieren en liggen op ruimere afstand tot het plangebied. Geurhinder kan worden uitgesloten en er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Andere reeds bestaande woningen in de omgeving van veehouderijen blijven maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven. Voorliggend initiatief leidt niet tot belemmeringen van de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

In- en uitwaartse zonering

Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie (bijvoorbeeld een woongebied) een bufferzone gecreëerd.

Planspecifiek

De vier nieuwe woningen uit voorliggend plan zijn in het kader van milieuzonering aan te merken als milieugevoelige objecten. De vier woningen worden opgericht in een gemengd gebied, met naast andere woningen ook enkele bedrijfslocaties en een schoollocatie. Navolgende tabel geeft een overzicht van de aanwezige bedrijven en instellingen. Vanwege het gemengde gebied is er getoetst aan de richtafstanden van één lagere milieucategorie.

Functie (adres) Categorie Minimale richtafstand (gemengd gebied) Feitelijke afstand tot plangebied
Groothandel in bouwmaterialen, groter dan 2000 m2 , Brouwersstraat 37
2 30 m (gemengd 10 m) (geluid) ca. 5 m
Aannemersbedrijf met werkplaats, groter dan 1000 m2, Schuttersstraat 6 3.1 50 m (gemengd 30 m) (geluid) ca. 45 m
BSO, Moerkamp 73 2 30 m (gemengd 10 m) (geluid) ca. 60 m
Sportvereniging, Dorpsstraat 50c 3.1 50 m (gemengd 30 m) (geluid) ca. 190 m

Voor het aannemersbedrijf, de BSO en de sportvereniging geldt dat deze op ruime afstand tot het plangebied liggen. Het plangebied ligt op verdere afstand dan de bijbehorende richtafstanden van deze inrichtingen en bestaande bebouwing tussen het plangebied en deze inrichtingen zorgt voor een geluidreducerend effect. De inrichtingen zorgen niet voor nadelige milieuhinder op de nieuwe woningen.

Aan de westkant van het plangebied is een groothandel in bouwmaterialen gevestigd. In het vigerende bestemmingsplan is bepaald dat op de locatie bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan. Het geluideffect van de groothandel wordt voornamelijk veroorzaakt door de buitenactiviteiten, waar materiaal ligt opgeslagen en (bedrijfs)voertuigen rijden. Het buitenterrein met bijbehorende ontsluiting op de Brouwersstraat ligt op minimaal 35 m tot het plangebied. De ruimte tussen het buitenterrein en het plangebied is volledig bebouwd. Deze bebouwing zorgt voor een geluidreducerend effect. De groothandel dient in de bestaande situatie rekening te houden met nabijgelegen woningen. Gelet op de planologische- en feitelijke situatie kan noemenswaardige milieuhinder worden uitgesloten en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied.

In omgekeerde werking zorgt voorliggend initiatief niet voor een belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande bedrijven. In alle gevallen liggen er bestaande woningen in de directe omgeving die maatgevend blijven,

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website. Het plangebied is hier globaal aangegeven met de blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBgnBrouwersstr-ON01_0009.png"

Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

Uit voorgaande kaart is op te maken dat het plangebied gelegen is in de omgeving van verschillende risicobronnen. Ten zuiden van het plangebied (op circa 1,2 km afstand) loopt de autosnelweg A77 en ten oosten (op circa 2 km) stroomt de Maas. Dit zijn transportroutes uit het basisnet voor gevaarlijke stoffen. Op circa 1,4 km ten westen loopt een buisleiding voor gevaarlijke stoffen. Tevens zijn enkele andere risicobronnen in de omgeving gelegen, waarvan de dichtstbijzijnde circa 900 meter ten noorden van het plangebied gelegen is.

Buisleidingen

De buisleiding in de omgeving van het plangebied betreft een aardgasleiding. Het plangebied ligt niet in de belemmeringsstrook met betrekking tot plaatsgebonden risico. Gelet op de technische gegevens van de leiding (uitwendige diameter 168 mm, maximale werkdruk 4000 kpa) ligt de 1%-letaliteitsgrens op 70 m van de leiding. Voorliggend plan ligt daar ruim buiten. Het plan zorgt daarmee niet voor een toename in het groepsrisico.

Vervoer gevaarlijke stoffen

De plaatsgebonden risicocontour (10-6) voor de in de omgeving van het plangebied aanwezige transportroutes voor gevaarlijke stoffen bedraagt 0 meter. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze transportroutes. De meest relevante zone voor het groepsrisico bedraagt 200 meter. Ook hier ligt het plangebied ruim buiten.

inrichtingen gevaarlijke stoffen

De risicocontouren (10-6) van de inrichtingen met gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied zijn op voorgaande kaart aangegeven met zwarte stippellijnen. Te zien is dat het plangebied ruimschoots buiten deze risicocontouren gelegen is. Deze inrichtingen leveren geen belemmeringen op voor het plan.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst de ontwikkeling van het plangebied tot woonlocatie met vier nieuwe grondgebonden woningen. Het plan blijft daarmee (ver) onder de drempel van activiteiten die 2000 woningen of meer omvat zoals opgenomen in bijlage D11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 Het initiatief van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

Conclusie

Uit het voorgaande is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Waterschap Aa en Maas

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:

  1. 1. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  2. 2. Doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer';
  3. 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 500 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06

De gevoeligheidsfactor zegt iets over de kenmerken van een gebied (droogte, kans op overstroming, ligging ten opzichte van natuurgebieden en bebouwde kom). De gevoeligheidsfactor is bepaald op de 'Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak' van de waterschappen. Er zijn drie mogelijke waarden: laag (¼), gemiddeld (½) en hoog (1).

De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).

Gemeente Land van Cuijk

Per 1 januari 2022 zijn de gemeenten Boxmeer, Cuijk en Sint Anthonis gefuseerd tot één gemeente.

Gezamenlijk hebben deze gemeenten en waterschap Aa en Maas het Verbreed Gemeente Rioleringsplan

(VGRP) 2020-2024 opgesteld. Als onderdeel van de samenwerking is besloten om voor het

VGRP een gezamenlijk proces te doorlopen. Dit heeft geleid tot een raamwerk VGRP met een gemeenschappelijke visie en beleid. De invulling hiervan is maatwerk per gemeente.

Het VGRP geeft aan wat de zorgverplichtingen zijn van de gemeente met betrekking tot afvalwater,

hemelwater en grondwater. De gemeente hanteert voor extreme weersituaties haar eigen berekeningsmethodiek. Vanaf 2030 mag er vanuit de openbare ruimte, bij een bui van 60 mm in uur, geen

waterschade meer optreden in verblijfruimten van woningen met bouwpeil van minimaal 150 mm boven

straatpeil. Indien hogere waterstanden worden berekend, worden deurkeringen geplaatst.

Op particuliere percelen dient een berging boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand van 45

mm/m2 voor al het verhard oppervlak te worden gerealiseerd. Uitgangspunt hierbij is het totale dakvlak

en 20% van de overige perceeloppervlakte. De bergingsvoorziening moet een bovengrondse

overloop hebben, welke mag afvoeren naar openbaar terrein.

Robuuste gemeentelijke voorzieningen hebben de voorkeur boven versnipperde particuliere voorzieningen.

In nieuwbouwgebieden moeten percelen kleiner dan 175 m2 daarom verplicht hun regenwater

aansluiten op regenwatervoorzieningen van de gemeente.

Planspecifiek

Door de komst van de woningen neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied toe. Om de waterhuishoudkundige gevolgen van het plan te onderzoeken is een wateronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Voor het opstellen van het wateronderzoek is er gebruik gemaakt van een verouderde inrichtingstekening met een beperkt andere typologie en inrichting. Het aantal woningen is niet veranderd. De berekening van het toekomstig verhard oppervlak en de voorgestelde compensatiemaatregelen worden voldoende representatief geacht en zijn verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

Waterbergingsopgave

Vanwege de toename van verhard oppervlak binnen het plangebied én een externe wateropgave is er een wateronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Het verhard oppervlak binnen het plangebied neemt in totaal toe met ca 1850 m². Er geldt een bergingseis van 45 mm/m². De wateropgave voor de planlocatie bedraagt in totaal ca 83 m³. Ten zuiden van het plangebied ligt een natuurlijke waterstroom (op maaiveld) die ontstaat bij piekbuien van 60 mm, zie ook afbeelding 4.4 uit het wateronderzoek. In de bestaande situatie eindigt deze stroom ter plaatse van het aangrenzende perceel direct ten zuiden van het plangebied. Om te voorkomen dat door de ontwikkelingen binnen het plangebied er in de toekomstige situatie overtollig hemelwater wordt afgewenteld op aangrenzende percelen, dienen er binnen het plangebied daarom extra voorzieningen te worden aangelegd. Dit resulteert in een externe wateropgave van 245 m³. De totale waterbergingsopgave van het plan komt daarmee uit op 328 m³.

Om te kunnen voorzien in voldoende waterberging wordt het zuidelijke deel van de planlocatie geleidelijk verlaagd door het aanbrengen van een landschappelijke glooiing in het terrein. Door in het ontwerp te werken met lokale hoogteverschillen kan tijdens zware regenbuien tijdelijk water worden vastgehouden in de onverharde lager gelegen delen. In deze delen kan het regenwater geleidelijk infiltreren in de bodem. Bij het ontwerp dient rekening gehouden te worden dat de lager gelegen delen op afstand van zowel de woning als naastgelegen percelen zijn gelegen en dat hemelwater niet naar naast gelegen percelen stroomt.

Wanneer een verlaging wordt aangebracht in het in figuur 7.1 uit het wateronderzoek aangeven deel van de kavels kan, bij een diepte van 0,5 meter en een talud van 1 op 3, ca. 344 m³ water worden geborgen. In een dergelijke situatie staat het water tot aan maaiveld. De beschikbare bergingscapaciteit is berekend met behulp van de formule van de afgeknotte piramide. Voorgaande toont aan dat bij een nieuwe terreininrichting de toename van verhard oppervlak én de externe wateropgave ruimschoots gecompenseerd kan worden. Een concrete uitwerking van de waterbergingsopgave volgt in de omgevingsvergunningfase.

Riolering

Voor de afvoer van afvalwater krijgen de nieuwe woningen een aansluiting op het bestaande rioolstelsel in de omgeving.

Overige waterhuishoudkundige aspecten

Het plangebied ligt binnen een attentiegebied Natuur Netwerk Brabant. Dit zijn bufferzones van 500 m rondom NNB-gebieden. Ingrepen met een negatief effect op de waterhuishouding zijn niet toegestaan. Het plangebied krijgt een woonfunctie en heeft geen negatief effect op de waterhuishouding. Tijdens de bouw van de woningen zullen geen uitloogbare materialen worden gebruikt. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen watergangen aanwezig. Het initiatief heeft geen gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem.

Watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Aa en Maas. Het waterschap is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling, zie ook bijlage 5 van het wateronderzoek. Het waterschap heeft aangegeven dat de normale procedure van toepassing is. Het waterschap wordt om die reden op de hoogte gehouden van voorliggend initiatief.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen vanuit het aspect ecologie te beoordelen is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd, zie bijlage 5. De belangrijkste conclusies zijn verwerkt in voorliggende paragraaf.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. De dichtstbij gelegen Natura 2000-gebieden zijn het Oeffelter Meent op 3,3 km ten noorden en Maasduinen op 4 km ten oosten van het plangebied. Gezien de grote afstanden van het plangebied tot deze gebieden, alsmede de kleinschaligheid van de ontwikkeling (vier woningen), wordt het optreden van significante negatieve effecten op deze gebieden voor de deelaspecten geluid, lichthinder en trilling op voorhand uitgesloten. Ook vanuit het deelaspect stikstofdepositie worden effecten tijdens de gebruiksfase uitgesloten. Voor de aanlegfase is een Voortoets stikstofdepositie opgesteld, zie bijlage 6. De belangrijkste conclusie is dat als gevolg van de ontwikkelingen binnen het plangebied waarvoor de stikstofberekening is uitgevoerd, de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000-gebieden in de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project. Er treden geen negatieve effecten op vanuit gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Tijdens de bouw van de woningen wordt de algemene zorgplicht ten alle tijden in acht genomen. Er treden geen negatieve effecten op vanuit soortenbescherming.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Om de gevolgen vanuit het aspect verkeer te beoordelen is gebruik gemaakt van de 'Nota Parkeernormen Boxmeer', vastgesteld door de voormalige gemeente Boxmeer. De nota is gebaseerd op de kencijfers van het CROW. Het plangebied ligt binnen 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijk' gebied.

Verkeerskundige situatie

Ten opzichte van de bestaande situatie heeft het plan een beperkte toename van de verkeersgeneratie tot gevolg. De verkeersaantrekkende werking van een vrijstaande woning komt uit op een theoretisch aantal van 8,6 verkeersbewgingen per dag, voor een twee-aaneen woning zijn dit 8,2 verkeersbewegingen per woning per dag. De totale verkeersaantrekkende werking van dit plan komt daarbij uit op afgerond 34 verkeersbewegingen per dag (8,6*2 + 8,2*2). De woningen krijgen een eigen ontsluiting op de Brouwersstraat. Deze straat kan een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen goed aan.

Parkeren

Parkeren gebeurd in de toekomstige situatie deels binnen eigen terrein en deels binnen nieuw aan te leggen parkeerplaatsen langs de Brouwersstraat. Per vrijstaande woning geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen, voor een twee-aaneen woning geldt een norm van 2 parkeerplaatsen. Uitgangspunt van het gemeentelijk parkeerbeleid is om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te vangen, zowel de behoefte van bewoners als bezoekers. De totale parkeerbehoefte komt uit op 9 parkeerplaatsen (2,3*2+2,2*2).

Deze parkeerbehoefte wordt grotendeels binnen eigen terrein opgelost (7 van de 9 parkeerplaatsen, zie 2.2). De twee overige parkeerplaatsen worden gerealiseerd binnen de nieuw aan te leggen groen- en parkeerstrook parallel aan de Brouwersstraat. Er kan daarmee worden voldaan aan de afwijking uit de gemeentelijke parkeerregeling uit de regels van voorliggend bestemmingsplan (zie Artikel 12 Parkeernormen van de regels).

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving ervan zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen en/of objecten aanwezig, zoals (rijks)monumenten. Het plangebied ligt tevens niet in een gebied dat is aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol landschap dat via regels bescherming geniet. Op voorhand kan worden gesteld dat voorliggend plan geen negatief effect heeft op het onderdeel cultuurhistorie.

Archeologie

In het kader van voorliggend initiatief is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat een aanvullend onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) wordt geadviseerd. Voorafgaand aan dit aanvullend onderzoek wordt een programma van eisen (PvE) ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd.

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Explosieven

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Land van Cuijk diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Het plangebied is op basis van de bodembelastingkaart van de gemeente Land van Cuijk gelegen in een zone die is aangemerkt als verdacht gebied van geschutmunitie. Voorafgaand aan de graafwerkzaamheden dient er daarom een explosieven onderzoek te worden uitgevoerd. Dit onderzoek zal bij het bevoegd gezag worden ingediend. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is via een voorwaardelijke verplichting geregeld dat de graafwerkzaamheden binnen het plangebied pas mogen beginnen nadat de bodem door het bevoegd gezag is vrijgegeven van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect explosieven.

4.7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten.

Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn opgenomen in de anterieure overeenkomst. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst. Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de systematiek van het geldende bestemmingsplan 'Beugen' van juni 2019. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen', ten behoeve van de vier woningen. Ter plaatse van de woningen en het achtererfgebied is één groot bouwvlak opgenomen. Daarbinnen zijn hoofdgebouwen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw'. Per bouwaanduiding zijn het toegestane woningtype, en de maximale bouw- en goothoogte opgenomen. Per 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' is één woning toegestaan, met uitzondering van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2' ter plaatse van de voorziene twee-aaneengebouwde woningen;
  • 'Verkeer', aan de noordkant van het plangebied. Deze bestemming is opgenomen op de nieuw in te richten groen- en parkeerstrook parallel aan de Brouwersstraat. De bestemmingsomschrijving van deze bestemming maakt verschillende functies mogelijk, waaronder groen- waterberging- en parkeervoorzieningen;
  • 'Waarde - Archeologie 3', ten behoeve van de bescherming van mogelijke archeologische waarden;
  • 'Waterstaat - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant', ten behoeve van het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het plan wordt in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevantie instanties. Opmerkingen zijn in voorliggend document verwerkt.

6.3 Omgevingsdialoog

Voorliggend plan maakt geen gebruik van een formele inspraakprocedure. Het plan wordt direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er is een omgevingsdialoog gevoerd. Initiatiefnemer heeft omwonenden in maart 2023 per brief geïnformeerd over de ontwikkeling, zie verder ook het verslag van het omgevingsdialoog uit bijlage 8. Naar aanleiding van de brieven heeft initiatiefnemer geen reacties van omwonenden ontvangen.

6.4 Verslag Zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.

Bijlage 1 Tekening Waterberging

Bijlage 1 Tekening waterberging

Bijlage 1 Projectsituatie Woningbouw Brouwersstraat

Bijlage 1 Projectsituatie woningbouw Brouwersstraat

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Brouwersstraat Ong.

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan Brouwersstraat ong.

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Wateronderzoek

Bijlage 4 Wateronderzoek

Bijlage 5 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 5 Quickscan Wet natuurbescherming

Bijlage 6 Voortoets Stikstofdepositie

Bijlage 6 Voortoets stikstofdepositie

Bijlage 7 Archeologisch Bureau- En Verkennend Booronderzoek

Bijlage 7 Archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek

Bijlage 8 Omgevingsdialoog

Bijlage 8 Omgevingsdialoog