KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Bedrijventerrein
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Wonen
Artikel 9 Waarde - Archeologie
Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 11 Waterstaat - Beschermingszone Waterlopen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Algemene Bouwregels
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 18 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
Artikel 20 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Plan
1.2 Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
4.1 Milieu
4.2 Ecologie
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Wateraspecten
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.3 Handhaving
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Doel En Reikwijdte
6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan
6.3 Voorliggend Bestemmingsplan
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Inrichtingsplan Met Stedenbouwkundige En Landschappelijke Inpassing
Bijlage 3 Aan Huis Verbonden Beroepen Of Bedrijven
Bijlage 1 Inrichtingsplan Met Stedenbouwkundige En Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Cultuurhistorische Motivatie Historisch Waardevol Pand
Bijlage 3 Ruimte Voor Ruimte
Bijlage 4 Berekening Kwaliteitsverbetering Van Het Landschap
Bijlage 5 Geuronderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek (Spoor)wegverkeerslawaai
Bijlage 8 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 9 Resultaten Berekeningen Aerius Calculator
Bijlage 10 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 11 Aanvullend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 12 Verslag Dialoog Met De Omgeving

Wanroij, Peelstraat 4b, 6, 11 en 15 en uitbreiding bedrijventerrein Molenveld

Bestemmingsplan - Gemeente Land van Cuijk

Ontwerp op 19-12-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Wanroij, Peelstraat 4b, 6, 11 en 15 en uitbreiding bedrijventerrein Molenveld" met identificatienummer NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01 van de gemeente Land van Cuijk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:

een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf dat in of bij (een gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft in of bij de woning die met de woonfunctie in overeenstemming is waarbij beperkte detailhandel via internet mede is toegestaan.

1.8 aanvaardbaar woon- en leefklimaat:

woon- en leefklimaat waarbij in ieder geval wordt voldaan aan de normen van alle relevante milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, gezondheid en externe veiligheid.

Voor het aspect cumulatieve geurhinder uit stallen van veehouderijen worden onderstaande waarden gehanteerd als streef- en toetswaarden. De waarden zijn uitgedrukt in Europese odour units (ouE). De genoemde deelgebieden zijn de gebieden zoals aangegeven in artikel 3 van de Verordening geurhinder en veehouderij Sint Anthonis 2016 en de daarbij behorende kaart:

Achtergrondbelasting (Ou/'s) Kernen (voorgrondnorm 2) Kernrandzones (voorgrondnorm 3-5) Buitengebied en bedrijventerrein (voorgrondnorm 8 - 10)
Goed (streefwaarde) maximaal 5 maximaal 8 maximaal 10
Voldoende (toetswaarde) maximaal 10 maximaal 20 maximaal 20
Onvoldoende (nee, tenzij) meer dan 10 meer dan 20 meer dan 20

1.9 abiotische waarden:

het geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen).

1.10 agrarisch bedrijf:

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.

1.11 agrarisch grondgebruik:

het weiden van dieren en/of het telen van gewassen, niet zijnde een volkstuin(complex).

1.12 agrarische waarden:

de waarden, die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie.

1.13 ander bouwwerk:

bouwwerk geen gebouw zijnde. Een ander bouwwerk met dak wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.14 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden.

1.15 archeologisch onderzoek:

onderzoek, verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.17 bebouwingscluster:

een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied.

1.18 bebouwingsconcentratie:

een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

1.19 bebouwingslint:

een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide mening van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties.

1.20 bed & breakfast:

een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij de gasten een door de ondernemer bereid ontbijt kunnen nuttigen.

1.21 bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen, bewerken en/of verwerken van producten zoals genoemd in bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca.

1.22 bedrijfsgebouw:

een gebouw, niet zijnde een kas, dat dient voor de uitoefening van de hoofdfunctie.

1.23 bedrijfsmatig:

in de uitoefening van een bedrijf.

1.24 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.25 bedrijfswoning:

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor het huishouden van één persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

1.26 beeldkwaliteit:

het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.

1.27 begane grond

de eerste bouwlaag boven peil.

1.28 beperkingen veehouderij:

gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.

1.29 bestaande situatie:

bebouwing en gebruik van grond en opstallen zoals die feitelijk en legaal aanwezig is ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

1.30 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.31 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.32 bewoning:

verblijf op een bepaald adres door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf (vaste woonplaats) wordt beschikt.

1.33 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw of woning dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw of woning verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, daaronder begrepen:

  1. a. aanbouw: een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  2. b. bijgebouw: een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  3. c. uitbouw: een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  4. d. een overkapping of een carport.

1.34 bijbehorende voorzieningen:

voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering of functie en/of bouwvlakken.

1.35 bodemingreep:

werkzaamheden waarbij in de bodem wordt gegraven, danwel anderszins voorzieningen in de bodem worden ingebracht waardoor verstoring van de bodem kan plaatsvinden, zoals het slaan van heipalen.

1.36 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.37 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.38 bouwperceel:

bestemmingsvlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.39 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.40 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.41 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.42 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.43 dagrecreatie:

bieden van diensten op het gebied van recreatie, educatie, cultuur of sport, door middel van publieksaantrekkende voorzieningen, welke door de consument binnen één dag kunnen worden afgenomen en welke zich geheel of in overwegende mate in de open lucht bevinden.

1.44 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.45 dienstverlening:

  1. a. zakelijke dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een kantoor en een congres- en vergaderaccommodatie;
  2. b. persoonlijke dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een kapsalon, schoonheidsspecialist e.d..

1.46 duurzame ontwikkeling:

een ontwikkeling die zowel vanuit milieuoogpunt, in het bijzonder wat betreft ammoniak, geur, fijnstof en gezondheid voor mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in het bijzonder wat betreft natuur, landschap en cultuurhistorie, aanvaardbaar is. Daarbij dienen aantoonbare ruimtelijke-economische belangen voor de lange termijn aanwezig te zijn die de ontwikkeling rechtvaardigen. Daarnaast dient zuinig ruimtegebruik te worden toegepast.

1.47 ecologische verbindingszone:

bij bestemmingsplan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.

1.48 ecologische waarden en kenmerken:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.

1.49 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voorzover dit plan die inrichting niet verbiedt.

1.50 erfbeplanting:

afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bouwvlak van een agrarisch bedrijf of binnen of direct aansluitend aan een ander bedrijf of woning.

1.51 evenementen:

alle voor publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder herdenkingsplechtigheden braderieën, optochten op de weg, feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden op of aan de weg en kleine evenementen waaronder straatfeesten of buurtbarbecues op één dag begrepen.

1.52 extensieve dagrecreatie:

vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc..

1.53 extensieve recreatieve voorziening:

een verblijf of afgebakend terrein geschikt voor recreatieve doeleinden waar weinig mensen tegelijkertijd de mogelijkheid hebben om te recreëren. Het beleven van rust staat voorop en er is een beperkte uitstraling naar de omgeving.

1.54 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.55 geluidszoneringsplichtige inrichtingen:

een inrichting, waarbij op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.56 gemeenschappelijke voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van en ondergeschikt aan de verblijfsrecreatie, zoals ruimtes voor vermaak (slechtweervoorziening) en sanitaire voorzieningen.

1.57 gemengd landelijk gebied:

multifunctionele gebruiksruimte, gelegen buiten bestaand stedelijk gebied, buiten het Natuurnetwerk Brabant en buiten de groenblauwe mantel.

1.58 geurgevoelig object:

geurgevoelig object als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij.

1.59 gevellijn:

de als zodanig aangegeven lijn en het verlengde daarvan, die niet door hoofdgebouwen mag worden overschreden.

1.60 glastuinbouwbedrijf:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.

1.61 goede leefomgeving:

  1. a. er is rekening gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumente, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
  2. b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
  3. c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is bepaald.

1.62 groenblauwe mantel:

gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan het Natuurnetwerk Brabant en ecologische verbindingszone of die deze verbinden.

1.63 grondgebonden bedrijf:

een agrarisch bedrijf in de vorm van een (vollegronds)teeltbedrijf.

1.64 grondgebonden veehouderij:

veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie. Een veehouderij is grondgebonden wanneer het voldoet aan één van de criteria, zoals vermeld in artikel 8 van de 'Nadere regels Verordening ruimte - Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij', versie 1.2 en, indien deze nadere regels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging(en).

1.65 groepsaccommodatie:

een (gedeelte van) een gebouw dat is bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen, met permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen. Een kampeerboerderij en kamp(eer)huis vallen onder het begrip groepsaccommodatie.

1.66 growshop:

een winkel in benodigdheden voor binnenshuis of in een kas kweken van gewassen.

1.67 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. Indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, wordt die woning tevens als hoofdgebouw aangemerkt.

1.68 hoofdverblijf:

de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene en welke een voor bewoning geschikte verblijfplaats is, die tenminste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid.

1.69 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, het bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie, het bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of het bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, een en ander al dan niet in combinatie met elkaar. Daarbij worden de volgende categorieën onderscheiden:

Categorie Omschrijving/typologie Subcategorie
1 Maaltijdverstrekkers:
- cafetaria, snackbar, automatiek 1a
- lunchroom, ijssalon, kiosk 1a
- pannenkoekenhuis, shoarmazaak, poffertjeszaak, creperie 1a
- restaurant 1b
2 Drankverstrekkers:
- cafe, bar, nachtclub 2a
- tearoom, koffiehuis 2b
3 Multifunctioneel horecabedrijf 3
4 Vermaak, ontspanning en discotheken:
- snooker- of biljartcentrum 4a
- casino of amusementshal 4a
- bowling- of kegelcentrum, lasergamecentrum 4a
- bioscoop 4a
- discotheek, dancing 4b
5 Logiesverstrekkers:
- hotel 5
- motel 5
- pension 5
6 Ontmoetingscentra / Maatschappelijke instellingen 6

1.70 huishouden:

één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn.

1.71 hydrologische waarde:

gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem in verband met beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.

1.72 intensieve veehouderij:

een veehouderij met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van melkrundveehouderij.

1.73 kamerverhuur:

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.74 kampeermiddel:

  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;

dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.75 kampeerterrein:

terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en bedrijfsmatig geëxploiteerd, en blijkens die inrichting en exploitatie bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.

1.76 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, niet zijnde openbare dienstverlening, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.77 karakteristiek:

herkenbaar, markant, wegens schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde van belang.

1.78 kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter.

1.79 kelder:

een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bovengronds bouwwerk.

1.80 kernrandzone:

een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.

1.81 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

het ontplooien van recreatieve activiteiten zoals kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van bijvoorbeeld excursieruimten, huifkarverhuur, theetuinen en boerengolf, al dan niet als nevenactiviteit verbonden aan de agrarische bedrijfsvoering.

1.82 kleinschalig kamperen:

recreatief (nacht)verblijf op gronden met de hoofdfunctie agrarisch bedrijf of wonen, met gebruikmaking van kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal kampeermiddelen.

1.83 lage teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter.

1.84 landschappelijke inpassing:

het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap.

1.85 landschappelijke waarden en kenmerken:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

1.86 landschapselementen:

ter plaatse gebonden ecologische en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen, moerasjes en dergelijke.

1.87 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.88 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een matrixsymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.89 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een zorgvrager door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.90 milieucategorie:

milieucategorie zoals omschreven in de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.91 morfologie:

de vorm van het landschap en de processen die bij de vorming een rol spelen.

1.92 multifunctioneel horecabedrijf:

een inrichting die gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen.

1.93 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.94 Natuurnetwerk Brabant:

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.95 nevenactiviteit:

activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen en daarbij behorende gronden als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit. Deze activiteiten zijn ondergeschikt aan de primair toegekende functie.

1.96 nieuwvestiging:

vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel of de (af)splitsing van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel.

1.97 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie, alsmede voorzieningen voor het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.98 omschakeling:

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm, waaronder tevens wordt verstaan een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van de gebouwen voor de uitoefening van een veehouderij.

1.99 ondergeschikt bouwdeel:

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk, met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak.

1.100 ondergeschikte horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren, zoals een kantine in een verenigingsgebouw, sportvoorziening of recreatie-inrichting.

1.101 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder peil.

1.102 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsmede een tent.

1.103 opslag:

het opbergen van materialen met de bedoeling en op een dergelijke wijze, dat men later weer over het materiaal kan beschikken.

1.104 overig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.

1.105 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats. Daarbij geldt, indien vóór dan wel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:

  1. a. vóór: het moet een open constructie zijn;
  2. b. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.106 overtollige bebouwing:

de oppervlakte en/of inhoud van bebouwing waarmee de maximaal volgens de regels van de geldende en/of de beoogde bestemming toegestane oppervlakte en/of inhoud van de bebouwing wordt overschreden.

1.107 parkeergelegenheid/parkeervoorzieningen:

elke stallingsgelegenheid (op zowel openbaar als particulier terrein) ten behoeve van een motorvoertuig op meer dan twee wielen.

1.108 perceelsgrens:

een kadastrale grenslijn tussen (bouw)percelen onderling.

1.109 permanente teeltondersteunende voorziening:

teeltondersteunende voorziening die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, niet zijnde een kas.

1.110 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.111 recreatie:

vrijetijdsbesteding zoals verblijfsrecreatie, dagrecreatie, agrotoerisme en extensief recreatief medegebruik zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc..

1.112 recreatieverblijf:

  • plaatsgebonden recreatieverblijf: een bouwwerk dat langer dan 8 maanden op een kampeerterrein is geplaatst of niet langer te verplaatsen is dat geheel of ten dele wordt gebruikt of kan worden gebruikt voor recreatief verblijf; waaronder in ieder geval worden gerekend: een chalet, stacaravan, zomerhuisje, tenthuisje en trekkershut;
  • niet-plaatsgebonden recreatieverblijf: een bouwwerk dat niet langer dan 8 maanden op een kampeerterrein is geplaatst en verplaatsbaar is dat geheel of ten dele wordt gebruikt of kan worden gebruikt voor recreatief verblijf.

1.113 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.114 recreatief verblijf:

verblijf dat plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie (dus met een recreatief doel) en gericht is op ontspanning en vrijetijdsbesteding, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.115 rijbak:

een onoverdekte voorziening ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining, bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden. Hieronder worden zowel een paardrijbak als een longeerbak verstaan.

1.116 ruimtelijke eenheid:

complex van bij elkaar behorende bouwwerken.

1.117 ruimtelijke kwaliteit:

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.118 ruimtelijke ontwikkeling:

bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.

1.119 schuilgelegenheid:

overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter. In de schuilgelegenheid is geen opslag toegestaan.

1.120 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.121 smartshop:

een winkel die zich specialiseert in de verkoop van psychoactieve substanties waaronder meestal natuurlijke psychedelica en gerelateerde literatuur en accessoires.

1.122 stacaravan:

een kampeermiddel ten behoeve van recreatief nachtverblijf, in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

1.123 standplaats (toeristisch):

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek door middel van nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf. Een bijzet-tentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt hierbij niet als afzonderlijk kampeermiddel aangemerkt.

1.124 statische opslag (binnenopslag):

de binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en geen onevenredige verkeersaantrekende werking hebben zoals (seizoens)stalling van auto's, boten, caravans, campers en dergelijke. De opslag mag niet zijn bedoeld voor handel.

1.125 teeltondersteunende kas:

een teeltondersteunende voorziening bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Hieronder vallen ook schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter).

1.126 teeltondersteunende voorziening:

voorziening in, op of boven de grond die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij en die wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);

in de vorm van:

  • permanente teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, niet zijnde een kas;
  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 aaneengesloten maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten.

1.127 toename van stikstofemissie en stikstofdepositie

  1. c. Er is sprake van een toename van stikstofemissie van gronden en bouwwerken wanneer de emissie N/kg/jaar* meer bedraagt dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken;
  2. d. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie;
  3. e. Als uitzondering op lid a en lid b van deze bepaling geldt het volgende:
    1. 1. Er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprake is van één van de volgende situaties:
      • de emissie N/kg/jaar afkomstig van betreffende gronden en bouwwerken bedraagt niet meer dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van de betreffende gronden en bouwwerken conform een verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 of met toepassing van de overeenkomstige regeling uit de Wet natuurbescherming dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa Bor juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt.

* wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx).

1.128 tuin:

de gronden binnen een bestemmingsvlak die behoren bij een (bedrijfs)woning.

1.129 twee- aaneen gebouwde woning:

een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen, waarvan de hoofdbebouwing aan maximaal één zijde grenst/aansluit aan een ander hoofdgebouw.

1.130 veehouderij:

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en/of pelsdieren.

1.131 verblijfsrecreatie:

vormen van recreatie die hoofdzakelijk gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf.

1.132 verkoopvloeroppervlak:

in een detailhandelsvestiging voorkomende hoeveelheid bedrijfsvloeroppervlakte, binnenwerks gemeten in m² op de vloer van de bedrijfsruimte, ten behoeve van de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen of het verlenen van aanverwante diensten.

1.133 (vollegronds)teeltbedrijf:

agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.134 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.

1.135 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.136 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.137 waterberging:

gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen.

1.138 waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc..

1.139 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.140 werk:

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.141 wet/wettelijke regelingen:

indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.142 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.143 woonunit:

een tijdelijke extra woonruimte met zelfstandige voorzieningen, bestemd voor bewoning door mensen die een tijdelijke behoefte aan woonruimte hebben.

1.144 zelfstandige horeca:

horeca als hoofdactiviteit, die niet als ondersteuning van een andere hoofdactiviteit/-bestemming dient.

1.145 zorgboerderij:

24-uurs opvang (inclusief nachtverblijf) van mensen met een zorgvraag, het zij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie.

1.146 zorgvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de welzijnszorg, in casu de verzorging/verpleging van mensen op het fysieke, psychische en/of sociale vlak in het kader van de verbetering van hun welzijn, met uitzondering van mantelzorg. Onder zorgvoorziening worden zorgboerderijen, kinderboerderijen en educatieve voorzieningen verstaan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

  1. a. Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
  2. b. Bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van de gebouwen mede in aanmerking genomen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.7 Afstand tot de bouwperceelsgrens

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.8 Afstand tussen gebouwen

Tussen een bepaald punt van het ene bouwwerk en een bepaald punt van het andere bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.9 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.10 Ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.11 Peil

  1. a. ter plaatste een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. indien in het water wordt gewerkt: de hoogte van de waterbodem;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch bedrijfsmatig grondgebruik;
  2. b. agrarisch hobbymatig grondgebruik;
  3. c. behoud, ontwikkeling en versterking van:
    1. 1. de aanwezige landschappelijke waarden;
    2. 2. bestaande natuurwaarden, al dan niet in combinatie met agrarisch gebruik;
  4. d. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen en bosschages;
  5. e. nutsvoorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder:

  1. f. extensief dagrecreatief medegebruik;
  2. g. groenvoorzieningen;
  3. h. paden, verkeers- en ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en in- en uitritten;
  4. i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en de verschijningsvorm van de bebouwing en de inrichting van gronden en opstallen:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. in verband met de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing;
  4. d. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing en/of verharding.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven in de categorie 1, 2 of 3.1, zoals vermeld in de kolom 'Bedrijf' in bijlage 1 Staat vanbedrijfsactiviteiten, of qua aard en omvang daarmee gelijk te stellen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' uitsluitend bedrijven in de categorie 1 en 2, zoals vermeld in de kolom 'Bedrijf' in bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, of qua aard en omvang daarmee gelijk te stellen zijn toegestaan;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw', uitsluitend een bedrijfsverzamelgebouw met bedrijven in categorie 1, 2 en/of 3.1 zoals vermeld in de kolom 'Bedrijf' in bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de bedrijfsgebouwen eigendom zijn en blijven van één eigenaar;
  3. c. wonen in een bedrijfswoning;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. verkoop van zelf vervaardigde of ter plaatse bewerkte producten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.4;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. tuinen, erven en terreinen;
  4. g. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  5. h. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek;
  4. d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven of bedrijfsmatige activiteiten behorende tot milieucategorie 2, 3.1 of 3.2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' uitsluitend bedrijven of bedrijfsmatige activiteiten behorende tot milieucategorie 2 zijn toegestaan.

alsmede tevens voor:

  1. b. bedrijfsgebonden kantoren;
  2. c. productiegebonden detailhandel;
  3. d. ter plaats van de aanduiding 'bedrijfswoning' ten hoogste één bedrijfswoning;
  4. e. wegen en paden;
  5. f. parkeervoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. voorzieningen van algemeen nut;
  8. i. water;
  9. j. waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratie- voorzieningen;
  10. k. collectieve energievoorzieningen, warmte-/koude-opslagvoorzieningen alsmede overige duurzaamheidsvoorzieningen;
  11. l. tuinen en (onbebouwde) erven;

met de daarbij behorende:

  1. m. gebouwen;
  2. n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. o. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  4. p. overige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

5.4 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. artikel 5.2.1, sub c voor een kleiner bouwperceel tot minimaal 1.000 m², voor de nieuwvestiging van een bedrijf, mits:
    1. 1. in voldoende mate kan worden aangetoond dat dit vanwege bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
  2. b. artikel 5.2.2, sub a en b voor een hogere goot- en bouwhoogte tot maximaal 15 meter, mits:
    1. 1. in voldoende mate kan worden aangetoond dat dit vanwege bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. de milieusituatie niet onevenredig wordt geschaad;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de instandhouding van natuurlijke en/of cultuurhistorisch en/of landschappelijk waardevolle landschapselementen;
  2. b. de inrichting en instandhouding van landschappelijke inpassing;
  3. c. water, oevers en bermen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. a. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. b. voorzieningen voor waterberging;
  3. c. extensief recreatief gebruik.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, uitgezonderd kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik, waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter en de oppervlakte maximaal 25 m² mag bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de afwikkeling van het verkeer met bijhorende verblijfsruimte;
  2. b. wandel- en fietspaden, parkeer-, groen-, speelvoorzieningen en ontmoetingsvoorzieningen voor specifieke groepen mensen zoals jongeren, evenementen en straatmeubilair;
  3. c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  4. d. met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeer- voorzieningen (zie hiertoe mede artikel 14.5), straatmeubilair, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven een en ander met bijbehorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte-voor-ruimte' een ruimte-voor-ruimte woning;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. bestaande legale mantelzorgvoorzieningen;
  2. d. bestaande legale ondergeschikte nevenactiviteiten;
  3. e. bestaande legale aan huis verbonden beroepen en bedrijven;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. tuinen, erven en terreinen;
  6. h. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  7. i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek;
  4. d. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.

8.4 Specifieke gebruiksregels

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 9 Waarde - Archeologie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vastgestelde en verwachte archeologische waarden, met dien verstande dat ter plaatse van de navolgende aanduidingen de daarbij aangegeven waarde geldt:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 1', zeer hoge archeologische waarde en historisch geografische objecten met een archeologische relevantie;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 2', hoge archeologische waarde;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 3', hoge archeologische verwachting.

9.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen binnen deze bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd:

  1. a. ter vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, met dien verstande dat nieuwe kelders niet zijn toegestaan; of
  2. b. binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk; of
  3. c. die een bodemverstoring veroorzaken van minder dan 5% van het totale oppervlak van de bodemingreep; of
  4. d. die niet groter zijn dan 100 m² en dieper dan 0,5 meter ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 1'; of
  5. e. die niet groter zijn dan 250 m² en dieper dan 0,5 meter ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 2' en de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 3'; of
  6. f. ten behoeve van archeologisch onderzoek, waarbij de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt; of
  7. g. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan; of
  8. h. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn die behouden en beschermd moeten worden, waarbij de nadere eisen erop zijn gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de gebieden waar de aanduidingen als genoemd in artikel 9.5.1 betrekking op hebben te vergroten en/of te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis noodzakelijk en/of mogelijk is; of
  2. b. de oppervlaktes en/of de dieptes als genoemd in artikel 9.5.1 te veranderen en/of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit.

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2 voor het verbouwen en/of uitbreiden van cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken, indien strikte toepassing zou leiden tot een onevenredige afbreuk van de gebruiksmogelijkheden van de gronden en bouwwerken, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de verbouw en/of uitbreiding mag geen wezenlijke aantasting van de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk of de samenhang van gebouwen tot gevolg hebben, tenzij het herstel van de oorspronkelijke waarde betreft, en/of;
  2. b. de verbouw en/of uitbreiding mag geen onevenredige beschadiging van het bouwwerk tot gevolg hebben. Onder onevenredige beschadiging wordt in ieder geval verstaan:
  3. c. het geheel slopen van het bouwwerk;
  4. d. het substantieel wijzigen van de bouwmassa;
  5. e. het aanbrengen van substantiële wijzigingen aan de gevel en/of dakvorm.

Artikel 11 Waterstaat - Beschermingszone Waterlopen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterlopen' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de waterloop en/of voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers.

11.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterlopen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de dubbelbestemming 'Waterstaat -Beschermingszone waterlopen' van de verbeelding verwijderen indien uit overleg met de waterbeheerder blijkt dat de bescherming overbodig is geworden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene Bouwregels

13.1 Bouwvlakken

  1. a. In dit plan is in alle artikelen het bouwvlak gelijk aan het bestemmingsvlak, tenzij op de verbeelding binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is ingetekend dat kleiner is dan het bestemmingsvlak;
  2. b. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd:
    1. 1. tenzij in deze regels en/of op de verbeelding een maximaal bebouwingspercentage of een maximale oppervlakte bebouwing is opgenomen;
    2. 2. en met inachtneming van de bouwregels in de afzonderlijke artikelen.

13.2 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen

13.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten

13.4 Ontbreken van maatvoeringsaanduidingen

In die gevallen dat op de verbeelding en/of in deze regels een maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing.

Artikel 14 Algemene Gebruiksregels

14.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. c. straatprostitutie;
  4. d. winning van gas;
  5. e. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;
  6. f. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  7. g. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen, voer- en vaartuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw-)materialen, afval, puin, grind en brandstoffen.

14.2 Voorwaardelijke verplichting bodem

De gebouwen en gronden mogen pas worden gebruikt voor de functies in artikelen 3.1, 4.1, 5.1, 6.1, 7.1 en 8.1, wanneer is aangetoond dat de gronden qua bodemkwaliteit hiervoor geschikt zijn of geschikt zijn gemaakt. Hiertoe dient ten minste een Vooronderzoek NEN 5725 en een Verkennend bodemonderzoek NEN 5740 te worden uitgevoerd, desnoods aangevuld met eventuele vervolgonderzoeken naar specifieke verontreinigingen en het uitvoeren van benodigde saneringen.

14.3 Bestaand gebruik

Indien bestaande en legale nevenactiviteiten afwijken van de regels van dit bestemmingsplan, worden deze als toelaatbaar beschouwd.

14.4 Paardrijbakken

Het gebruik van gronden als paardrijbak bij een (bedrijfs)woning is toegestaan op gronden met de bestemming 'Bedrijf' en 'Wonen' met dien verstande dat:

  1. a. de paardrijbak behoort bij de binnen hetzelfde bestemmingsvlak gelegen (bedrijfs)woning;
  2. b. de oppervlakte maximaal 1.200 m² bedraagt;
  3. c. de afstand tot woningen van derden minimaal 50 meter bedraagt;
  4. d. de afstand tot de as van de weg minimaal 15 meter bedraagt;
  5. e. de paardrijbak landschappelijk (groen/houtsingels) dient te worden ingepast met gebiedseigen belanting;
  6. f. tredmolens e.d. niet zijn toegestaan;
  7. g. aanwezige waarden in het gebied niet onevenredig worden aangetast.

14.5 Parkeren

  1. a. Het gebruik van gronden en/of bouwwerken conform de ter plaatse opgenomen bestemming is uitsluitend toegestaan indien tenminste voldaan wordt aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de vastgestelde "Nota Parkeernormen 2023 Gemeente Land van Cuijk" van de gemeente Land van Cuijk of diens rechtsopvolger;
  2. b. indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
  3. c. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. en toestaan, dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden op eigen terrein, indien:
    1. 1. er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied is, of;
    2. 2. er door andere omstandigheden mede verband houdende met de aard en omvang van de nieuwe functie of het bouwwerk zoals dubbelgebruik, aanwezigheidspercentages en fietsgebruik volstaan kan worden met een lagere norm;
    3. 3. afwijken van de regels, zoals bedoeld onder c., is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de parkeersituatie in de openbare ruimte;
      • de woon- en leefsituatie.
  4. d. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a., in die zin dat meer parkeerplaatsen worden geëist dan het aantal dat als voldoende parkeergelegenheid wordt beschouwd, indien het voorgenomen gebruik van het bouwwerk daartoe aanleiding geeft;
  5. e. indien het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen ofwel laden en lossen als bedoeld onder a. en b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  6. f. parkeergelegenheid die gerealiseerd is om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid, dient in stand te worden gehouden.

Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels

15.1 overige zone - bebouwingsconcentratie

15.2 overige zone - waarde archeologie 1

15.3 overige zone - waarde archeologie 2

15.4 overige zone - waarde archeologie 3

Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels

16.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit artikel genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
  5. e. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  6. f. er sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  7. g. in voldoende mate moet worden aangetoond of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden en/of stiltegebieden.

16.2 Maatvoeringen/grenzen

Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het volgende:

  1. a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  2. b. de regels ten behoeve van:
    1. 1. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    2. 2. geringe afwijkingen in plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan;
    3. 3. het overschrijden van bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van agrarische bedrijfsgebouwen, en toestaan dat deze hoogtes worden vergroot tot respectievelijk 8 en 12 meter;
  4. d. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 12 meter;
  5. e. de regels ten aanzien van de situering van bedrijfsgebouwen ten opzichte van de voorgevel van de bedrijfswoning, en toestaan dat de voorgevel van bedrijfsgebouwen op minder dan 3 meter vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd indien de bestaande situatie daartoe aanleiding geeft en de ondernemer onredelijk wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering door strikte toepassing van die bepalingen;
  6. f. de regels ten aanzien van de aan te houden afstand van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de bestemmingsgrens, en toestaan dat bedrijfsgebouwen, (bedrijfs)woningen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde op minder dan 5 meter van de bestemmingsgrens en/of van de bouwvlakgrens worden gebouwd, met dien verstande dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  7. g. de regels ten aanzien van de aan te houden afstand van gebouwen tot de bestemming 'Verkeer', en toestaan dat bedrijfsgebouwen op minder dan 10 meter vanaf de bestemming 'Verkeer' worden gebouwd;
  8. h. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
    2. 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan, uitsluitend indien de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;
    3. 3. aangetoond wordt dat door de hoogte van de masten de luchtvaartverkeerszones niet nadelig worden beïnvloed.

16.3 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.4.1, 5.5.1 en 8.4.1 en voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf, als opgenomen in bijlage 3 Aan huis verbondenberoepen of bedrijven of hiermee naar aard en omvang gelijk te stellen beroepen en bedrijven, met dien verstande dat:

  1. a. de hoofdfunctie van het perceel primair blijft c.q. in overwegende mate aanwezig blijft;
  2. b. degene die gebruiker van de woning is tevens degene is die het aan huis verbonden beroep of bedrijf uitoefent;
  3. c. maximaal 60 m² van de vloeroppervlakte van de bestaande gebouwen mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;
  4. d. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert c.q. geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  5. e. het gebruik geen dusdanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft welke kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  6. f. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  7. g. detailhandel slechts is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit en uitsluitend in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  8. h. internetverkoop slechts is toegestaan indien er geen uitstalling ten verkoop plaatsvindt en de te verkopen producten niet ter plaatse bezichtigd en afgehaald kunnen worden;
  9. i. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  10. j. reclame-uitingen ten dienste van het aan huis verbonden beroep of bedrijf beperkt blijven tot het plaatsen van een bord met als maximale afmetingen 1 meter x 0,5 meter aan de voor- of zijgevel of in de voor- of zijtuin op een hoogte van maximaal 2 meter. Neon- of andere lichtreclame is in dit kader niet toegestaan.

16.4 Bed en breakfast

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.4.1, 5.5.1 en 8.4.1 voor de inrichting en het gebruik van (bedrijfs)woningen ten behoeve van bed en breakfast, met dien verstande dat:

  1. a. het gebruik uitsluitend plaatsvindt in de woning en de bijbehorende bouwwerken die op maximaal 20 meter van de woning zijn gelegen;
  2. b. de exploitant van het bed en breakfast de hoofdbewoner is van de woning;
  3. c. maximaal 25% van de woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken mag worden ingericht als bed en breakfast, met dien verstande dat de oppervlakte voor bed & breakfast maximaal 200 m² mag bedragen;
  4. d. per perceel maximaal 4 slaapplaatsen in maximaal 4 slaapkamers worden toegestaan;
  5. e. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering de bed en breakfast-voorziening niet mag functioneren als een zelfstandige woning;
  6. f. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
  7. g. vergunning uitsluitend wordt verleend mits verzekerd is dat de ontwikkeling gepaard gaat met inpassing van de activiteiten, indien de totale oppervlakte die voor deze activiteiten wordt gebruikt groter is dan 200 m2;
  8. h. de onder g. bedoelde inpassing mede kan betreffen:
  9. i. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
  10. j. aanleg van gebiedseigen landschapselementen in of nabij de projectlocatie;
  11. k. het slopen van bebouwing;
  12. l. het vergroten van de architectonische kwaliteit van bouwwerken.

16.5 Grotere afstand tussen woningen en bijbehorende bouwwerken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.2.4 en 8.2.2 en worden toegestaan dat bijbehorende bouwwerken op een grotere afstand van de woning worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de landschappelijke en agrarische waarden ter plaatse niet worden aangetast;
  2. b. verzekerd is dat de tuin/het erf waarop de bijbehorende bouwwerken worden gebouwd landschappelijk wordt ingepast middels gebiedseigen beplanting.

16.6 Grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.2.4, 5.2.3 en 8.2.2 voor het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte maximaal 125 m² bedraagt indien het perceel niet groter is dan 1.000 m²;
  2. b. de oppervlakte maximaal 150 m² bedraagt indien het perceel groter is dan 1.000 m²;
  3. c. nieuwbouw of uitbreiding van bijbehorende bouwwerken gepaard dient te gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  4. d. de onder c. bedoelde verbetering mede kan betreffen:
    1. 1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. 2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    3. 3. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. 4. het wegnemen van verharding;
    5. 5. het slopen van bebouwing;
    6. 6. een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuurnetwerk Brabant en ecologische verbindingszones.
  5. e. indien een kwaliteitsverbetering als bedoeld onder c. niet is verzekerd, de vergunning slechts wordt verleend indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd.

16.7 Inpandige uitbreiding woningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.2.4, 5.2.3 en 8.2.2 en worden toegestaan dat indien de (bedrijfs)woning is gelegen in een hoofdgebouw dat groter is dan 750 m³, het hoofdgebouw inpandig mag worden verbouwd tot woning, met dien verstande dat:

  1. a. het (agrarische en) stedenbouwkundige karakter niet wezenlijk wordt aangetast;
  2. b. herbouw van (een deel van) het hoofdgebouw niet is toegestaan;
  3. c. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  4. d. het aantal woningen gelijk blijft. Woningsplitsing is niet toegestaan;
  5. e. de ontwikkeling gepaard dient te gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  6. f. de onder e. bedoelde verbetering mede kan betreffen:
    1. 1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. 2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    3. 3. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. 4. het wegnemen van verharding;
    5. 5. het slopen van bebouwing;
    6. 6. een fysieke bijdrage aan de realisering van het Natuurnetwerk Brabant en ecologische verbindingszones.
  7. g. indien een kwaliteitsverbetering als bedoeld onder e. niet is verzekerd, de vergunning slechts wordt verleend indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd.

16.8 Sloop-/bonusregeling

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2.2 en een grotere oppervlakte van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken worden toegestaan indien bestaande bouwwerken worden gesloopt, met dien verstande dat:

  1. a. geen landschappelijke inpassing of andere vorm van tegenprestatie verplicht is indien:
    1. 1. het (agrarische) bestemmingsvlak een minimale oppervlakte heeft van 1 hectare;
    2. 2. er maximaal 200 m² aan bestaande bijbehorende bouwwerken worden behouden;
    3. 3. het (toekomstige) bestemmingsvlak 'Wonen' een maximale oppervlakte van 1.500 m² heeft dan wel krijgt;
  2. b. een goede landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd op basis van een goedgekeurd landschapsplan, waarbij de uitvoering en het beheer worden geborgd indien:
    1. 1. er meer dan 200 m² aan bestaande bijbehorende bouwwerken worden behouden, tot een maximum van 500 m²;
    2. 2. het (toekomstige) bestemmingsvlak 'Wonen' een grotere oppervlakte dan 1500 m² zal beslaan, tot een maximum van 5.000 m²;
  3. c. de overige bijbehorende bouwwerken dienen te worden gesloopt;
  4. d. er een motivatie dient te worden aangeleverd waaruit blijkt dat de te behouden bijbehorende bouwwerken niet vallen onder de definitie van "overtollige bebouwing";
  5. e. uitsluitend legaal gebouwde en nog bestaande bijbehorende bouwwerken komen in aanmerking voor deze regeling. Bijbehorende bouwwerken die op het moment van indienen van een verzoek reeds gesloopt zijn, worden niet meegenomen;
  6. f. de te slopen bijbehorende bouwwerken mogen ook op een andere locatie in het buitengebied van de gemeente Land van Cuijk staan. Verzekerd dient daarbij te zijn dat op de slooplocatie geen gebruik meer wordt gemaakt van de (her)bouwmogelijkheden voor de te slopen bebouwing volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan;
  7. g. de te slopen bijbehorende bouwwerken mogen niet onder een andere regeling of verzoek vallen;
  8. h. bij monumentale panden is een positief advies van de monumentencommissie noodzakelijk;
  9. i. alle aan de te slopen bijbehorende bouwwerken verbonden of onderdeel hiervan uitmakende bouwwerken en bouwdelen, zoals aanbouwen, overkappingen en bijbehorende ondergrondse (kelder)ruimten alsmede voederplaten, silo's, overtollige erfverharding e.d. dienen gesloopt te worden;
  10. j. inpandige stalgedeeltes binnen het boerderijlichaam van een langgevelboerderij die niet ruimtelijk te onderscheiden zijn worden buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de oppervlakte aan aanwezige bijbehorende bouwwerken. Aan het boerderijlichaam aangebouwde stalgedeeltes die ruimtelijk wel duidelijk te onderscheiden zijn, worden wel meegerekend bij het bepalen van de oppervlakte aan aanwezige bijbehorende bouwwerken;
  11. k. alleen bovengrondse bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;
  12. l. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de voorwaarde wordt verbonden dat pas met de bouw gestart mag worden als sloop heeft plaatsgevonden.

16.9 Vervangen bestaande woningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 4.2.4, 5.2.3 en 8.2.2 het bouwen van een woning ter vervanging van een bestaande woning worden toegestaan, met dien verstande dat:

  1. a. de woning wordt gebouwd binnen het bestaande bouwvlak;
  2. b. verzekerd is dat de te vervangen woning wordt gesloopt na gereedkoming van de nieuwe woning;
  3. c. het toevoegen van een extra woning niet is toegestaan;
  4. d. bij herbouw op een andere locatie in het bestaande bouwvlak, de herbouw op deze locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
  5. e. wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
    2. 2. de voorgevel van de woning wordt gebouwd in de bestaande voorgevelrooilijn;
    3. 3. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m³;
    4. 4. de goothoogte van woningen bedraagt maximaal 6 meter;
    5. 5. de bouwhoogte van woningen bedraagt maximaal 9 meter;
    6. 6. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
    7. 7. voor bijbehorende bouwwerken bij de woning gelden de volgende voorwaarden:
      • de oppervlakte bedraagt maximaal 100 m², met dien verstande dat het bestemmingsvlak voor maximaal 50% mag worden bebouwd;
      • de goothoogte bedraagt maximaal 3 meter;
      • de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 meter;
      • de dakhelling dient te worden afgestemd op de dakhelling van het hoofdgebouw, danwel dient er sprake te zijn van een plat dak;
      • bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van minimaal 3 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gebouwd;
  6. f. de afstand tussen de voorgevel van de woning en vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 40 meter, met dien verstande dat de afstand tussen de zijgevel van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en (het verlengde van) de zijgevel van de woning maximaal 10 meter bedraagt.

Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels

17.1 Algemene wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:
    1. 1. dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken;
    2. 2. dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
    3. 3. de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 meter;
    4. 4. de overschrijding noodzakelijk is in het kader van de optimalisering van de bedrijfsvoering en niet het gevolg is van een beoogde schaalvergroting;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  4. d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd;
  5. e. het wijzigen op of verwijderen van de verbeelding van gebiedsaanduidingen als bedoeld in artikel 15, indien het belang dat de gebiedsaanduiding beoogt te beschermen, niet meer aanwezig is, danwel indien wijziging van zoneringen daartoe aanleiding geeft.

17.2 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel onder 17.3 en 17.4 genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  1. a. in voldoende mate moet worden onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden en/of stiltegebieden;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de milieusituatie;
    2. 2. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    3. 3. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  3. c. er sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  4. d. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek.

17.3 Wijziging ten behoeve van woningsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van bestaande (bedrijfs)woningen in maximaal twee woningen, met dien verstande dat:

  1. a. aangetoond wordt dat sprake is van een gebouw met monumentale en/of cultuurhistorische waarde;
  2. b. aangetoond wordt dat de splitsing noodzakelijk is in verband met behoud en/of herstel van de monumentale en/of cultuurhistorische waarde van het pand;
  3. c. aangetoond wordt dat in de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  4. d. de inhoud van de te splitsen woning minimaal 1.000 m³ bedraagt;
  5. e. de maatvoering van de woning niet wordt vergroot. Splitsing dient plaats te vinden binnen de bouwmassa van de bestaande woning;
  6. f. na wijziging ter plaatse uitsluitend twee aaneengebouwde woningen aanwezig mogen zijn. Daartoe wordt op de verbeelding ter plaatse van de wijzigingslocatie de aanduiding 'twee-aaneen' opgenomen;
  7. g. de bestaande (agrarische) verschijningsvorm gehandhaafd dient te blijven;
  8. h. de inhoud per woning na wijziging minimaal 350 m³ bedraagt;
  9. i. er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de in de naaste omgeving aanwezige ruimtelijke functies en waarden;
  10. j. de woning dient te zijn gelegen buiten een milieucirkel;
  11. k. de nieuwe woning dient te voldoen aan de geldende geluidsnormering;
  12. l. overtollige bebouwing dient te worden gesloopt. Dit betekent dat de inhoud van bijbehorende bouwwerken maximaal de inhoud mag bedragen zoals aangegeven in de regels van de bestemming waarin de te splitsen woning is gelegen, tenzij:
    1. 1. sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
    2. 2. vergunning wordt verleend voor behoud van extra oppervlakte bijbehorende bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.8.

17.4 Vergroten bestemmingsvlak ten behoeve van het plaatsen van zonnecollectoren en -panelen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van een bestaand bestemmingsvlak voor het inrichten en het gebruik van gronden ten behoeve van zonnecollectoren en -panelen die ten dienste staan van een bestaande (bedrijfs)woning, met dien verstande dat:

  1. a. de zonnecollectoren en/of -panelen uitsluitend mogen worden gerealiseerd direct aansluitend aan doch op maximaal 10 meter afstand van een bestemmingsvlak waarbinnen een (bedrijfs)woning is toegestaan;
  2. b. aangetoond wordt dat binnen het aangrenzende bestemmingsvlak als bedoeld onder a. geen reële mogelijkheden zijn voor het geheel of gedeeltelijk realiseren van de zonnecollectoren en/of -panelen;
  3. c. de afstand tot de as van de weg minimaal 15 meter bedraagt;
  4. d. het bestemmingsvlak met maximaal 250 m² mag worden uitgebreid;
  5. e. de totale oppervlakte die gebruikt wordt voor het plaatsen van zonnecollectoren en -panelen maximaal 250 m² bedraagt;
  6. f. de zonnecollectoren en -panelen een maximale bouwhoogte hebben van 2 meter.

Artikel 18 Overige Regels

18.1 Wetten/wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

18.2 Procedureregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Wanroij, Peelstraat 4b, 6, 11 en 15 en uitbreiding bedrijventerrein Molenveld".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Plan

Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Sint Anthonis 2013" en de (gedeeltelijke) herzieningen daarop van gemeente Land van Cuijk ten behoeve van het plangebied aan de Peelstraat te Wanroij. Het plangebied bevat de bedrijfslocaties Peelstraat 4b, 6, 11 en 15 en bijbehorende gronden.

In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.

Ontwikkelingen in de agrarische sector, en met name in de veehouderij, volgen elkaar in hoog tempo op. Door de steeds strenger wordende wet- en regelgeving worden aan agrarische bedrijven steeds meer en strengere eisen gesteld op het gebied van milieu, duurzaamheid, energie, dierwelzijn, volksgezondheid, stikstof en ruimtelijke kwaliteit. Door deze steeds strengere eisen moeten agrarische ondernemers vaak forse investeringen doen om te kunnen blijven bestaan als duurzaam en volwaardig agrarisch bedrijf met voldoende toekomstperspectief. Voor de eigenaren van de in het plangebied gelegen agrarische bedrijven is het, mede door de ligging van de bedrijven in een bebouwingslint met burgerwoningen en nabij een bedrijventerrein, echter niet haalbaar en rendabel gebleken deze investeringen te doen, waardoor zij hebben besloten de agrarische bedrijvigheid te staken. Voor de locaties gelegen in het plangebied is daarom een passende herbestemming nodig. Daarnaast is het plangebied gelegen aansluitend aan het bedrijventerrein Molenveld, waarmee het plangebied zich goed leent voor een verdere uitbreiding en ontwikkeling van dit bedrijventerrein. Het is daarom wenselijk een deel van het plangebied te benutten voor de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein.

De locatie aan de Peelstraat 11 betreft een melkrundveehouderij. Gezien de ontwikkelingen in de agrarische sector, en met name in de veehouderij sector, en de steeds strengere eisen die worden gesteld aan veehouderijen is het voor de eigenaar van het bedrijf aan de Peelstraat 11 niet haalbaar en rendabel gebleken de melkrundveehouderij voort te zetten. Daarnaast leidt de ligging in het bebouwingslint en het industrieterrein Molenveld tot mogelijke milieuhygiënische belemmeringen als de melkrundveehouderij wordt voortgezet. De eigenaar van de locatie aan de Peelstraat 11 is daarom voornemens het melkrundveehouderijbedrijf te beëindigen.

Om ter plaatse te voorzien in voldoende toekomstperspectief, om voldoende inkomsten uit de locatie te halen en om aan te sluiten bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Molenveld wenst de eigenaar van de locatie aan de Peelstraat 11 te herontwikkelen als niet-agrarische bedrijfslocatie ten behoeve van een bedrijfsverzamelgebouw voor bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 3.1 of daarmee qua aard en omvang vergelijkbaar.

De locaties aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 zijn allen in gebruik ten behoeve van een intensieve veehouderij, zijnde een varkenshouderij. Ook de eigenaar van het bedrijf op deze locaties kampt met steeds strengere wet- en regelgeving en milieuhygiënische beperkingen vanwege de ligging in het bebouwingslint en het bedrijventerrein. Ook voor dit bedrijf is het niet haalbaar en rendabel gebleken de bedrijfsvoering in de huidige vorm voort te zetten.

De Rijksoverheid heeft, met name om maatregelen te treffen om de huidige problematiek rondom stikstof in goede banen te leiden, de subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) in het leven geroepen. Vanuit deze regeling kan, als aan de voorwaarden wordt voldaan, voor de beëindiging van een intensieve veehouderij een subsidie worden verkregen. In ruil daarvoor dient, door middel van het herbestemmen van de intensieve veehouderij, te worden geborgd dat ter plaatse geen nieuwe intensieve veehouderij mogelijk kan worden gemaakt. De eigenaar van het bedrijf op de locaties aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 neemt deel aan deze regeling. Voor de locaties van de eigenaar dient daarom te worden voorzien in een passende herbestemming die het gebruik als intensieve veehouderij uitsluit.

Gezien de ligging van de locaties ligt een agrarisch hergebruik niet voor de hand. Om voldoende waarde uit de locaties te behalen en om aan te sluiten bij het bebouwingslint wenst de eigenaar van deze locaties deze in te zetten voor woningbouw. Het is daarbij wenselijk de bestaande bedrijfswoningen aan de Peelstraat 6 en 15 om te schakelen naar burgerwoningen. Daarnaast is naast de bedrijfswoning aan de Peelstraat 15 een cultuurhistorisch waardevol pand aanwezig. Dit historisch waardevol pand zal bestemd worden als burgerwoning. Daarnaast wenst de eigenaar ter plaatse nog te voorzien in een drietal ruimte-voor-ruimte woningen.

Ten slotte is een deel van het gebied waarin de locaties zijn gelegen en dat in eigendom is van de eigenaar van het melkrundveehouderijbedrijf en dat momenteel in gebruik is als landbouwgrond, gelegen aansluitend aan het bedrijventerrein Molenveld. Ten behoeve van de verdere ontwikkeling en uitbreiding van het bedrijventerrein zal dit gebied worden herbestemd tot bedrijventerrein met een zonering voor bedrijvigheid vanaf milieucategorie 2 tot milieucategorie 3.2. Daarbij zullen de bedrijfsactiviteiten met de laagste milieubelasting aan de rand van het gebied worden gepositioneerd om hinder aan de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen.

De gewenste ontwikkeling past niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Peelstraat in Wanroij en ligt aan de zuidkant van Wanroij in het aansluitende bebouwingslint in het landelijke gebied van gemeente Land van Cuijk. Het plangebied betreft de kadastrale percelen gemeente Wanroij, sectie K, nummers 204, 854, 951, 999, 1033, 1034, 1051 en 1053. In de volgende figuur is de topografische ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl (bewerkt).

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied Sint Anthonis 2013" van de gemeente Land van Cuijk, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2013, de herziening daarop "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Sint Anthonis", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 7 juli 2016, en het veegplan "Buitengebied, veegplan 1", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2016, onverkort van toepassing.

In deze paragraaf is per locatie bekeken wat het geldend planologisch regime is vanuit de geldende bestemmingsplannen.

1.3.1 Peelstraat 4b, 6 en 15

Zoals aangegeven betreffen deze locaties één intensieve veehouderij. Derhalve worden deze locaties als één locatie beschouwd.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn ter plaatse de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend. De bedrijfslocaties zijn middels een koppelteken aan elkaar verbonden, waarmee de bedrijven worden gezien als één bedrijf. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'overige zone - bebouwingsconcentratie' en 'overige zone - gemengd landelijk gebied' van toepassing. Over een deel van de locatie is de gebiedsaanduiding 'waarde - archeologie 1' van toepassing. Daarnaast zijn over andere delen van de locatie de gebiedsaanduidingen 'waarde - archeologie 2' en 'waarde - archeologie 3' van toepassing. Ten slotte is over een heel klein deel (en zeer kleine punt aan de westzijde van de locatie) aangeduid met de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0002.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, Peelstraat 4b, 6 en 15.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Voor het omschakelen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming is in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Echter geldt deze alleen voor het omschakelen van de bestaande bedrijfswoning(en) naar burgerwoningen. Voor de realisatie van de ruimte-voor-ruimte woningen en het omschakelen naar een burgerwoning van het cultuurhistorisch waardevol pand kan geen toepassing worden gegeven aan de betreffende wijzigingsbevoegdheid. Derhalve past de gewenste ontwikkeling niet in het geldende bestemmingsplan en is om de ontwikkeling mogelijk te maken een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan nodig.

1.3.2 Peelstraat 11

Zoals te zien in de volgende figuur zijn ter plaatse de bestemming 'Agrarisch - Melkrundveehouderij' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend. Over een klein deel van de locatie (een kleine strook aan de noordzijde van de locatie) is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone waterlopen' gelegen. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'overige zone - bebouwingsconcentratie' en 'overige zone - gemengd landelijk gebied' van toepassing. Over een deel van de locatie is de gebiedsaanduiding 'waarde - archeologie 1' van toepassing. Daarnaast zijn over andere delen van de locatie de gebiedsaanduidingen 'waarde - archeologie 2' en 'waarde - archeologie 3' van toepassing. Verder is over een deel van de locatie de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van toepassing. Ten slotte is over een ander deel van de locatie de functieaanduiding 'tuin' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0003.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, Peelstraat 11.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

In het geldende bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen de bestemming te wijzigen in een niet-agrarische bedrijfsbestemming ten behoeve van bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 3.1. De gewenste omschakeling past daarmee niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.

1.3.3 Gronden voor uitbreiding bedrijventerrein Molenveld

De overige gronden binnen het plangebied vallen buiten de voorgenomen herontwikkeling van de eerder genoemde locaties en betreffen de gronden die zullen worden ingezet voor de verdere uitbreiding en ontwikkeling van het bedrijventerrein Molenveld.

Zoals te zien in de volgende figuur geldt ter plaatse van de overige gronde de bestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Tevens gelden ter plaatse de gebiedsaanduidingen 'waarde - archeologie 3' en 'overige zone - gemengd landelijk gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0004.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, gronden voor uitbreiding bedrijventerrein Molenveld.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

In het geldende bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming ter plaatse te wijzigen in een bedrijfsbestemming ten behoeve van een (gezoneerd) bedrijventerrein. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.
  • Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen in een bebouwingslint aan de zuidkant van de kern Wanroij in het landelijk gebied van gemeente Land van Cuijk. De gronden rondom het plangebied betreffen aan de oostkant, westkant en zuidkant voornamelijk agrarische landbouwgronden, doorsneden door het bebouwingslint langs de Peelstraat. Aan de noordzijde van het plangebied is het bedrijventerrein Molenveld gelegen.

De verkavelingsstructuur van het agrarische landschap betreft een gemengde verkaveling met een relatief grootschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten en/of lijnen in het landschap.

Het bebouwingslint zelf bestaat voornamelijk uit agrarische bedrijven en burgerwoningen en is daarmee aan te merken als een gemengd gebied. Dit betreft een gebied waarin verschillende functies naast elkaar voorkomen. Aan de noordzijde van het plangebied zijn voornamelijk niet-agrarische bedrijven gelegen. Op wat grotere afstand, eveneens aan de noordzijde van het plangebied is de kern Wanroij gelegen.

De kern Wanroij heeft gedurende een lange tijd geïsoleerd gelegen. Het plangebied maakte van oudsher onderdeel uit van De Peel, een drassig natuurgebied. In 1850 werden in Wanroij de eerste wegen verhard, maar pas in 1922 kwam er een verharde interlokale weg (naar Haps) tot stand die het dorp van buitenaf beter bereikbaar maakte. Vanaf die tijd heeft een geleidelijke groei van de kern plaatsgevonden. De omliggende gronden werden vanaf 1925 ontgonnen, waarbij de Peel grotendeels in naaldbos en vooral landbouwgrond werd omgezet.

Het plangebied is vanaf 1925 ontgonnen als agrarisch gebied. Door de vestiging van verschillende agrarische bedrijven langs het huidige bebouwingslint is met name in de jaren '30 van de vorige eeuw de ontwikkeling van het bebouwingslint langs de Peelstraat begonnen. De kern Wanroij heeft zich met name in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw uitgebreid, waarbij in de jaren '90 het bedrijventerrein Molenveld tot stand is gekomen. Het bebouwingslint heeft zich vanaf die tijd verder ontwikkeld van voornamelijk agrarisch naar een gemengd bebouwingslint van agrarische bedrijven en burgerwoningen, met name in de afgelopen jaren.

2.1.1 Peelstraat 4b, 6 en 15

Op de agrarische bedrijfslocaties aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 te Wanroij is een intensieve veehouderij, zijnde een varkenshouderijbedrijf gevestigd. In het bestemmingsplan en vanuit de vigerende vergunning zijn de locaties aan elkaar gekoppeld, waarmee sprake is van één intensief veehouderijbedrijf op deze locaties.

Ter plaatse mogen volgens de vigerende vergunning 520 zeugen, 2060 gespeende biggen, 2 dekberen en 4.153 vleesvarkens gehouden worden. De gehouden dieren worden gehuisvest in de aanwezige stallen die verspreid zijn over de verschillende bedrijfslocaties. Nog niet alle stallen die zijn vergund volgens de vigerende vergunning zijn gerealiseerd, waarmee de huidige situatie nog niet geheel conform de vigerende vergunning is.

Op de locatie Peelstraat 4b en 6 zijn ter plaatse een bedrijfswoning, diverse varkensstallen en loodsen aanwezig. Daarnaast bevinden zich op het erf nog overige voorzieningen als voeropslagen, parkeervoorzieningen en erfverharding.

Op de locatie Peelstraat 15 bevinden zich ter plaatse eveneens een bedrijfswoning, een cultuurhistorisch waardevolle schuur en diverse varkensstallen en opslagloodsen. Ook op deze locatie bevinden zich op het erf daarnaast nog overige voorzieningen als parkeervoorzieningen en erfverharding.

In de volgende figuren is de huidige ruimtelijke situatie van de bedrijfslocaties weergegeven in luchtfoto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0005.png"

Luchtfoto huidige situatie Peelstraat 4b en 6.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0006.png"

Luchtfoto huidige situatie Peelstraat 15.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.1.2 Peelstraat 11

Op de agrarische bedrijfslocatie aan de Peelstraat 11 te Wanroij is een melkveehouderijbedrijf gevestigd. Ter plaatse mogen volgens de vigerende vergunning 200 melk- en kalfkoeien en 138 stuks jongvee worden gehouden.

Ter plaatse zijn tot in 2018 varkens gehouden. De varkensstal op de locatie is in 2018/2019 reeds gesloopt. In 2019 is een vergunning verleend voor de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw aan de zuidzijde van de locatie, op de fundering van de voormalige, gesloopte, varkensstal.

Op de locatie Peelstraat 11 zijn ter plaatse een bedrijfswoning, diverse aaneengebouwde rundveestallen en een opslagloods aanwezig. Aan de westzijde is het achterterrein ingericht voor de opslag van ruwvoer middels kuilvoerplaten en sleufsilo's. Zoals hiervoor aangegeven beschikt het bedrijf nog over een vergunning voor het bouwen van een bedrijfsgebouw van ongeveer 1.950 m² ter plaatse van de voormalige, gesloopte, varkensstal. Daarnaast bevinden zich op het erf nog overige voorzieningen als parkeervoorzieningen en erfverharding.

In de volgende figuren is de huidige situatie op deze locatie in een luchtfoto weergegeven. Op een van de luchtfoto's is de huidige situatie zoals deze daadwerkelijk aanwezig is weergegeven. Op de andere is de huidige situatie met het vergunde, nog te realiseren bedrijfsgebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0007.png"

Luchtfoto huidige situatie locatie Peelstraat 11 (werkelijk aanwezig).
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0008.png"

Luchtfoto huidige situatie Peelstraat 11 (vergund).
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.1.3 Gronden voor uitbreiding bedrijventerrein Molenveld

Ter plaatse van de overige gronden die zullen worden ingezet voor de uitbreiding en verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein Molenveld is uitsluitend onbebouwde landbouwgrond aanwezig. Er bevindt zich, afgezien van op het deel dat in de huidige situatie nog tot de aanwezige bedrijven behoort, geen bebouwing op deze gronden. De gronden zijn agrarisch in gebruik en hebben een totale oppervlakte van ongeveer 6,5 hectare.

In de volgende figuur zijn de overige gronden in een luchtfoto weergegeven. Hierin zijn de overige gronden blauw omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0009.png"

Luchtfoto gronden voor uitbreiding bedrijventerrein Molenveld.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.2 Gewenste Situatie

Gezien de steeds snellere ontwikkelingen in de agrarische sector, en met name in de veehouderij, worden aan agrarische bedrijven steeds meer en strengere eisen gesteld op het gebied van milieu, duurzaamheid, energie, dierwelzijn, volksgezondheid, stikstof en ruimtelijke kwaliteit. Door deze steeds strengere eisen moeten agrarische ondernemers vaak forse investeringen doen om te kunnen blijven bestaan als duurzaam en volwaardig agrarisch bedrijf met voldoende toekomstperspectief. Voor de eigenaren van de in het plangebied gelegen agrarische bedrijven is het, mede door de ligging van de bedrijven in een bebouwingslint met burgerwoningen en nabij een bedrijventerrein, echter niet haalbaar en rendabel gebleken deze investeringen te doen, waardoor zij hebben besloten de agrarische bedrijvigheid te staken. Voor de locaties gelegen in het plangebied is daarom een passende herbestemming nodig. Daarnaast is het plangebied gelegen aansluitend aan het bedrijventerrein Molenveld, waarmee het plangebied zich goed leent voor een verdere uitbreiding en ontwikkeling van dit bedrijventerrein. Het is daarom wenselijk een deel van het plangebied te benutten voor de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein.

In deze paragraaf is de gewenste ontwikkeling per deellocatie verder nader uitgewerkt.

2.2.1 Peelstraat 4b, 6 en 15

Op deze locaties is een intensieve veehouderij gevestigd. Door de koppeling van de locaties worden deze locaties gezien als één intensief veehouderijbedrijf. Zoals reeds aangegeven is het voor de eigenaar van deze locaties niet langer haalbaar en rendabel gebleken het bedrijf in de huidige vorm voort te zetten. Daarnaast leent de locatie, gezien de ligging in het bebouwingslint en nabij het bedrijventerrein, zich niet goed voor de verdere ontwikkeling van de intensieve veehouderij.

De Rijksoverheid heeft, met name om maatregelen te treffen om de huidige problematiek rondom stikstof in goede banen te leiden, de subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) in het leven geroepen. Vanuit deze regeling kan, als aan de voorwaarden wordt voldaan, voor de beëindiging van een intensieve veehouderij een subsidie worden verkregen. In ruil daarvoor dient, door middel van het herbestemmen van de intensieve veehouderij, te worden geborgd dat ter plaatse geen nieuwe intensieve veehouderij mogelijk kan worden gemaakt. De eigenaar van het bedrijf op de locaties aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 neemt deel aan deze regeling. Voor de locaties van de eigenaar dient daarom te worden voorzien in een passende herbestemming die het gebruik als intensieve veehouderij uitsluit.

De subsidie voorziet echter alleen in voldoende financiële middelen om de sanering van de intensieve veehouderij mogelijk te maken. Om alsnog voldoende waarde uit de locaties te kunnen behalen wenst de eigenaar de bestemming op de locaties te wijzigen in een woonbestemming ten behoeve van meerdere woningen op de beide locaties. Hiermee zal een bijdrage worden geleverd aan een verbetering van het woon- en leefklimaat in de omgeving door de sanering van de intensieve veehouderij, een versterking van het bebouwingslint door een betere aansluiting op de overige bebouwing in het lint, een verbetering van de beeldkwaliteit door het slopen van verouderde voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en het oprichten van kwalitatief hoogwaardige woningen en aan de ontstening van het landschap door de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

Op de locatie van het bedrijf aan de Peelstraat 4b en 6 zal alle (voormalige) bedrijfsbebouwing worden gesloopt en zullen alle bijbehorende voorzieningen als voeropslagen, erfverharding en parkeervoorzieningen worden verwijderd. Een uitzondering hierop is de huidige agrarische bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen en verharding. Deze zal worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarbij zal voldoende verharding aanwezig blijven voor de ontsluiting van de woning en de bijgebouwen en om op eigen terrein te kunnen parkeren. De overige verharding zal worden verwijderd.

In ruil voor het in voldoende mate behalen van een winst voor de omgevingskwaliteit door de sanering van varkens- en/of pluimveehouderijen (op locatie of elders binnen de provincie) kunnen ruimte-voor-ruimte woningen worden opgericht op locaties in bebouwingsconcentraties. De eigenaar van de locatie wenst op de locatie aan de Peelstraat 4b en 6, naast het herbestemmen van de bedrijfswoning tot burgerwoning, te voorzien in nog eens drie ruimte-voor-ruimte kavels. De benodigde titels voor de ruimte-voor-ruimte kavels zijn door de eigenaren van de in het plangebied gelegen agrarische bedrijven aangekocht bij de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte-voor-ruimte. In bijlage 3 is de overdracht van de bouwtitel opgenomen.

Op de locatie van het bedrijf aan de Peelstraat 15 zal eveneens alle bedrijfsbebouwing, uitgezonderd de huidige bedrijfswoning en de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle schuur, worden gesloopt. Daarbij zullen eveneens alle bijbehorende voorzieningen als parkeervoorzieningen en verhardingen, behoudens de bijbehorende bijgebouwen en verharding bij de bedrijfswoning, worden verwijderd. De huidige bedrijfswoning ter plaatse zal worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarbij zullen de aanwezige bijgebouwen bij de woning behouden worden. Tevens wordt voldoende verharding behouden voor de ontsluiting van de woning en de bijgebouwen en om ter plaatse te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Daarnaast is ter plaatse een cultuurhistorisch waardevolle schuur aanwezig. Vanwege de cultuurhistorische waarde daarvan is het van belang deze zoveel mogelijk te behouden of te versterken. De aanwezige schuur is echter sterk verouderd en de historische waarde ervan zit vooral in de constructie ervan. De cultuurhistorisch waardevolle schuur zal derhalve worden gedemonteerd en op dezelfde plek herbouwd worden. Met deze reconstructie worden de uiterlijke kenmerken van de vroegere schuur hersteld en de cultuurhistorische waarden versterkt. Het cultuurhistorische pand zal na renovatie, om de historische waarde ervan zoveel mogelijk te kunnen behouden en beschermen, worden herbestemd tot burgerwoning. Voor wat betreft bijgebouwen zal bij deze woning worden aangesloten bij de standaard bepalingen ten aanzien van bijgebouwen bij woningen uit het geldende bestemmingsplan. Dat betekent dat bij de woning in de waardevolle schuur nog maximaal 100 m² aan bijgebouwen is toegestaan. Bij de woning in de waardevolle schuur zal eveneens voldoende verharding aanwezig blijven ten behoeve van de ontsluiting van de woningen en het op eigen terrein realiseren van voldoende parkeergelegenheid. Alle overige verharding zal worden verwijderd.

Het huidige agrarische bouwvlak zal ten behoeve van de voorgenomen herbestemming worden opgedeeld in bij de woningen passende bouwvlakken met een daarbij passende maximale omvang. In totaliteit zal het huidige bouwvlak worden verkleind.

Vanuit ruimtelijk beleid van zowel de provincie als de gemeente is het bij het herontwikkelen van een locatie van belang dat een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit. Ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling van deze locaties is derhalve door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingstekening opgesteld, waarin de voorgenomen ontwikkeling nader is uitgewerkt. Daarbij is tevens voorzien in een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing ten behoeve van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en omgevingskwaliteit. De landschappelijke inpassing en de inrichting van het terrein zijn nader uitgewerkt in een inrichtingsplan. In de volgende figuur is voor deze locaties de gewenste situatie in een inrichtingstekening weergegeven. Voor de volledige tekening op schaal wordt verwezen naar het inrichtingsplan dat voor de locaties is opgesteld dat is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0010.png"

Uitsnede inrichtingstekening Peelstraat 4b, 6 en 15.
Bron:Jan Hein Ruijgrok.

2.2.2 Peelstraat 11

Op deze locatie is een melkrundveehouderij gevestigd. Zoals reeds aangegeven is het voor de eigenaar van deze locaties niet langer haalbaar en rendabel gebleken het bedrijf in de huidige vorm voort te zetten. Daarnaast leent de locatie, gezien de ligging in het bebouwingslint en nabij het bedrijventerrein, zich niet goed voor de verdere ontwikkeling van de veehouderij ter plaatse. De eigenaar van deze locatie is derhalve voornemens het bedrijf in zijn geheel te beëindigen, waarmee ter plaatse dient te worden voorzien in een passende herbestemming.

De eigenaar van deze locatie wenst echter na herbestemming ter plaatse te kunnen blijven voorzien in voldoende inkomsten om te kunnen voorzien in het noodzakelijke levensonderhoud. Door de ligging van de locatie nabij het bedrijventerrein en gezien de gronden aansluitend aan de locatie zullen worden ingezet voor de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein ligt het voor de hand deze locatie te herbestemmen ten behoeve van niet-agrarische bedrijvigheid.

De eigenaar van de locatie wenst derhalve ter plaatse het melkrundveehouderijbedrijf om te schakelen naar een niet-agrarisch bedrijf ten behoeve van het ontwikkelen van een bedrijfsverzamelgebouw voor bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.1. Naast niet-agrarische activiteiten kunnen echter ook agrarisch verwante activiteiten plaatsvinden zoals bijvoorbeeld de opslag van akkerbouwproducten voor andere agrarische bedrijven.

De huidige aanwezige bedrijfsbebouwing verkeert nog in goede staat en is goed geschikt te maken voor de gewenste bedrijfsactiviteiten. Derhalve zal bij de voorgenomen omschakeling geen sprake zijn van sloop van de aanwezige bedrijfsbebouwing. Het reeds vergunde, maar nog niet gerealiseerde bedrijfsgebouw (van ongeveer 1.950 m²) zal nog conform de vergunning worden opgericht.

De aanwezige voorzieningen voor de opslag van voer zullen bij de voorgenomen ontwikkeling worden behouden en worden gebruikt voor de gewenste niet-agrarische en agrarisch verwante activiteiten.

De huidige agrarische bedrijfswoning zal in gebruik worden genomen als niet-agrarische bedrijfswoning bij het aangevraagde bedrijf. Het huidige stalletje aan de voorzijde van het bedrijf, aan de zuidzijde van de huidige bedrijfswoning, zal behouden blijven als bijgebouw bij de bedrijfswoning.

Het huidige agrarische bouwvlak zal worden verkleind tot een bij de gewenste bedrijvigheid passende omvang en eventuele overbodige verharding zal worden verwijderd.

Bij de voorgenomen omschakeling dient echter rekening te worden gehouden met de omliggende burgerwoningen en met de ontwikkeling aan de Peelstraat 4b, 6 en 15. Derhalve zullen in de gedeelten van de bedrijfsbebouwing die op een afstand van minder dan 30 meter van gevoelige objecten (waaronder het te herbouwen historisch waardevol pand op de locatie aan de Peelstraat 15) uitsluitend activiteiten tot maximaal milieucategorie 2 worden toegestaan. Dit is eveneens geborgd in de regels behorende bij dit plan.

Vanuit ruimtelijk beleid van zowel de provincie als de gemeente is het bij het herontwikkelen van een locatie van belang dat een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit. Ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling van deze locatie is derhalve door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige eveneens een inrichtingstekening opgesteld, waarin de voorgenomen ontwikkeling nader is uitgewerkt. Daarbij is tevens voorzien in een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing ten behoeve van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en omgevingskwaliteit. De landschappelijke inpassing en de inrichting van het terrein zijn nader uitgewerkt in een inrichtingsplan. In de volgende figuur is voor deze locatie de gewenste situatie in een inrichtingstekening weergegeven. Voor de volledige tekening op schaal wordt verwezen naar het inrichtingsplan dat voor de locaties is opgesteld dat is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0011.png"

Uitsnede inrichtingstekening Peelstraat 11.
Bron: Jan Hein Ruijgrok.

2.2.3 Uitbreiding bedrijventerrein Molenveld

De overige gronden betreffen onbebouwde landbouwgronden. Deze gronden zijn gelegen aansluitend aan het bedrijventerrein Molenveld. Voor deze gronden, gezien de aansluiting met het bedrijventerrein Molenveld en met de locatie Peelstraat 11, welke wordt omgeschakeld naar niet-agrarische bedrijvigheid, ligt het voor de hand deze gronden in te zetten voor de verdere uitbreiding en ontwikkeling van het bedrijventerrein Molenveld. Het is derhalve wenselijk om deze gronden te herbestemmen tot de bestemming 'Bedrijventerrein - Molenveld'.

Dit deel van het bedrijventerrein zal worden ontsloten via het Lampersveldpad. De weg wordt vanaf de bestaande rotonde ongeveer 80 meter verlengd in zuidelijke richting.

De uit te geven kavels op het bedrijventerrein krijgen een omvang variërend van 2.000 m² tot 4.000 m². In overeenstemming met het bedrijventerrein Molenveld is ook hier bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Het perceel kadastraal bekend als gemeente Wanroij, sectie K, nummer 951, wat gelegen is tegen de zuidwesthoek van het bestaande bedrijventerrein, wordt, gezien de burgerwoning aan de overzijde van de weg, Peelstraat 4, op een afstand van 10 meter van het betreffende perceel, voorzien in een onderscheid (zonering) in mogelijkheden voor bedrijfsmatige activiteiten in milieucategorie 2 en lager. Deze zonering is eveneens geborgd in de bij dit plan behorende regels en op de bij dit plan behorende verbeelding. Op dit perceel zal maximaal één kavel voor bedrijvigheid worden ontwikkeld.

Vanuit ruimtelijk beleid van zowel de provincie als de gemeente is het bij het herontwikkelen van een locatie van belang dat een bijdrage wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit. Ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling van de overige gronden die worden betrokken bij het bedrijventerrein Molenveld is derhalve door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige eveneens een inrichtingstekening opgesteld, waarin de voorgenomen ontwikkeling nader is uitgewerkt. Daarbij is tevens voorzien in een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing ten behoeve van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en omgevingskwaliteit. De landschappelijke inpassing en de inrichting van het terrein zijn nader uitgewerkt in een inrichtingsplan. In de volgende figuur is voor deze gronden de gewenste situatie in een inrichtingstekening weergegeven. Voor de volledige tekening op schaal wordt verwezen naar het inrichtingsplan dat voor de locaties is opgesteld dat is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0012.png"Uitsnede inrichtingstekening gronden uitbreiding bedrijventerrein.
Bron:Jan Hein Ruijgrok.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 heeft de Rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft echter een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden dan ook benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de volgende generaties.

Met de NOVI wordt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken geboden, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met de ambities van het Rijk wordt veel gevraagd van de leefomgeving. De ambities vragen meer ruimte dan er eigenlijk beschikbaar is. Derhalve wordt de volgende conclusie gesteld: niet alles kan en niet alles kan overal. De vraag daarbij is hoe kansen kunnen worden verzilverd en eventuele bedreigingen het hoofd geboden kunnen worden. Het Rijk moet en wil in dit proces het voortouw nemen. Schaarste betekent immers dat moet worden gekozen.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de prioriteiten van de overheid: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Voor deze prioriteiten zijn voor zowel de korte als lange termijn maatregelen nodig die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Daarbij staan de volgende maatregelen centraal:

  1. 1. Klimaatbestendige inrichting in 2050:
    Hierbij is het van belang dat het watergebruik beter wordt afgestemd op het beschikbare water en dat water langer wordt vastgehouden, dat functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving moeten meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem en dat de energietransitie naar een volledig duurzame energiewinning verder wordt gestimuleerd en ontwikkeld.
  2. 2. Duurzame en circulaire economie:
    Hierbij is het van belang dat de gevolgen voor de economie, mede door de COVID-19 pandemie, zoveel mogelijk worden beperkt en dat bij de locaties van kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra, naast de vraag van bedrijven en economische vitaliteit, aansluiting wordt gehouden op het verkeers en vervoersnetwerk, het elektriciteitsnetwerk en rekening wordt gehouden met de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land. Daarbij wordt ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors en worden investeringen gedaan in het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening in samenhang met het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving.
  3. 3. Ontwikkeling Stedelijk Netwerk Nederland:
    Hierbij is het van belang dat wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden met een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's, dat de woningbouw een nieuwe, stevige impuls wordt gegeven en dat zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied wordt ontwikkeld, klimaatbestendig en natuurinclusief. Daarbij behouden grote open ruimten tussen de steden het groene karakter, wordt het aanbod en de kwaliteit van groen in de stad versterkt en wordt de aansluiting op het groene gebied buiten de stad verbeterd.
  4. 4. Geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied:
    Hierbij is het van belang dat de biodiversiteit wordt verbeterd, dat steeds meer richting wordt gegeven aan een duurzame kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap en dat wordt bijgedragen aan een landelijk gebied waarin het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Let wel: het Rijk eigent zich geen centraliserende rol toe. Integendeel, de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen gezamenlijk. Vanuit het Rijk wordt gestreefd naar regie op het samenspel en regie bij het bewaken van de nationale belangen. Dilemma's worden niet uit de weg gegaan, maar er worden kansen gecreëerd, juist door samen met de ambities aan de slag te gaan. Kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. En zo ook kansen om sociale samenhang en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een duurzame en circulaire samenleving, stevig te verankeren in de manier van leven en werken.

Het Rijk benoemt wel duidelijk de nationale belangen, maakt nationale keuzes, geeft richting aan decentrale afwegingen én werkt gebiedsgericht. Met de NOVI wil de Rijksoverheid in concrete gebieden tot keuzes komen. Daarbij wil het Rijk doen wat goed is voor heel Nederland en wat tegelijkertijd recht doet aan de eigenheid van de regio's. Dit vergt een goed samenspel tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, maar ook tussen overheden en bedrijven, maatschappelijke instellingen en burgers. Vanuit al deze partijen is daarom al intensief meegedacht bij de totstandkoming van de NOVI. Bij de uitvoering van de NOVI wordt deze samenwerking voortgezet.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Het rijk geeft daarbij voorkeursvolgorden voor bepaalde ontwikkelingen mee aan de provincies en gemeenten.

Zo lang geen sprake is van een nationaal belang en zo lang de ambities van het Rijk niet worden tegengewerkt geeft het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen zoveel mogelijk aan provincies en gemeenten. De nationale belangen zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de nationale belangen dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro. Deze toetsing is opgenomen in de paragraaf "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (paragraaf 3.1.2). De verdere toetsing van ontwikkelingen aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

In deze paragraaf is per deellocatie gemotiveerd of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling is een verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De provincie Noord-Brabant heeft, in het kader van de naderende Omgevingswet, een nieuwe Omgevingsvisie opgesteld waarin de provinciale beleidsuitgangspunten uiteen worden gezet. De Omgevingsvisie is op 14 december 2018 vastgesteld. De beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn niet juridisch bindend, maar zijn wel de basis van het ruimtelijke beleid.

De Omgevingsvisie gaat over twee vragen:

  • Hoe moet de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit zien?
  • Wat moet in 2030 voor elkaar zijn om dat toekomstperspectief te verwezenlijken?

De doelstelling die Noord-Brabant heeft voor 2050 is dat zij in dat jaar welvarend, verbonden en klimaatproof zijn.

De welvaart wil de provincie bereiken door te investeren in een gezonde en sterke concurrentiepositie door het goede vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers, maar ook door de voortrekkersrol in de transitie naar een innovatieve en duurzame economie. De provincie ziet welvaart niet alleen als economische bestaanszekerheid, maar ook als geluk, gezondheid en veiligheid van mensen. In dat kader stelt de provincie dat in 2050 bestaande problemen in de fysieke leefomgeving zijn opgelost en dat het robuuste natuurnetwerk uitstekend functioneert.

Dankzij investeringen in natuur, verdrogingsbestrijding, bodem, waterkwaliteit, een groene (natuurrijke) inrichting van woon- en werkgebieden en het terugdringen van emissies uit landbouw en industrie wil de provincie zowel de menselijke leefomgeving als die voor flora en fauna verbeteren. Dit leidt tot een goed welbevinden en een grote soortenrijkdom.

Voor wat betreft de verbondenheid is het streven van de provincie dat Brabant de centrale ligging uitstekend weet te benutten door goede verbindingen op zowel fysiek als op sociaal-maatschappelijk (digitaal) gebied. Daarbij is een van de doelen dat de logistieke bedrijvigheid nog steeds een topsector is, maar dan op een schonere en slimmere manier.

Daarnaast bieden nog zichtbare historische waarden, erfgoed en landschappelijke verscheidenheid een verbinding met het verleden. Deze elementen dienen te blijven behouden voor een aantrekkelijke omgeving als uitloopgebied voor de inwoners van steden en dorpen en voor recreatie.

Met betrekking tot het streven klimaatproof te zijn wil de provincie in 2050 geheel energieneutraal zijn. Dit willen zij bereiken door alleen nog duurzame energie te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verdere klimaatverandering tegengaan door de uitstoot van koolstofdioxide en de uitstoot van methaan uit de landbouw fors terug te dringen.

Daarnaast wil de provincie goed om kunnen gaan met de klimaatverandering en de effecten daarvan. Hierbij staat duurzaam, gezond en klimaatbestendig bouwen centraal. Daarnaast dient voldoende ruimte beschikbaar te zijn om water op te vangen en vast te houden in tijden van droogte en om wateroverlast te voorkomen.

Op basis van deze doelstellingen heeft de provincie vier hoofdopgaven geformuleerd:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Deze opgaven worden niet los van elkaar gezien, maar zijn vanuit de basis met elkaar verbonden. Hierbij wordt gekeken vanuit een gebiedsspecifieke benadering om de kansen en bedreigingen van de opgaven te benoemen en rekening te houden met de kansen vanuit andere hoofdopgaven.

In de omgevingsvisie zijn geen specifieke beleidsuitgangspunten opgenomen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Wel is van belang dat op duurzame wijze wordt ontwikkeld en dat rekening wordt gehouden met klimaatveranderingen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Met name voor bedrijventerreinen liggen grote kansen voor klimaatadaptatie en energietransitie.

Bij de gewenste ontwikkeling is, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ruimtelijke- enmilieuaspecten" (paragraaf 4), geen sprake van onevenredige belemmeringen ten aanzien van milieu. Het woon- en leefklimaat van de omgeving zal met de voorgenomen ontwikkeling , door de beëindiging van de intensieve veehouderij en de melkrundveehouderij, (aanzienlijk) verbeteren. Dit draagt bij aan de omgevingskwaliteit en een duurzame leefomgeving. Daarnaast zal de energiebehoefte van de tot burgerwoningen te herontwikkelen bedrijfslocaties aanzienlijk afnemen. Dit draagt bij aan de energie- en klimaatdoelstellingen.

Daarnaast zullen de nieuwe woningen, het nieuwe bedrijfsgebouw en de nog op te richten bebouwing op het bedrijventerrein worden gebouwd volgens de huidige inzichten en eisen op het gebied van duurzaamheid en energie. Ook dit draagt bij aan de energie- en klimaatdoelstellingen.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingstekening voor elk van de locaties gemaakt (zie bijlage 1 van deze toelichting), waarin tevens een goede landschappelijke inpassing van de locaties en het plangebied is opgenomen. Dit draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en omgevingskwaliteit van de omgeving. Tevens is met de inrichting van het terrein rekening gehouden met voldoende capaciteit voor waterberging, waarmee goed wordt ingespeeld op steeds heviger wordende regenbuien. Dit draagt bij aan klimaatadaptatie.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de doelstellingen zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening Ruimte Noord-Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 16 november 2021 de (laatst geconsolideerde versie van de) Interim Omgevingsverordening vastgesteld, waarmee de tot dan toe geldende Verordening Ruimte werd vervangen. Op 11 maart 2022 is door de provincie de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Omgevingsverordening kan en zal echter pas in werking treden wanneer de Omgevingswet in werking treedt, naar verwachting 1 januari 2024. Tot die tijd geldt het beleid zoals is opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, zoals eveneens op 11 maart 2022 door de provincie gewijzigd is vastgesteld. De gewijzigde regels van de Interim Omgevingsverordening zijn in overeenstemming gebracht met de vastgestelde Omgevingsverordening en zijn opgenomen in de meest recente versie van de Interim Omgevingsverordening, welke op 1 augustus 2023 is geconsolideerd en in werking is getreden.

Vanuit de verordening is het plangebied, behalve het kadastrale perceel met nummer 951, gelegen in het gebied dat is aangemerkt als 'landelijk gebied' met de nadere aanduidingen 'gemengd landelijk gebied' en 'stalderingsgebied'. Over een heel klein deel van het kadastrale perceel met nummer 1034 (behorende bij de locatie Peelstraat 4b en 6) is de aanduiding 'gebied beperkingen veehouderij' van toepassing.

Het kadastrale perceel met nummer 951 is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'stedelijk gebied' met de nadere aanduiding 'landelijke kern'.

Binnen het stalderingsgebied en het gebied met de aanduiding 'beperkingen veehouderij' zijn aanvullende regels van toepassing voor de verdere ontwikkeling van veehouderijen. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden veehouderijen juist beëindigd en niet verder ontwikkeld. Daarmee zijn de aanvullende regels met betrekking tot het stalderingsgebied en het gebied met de aanduiding 'beperkingen veehouderij' niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

In beginsel gelden voor alle ontwikkelingen in het landelijk gebied algemene regels ten behoeve van het behoud en de versterking van de omgevingskwaliteit. Hiervoor geldt vanuit artikel 3.5 van de verordening het volgende:

"Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Lid 1

Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

Lid 2

Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  1. a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  2. b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  3. c. meerwaardecreatie."

Voor elk van de afzonderlijk genoemde onderdelen voor een goede omgevingskwaliteit zijn vervolgens aanvullende bepalingen opgenomen. Voor zorgvuldig ruimtegebruik gelden de volgende aanvullende bepalingen:

"Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  1. a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    1. 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    2. 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  2. b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  3. c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Lid 2

Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het beëindigen van een intensieve veehouderij op meerdere locaties, waarbij deze wordt omgeschakeld naar een woningbouwlocatie. De bedrijfswoningen worden omgeschakeld naar burgerwoningen. Daarnaast wordt een bestaand cultuurhistorisch waardevol pand omgeschakeld naar een burgerwoning. Dit vindt plaats binnen het bestaande ruimtebeslag. Echter worden binnen het plangebied drie nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen opgericht. Dit wordt gezien als nieuwvestiging. Deze nieuwvestiging kan, zoals verderop in deze paragraaf nader is omschreven, op basis van artikel 3.80 op grond van de verordening mogelijk worden gemaakt, waarmee op basis van lid 1, sub a, onder 1 sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.

Daarnaast wordt een melkveehouderij beëindigd en omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande ruimtebeslag, waarmee ook voor deze ontwikkeling sprake is van een zorgvuldig ruimtegebruik.

Ten slotte worden de overige gronden ingezet voor uitbreiding van het bedrijventerrein. Daarmee is in feite sprake van nieuwvestiging. De gronden zijn, behoudens het kadastraal perceel met nummer 951, niet gelegen in het stedelijk gebied of in een gebied met de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar', waarmee geen sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Echter kan de provincie, zoals verderop in deze paragraaf, op basis van artikel 5.12 voorzien in maatwerk. De provincie heeft daarbij aangegeven dat, gezien de ligging van het gebied aan een bebouwingslint en aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein, in dit uitzonderlijke geval kan worden gelijk gesteld aan een ontwikkeling binnen stedelijk gebied. Daarbij dient dan wel een duidelijke scheiding aanwezig te zijn tussen de ontwikkeling van het bedrijventerrein en de ontwikkeling aan de Peelstraat 11. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een fysieke ruimtelijke scheiding tussen de ontwikkeling aan de Peelstraat 11 en de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Er is daarmee sprake van een duidelijke scheiding tussen de twee betreffende ontwikkelingen.

Daarmee kan, ondanks dat voor dit deel van de ontwikkeling geen sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik, alsnog medewerking worden verleend aan de gewenste ontwikkeling.

Zoals nader is omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3) is alleen bij het uitbreiden en verder ontwikkelen van het bedrijventerrein sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarbij is, zoals vereist op basis van het bepaalde onder lid 1, sub b en zoals nader omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3), toepassing gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening.

Alle aanwezige bebouwing wordt geconcentreerd binnen de bouwpercelen. Er is na realisatie van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bebouwing buiten het bouwperceel.

Voor wat betreft de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering zijn in de verordening de volgende aanvullende voorwaarden opgenomen:

"Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering

Lid 1

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.

Lid 2

De lagenbenadering omvat de effecten op:

  1. a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  2. b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  3. c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Lid 3

Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid."

Vanuit de lagenbenadering dient nader te worden gekeken naar mogelijke effecten op de ondergrond, de netwerklaag en de bovenste laag.

Vanuit de laag van de ondergrond dienen de bodem, het grondwater en de archeologische waarden nader te worden beschouwd.

Zoals nader omschreven en aangetoond in de paragraaf "Bodem" (paragraaf 4.1.7) zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten hebben op de bodem en zal de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staan. Verder zal de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader omschreven en aangetoond in de paragraaf "Wateraspecten" (paragraaf 4.5) geen nadelige effecten hebben op het grondwater en/of de waterhuishouding. Ten slotte zijn met de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader omschreven en aangetoond in de paragraaf "Archeologie en cultuurhistorie" (paragraaf 4.3), geen nadelige effecten te verwachten op mogelijk voorkomende archeologische resten. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen onevenredig nadelige effecten hebben op de laag van de ondergrond.

Vanuit de netwerklaag dient te worden gekeken naar de infrastructuur, het natuurnetwerk, energienetwerk en de waterwegen.

Zoals nader omschreven en aangetoond in de paragraaf "Verkeer en parkeren" (paragraaf 4.4) zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot nadelige effecten op de infrastructuur. Daarnaast zal er bij de gewenste ontwikkeling sprake zijn van een goede ontsluiting voor een goede afwikkeling van het verkeer van en naar de locatie. Daarnaast zal de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader omschreven en aangetoond in de paragraaf "Natuurnetwerk Nederland" (paragraaf 4.2.2), geen nadelige effecten hebben op het natuurnetwerk. Tevens is de locatie niet nabij een hoogspanningsverbinding gelegen. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen nadelige effecten hebben op de energieverbindingen. Op de te herontwikkelen bedrijfslocaties is reeds sprake van een goede verbinding met het energienet. Dit zal met de voorgenomen ontwikkeling niet veranderen. Bij de verdere invulling en inrichting van het bedrijventerrein kunnen mogelijkheden worden onderzocht voor voorzieningen voor duurzame energie. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen nadelige invloed hebben op het energienetwerk. Nabij de locatie zijn geen van belang zijnde waterwegen gelegen. Zoals reeds hiervoor aangegeven heeft de voorgenomen ontwikkeling ook geen nadelige effecten op de waterhuishouding. Daarmee zal de gewenste ontwikkeling geen onevenredig nadelige effecten hebben op de netwerklaag.

Vanuit de bovenste laag dienen de aspecten cultuurhistorische waarden, landschappelijke waarden, de omvang van de functie en bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies en de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu te worden beschouwd.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal, zoals nader is omschreven en aangetoond in de paragraaf "Cultuurhistorie" (paragraaf 4.3.2), geen sprake zijn van onevenredig nadelige effecten op cultuurhistorische waarden op de locaties en in de omgeving.

De locatie is gelegen in een oud agrarisch landschap. In dit landschap is echter een trend in gang gezet waarin agrarische bedrijvigheid steeds meer is getransformeerd en gaat transformeren naar wonen, toerisme en recreatie, maatschappelijke voorzieningen en niet-agrarische bedrijvigheid. Door de continue kleinschalige transformatie van functies zo goed mogelijk samen te laten gaan met landschappelijke versterking zal de kleinschalige groene landschapskarakteristiek zich in de loop van de tijd versterken. Het landschap wordt daarmee een stabiele drager van deze functieveranderingen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de omschakeling van een intensieve veehouderij op meerdere locaties naar een locatie voor woningbouw, het omschakelen van een melkrundveehouderij naar een niet-agrarische bedrijfslocatie en het uitbreiden van het bedrijventerrein Molenveld op de overige gronden. Er is daarmee in feite sprake van niet-agrarische bedrijvigheid en wonen in het landschap.

Het deelgebied en het bebouwingslint waarin het plangebied is gelegen betreft een gebied dat zich steeds meer heeft getransformeerd van een agrarisch gebied naar een gebied met een grotere menging van functies. Het plangebied sluit goed aan op het bebouwingslint en zal dit verder versterken. Daarnaast sluit het gebied aan op het naastgelegen bedrijventerrein, waarop niet-agrarische bedrijvigheid de hoofdactiviteit betreft. De voorgenomen ontwikkeling sluit hier goed op aan. De ontwikkeling past daarmee binnen de functionele karakteristiek van het landschap in de omgeving.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingsplan gemaakt (zie bijlage 1 van deze toelichting), waarin voor elk van de locaties een inrichtingstekening is gemaakt. Bij het inrichtingsplan is tevens een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing opgenomen. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling bijdragen aan een verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke/ecologische kwaliteiten van het gebied.

Gezien het voorgaande zal de voorgenomen ontwikkeling daarmee niet leiden tot onevenredige nadelige effecten op de landschappelijke waarden van het gebied.

De omvang van het plangebied betreft slechts een klein deel van het totale gebied waarin de locaties zijn gelegen. De ontwikkelingen op de huidige bedrijfslocaties zijn kleinschalig van aard en hebben een vermindering van het ruimtebeslag en bebouwde oppervlak als gevolg. De ontwikkeling en uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld betreft een toename van de bebouwde oppervlakte en het ruimtebeslag. Dit staat echter in verhouding met de voorziene uitbreiding van de kernen in de gemeente. Daarnaast wordt bij de voorgenomen ontwikkeling gekozen voor de uitbreiding van het bedrijventerrein aan de zuidkant van het huidige terrein. De gemeente en de provincie hebben in de visies voor het gebied ruimte voor uitbreiding gereserveerd aan de oostzijde. Deze ruimte voor uitbreiding komt met de voorgenomen ontwikkeling te vervallen. In feite wordt de voorziene ruimte voor uitbreiding verplaatst. De locatie aan de zuidzijde sluit beter aan op het lint en zal het bebouwingslint versterken. Daarnaast sluit de uitbreiding van het bedrijventerrein aan de zuidzijde beter aan op de ontwikkeling aan de Peelstraat 11. Aan de oostzijde van het bedrijventerrein vindt het geen aansluiting bij een lint of een verdere niet-agrarische ontwikkeling. Hiermee ligt de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein aan de zuidzijde van het huidige bedrijventerrein meer voor de hand dan een verdere uitbreiding aan de oostzijde. De voorgenomen ontwikkeling betreft daarmee een passende omvang van functies en bebouwing in de omgeving.

Zoals nader aangetoond en omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten hebben op bestaande en toekomstige functies en ontwikkelingen in het gebied. Verder zal de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader is aangetoond en omschreven in de paragraaf "Milieu" (paragraaf 4.1), geen nadelige effecten hebben op het gebied van milieu, waaronder volksgezondheid en veiligheid.

Gezien het voorgaande zal de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredig nadelige effecten hebben op de bovenste laag.

Voor wat betreft de meerwaardecreatie gelden vanuit de verordening de volgende aanvullende bepalingen:

"Artikel 3.8 meerwaardecreatie

Lid 1

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  1. a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  2. b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Lid 2

De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie."

Zoals gesteld kan de fysieke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit zoals bedoeld in artikel 3.9 deel uitmaken van de meerwaardecreatie. In artikel 3.9 is het volgende opgenomen:

"Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Lid 1

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Lid 2

Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  1. a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  2. b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

Lid 3

Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

  1. a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
  2. b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  3. c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  4. d. het wegnemen van verharding;
  5. e. het slopen van bebouwing;
  6. f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  7. g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Lid 4

Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken."

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingstekening voor elk van de locaties gemaakt (zie bijlage 1 van deze toelichting), waarin tevens een goede landschappelijke inpassing van de locaties en het plangebied is opgenomen. Dit draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en omgevingskwaliteit van de omgeving. Een goede landschappelijke inpassing wordt op basis van artikel 3.9 gezien als een meerwaardecreatie.

Daarnaast worden bij de voorgenomen ontwikkeling een intensieve veehouderij op meerdere locaties en een melkrundveehouderij beëindigd. Daarbij zal de uitstoot van geur, ammoniak, fijnstof, stikstof en van mogelijke ziektekiemen en/of zoönosen aanzienlijk afnemen. Daarmee zal het woon- en leefklimaat in de omgeving verbeteren, waarmee sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit.

Tevens wordt bij de voorgenomen ontwikkeling overtollige bebouwing gesloopt (op de te beëindigen bedrijfslocaties). Sloop van bebouwing leidt tot een verbetering van de omgevingskwaliteit en is derhalve aan te merken als meerwaardecreatie.

Tussen de gemeente en de provincie zijn nadere afspraken gemaakt met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteitsverbetering bij ruimtelijke ontwikkelingen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de "Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2023" van de gemeente Land van Cuijk. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Regeling kwaliteitsverbetering van hetlandschap gemeente Land van Cuijk 2023" (paragraaf 3.3.3) wordt aan de uitgangspunten vanuit deze regeling voldaan, waarmee in voldoende mate sprake is van een kwaliteitsverbetering van het landschap.

Gezien bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik (of toepassing wordt gegeven aan maatwerk), geen sprake is van een mogelijke aantasting van de functies en waarden in de verschillende lagen en/of de kenmerken daarvan en sprake is van meerwaardecreatie wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit.

Daarnaast gelden voor specifieke ontwikkelingen in het landelijk gebied specifieke aanvullende regels. In deze paragraaf wordt verder per locatie getoetst of de ontwikkelingen passen in het beleid zoals is opgenomen in de verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Buitengebied Sint Anthonis

Gemeente Land van Cuijk heeft op 17 januari 2014 voor het buitengebied de Structuurvisie Buitengebied Sint Anthonis vastgesteld. Deze structuurvisie geeft de visie van de gemeente voor ontwikkelingen in het buitengebied weer. In 2012 heeft de gemeente de beleidskeuzen voor het buitengebied vastgesteld. De structuurvisie is een vertaling van die beleidskeuzen en borduurt daarop voort.

In de structuurvisie maakt de gemeente onderscheid in deelgebieden. Per deelgebied wordt er in de structuurvisie en per activiteit aangegeven op welke wijze dit bereikt kan worden.

In beginsel is het beleid voor het buitengebied opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Sint Anthonis 2013" en de herziening daarop. Indien het bestemmingsplan geen ruimte biedt om een gewenst initiatief te realiseren dan kan worden bekeken of het initiatief aansluit bij de beleidsuitgangspunten uit de structuurvisie.

Hierbij worden vier niveaus van regie onderscheiden:

  1. 1. zeer grote kans op medewerking (donkergroene cel).
  2. 2. medewerking mogelijk onder voorwaarden (lichtgroene cel).
  3. 3. Terughoudend ten aanzien van medewerking, alleen onder stringente voorwaarden (lichtgele cel).
  4. 4. In beginsel geen medewerking (oranje/bruine cel).

De gemeente heeft het buitengebied opgedeeld in verschillende deelgebieden. Binnen de verschillende deelgebieden zijn eigen uitgangspunten en mogelijkheden van toepassing. Het plangebied is geheel gelegen in het deelgebied dat is aangemerkt als 'Kleurenpalet (deelgebied 6)'.

Dit deelgebied is het oude agrarische landschap rond de kernen Wanroij, Ledeacker, Sint Anthonis en Oploo. Het gebied wordt gekenmerkt door het kleinschalige karakter en de diverse clusters van agrarische bedrijven/veehouderijen. Deze agrarische bedrijven/veehouderijen liggen aan de oorspronkelijke verbindingswegen tussen de kernen op hoger gelegen gronden. Andere gebiedskenmerken zijn de oude akker complexen, oude provinciale wegen door de dorpen, relatief veel burgerwoningen en recreatief-agrarische gebruik (paarden).

Binnen het deelgebied 'kleurenpalet' zijn, in vergelijking met de andere deelgebieden, de meeste bebouwingskarakteristieken aanwezig. Zo bestaat het deelgebied uit bebouwingsconcentraties, open en halfopen linten buiten de kernen, en solitaire bebouwing binnen en buiten de kernrandzones. De dynamiek in dit deelgebied komt in belangrijke mate uit andere functies (dan de agrarische) die in steeds sterkere mate de functionele karakteristiek van dit gebied gaan bepalen.

In Kleurenpalet, het oorspronkelijke oude agrarische landschap, zullen agrarische bedrijfsactiviteiten meer en meer overgaan naar wonen, toerisme en recreatie, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid. De gemeente wil dat deze functionele ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteiten verder versterken en dat ze daarbij de kleinschaligheid van het landschap respecteren en ondersteunen. Daarbij is het van belang dat de ruimtebehoefte van een ontwikkeling strookt met de karakteristiek van het gebied.

Door de continue kleinschalige transformatie van functies zo goed mogelijk samen te laten gaan met landschappelijke versterking zal de kleinschalige groene landschapskarakteristiek zich in de loop van de tijd versterken. Het landschap wordt daarmee een stabiele drager van deze functieveranderingen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de omschakeling van een intensieve veehouderij op meerdere locaties naar een locatie voor woningbouw, het omschakelen van een melkrundveehouderij naar een niet-agrarische bedrijfslocatie en het uitbreiden van het bedrijventerrein Molenveld op de overige gronden. Er is daarmee in feite sprake van niet-agrarische bedrijvigheid en wonen in het deelgebied 'kleurenpalet'.

Voor niet-agrarische bedrijvigheid in het deelgebied geldt dat zowel uitbreiding als nieuwvestiging mogelijk zijn, mits deze passen bij de functionele karakteristiek van de omgeving, deze bijdraagt aan de ontwikkeling van de gemengde plattelandseconomie, deze bijdraagt aan de stedenbouwkundige kwaliteiten van het deelgebied en deze bijdraagt aan de landschappelijke/ecologische kwaliteiten van het deelgebied.

Het deelgebied en het bebouwingslint waarin het plangebied is gelegen betreft een gebied dat zich steeds meer heeft getransformeerd van een agrarisch gebied naar een gebied met een grotere menging van functies. Daarnaast sluit het gebied aan op het naastgelegen bedrijventerrein, waarop niet-agrarische bedrijvigheid de hoofdactiviteit betreft. De gewenste omschakeling van het melkrundveehouderijbedrijf en de uitbreiding van het bedrijventerrein sluit hier goed op aan. De ontwikkeling past daarmee binnen de functionele karakteristiek van het gebied.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een boost gegeven aan de bedrijvigheid en de ontwikkeling van bedrijvigheid in het gebied. Daarmee zal de economie in het gebied met de voorgenomen ontwikkeling worden versterkt. Daarnaast draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan een verdere menging van functies in het gebied. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee aan op de gemengde plattelandseconomie en zal de voorgenomen ontwikkeling deze verder versterken.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingsplan gemaakt (zie bijlage 1 van deze toelichting), waarin voor elk van de locaties een inrichtingstekening is gemaakt. Bij het inrichtingsplan is tevens een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing opgenomen. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling bijdragen aan een verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke/ecologische kwaliteiten van het gebied.

De gewenste niet-agrarische bedrijvigheid sluit daarmee goed aan op de gebiedsspecifieke voorwaarden voor niet-agrarische bedrijvigheid uit de visie. Naast gebiedsspecifieke voorwaarden gelden voor niet-agrarische bedrijvigheid ook nog algemene voorwaarden. Deze zijn als volgt:

  • Nieuwvestiging op VAB-locatie
  • Bedrijf in milieucategorie 1 en 2;
  • Bouwblok op maat;
  • Bestemmingsvlak tot maximaal 5.000 m²;
  • Sloop overtollige bebouwing;
  • De ontwikkeling niet leidt tot 2 zelfstandige bedrijven;
  • De ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie;
  • De ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening van meer dan 200 m²;
  • Voorkomen van (onevenredige) verkeers- of parkeeroverlast in de omgeving;
  • Voorkomen van extra milieuhygiënische belemmeringen voor bestaande agrarische ondernemingen;
  • Borgen van relevante duurzaamheidsaspecten op locatie- en inrichtingsniveau;
  • Niet in strijd met wettelijke eisen inzake gezondheid, dierenwelzijn en milieu.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een kantoorvoorziening en/of detailhandelsvoorziening. Daarnaast is, zoals nader omschreven en aangetoond in het hoofdstuk "Ruimtelijke- en milieuaspecten" (hoofdstuk 4), geen sprake van verkeers- en/of parkeeroverlast, geen sprake van belemmeringen voor bestaande (agrarische) bedrijven in de omgevingen geen sprake van strijdigheid met de wettelijke eisen inzake gezondheid, dierenwelzijn en milieu. Op de locaties wordt ontwikkeld volgens de huidige inzichten en eisen op het gebied van duurzaamheid en er is, zoals eerder aangegeven, door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingsplan voor het gebied gemaakt waarin een goede, duurzame en bij het gebied passende stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting is geborgd. Ten slotte wordt het bouwvlak van het melkrundveehouderijbedrijf verkleind en worden de kavels voor nieuwe bedrijven op de gronden voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld voorzien van een passend bouwvlak. Er is daarmee sprake van een bouwvlak op maat.

Daarmee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan een groot deel van de algemene criteria. Echter kan niet aan alle algemene criteria worden voldaan. Derhalve dient een afweging gemaakt te worden of de voorgenomen ontwikkeling alsnog acceptabel wordt geacht, ondanks dat niet aan alle criteria wordt voldaan.

Zoals in het voorgaande omschreven wordt aan de meeste van de criteria wel voldaan. Aan de volgende criteria wordt niet (geheel) voldaan:

  • Nieuwvestiging op VAB-locatie
  • Bedrijf in milieucategorie 1 en 2;
  • Bestemmingsvlak tot maximaal 5.000 m²;
  • De ontwikkeling niet leidt tot 2 zelfstandige bedrijven.

Hoewel bij de omschakeling van het melkrundveehouderijbedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf sprake is van (nieuw)vestiging van een niet-agrarische functie op een VAB-locatie is dat bij de uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld niet het geval. Wel is sprake van de vestiging van bedrijven op agrarische gronden die behoren bij de om te schakelen melkrundveehouderij. Daarnaast is de locatie aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein Molenveld gelegen, waarmee de ontwikkeling hier goed op aansluit, en is er in de regio een grote vraag naar ruimte voor bedrijvigheid. Er is momenteel onvoldoende ruimte beschikbaar om aan deze vraag te kunnen voldoen, derhalve is uitbreiding van het bedrijventerrein noodzakelijk. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt tegemoet gekomen aan de groeiende vraag naar bedrijfsruimte.

Bij de gewenste ontwikkeling wordt het om te schakelen melkrundveehouderijbedrijf omgeschakeld naar een bedrijf voor activiteiten tot maximaal milieucategorie 3.1. Vanuit de algemene criteria wordt een bedrijf tot maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Echter is de locatie gelegen in een gemengd gebied, waarmee bedrijvigheid in milieucategorie 3.1 een vergelijkbare impact heeft op de omgeving als een bedrijf in milieucategorie 2 in een agrarisch gebied. In gemengde gebieden wordt immers een bepaalde hinder verwacht en als acceptabel beschouwd. De gewenste uitbreiding van het bedrijventerrein voorziet in mogelijkheden voor bedrijven in maximaal milieucategorie 3.2. Echter wordt dit terrein gezoneerd ingericht, waarbij de bedrijven met de kleinste milieuhinder aan de buitenzijde van het terrein worden opgericht. Daarmee blijft de impact naar de omgeving toe beperkt. Daarnaast zal het gebied, na realisatie van de voorgenomen ontwikkeling, niet langer als (agrarisch of gemengd) buitengebied worden beschouwd, maar als bedrijventerrein, waarvoor andere richtlijnen gelden. Wel is van belang dat de hinder aan de omgeving zo beperkt mogelijk blijft. Zoals nader aangetoond en omschreven in de paragraaf "Milieu" (paragraaf 4.1) zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige milieuhinder aan de omgeving.

Het bestemmingsvlak voor niet-agrarische bedrijvigheid zal, zowel op het om te schakelen melkrundveehouderijbedrijf als op het uit te breiden bedrijventerrein, groter zijn dan 5.000 m². Wel zal ieder bedrijf worden voorzien van een bij de omvang passend bouwvlak. Gezien er een grote behoefte is naar bedrijvigheid in de omgeving en een uitbreiding van het bedrijventerrein noodzakelijk is zal een bestemmingsvlak van 5.000 m² niet in voldoende mate tegemoet kunnen komen aan de noodzaak voor nieuwe ruimte voor niet-agrarische bedrijvigheid. Een grotere omvang is daarmee noodzakelijk.

Bij de omschakeling van de melkrundveehouderij zal geen sprake zijn van splitsing in 2 of meer zelfstandige bedrijven. Echter zal bij de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein wel sprake zijn van meerdere zelfstandige bedrijven. Omdat er in de regio een grote behoefte is aan bedrijfsruimte op een bedrijventerrein is de uitbreiding van het bedrijventerrein echter noodzakelijk. Oorspronkelijk is de uitbreidingsrichting van het bedrijventerrein aan een andere zijde gepland dan het plangebied. Echter biedt de voorgenomen ontwikkeling een uitgelezen kans om meerdere agrarische bedrijven die overlast veroorzaken te saneren en daarmee gelijktijdig te voorzien in voldoende ruimte voor de uitbreiding van het bedrijventerrein, waarmee de voorgenomen uitbreiding naar het plangebied meer voor de hand ligt.

Daarnaast is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een gebiedsontwikkeling, waarin naast de omschakeling van de melkrundveehouderij en de uitbreiding van het bedrijventerrein, ook de omschakeling van een intensieve veehouderij op meerdere locaties wordt meegenomen. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee leiden tot een aanzienlijke milieuwinst voor de omgeving.

Gezien het voorgaande wordt de voorgenomen ontwikkeling, ondanks dat niet geheel aan alle algemene criteria kan worden voldaan, alsnog acceptabel en voorstelbaar geacht.

Bij de beëindiging van de intensieve veehouderij op meerdere locaties worden een aantal woningen gerealiseerd. Voor wonen in het landelijk gebied geldt vanuit de visie dat nieuwvestiging mogelijk is in de vorm van ruimte-voor-ruimte en dat omschakeling van bedrijfswoningen naar burgerwoningen mogelijk is om leegstand tegen te gaan. Daarbij geldt dat de ontwikkeling moet bijdragen aan de stedenbouwkundige kwaliteiten van het deelgebied en aan het behoud dan wel de versterking van de landschappelijke/ecologische kwaliteiten van het deelgebied.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden de bestaande bedrijfswoningen omgeschakeld naar burgerwoningen. De nieuw te vestigen woningen zullen worden opgericht in het kader van ruimte-voor-ruimte. Dit past binnen de uitgangspunten uit de visie. Een uitzondering daarop is het omschakelen van het cultuurhistorisch waardevolle pand naar een burgerwoning. Echter draagt dit, ondanks dat dit niet geheel past binnen de uitgangspunten uit de visie, bij aan het behoud en het versterken van de cultuurhistorische waarde van het pand en die in het gebied.

Daarnaast is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van de beëindiging van een intensieve veehouderij op meerdere locaties. Daarbij zal alle aanwezige bedrijfsbebouwing, behoudens de bedrijfswoningen, de bijbehorende bijgebouwen en een cultuurhistorisch pand, worden gesloopt. De huidige bedrijfsbebouwing is verouderd. Daarmee zal de sanering van het bedrijf leiden tot een (aanzienlijke) verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit. Daarnaast is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling, zoals eerder aangegeven, door een landschapsdeskundige en stedenbouwkundige een inrichtingsplan gemaakt (zie bijlage 1 van deze toelichting), waarin voor elk van de locaties een inrichtingstekening is gemaakt. Daarbij is uitgegaan van een goede, bij het gebied passende stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing. Daarmee draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan de stedenbouwkundige en (de versterking van) de landschappelijke/ecologische kwaliteiten van het gebied.

De voorgenomen ontwikkeling past daarmee goed binnen de gebiedsspecifieke voorwaarden voor wonen uit de visie. Naast gebiedsspecifieke voorwaarden gelden voor wonen in het landelijk gebied echter nog algemene criteria. Deze zijn als volgt:

  • Nieuwvestiging binnen een bebouwingsconcentratie
  • Bijdragen aan of passen binnen de gemeentelijke woonvisie;
  • Binnen zoekgebied verstedelijking;
  • Overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • Het de leefbaarheid in het landelijk gebied bevordert;
  • Dienen bij te dragen aan sociaal-maatschappelijke aspecten van leefbaarheid;
  • Cultuurhistorische kwaliteit, wanneer aanwezig, behouden blijft;
  • Qua aard aangesloten wordt bij de functionele karakteristiek van de omgeving;
  • Bestaande (agrarische) ondernemingen niet extra belemmert;
  • Borging van relevante duurzaamheidsaspecten op inrichtingsniveau.

De locaties zijn gelegen binnen een bebouwingsconcentratie. Daarnaast passen de woningen binnen de gemeentelijke woonvisie. Dit is reeds met de gemeente besproken en door de gemeente akkoord bevonden. De uitgangspunten uit de woonvisie zijn in de Structuurvisie Kernen van de gemeente opgenomen. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Structuurvisie Kernen" (paragraaf 3.3.2) past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Kernen, waarmee de voorgenomen ontwikkeling ook past binnen de woonvisie van de gemeente. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal alle voormalige bedrijfsbebouwing, uitgezonderd de bedrijfswoningen, een cultuurhistorisch pand en de bijbehorende bijgebouwen, worden gesloopt. Daarmee is sprake van sloop van overtollige bebouwing. Tevens wordt bij de voorgenomen ontwikkeling een intensieve veehouderij op meerdere locaties gesaneerd. Deze intensieve veehouderij leidt in de huidige situatie tot milieuhinder aan de omgeving waarin deze eigenlijk te hoog is voor de vele woningen in het bebouwingslint. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de milieuhinder aanzienlijk afnemen, waarmee het woon- en leefklimaat in het gebied zal worden verbeterd. Daarmee wordt de leefbaarheid in het landelijk gebied bevorderd. Met het behoud en de omschakeling van het cultuurhistorisch waardevol pand zal de cultuurhistorische kwaliteit worden behouden. Het wonen zal daarnaast goed aansluiten bij de verschillende functies in het bebouwingslint, waarin reeds vele woningen zijn gelegen. Daarbij zorgt de ontwikkeling van de woningen voor een sterker bebouwingslint dat beter aansluit op de kern. De ontwikkeling past daarmee goed binnen de functionele karakteristiek van de omgeving. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieu" (paragraaf 4.1) zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot milieuhygiënische belemmeringen en/of een aantasting van de omliggende (agrarische) bedrijven. Ten slotte worden de nieuwe woningen opgericht volgens de huidige inzichten en eisen op het gebied van duurzaamheid. Daarmee zijn de duurzaamheidsaspecten geborgd.

Aan de algemene criteria kan daarmee worden voldaan, behoudens aan het criterium dat de locatie gelegen moet zijn binnen het zoekgebied verstedelijking. Dit is niet het geval. Echter maakt de voorgenomen ontwikkeling deel uit van een grotere ontwikkeling waarbij eveneens het bedrijventerrein Molenveld wordt meegenomen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet daarmee in een uitbreiding van het stedelijk gebied in de richting van de locaties. De voorgenomen ontwikkeling sluit hier goed bij aan.

Gezien het voorgaande wordt de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie daarmee alsnog acceptabel en voorstelbaar geacht.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Buitengebied Sint Anthonis van gemeente Land van Cuijk.

3.3.2 Structuurvisie Kernen

In juni 2016 heeft de gemeente Land van Cuijk het ontwerp van de Structuurvisie Kernen opgesteld. In deze visie is het ruimtelijke beleid van de gemeente opgenomen voor de kernen. De visie is niet juridisch bindend, maar biedt het houvast en de leidraad voor het opstellen van het ruimtelijk beleid in bestemmingsplannen voor de kernen van de gemeente.

In de visie wordt een blik geworpen op de toekomst. De visie beschrijft hoe de gemeente de ontwikkeling van de gemeente voor zich ziet, wat er goed gaat, en wat er juist nog aandacht vraagt. Een aantal thema's keerden bij het maken van de structuurvisie telkens terug, onder andere in de verschillende bijeenkomsten, en zijn daarom als belangrijkste opgaven gedefinieerd:

  • De kernen van de gemeente zijn verschillend van omvang, maar ademen allen een rustige en dorpse sfeer. Deze rust wordt door de inwoners gewaardeerd. Tegelijkertijd mag het echter geen 'dode boel' worden. Er is aandacht nodig voor het vasthouden van economische en sociale activiteiten in de kernen.
  • Het programma van de woningbouwprojecten was niet in overeenstemming met de woningen waaraan volgens onderzoek op termijn behoefte is: meer betaalbare woningen voor starters en minder dure woningen. Het was daarom nodig om het woningbouwprogramma in de visie zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de (toekomstige) vraag uit de dorpen.
  • De gemeente is niet langer in staat om, zoals vroeger, alle bestaande voorzieningen in de dorpen te subsidiëren en stimuleren. Gelijktijdig is er de wens om de dorpsgemeenschappen zelf sterker te laten participeren. Daarbij moet de komende tijd worden gezocht naar een (nieuw) acceptabel en betaalbaar voorzieningenniveau voor de gemeente als geheel.

Verder zijn in de visie de volgende hoofdpunten opgenomen, die aansluiten bij de geconstateerde opgaven:

  • Het ondersteunen van initiatieven van inwoners en ondernemers en het vereenvoudigen van de procedures daarvoor.
  • Ruimte bieden aan woningbouw in (collectief) particulier opdrachtgeverschap.
  • Het stimuleren van economische ontwikkeling (MKB, recreatie en toerisme), waaronder het bieden van voldoende vestigingsmogelijkheden op bedrijventerreinen.
  • Ruimte bieden aan kleinschalige initiatieven die passen bij het toeristisch beleid, uitgaande van rust, ruimte en kleinschaligheid.
  • Werken aan een duurzame agrarische sector die bijdraagt aan de leefbaarheid.

In de visie wordt verder de doorkijk gemaakt naar de langere termijn en is opgenomen hoe de gemeente zichzelf wil zien in 2025. Vanuit de visie wil de gemeente in 2025:

  • een rustige plattelandsgemeente zijn;
  • een gemeente met een dynamische, bloeiende gemeenschap zijn;
  • een prettige woongemeente met kwalitatief goede woonmilieus zijn;
  • een gemeente met een sterke agrarische sector zijn;
  • een goed bereikbare gemeente zijn;
  • een leefbare gemeente zijn;
  • een gemeente met ruimte voor ondernemers zijn.

Het ruimtelijk beleid in de visie sluit aan op het toekomstbeeld van de gemeente en bevat op basis daarvan de gewenste ruimtelijke beleidsuitgangspunten voor het te hanteren ruimtelijk beleid.

Voor wat betreft wonen stelt de gemeente in de visie de volgende opgaven:

  • Er wordt gebouwd voor de eigen gemeentelijke behoefte.
  • Er wordt gestuurd op een evenwichtige woningvoorraad met de bestaande woningbouwplannen.
  • Een deel van het woningbouwprogramma wordt ingevuld door kleinschalige initiatieven en transformatie.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden de woningen opgericht in het buitengebied en niet in de kern. De locatie voor de gewenste woningen ligt echter in een bebouwingslint aansluitend aan de kern dat is aangemerkt als een bebouwingsconcentratie en naast een locatie die wordt gebruikt voor de verdere ontwikkeling en uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld. De locatie gaat daarmee een onlosmakelijk deel uitmaken van de kern Wanroij. De visie biedt ruimte voor kleinschalige initiatieven. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een dergelijk kleinschalig initiatief en past daarmee binnen de doelstellingen van de visie.

Voor wat betreft de bedrijvigheid in de kernen stelt de gemeente in de visie de volgende opgaven:

  • Er wordt gezocht naar de balans tussen ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector en een gezond leefklimaat.
  • Er wordt ingezet op recreatie en toerisme vanwege de groeipotentie.
  • Aan lokale ondernemers wordt de ruimte geboden.

Het plangebied biedt, vanwege de ligging in een bebouwingslint met veel nabijgelegen burgerwoningen en niet-agrarische bedrijfswoningen, geen goede mogelijkheden voor het uitvoeren van volwaardige veehouderijbedrijven. Om de milieuhinder in het bebouwingslint te verminderen worden de veehouderijen in het plangebied daarom gesaneerd en omgeschakeld. Een van de veehouderijen, de melkrundveehouderij, zal worden omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. Deze omschakeling betreft daarmee een bedrijf van een lokale ondernemer en is gericht op het verbeteren van het woon- en leefklimaat. De omschakeling van de melkrundveehouderij past daarmee goed binnen de uitgangspunten uit de visie.

Verder biedt de gemeente mogelijkheden voor uitbreiding van het bedrijventerrein in de visie en wordt het vestigen van niet-agrarische bedrijven op VAB-locaties gestimuleerd. Bij de wens van uitbreiding van het areaal aan bedrijventerrein wordt vanuit de visie eerst gekeken naar bestaande locaties. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. De omschakeling van de melkrundveehouderij daarbij past binnen de doelstellingen van de vestiging van niet-agrarische bedrijven op een VAB-locatie. Met de uitbreiding van het bestaande terrein wordt eveneens invulling gegeven aan de doelstelling om eerst bestaande terreinen uit te breiden als de vraag zich voordoet.

De voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein en de omschakeling van de melkrundveehouderij naar een niet-agrarisch bedrijf past daarmee binnen de uitgangspunten uit de visie.

Voor wat betreft cultuurhistorie wordt gestreefd naar het behoud van waardevolle bebouwing. Wanneer daarbij sprake is van een mogelijke leegstand dan wordt meegewerkt aan herbestemming. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van behoud van een cultuurhistorisch waardevol pand door het herbestemmen er van naar een woonbestemming. Dit past goed binnen de mogelijkheden uit de visie.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten zoals zijn verwoord in de (ontwerp) Structuurvisie Kernen van de gemeente Land van Cuijk.

3.3.3 Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2023

Op basis van gemaakte afspraken tussen de provincie en gemeente Land van Cuijk met betrekking tot de kwaliteitsverbetering van het landschap bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen heeft de gemeente Land van Cuijk op 18 januari 2022 de "Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2023" vastgesteld. In deze regeling is opgenomen in welke mate en op welke wijze een kwaliteitsverbetering van het landschap wordt gevraagd als tegenprestatie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In de regeling wordt daarvoor onderscheid gemaakt in drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen:

  1. 1. Categorie 1: Ontwikkelingen zonder impact op het landschap.
    Voor deze ontwikkelingen wordt geen tegenprestatie gevraagd.
  2. 2. Categorie 2: Ontwikkelingen met een beperkte impact op het landschap.
    Voor deze ontwikkelingen wordt als tegenprestatie een goede landschappelijke inpassing van het erf gevraagd.
  3. 3. Categorie 3: Ontwikkelingen met een grotere impact op het landschap.
    Voor deze ontwikkelingen wordt als tegenprestatie, naast een goede landschappelijke inpassing, eveneens een investering in de ruimtelijke kwaliteit op basis van de behaalde bestemmingswinst gevraagd.

De voorgenomen ontwikkeling wordt, gezien de grootte van de ontwikkeling, beschouwd als een ontwikkeling in categorie 3. Derhalve is als tegenprestatie zowel een goede landschappelijke inpassing als een aanvullende investering in de ruimtelijke kwaliteit nodig op basis van de behaalde bestemmingswinst. Voor de investering die moet worden gedaan op basis van de behaalde bestemmingswinst wordt uitgegaan van een investering van minimaal 20% van de waardestijging van de gronden voor zover het gronden in het landelijk gebied betreft. Voor gronden in stedelijk gebied wordt de noodzakelijke investering bepaald op basis van 1% van de uitgifteprijs van de gronden na herbestemming. Dit betekent dat voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein uitgegaan dient te worden van 1% van de uitgifteprijs van de gronden en dat voor de overige ontwikkelingen uitgegaan dient te worden van 20% van de waardestijging van de gronden na herbestemming. Deze waardestijging wordt bepaald aan de hand van vooraf vastgestelde forfaitaire bedragen.

Voor het mate van het behalen van de bestemmingswinst en de investering die aan de hand daarvan nog moet worden gedaan is een berekening gemaakt volgens de regeling van de gemeente. Uit deze berekening, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 6 van deze toelichting, blijkt dat voor de ontwikkelingen aan de Peelstraat nog een investering in de ruimtelijke kwaliteit moet worden gedaan van € 24.405,40 (gebaseerd op 20% van de bestemmingswinst) en voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld nog een investering in de ruimtelijke kwaliteit moet worden gedaan van € 66.433,90 (gebaseerd op 1% van de uitgifteprijs van de grond). In de berekening zijn fysieke tegenprestaties (sloop van bebouwing) reeds verrekend.

In totaal moet daarmee nog een investering worden gedaan van minimaal € 90.839,30 in de ruimtelijke kwaliteit.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschappelijk en stedenbouwkundig deskundige een landschappelijk en stedenbouwkundig inrichtingsplan opgesteld, waarin nader is uitgewerkt hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk en stedenbouwkundig wordt ingericht. Daarbij worden landschappelijke elementen aangebracht. Voor het aanbrengen van landschappelijke elementen geldt dat deze aangemerkt mogen worden als fysieke tegenprestatie voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, mits deze worden berekend volgens de normen zoals zijn opgenomen in de Stimuleringsregeling Landschappelijke inpassing (StiLa) van de provincie Noord-Brabant. In het landschappelijk en stedenbouwkundig inrichtingsplan is een berekening opgenomen van de fysieke tegenprestatie die wordt behaald met de realisatie van het inrichtingsplan op basis van de StiLa normen. Uit deze berekening, waarvoor wordt verwezen naar het landschappelijk en stedenbouwkundig inrichtingsplan zoals is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting, blijkt dat met de voorgenomen landschappelijke en stedenbouwkundige inrichting een fysieke tegenprestatie zal worden geleverd van €25.341,48. Het resterende bedrag van € 65.497,82 zal worden gestort in het gemeentelijke groenfonds en wordt via die wijze benut voor de kwaliteitsverbetering van het landschap en het aanleggen van landschappelijke elementen elders binnen de gemeente.

Gezien het voorgaande kan aan de richtlijnen uit de "Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2023" van de gemeente Land van Cuijk voldaan en wordt in voldoende mate een tegenprestatie geleverd voor kwaliteitsverbetering van het landschap.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  1. 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  2. 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is een gebied waar meerdere functies (bijvoorbeeld wonen en bedrijvigheid) naast elkaar voorkomen. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden.

Gezien de aard van het gebied waarin het plangebied is gelegen, de menging van functies in het gebied en de ligging aan een drukke ontsluitingsweg (de Peelstraat), kan het gebied waarin het plangebied is gelegen worden beschouwd als een 'gemengd gebied'. Dit houdt in dat voor wat betreft de richtafstanden uit de VNG handreiking één stap terug gedaan mag worden.

In deze paragraaf is verder per locatie een afweging gemaakt van de milieuzonering, waarbij is uitgegaan van de ligging van de locaties in een 'gemengd gebied'.

Ontwikkelingsmogelijkheden omliggende bedrijven

De intensieve veehouderij welke is gevestigd op de locaties Peelstraat 4b, 6 en 15 wordt in zijn geheel beëindigd. De aanwezige bedrijfsbebouwing zal, behoudens de huidige bedrijfswoningen, de bijbehorende bijgebouwen en het te renoveren cultuurhistorisch waardevol pand, worden gesloopt. De huidige bedrijfswoningen zullen worden omgeschakeld naar burgerwoningen. Daarnaast zal het cultuurhistorisch waardevol pand worden gedemonteerd en opnieuw opgericht, waarbij het wordt omgeschakeld naar een burgerwoning en zal worden gesplitst in 2 wooneenheden. Ten slotte zullen nog 3 burgerwoningen met toepassing van de regeling ruimte-voor-ruimte worden opgericht. Op deze locaties voorziet de voorgenomen ontwikkeling uitsluitend in burgerwoningen.

Burgerwoningen veroorzaken geen onevenredige milieuhinder aan de omgeving en zijn derhalve niet in de lijst met inrichtingen opgenomen van de VNG handreiking. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige milieuhinder aan de omgeving. Door de beëindiging van de intensieve veehouderij zal de milieuhinder aan de omgeving juist aanzienlijk afnemen, waarmee het woon- en leefklimaat in de omgeving zal worden verbeterd.

Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Derhalve dient goed te worden bekeken welke inrichtingen in de nabije omgeving zijn gelegen en dient hiervoor een afweging te worden gemaakt of deze in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door de komst van de nieuwe woningen. In de omgeving zijn naast burgerwoningen, die geen onevenredige milieuhinder aan de omgeving veroorzaken, de volgende inrichtingen/functies gelegen:

  • Peelstraat 10: melkrundveehouderijbedrijf, richtafstand 100 meter;
  • Peelstraat 11: bedrijfsverzamelgebouw milieucategorie 2 en 3.1, richtafstand 10 en 30 meter;
  • Peelstraat 17: gestaakt vleesveebedrijf; richtafstand 100 meter
  • Peelstraat 21: melkrundveehouderijbedrijf, richtafstand 100 meter
  • Bedrijventerrein Molenveld, milieucategorie 2, richtafstand 10 meter
  • Bedrijventerrein Molenveld, milieucategorie 3.2, richtafstand 50 meter
  • Bedrijventerrein Molenveld, milieucategorie 4.2, richtafstand 200 meter
  • Uit te breiden bedrijventerrein Molenveld perceel 951, milieucategorie 2, richtafstand 10 meter
  • Uit te breiden bedrijventerrein Molenveld zuidzijde, milieucategorie 3.2, richtafstand 50 meter

Voor ieder bedrijf is inzichtelijk gemaakt, welke gevoelig object (bestaand of niet) dat gelegen is binnen of direct in de nabijheid van het plangebied volgens de maximale planologische mogelijkheden bepalend is voor de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven en de afstand tussen de gevel van het gevoelige object en het bestemmingsvlak van de bedrijven.

Bedrijf Bepalend gevoelig object Afstand Toets richtafstand
Peelstraat 10 RvR woning Peelstraat ong. 192 meter voldoet
Peelstraat 11 (cat. 2)
Peelstraat 11 (cat 3.1)
Peelstraat 15a
Peelstraat 4a, Peelstraat 15a
16 meter
30 meter
voldoet
voldoet
Peelstraat 17 Peelstraat 15 39 meter voldoet niet
Peelstraat 21 Peelstraat 15 260 meter voldoet
Molenveld cat. 2 Bedrijfswoning Molenveld perceel 951 10 meter voldoet
Molenveld cat. 3.2 Bedrijfswoning Molenveld perceel 951 50 meter voldoet
Molenveld cat. 4.2 Bedrijfswoning Molenveld perceel 951 240 meter voldoet
Molenveld nieuw 951 Peelstraat 9 10 meter voldoet
Molenveld nieuw zuid Peelstraat 15, Peelstraat 9 80 meter voldoet

Ten aanzien van de Peelstraat 17 wordt de richtafstand niet behaald. Het maatgevende aspect voor de richtafstand is geur. Voor de overige aspecten geldt een richtafstand van 10 meter (geluid, stof en gevaar). Aan deze richtafstanden wordt wel voldaan. Voor wat betreft het aspect geur wordt het toetsingskader gevormd door de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Volgens artikel 3 lid 2 onder b dient er een afstand van ten minste 50 meter te worden aangehouden. Aan deze afstandseis wordt niet voldaan wat betekend dat het bedrijf haar maximale planologische mogelijkheden heeft bereikt. De nieuwe woningen worden op een grotere afstand dan de bepalende woning geplaatst. Voor deze woningen dient op grond van artikel 14 lid 2 eveneens een afstand van 50 meter in acht te worden genomen. Omdat deze woningen op grotere afstanden liggen dan de bepalende woning zullen de nieuwe woningen niet beperkend zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf aan de Peelstraat 17.

Gezien het voorgaande zal de voorgenomen ontwikkeling aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 niet leiden tot een onevenredige milieuhinder en zal als gevolg van deze ontwikkeling geen van de omliggende bedrijven en/of functies in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Tevens dient ook vastgesteld te worden of er spake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de gevoelige objecten. Daarbij is in onderstaande tabel per gevoelig object inzichtelijk gemaakt welke omliggende functie(s) bepalend zijn voor het classificeren van het woon- en leefklimaat per object. Daarbij is getoetst aan dezelfde richtafstanden als bij de toetsing aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende bedrijven.

Gevoelig object Bepalende functies Afstand Aanvaardbaarheid op basis van richtafstanden
Bedrijfswoning
Molenveld nieuw 951
Bedrijventerrein Molenveld cat. 2
Bedrijventerrein Molenveld cat. 3.2
Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat
10 meter
50 meter
30 meter
aanvaardbaar
aanvaardbaar
aanvaardbaar
Bedrijfswoning Peelstraat 11 Bedrijf Molenveld nieuw 951
Bedrijventerrein Molenveld 3.2
31 meter
78 meter
aanvaardbaar
aanvaardbaar
Woning nieuw Peelstraat 15a Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 2)
Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 3.1)
16 meter
30 meter
aanvaardbaar
aanvaardbaar
Woning
Peelstraat 15
Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 2)
Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 3.1)
Bedrijventerrein Molenveld nieuw zuid
33 meter
37 meter
80 meter
aanvaardbaar
aanvaardbaar
aanvaardbaar
RvR woning 1 Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 2)
Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 3.1)
Bedrijventerrein Molenveld nieuw zuid
30 meter
36 meter
145 meter
aanvaardbaar
aanvaardbaar
aanvaardbaar
RvR woning 2 Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 2)
Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 3.1) Bedrijventerrein Molenveld nieuw zuid
27 meter
34 meter
141 meter
aanvaardbaar
aanvaardbaar
aanvaardbaar
Woning Peelstraat 6 Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 2)
Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 3.1) Bedrijventerrein Molenveld nieuw zuid
36 meter
51 meter
140 meter
aanvaardbaar
aanvaardbaar
aanvaardbaar
RvR woning 3 Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 2)
Bedrijfsverzamelgebouw Peelstraat (cat. 3.1) Bedrijventerrein Molenveld nieuw zuid
48 meter
63 meter
142 meter
aanvaardbaar
aanvaardbaar
aanvaardbaar

Op grond van bovenstaande uiteeenzetting wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van de gevoelige objecten binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor wat betreft de invloed van de omliggende veehouderijbedrijven is er los van bovenstaande uiteenzetting een geuronderzoek uitgevoerd (bijlage 5), waaruit bijkt dat de omliggende veehouderijbedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat specifiek ten gevolge van agrarische geurhinder.

4.1.2 Geur

De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.

Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden. Deze afstanden gelden van emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van het gevoelige object. Tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het gevoelige object geldt een minimale afstand van 50 meter bij objecten binnen de bebouwde kom en 25 meter bij objecten buiten de bebouwde kom.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de herontwikkeling van een gebied. Daarbij voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een intensieve veehouderij op meerdere locaties, waarbij de bedrijfswoningen worden omgeschakeld naar burgerwoningen, een cultuurhistorisch pand wordt omgeschakeld naar een burgerwoning en drie extra woningen worden opgericht met toepassing van de regeling ruimte-voor-ruimte. Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een melkrundveehouderij, waarbij deze wordt omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf voor bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.1. Ten slotte wordt een deel van de gronden in het plangebied aangewend voor de uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein.

De veehouderijen in het plangebied worden in zijn geheel beëindigd. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake meer van het houden van dieren en/of van andere activiteiten met een onevenredige geurbelasting aan de omgeving. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige toename van de geurbelasting aan de omgeving. Met de beëindiging van de veehouderijen in het plangebied zal de geurbelasting in de omgeving juist aanzienlijk afnemen. Daarmee zal het woon- en leefklimaat in de omgeving als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling aanzienlijk verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling heeft daarmee een positief effect op de geurbelasting in de omgeving.

Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige toename van de geurhinder aan de omgeving dient, wanneer nieuwe gevoelige objecten worden opgericht, te worden aangetoond dat ter plaatse van de nieuw op te richten gevoelige objecten sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Daarmee dient een afweging te worden gemaakt van het woon- en leefklimaat binnen het plangebied op het gebied van geur. Middels een geuronderzoek is inzichtelijk gemaakt of de omliggende veehouderijbedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het geuronderzoek is als bijlage 5 te raadplegen.

Ter plaatse dient getoetst te worden aan de 'Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder gemeente Sint Anthonis 2016'. Er dient te worden voldaan aan de streefwaarde van 10 ouE/m3 voor de achtergrondbelasting of anders de toetswaarde van 20 ouE/m3. Uit het geuronderzoek blijkt dat de achtergrondbelasting op 90% van de rekenpunten onder de streefwaarde van 10 ouE/m3 blijft en de overige 10% ruimschoots onder de toetswaarden van 20 ouE/m3. Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op het gebied van geur.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de herontwikkeling van een gebied. Daarbij voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een intensieve veehouderij op meerdere locaties, waarbij de bedrijfswoningen worden omgeschakeld naar burgerwoningen, een cultuurhistorisch pand wordt omgeschakeld naar een burgerwoning en drie extra woningen worden opgericht met toepassing van de regeling ruimte-voor-ruimte. Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een melkrundveehouderij, waarbij deze wordt omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf voor bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.1. Ten slotte wordt een deel van de gronden in het plangebied aangewend voor de uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein.

De veehouderijen in het plangebied worden in zijn geheel beëindigd. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake meer van het houden van dieren en/of van andere activiteiten met een grote uitstoot van fijnstof en/of stikstofoxiden. Het aantal verkeersbewegingen zal (beperkt) toenemen, maar het aandeel vrachtverkeer en/of landbouwverkeer zal verminderen. Vanuit het aantal verkeersbewegingen zal daarmee mogelijk sprake zijn van een toename van de uitstoot van stikstofoxiden. Om te bepalen of de toename van het aantal verkeersbewegingen zorgt voor een in betekenende mate toenemende uitstoot van fijnstof en stikstofoxide, is met de NIBM-rekentool van InfoMil voor elk van de locaties een berekening gemaakt. De grens voor een project dat als NIBM kan worden aangemerkt is 1,2 µg/m³.

Zoals te zien in de volgende figuur wordt de grens van 1,2 µg/m³ met de voorgenomen ontwikkeling niet overschreden, waarmee gesteld kan worden dat ook ten aanzien van de toename van het aantal verkeersbewegingen sprake is van een NIBM-project.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0013.png"

Resultaten berekening NIBM-tool
Bron: InfoMil.

Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein kan mogelijk sprake zijn van een ontwikkeling in betekenende mate. Deze is berekend voor de worst-case situatie, zoals beschreven in paragraaf ''Verkeersbewegingen'' (paragraaf 4.4.3). Hierbij zijn de CROW-cijfers als uitgangspunt genomen, die gebaseerd zijn op maximale verkeersbewegingen per dag. In de praktijk zal het gemiddelde aantal verkeersbewegingen aanzienlijk lager liggen. Desalniettemin is voor de worst-case situatie uitgegaan van de berekeningen in paragraaf ''Verkeersbewegingen''. In de praktijk zal de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden dus beduidend lager zijn.

Bovendien zal de afname van de uitstoot van stikstofoxiden als gevolg van de beëindiging van de veehouderijen groter zijn dan de mogelijke toename door de verkeersbewegingen. De huidige milieuvergunningen staan de veehouderij aan de Peelstraat 11 toe om ongeveer 118.859 gram fijnstof per jaar uit te stoten, terwijl de veehouderijen aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 samen ongeveer 339.895 gram fijnstof per jaar uitstoten. Hierbij wordt in totaliteit 458.754 gram per jaar uitgestoten aan fijnstof. Deze totale uitstoot is gelijk aan circa 16,64 µg/m³ conform het rekenmodule ISL3a. Met de beëindiging van deze veehouderijen zal de totale fijnstofuitstoot met 458.754 gram per jaar verminderen dat gelijk staat aan de vermindering van circa 16,64 µg/m³ aan fijnstof.

Deze afname is aanzienlijk groter dan de mogelijke toename door de verkeersbewegingen. Hierdoor zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving. Met de beëindiging van de veehouderijen in het plangebied zal de concentratie fijnstof en stikstofoxiden in de omgeving juist aanzienlijk afnemen.

Daarmee zal het woon- en leefklimaat in de omgeving als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling heeft daarmee een positief effect op de luchtkwaliteit in de omgeving.

Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving dient, wanneer nieuwe gevoelige objecten worden opgericht, te worden aangetoond dat ter plaatse van de nieuw op te richten gevoelige objecten sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Daarmee dient een afweging te worden gemaakt van het woon- en leefklimaat binnen het plangebied op het gebied van luchtkwaliteit.

Vanuit landelijke wetgeving is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit als de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden niet meer dan 40 µg/m³ bedragen. Binnen de provincie Noord-Brabant geldt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit als de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden niet meer dan 40 µg/m³ bedraagt.

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft in de Atlas Leefomgeving kaarten opgenomen van de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden. Daarin zijn de resultaten uit de Monitoringstool van het NSL opgenomen. Volgens de gegevens uit deze Atlas Leefomgeving bedragen de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden, zoals is weergegeven in de volgende figuren, ter plaatse 16,97 µg/m³ (fijnstof) en 11,13 µg/m³ (stikstofoxiden). Dit is ruimschoots onder de norm van 40 µg/m³, waarmee ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit kan worden geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0014.png"

Uitsnede kaart achtergrondconcentratie fijnstof (PM10).
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0015.png"

Uitsnede kaart achtergrondconcentratie stikstofxiden (NO2).
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.

Door de beëindiging van de veehouderijen zal de afname van de uitstoot van stikstofoxiden aanzienlijk groter zijn dan de mogelijke toename als gevolg van de verkeersbewegingen. Hierdoor zal het niveau van µg/m³ fijnstof en µg/m³ stikstofoxiden nooit de norm van 40 µg/m³ overschrijden, waardoor de beoogde ontwikkeling te allen tijde een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan waarborgen wat betreft luchtkwaliteit.

Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op het gebied van luchtkwaliteit.

4.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:

  • Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
  • Woonwagenstandplaatsen.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van mogelijke inrichtingen en/of een mogelijke toename van het aantal verkeersbewegingen, welke mogelijk leiden tot een toename van de geluidsbelasting aan de omgeving. Geluidgevoelige gebouwen betreffen woningen en andere gebouwen als onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting. Bij het voorgenomen plan bestaan de geluidgevoelige gebouwen uit de om te schakelen bedrijfswoningen aan de Peelstraat 6 en Peelstraat 15, de drie op te richten ruimte-voor-ruimte woningen, de woning die wordt gerealiseerd in de cultuurhistorisch waardevolle schuur en de bedrijfswoning aan de Peelstraat 11. De bedrijfswoning Peelstraat 11 wordt door de functionele verbondenheid aan de bedrijfsvoering van de Peelstraat 11, wat ook als zodanig geborgd is in de regels van het bestemmingsplan, niet beschouwd als een geluidgevoelig object voor haar eigen bedrijfsvoering.

Om te onderzoeken of ter plaatse van omliggende gevoelige objecten de geldende normen uit de Wgh worden overschreden is een akoestisch onderzoek naar industrielawaai vanuit het plangebied uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot een onevenredige hinder aan de omgeving en dat in de omgeving een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 7 van deze toelichting. De conclusie luidt dat er ter plaatse van alle geluidgevoelige objecten er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsbelasting aan gevoelige objecten in de omgeving.

Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige geluidshinder aan de omgeving dient, wanneer nieuwe gevoelige objecten worden opgericht, te worden aangetoond dat ter plaatse van de nieuw op te richten gevoelige objecten sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geluid.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Daarmee dient een afweging te worden gemaakt van het woon- en leefklimaat binnen het plangebied op het gebied van geluid.

Om aan te tonen of ter plaatse van de gevoelige objecten aan de wettelijke normen wordt voldaan is een akoestisch onderzoek naar (spoor)wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hieruit blijkt dat aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan, behalve ter plaatse van de nieuwe woningen aan de Peelstraat 15 en 15a. Daarbij wordt wel voldaan aan de maximale grenswaarden. Voor deze woningen ligt het, gezien maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting door de Peelstraat financieel niet haalbaar, praktisch niet mogelijk en/of vanuit akoestisch en landschappelijk/stedenbouwkundig oogpunt ongewenst zijn, voor de hand om een besluit tot Hogere Grenswaarden te nemen. Deze procedure wordt gelijkertijd met de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 7 van deze toelichting.

Gezien het voorgaande zijn er ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op het gebied van geluid.

4.1.5 Volksgezondheid

Veehouderijen kunnen mogelijk gezondheidseffecten veroorzaken op omwonenden. Dit speelt met name bij varkenshouderijen, pluimveehouderijen en geitenhouderijen. Effecten van veehouderijen op de volksgezondheid, kunnen op verschillende manieren tot stand komen, bijvoorbeeld via diercontact, via de lucht, via de mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.

Besmettingsgevaar wordt geregeld in de wetgeving voor volksgezondheid. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevatten geen toetsingskader voor onderwerpen die in de wetgeving voor Volksgezondheid zijn geregeld.

Mensen kunnen echter in contact komen met de micro-organismen die dieren bij zich dragen door direct contact met de dieren, de mest of stof, of via inademing van de lucht. Daarom dienen de effecten en risico's op de volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. In de navolgende paragraaf worden beide begrippen verder uitgewerkt.

In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze begrippen zijn als volgt nader te omschrijven:

Plaatsgebonden risico:

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico:

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes.

Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0016.png"

Tabel wanneer verantwoording van het groepsrisico.
Bron: Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN).

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations', enz..

4.1.7 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Om aan te tonen of sprake is van een verwachtte of feitelijke verontreiniging is een onderzoek conform de norm NEN 5725 (historisch onderzoek) uitgevoerd. Hieruit blijkt het volgende:

Het huidig gebruik is gemengd, namelijk wonen gecombineerd met agrarische bedrijvigheid en bijbehorende bebouwing. De deellocaties hebben verschillende adressen en kadastrale aanduidingen, allen gesitueerd aan de Peelstraat in Wanroij, gemeente Sint-Anthonis. De locatie bevindt zich direct ten zuiden van een bedrijventerrein. Vanwege bestemmingswijziging naar verschillende functies, van wonen tot uitbreiding van bovenstaand bedrijventerrein, zijn historisch de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken bestudeerd en zijn mogelijke verontreinigingsrisico’s bepaald.

Eerdere verkennende bodemonderzoeken laten slechts beperkte verhogingen zien die toe te schrijven zijn aan verhoogde achtergrondwaardes. Op ruim 160 m van de onderzoekslocatie zijn sterke verontreinigingen aangetroffen en is (mogelijk) gesaneerd, dit heeft echter geen invloed op de bodemkwaliteit op de onderzoekslocaties, vanwege de afstand. Er is een bovengrondse dieseltank aanwezig in een schuur. Ook zijn er op de percelen ondergrondse brandstoftanks aanwezig geweest, die kunnen hebben geleid tot een bodemverontreiniging met olieproducten. De aangetroffen chemicaliën of containers daarvan op een open afvalopslag, betreffen een verdachte deellocatie. De aanwezigheid van asbestdaken zonder dakgoot maakt de directe omgeving van de dakrand verdacht op de aanwezgheid van asbest in de drupzones. De puinverharding is asbest verdacht. Verder zijn er geen indicaties dat de bodemopbouw en geohydrologie anderzijds afwijken, evenals dat er geen sprake lijkt te zijn van verdere beïnvloeding vanuit de omgeving.

De conclusie is dat voldoende inzicht is verkregen in de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreinigingen op de onderzoekslocatie.

Er wordt geadviseerd om een verkennend bodem- en asbestonderzoek conform respectievelijk de NEN 5740 en NEN 5707/5897 uit te voeren op de volgende deellocaties:

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0018.png"

Voor het gehele onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 8 van deze toelichting.

Op basis van het historisch onderzoek is aanvullend onderzoek nodig op een aantal deellocaties. Voor de overige gronden is geen aanvullend onderzoek nodig. In de regels behorende bij dit plan is opgenomen dat voorafgaand aan de bouw van de gewenste bebouwing en het in gebruik nemen van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de beoogde functie eerst een aanvullend onderzoek moet zijn uitgevoerd.

Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.

4.1.8 Spuitzones gewasbeschermingsmiddelen

In de bomenteelt en, in sommige gevallen, akkerbouw worden geteelde producten mogelijk bespoten met gewasbeschermingsmiddelen. Dergelijke middelen kunnen mogelijk effecten hebben op de gezondheid van omwonenden. Om die reden dient bij nieuwe ontwikkelingen rekening te worden gehouden met een spuitzone waarbinnen gevoelige objecten alleen onder voorwaarden kunnen worden toegestaan.

Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen op gevoelige objecten is door de Gezondheidsraad op 29 januari 2014 het rapport "Gewasbescherming en omwonenden" gepubliceerd. Dit rapport bevat de resultaten van het door de gezondheidsraad uitgevoerde onderzoek naar mogelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid. Uit dit rapport blijkt dat op dit moment nog geen toereikend onderzoek voorhanden is waaruit de effecten blijken van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid van omwonenden. Ook blijkt uit het rapport geen noodzaak tot een vaste spuitzone (van bijvoorbeeld 50 meter). In het rapport wordt opgemerkt dat wetenschappelijk niet is aan te geven hoe groot de afstand zou moeten zijn tussen een perceel waarop gespoten wordt en gevoelige objecten. De precieze relatie tussen de afstand en de blootstelling en het hiermee mogelijk samenhangende risico is onbekend.

Wel dient een afweging te worden gemaakt of bij een perceel waarop (mogelijk) bomenteelt plaatsvindt een spuitzone nodig is. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang:

  • de aard van het bestrijdingsmiddel (biologische of juist giftige middelen);
  • de toedieningswijze (handmatig of machinaal spuiten, in druppel- of dampvorm spuiten, of op- en zijwaarts of neerwaarts spuiten). Een voorbeeld hiervan is dat de rechter van oordeel was dat een spuitzone van 30 meter voor een bloembollenkwekerij onvoldoende was onderbouwd, omdat uit onderzoek was gebleken dat door de manier van spuiten van bloembollen (in neerwaartse richting) het aanhouden van een spuitzone niet noodzakelijk was vanuit het oogpunt van volksgezondheid;
  • de frequentie van het spuiten;
  • de weersomstandigheden (bijvoorbeeld aan de windrichting);
  • de inrichting van het landschap (zo is van belang of er een (winterharde) groenhaag aanwezig is (of zal worden aangebracht op grond van een verplichting in de planregels) tussen een perceel waarop gespoten wordt en een gevoelige object. In dat geval blijkt wegens de reductie van drift (afhankelijk van de dikte, hoogte en type groenhaag) een (veel) kortere afstand aanvaardbaar (dan 50 meter).

Nabij de locatie is geen sprake van bomenteelt die wordt uitgevoerd en/of van akkerbouw met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er is daarmee geen sprake van een verhoogd risico ten aanzien van spuitzones voor gewasbeschermingsmiddelen.

4.1.9 Hoogspanningslijnen

De stroom door de draden van een hoogspanningslijn veroorzaakt een magneetveld. De sterkte van het magneetveld hangt onder meer af van de hoeveelheid stroom die door de draden gaat, van de onderlinge afstand tussen de draden en van de volgorde waarin de draden aan de mast hangen. Daarnaast speelt de afstand van personen tot aan de draden een belangrijke rol. Hierdoor kan de veldsterkte per hoogspanningslijn verschillen. De magneetvelden zijn het sterkst direct onder de draden, op het punt tussen twee masten waar de draden het laagst boven de grond hangen. Hoe groter de afstand tot de hoogspanningslijn, des te zwakker is het magneetveld.

Nabij de locatie zijn geen hoogspanningsverbindingen gelegen. De dichtstbijzijnde hoogspanningsverbinding is gelegen op een afstand van ongeveer 2,1 kilometer van de locatie, zoals te zien is in de onderstaand figuur. Voor deze hoogspanningsverbinding geldt een indicatieve zone van 110 meter. Gelet op de afstand tussen het plangebied en deze lijn vormt dit aspect geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0019.png"

Uitsnede netkaart RIVM
Bron: data.rivm.nl

4.1.10 Voortoets MER-beoordeling

Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:

  1. 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;
    of
  2. 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de ontwikkeling van ruim 5 hectare aan bedrijventerrein en daarnaast circa 5.400 m² aan bedrijfsverzamelgebouw. Als het gaat om aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein is onderdeel D11.3 van belang. Als de activiteit 75ha of groter is, is bij een bestemmingsplan sprake van een mer-beoordelingsplicht. Deze grens wordt niet overschreden.

Daarnaast worden met onderhavig plan 4 extra burgerwoningen mogelijk gemaakt. Als het gaat om woningbouw is onderdeel D11.2. van belang. Als er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, het een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer omvat is bij een bestemmingsplan sprake van een mer-beoordelingsplicht. Deze grens wordt niet overschreden.

Voor onderhavige ontwikkeling is slechts een vormvrij m.e.r. beoordeling van toepassing.

De potentiële effecten van de voorgenomen ontwikkeling zijn zeer gering en lokaal. Zoals nader aangetoond in de paragrafen "Milieuzonering", "Geur'', "Luchtkwaliteit'', "Geluid'', "Volksgezondheid'', "Externe veiligheid'' en ''Bodem'' (paragraaf 4.1.1 t/m 4.1.7) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een onevenredige hinder op het gebied van milieu. Daarnaast is, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie'' (paragraaf 4.2) geen sprake van aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden. Hiermee is beoordeeld dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten heeft op het gebied van milieu en derhalve is een verdere m.e.r. -beoordeling niet noodzakelijk.

4.2 Ecologie

4.2.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.

De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.

Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.

4.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.

Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.

Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.

Het beheer van het NNN wordt in handen gegeven van de provincies. De provincies dienen in het ruimtelijk beleid regels op te nemen ter bescherming van het NNN. De provincie Noord-Brabant heeft het NNN opgenomen in het Natuurnetwerk Brabant (NNB). In de provinciale ruimtelijke verordening heeft de provincie vervolgens regels opgenomen ten behoeve van het behoud en de bescherming van het NNB.

Zoals te zien in de volgende figuur is het plangebied niet in het NNN/NNB gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN/NNB-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 850 meter van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0019.png"

Uitsnede kaart NNN/NNB.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

Gezien het plangebied niet in het NNN/NNB is gelegen en de grote afstand tot de dichtstbijzijnde NNN/NNB-gebieden zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.

4.2.3 Wet ammoniak en veehouderij

Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Zoals te zien in de volgende figuur is het plangebied niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen. Daarnaast zal de ammoniakemissie met de beëindiging van de veehouderijen vanuit het plangebied in zijn geheel komen te vervallen. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling eerder een positief effect hebben op de betreffende gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0022.png"

Uitsnede kaart Wav-gebieden.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

Gezien het plangebied niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen is gelegen en de ammoniakemissie vanuit het plangebied alleen maar af zal nemen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van deze gebieden onevenredig worden aangetast.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart en/of dubbelbestemmingen in het geldende bestemmingsplan. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Gemeente Land van Cuijk heeft de archeologische waarden en verwachtingen opgenomen in een archeologische verwachtingskaart. Zoals te zien in de volgende figuur zijn binnen het plangebied, op basis van deze kaart, gronden in categorie 2, 3 en 4 aanwezig. Voor gronden in categorie 2 geldt dat deze van zeer hoge archeologische waarde zijn en dat hiervoor bij bodemingrepen van meer dan 100 m² en dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De gronden in categorie 3 hebben een hoge archeologische waarden en daarvoor geldt de onderzoeksplicht bij bodemingrepen van meer dan 250 m² en dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld. Ten slotte zijn de gebieden met categorie 4 gebieden met een hoge archeologische verwachting. Ook voor deze gebieden geldt de onderzoeksplicht bij bodemingrepen van meer dan 250 m² en dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0023.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart.
Bron: Gemeente Land van Cuijk.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van bodemingrepen van meer dan 100 m², meer dan 250 m² en dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld. Daarmee is voor de voorgenomen ontwikkeling nader archeologisch onderzoek noodzakelijk. Echter geldt dat het onderzoek in feite pas uitgevoerd dient te zijn voordat de betreffende bodemingrepen worden uitgevoerd. Daarnaast is het, met name met de invulling van het uit te breiden bedrijventerrein, nog niet geheel duidelijk hoe groot en hoe diep de noodzakelijke bodemingrepen zullen zijn en waar deze precies zullen gaan plaatsvinden.

De gemeente heeft de archeologische waarden en verwachtingen in dubbelbestemmingen in het geldende bestemmingsplan opgenomen. Deze dubbelbestemmingen stellen het uitvoeren van een nader archeologisch onderzoek bij bodemingrepen verplicht als de ondergrens voor vrijstelling wordt overschreden. Deze dubbelbestemmingen zijn in het voorliggende plan intact gelaten en overgenomen op de bij dit plan behorende verbeelding en in de bij dit plan behorende regels. Daarmee is in voldoende mate geborgd dat bij bodemingrepen vooraf in voldoende mate wordt onderzocht of mogelijk voorkomende waarden en/of resten worden geschaad.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.

De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.

Zoals te zien in de volgende figuur is het plangebied in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0024.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

De Peelstraat is aangemerkt als een historische geografische lijn met redelijk hoge waarde. Het is van belang deze lijn zoveel mogelijk te behouden en/of te versterken. Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen wijzigingen en/of ingrepen plaats aan de infrastructuur en de Peelstraat zelf. Daarnaast wordt aan de Peelstraat een groot deel van de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en vervangen door hoogwaardige nieuwe woningen. Dit bevordert de beeldkwaliteit aan het bebouwingslint en de openheid van het gebied. De voorgenomen ontwikkeling zal de historische geografische lijn daarmee niet onevenredig aantasten, maar eerder versterken.

Op grotere afstand van de locatie is De Hamse Molen (in de volksmond ook wel De Ster genoemd) gelegen. Deze molen heeft een ruime molenbiotoop, waarbinnen voor ontwikkelingen aangepaste voorschriften gelden voor de (bouw)hoogtes om de werking van de molen niet te belemmeren. Het plangebied is echter geheel buiten de molenbiotoop gelegen, waarmee de werking van de molen en de waarde ervan niet onevenredig zullen worden geschaad.

Bij het bedrijf aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 is, naast de bedrijfswoning met nummer 15, een historisch waardevolle schuur aanwezig. Deze schuur is echter verouderd en het is voor de beeldkwaliteit meer passend om het pand te renoveren. Om de historische waarde zoveel mogelijk te herstellen en de beeldkwaliteit te vergroten zal de historisch waardevolle schuur worden gedemonteerd en opnieuw worden opgericht. Daarnaast wordt het pand, ten behoeve van het onderhoud en daarmee het behoud en de versterking van de historische waarde ervan, omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarmee is een goed onderhoud van het pand geborgd en worden de historische waarden ervan behouden. Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling de historische waarde van het pand zal versterken is door het Monumentenhuis Brabant een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het pand cultuurhistorisch waardevol is te noemen en dat de voorgenomen herbouw en renovatie van het pand bijdraagt aan de historische waarde ervan. Voor de motivatie van het Monumentenhuis Brabant wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling alleen maar bijdragen aan de versterking van de historische waarden van het pand en zal geen sprake zijn van een aantasting van de cultuurhistorische waarde ervan.

Gezien het voorgaande zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de in de omgeving van het plangebied voorkomende cultuurhistorische waarden.

4.3.3 Aardkundig waardevolle gebieden

Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPWaPeelstrMolenvd-ON01_0025.png"

Uitsnede kaart aardkundig waardevolle gebieden.
Bron: Provincie Noord-Brabant.

Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.

4.4 Verkeer En Parkeren

4.4.1 Infrastructuur

Het plangebied is goed ontsloten via de Peelstraat. De locaties aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 en aan de Peelstraat 11 zijn reeds voorzien van inritten welke aansluiten op de Peelstraat. Voor de ontwikkelingen op deze locaties zal gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur.

Het kadastraal perceel met nummer 951 is nog niet voorzien van een ontsluiting. Ten behoeve van dit perceel zal een nieuwe inrit worden aangelegd welke aansluit op de Peelstraat. De overige gronden zijn eveneens nog niet ontsloten. Ten behoeve van de ontsluiting van de overige gronden zal het Lampersveldpad worden verlengd en zal aan het eind een rotonde worden aangelegd zodat niet achteruit gereden of gekeerd hoeft te worden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

Omdat sprake is van slechts één ontsluiting van het bedrijventerrein, via de noordzijde vanuit het bestaande bedrijventerrein Molenveld, is het noodzakelijk om in geval van calamiteiten een alternatieve route te kunnen bieden. Om te kunnen voorzien in een calamiteitenroute zal een verbinding tussen het perceel aan de Peelstraat 11 en het bedrijventerrein worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Het is daarbij wenselijk de route tussen de bedrijfskavels aan de westzijde van het bedrijventerrein in te situeren waarbij het een verbinding maakt met het perceel van het bedrijf aan de Peelstraat 11.

Wanneer op termijn een tweede ontsluiting van het bedrijventerrein wordt gerealiseerd dan kan de geplande calamiteitenroute komen te vervallen.

4.4.2 Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat op eigen terrein in voldoende mate kan worden voorzien in parkeergelegenheid om de parkeerdruk op de openbare ruimte te verminderen. De gemeente Land van Cuijk heeft hiervoor parkeernormen vastgelegd in de gemeentelijke nota parkeernormen, de "Nota Parkeernormen 2023 Gemeente Land van Cuijk".

Woningen:

De intensieve veehouderij op de locaties Peelstraat 4b, 6 en 15 zal worden beëindigd. In totaal zal ter plaatse sprake zijn van 6 burgerwoningen, waarvan 2 bestaande woningen, en 2 bedrijfswoningen, waarvan 1 bestaande.

Voor (vrijstaande) woningen in het buitengebied geldt vanuit de gemeentelijke nota parkeernormen een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Dit betekent dat bij de drie nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen, de naar burgerwoning om te schakelen bedrijfswoningen, de burgerwoning in het cultuurhistorisch waardevol pand en bij de bedrijfswoningen elk minimaal 3 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn.

Bij de bestaande woningen is reeds voldoende parkeergelegenheid aanwezig in de huidige situatie. Dit zal bij de voorgenomen ontwikkeling niet wijzigen. Voor de nieuwe woningen zal ter plaatse moeten worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Bij elk van de nieuwe woningen zal voldoende ruimte worden gereserveerd voor drie parkeerplaatsen, waarmee bij elk van de woningen volledig op eigen terrein kan worden geparkeerd.

Peelstraat 11:

De melkrundveehouderij aan de Peelstraat 11 wordt beëindigd en omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf, zijnde een bedrijfsverzamelgebouw voor activiteiten in maximaal milieucategorie 3.1. In de gemeentelijke nota parkeernormen zijn uitsluitend normen voor kantoren, arbeidsintensieve en arbeidsextensieve bedrijven opgenomen. Voor bedrijfsverzamelgebouwen is echter geen afzonderlijke norm opgenomen. Voor inrichtingen waarvoor geen normen zijn opgenomen wordt teruggevallen op de normen zoals zijn opgenomen in de handreiking "Toekomstbestendig parkeren" van het kennisplatform CROW. Daarin is voor bedrijfsverzamelgebouwen een minimale norm opgenomen van 1,7 en een maximale norm van 2,2 parkeerplaatsen per 100 m² aan bruto vloeroppervlak. Gemiddeld genomen is daarmee sprake van een norm van 1,95 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak.

In de planregels behorende bij het voorliggende plan is (in artikel 4.2.3) een maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen voor deze locatie opgenomen. Daarin is een maximale oppervlakte van 5.394 m² aan bedrijfsgebouwen opgenomen. Op basis van de parkeernormen uit de gemeentelijke nota zijn daarmee minimaal 105,2 afgerond 106 parkeerplaatsen nodig.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een stedenbouwkundig en landschappelijk inrichtingsplan opgesteld (zie bijlage 1 van deze toelichting). Daarin is rekening gehouden met voldoende parkeergelegenheid zodat op eigen terrein in voldoende mate kan worden voorzien in parkeerplaatsen.

De berekende behoefte is een theoretische behoefte gebaseerd op de worst-case situatie. In de praktijk zal sprake zijn van een lagere parkeerbehoefte, waarmee op eigen terrein in de praktijk eveneens ruimschoots voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig zal zijn.

Perceel met nummer 951:

Het perceel met kadastraal nummer 951 wordt voorzien van een bedrijfsbestemming met mogelijkheden voor de vestiging van een niet-agrarisch bedrijf in maximaal milieucategorie 2 met bedrijfswoning. De locatie is gelegen in de bebouwde kom met een matig stedelijk karakter. Er is geen sprake van een centrumgebied en/of de schil daaromheen, waarmee sprake is van een gebied dat is aan te merken als "rest bebouwde kom met matig stedelijk karakter".

Voor een bedrijfswoning in overige bebouwde kom geldt vanuit de gemeentelijke nota parkeernormen een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Dit houdt in dat bij de bedrijfswoning voldoende parkeergelegenheid voor minimaal 3 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd.

Verder is sprake van een arbeidsintensief bedrijf in overige bebouwde kom geldt vanuit de gemeentelijke nota parkeernormen een parkeernorm van 2,35 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak.

Omdat echter op voorhand nog niet duidelijk is wat voor soort bedrijf zich ter plaatse zal vestigen en hoe groot dit wordt is vooraf geen inschatting te maken van de noodzakelijke parkeerbehoefte op het bedrijf. Om te borgen dat op eigen terrein in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid is in artikel 14.5 geborgd dat op eigen terrein in voldoende mate moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke nota parkeernormen of diens rechtsopvolger ten tijde van aanvraag van de omgevingsvergunning voor het betreffende bedrijf.

Uitbreiding bedrijventerrein Molenveld:

De overige gronden worden ingezet voor de verdere ontwikkeling en uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein. Daarbij worden kantoren uitgesloten (dit is niet toegestaan vanuit het provinciale beleid). Omdat echter nog niet duidelijk is welk type bedrijven zich ter plaatse zullen vestigen is uitgegaan van de worst case situatie, waarbij zich ter plaatse arbeidsintensieve, bezoekersextensieve bedrijven zullen vestigen. Naar verwachting zal een deel van de bedrijvigheid eveneens gaan bestaan uit arbeidsextensieve, bezoekersextensieve bedrijven, maar omdat vanuit de maximale planologische mogelijkheden overal arbeidsintensieve, bezoekersextensieve bedrijven kunnen worden gevestigd is met het bepalen van de parkeernorm van deze bedrijven uitgegaan. Voor dergelijke bedrijven geldt vanuit de gemeentelijke nota parkeernormen een norm van 2,35 parkeerplaatsen per 100 m² bruto bedrijfsvloeroppervlak.

Omdat echter op voorhand nog niet duidelijk is wat voor soort bedrijven zich ter plaatse zullen vestigen en hoe groot deze worden is vooraf geen inschatting te maken van de noodzakelijke parkeerbehoefte op het bedrijventerrein. Om te borgen dat op eigen terrein in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid is in artikel 14.5 geborgd dat op eigen terrein in voldoende mate moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke nota parkeernormen of diens rechtsopvolger ten tijde van aanvraag van de omgevingsvergunning voor de betreffende bedrijven.

Juridische borging:

Het realiseren van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is geborgd in de planregels behorende bij dit plan (artikel 14.5). Daarmee is in voldoende mate juridisch geborgd dat bij elk van de ontwikkelingen op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke normen uit de "Nota Parkeernormen 2023 Gemeente Land van Cuijk" of diens rechtsopvolger.

4.4.3 Verkeersbewegingen

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de herontwikkeling van een gebied. Daarbij voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een intensieve veehouderij op meerdere locaties, waarbij de bedrijfswoningen worden omgeschakeld naar burgerwoningen, een cultuurhistorisch pand wordt omgeschakeld naar een burgerwoning en drie extra woningen worden opgericht met toepassing van de regeling ruimte-voor-ruimte. Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling in de beëindiging van een melkrundveehouderij, waarbij deze wordt omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf voor bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.1. Ten slotte wordt een deel van de gronden in het plangebied aangewend voor de uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein, waarbij op één kavel (perceel met nummer 951) eveneens een bedrijfswoning mag worden opgericht.

In deze paragraaf is verder per deellocatie nader uitgewerkt in welke mate sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen.

4.5 Wateraspecten

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.

De locatie valt onder het werkgebied van het waterschap Aa en Maas (hierna: het waterschap).

4.5.1 Beleid

Waterbeheerplan

Op 19 november 2021 is het nieuwe waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het plan geldt van 22 december 2021 tot en met 21 december 2027.

Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma’s:

  1. 1. Waterveiligheid; Het programma ‘Waterveiligheid’ draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas en het regionale watersysteem.
  2. 2. Klimaatbestendig en gezond watersysteem; Het programma ‘Klimaatbestendig en gezond watersysteem’ draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).
  3. 3. Schoon Water; In het programma ‘Schoon Water’ speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol.

Deze programma’s zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

Keur

De Keur is een waterschapsverordening en omvat samen met de Waterwet alle gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen of activiteiten die consequenties hebben voor de waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De Keur is verder uitgewerkt in beleids- en algemene regels.

Legger

De Keur verwijst in de gebods- en verbodsbepalingen volop naar de legger. De legger legt de status en afmetingen behorende bij de regels van de Keur vast in een overzichtskaart van het waterbeheersgebied. Op deze kaart zijn onder andere dijken, waterlopen en bijbehorende beschermingszones aangegeven.

Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel. Bij het invullen van de compensatieopgave wordt tevens gekeken naar de mogelijke realisering van andere waterdoelen. Het gaat hierbij dus om een optimale inpassing van een plan in zijn omgeving, waarbij ook gekeken moet worden naar het huidig en toekomstig functioneren van het totale (deel)stroomgebied waar de ontwikkeling onderdeel van uitmaakt. Naast het behoud van voldoende systeemrobuustheid, kan hiermee beter invulling worden gegeven aan de gewenste doelmatigheid. Bovendien biedt dit mogelijkheden voor waterschappen en gemeenten om ook andere dan hydrologische aspecten mee te nemen in de afweging. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het oplossen van waterkwaliteitsknelpunten of het tegengaan van verdroging.

Beleidsplan Hemelwaterbeleid 2023 Gemeente Land van Cuijk

De gemeente Land van Cuijk heeft als aanvulling op het beleid van het waterschap een eigen beleid met betrekking tot de afkoppeling van hemelwater opgesteld. In dit beleid zijn de gemeentelijke normen voor de afkoppeling van hemelwater nader verwoord alsmede welke bijdrage er aan een initiatiefnemer wordt gevraagd voor de realisatie van waterberging.

In het beleidsplan wordt onderscheid gemaakt tussen binnen en buiten de bebouwde kom. Bij wijziging van een bestemmingsplan binnen de bebouwde kom wordt bij een bouwplan de verplichting opgelegd om hemelwater in de openbare ruimte op te vangen. Als het bestemmingsplan niet gewijzigd hoeft te worden, en er is sprake van gemengde riolering, dan dient men wel op eigen terrein het water op te vangen. In het buitengebied zal het niet langer meer toegestaan zijn het water van nieuw aan te leggen verharding, zoals opritten, te laten afvloeien naar de bermen van wegen.

4.5.2 Peelstraat 4b, 6 en 15

Bij de ontwikkeling aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 zal een intensieve veehouderij in zijn geheel worden beëindigd. Daarbij zal de bestaande bedrijfsbebouwing, behalve de twee bestaande bedrijfswoningen met bijgebouwen en het om te schakelen en te splitsen cultuurhistorisch waardevolle pand, worden gesloopt. Daarnaast zullen drie ruimte-voor-ruimte woningen met bijgebouwen worden opgericht en mogen bij de woning in het cultuurhistorisch waardevolle pand nog bijgebouwen worden opgericht.

Vanuit het beleid van het waterschap dient wanneer sprake is van een toename van het verharde oppervlak met meer dan 500 m² te worden voorzien in compenserende waterberging, waarbij geldt dat per m² aan bebouwing minimaal 0,06 m³ aan compenserende waterberging nodig is. Indien sprake is van een gebied met een bodem met meer infiltratiecapaciteit dan kan er aan die locatie een gevoeligheidsfactor van een half of een kwart worden toegekend. Wanneer dat het geval is dan mag de noodzakelijke compensatie met de gevoeligheidsfactor worden verrekend.

De huidige bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen betreffen reeds bestaande bebouwing. Ook het cultuurhistorisch waardevol pand is al aanwezig en betreft bestaande bebouwing. De bijgebouwen bij het cultuurhistorisch waardevol pand mogen (op basis van het geldende bestemmingsplan) maximaal 100 m² bedragen.

Daarnaast zullen de ruimte-voor-ruimte woningen, gezien deze vanuit het bestemmingsplan maximaal 1.000 m³ mogen zijn, maximaal ongeveer 183 m² groot zijn. Bij elk van de ruimte-voor-ruimte woningen mag dan vanuit het geldende bestemmingsplan maximaal 150 m² aan bijgebouwen worden opgericht. In totaal zal daarmee sprake zijn van een maximaal ruimtebeslag bij de ruimte-voor-ruimte woningen van 1.000 m².

In totaal zal het bebouwd oppervlak daarmee met maximaal 1.100 m² toenemen.

Bij de bestaande bedrijfswoningen en het cultuurhistorisch waardevol pand is reeds voldoende verharding aanwezig voor de ontsluiting van de woningen en de bijgebouwen. Bij deze woningen zal daarom geen nieuwe verharding worden aangelegd. Bij de nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen zal verharding worden aangelegd voor de ontsluiting van de woningen en de bijgebouwen. In totaal zal bij elke woning maximaal 150 m² aan verharding worden aangelegd.

In totaal zal het verhard oppervlak (bebouwing en verharding) met maximaal 1.550 m² toenemen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de overige bedrijfsbebouwing in zijn geheel worden gesloopt en zal alle overige verharding worden verwijderd. In de huidige situatie is ongeveer 7.600 m² aan bedrijfsgebouwen aanwezig welke zullen worden gesloopt. Daarnaast zal ongeveer 2.700 m² aan verharding worden verwijderd. De afname van het verhard oppervlak bedraagt daarmee in totaal ongeveer 10.300 m².

Gezien de afname van het verhard oppervlak ter plaatse aanzienlijk groter is dan de toename van het verhard oppervlak ter plaatse is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een toename van het verhard oppervlak, maar van een afname, en is voor de ontwikkeling aan de Peelstraat 4b, 6 en 15 vanuit het beleid van het waterschap geen aanvullende compenserende waterberging nodig.

De gemeente Land van Cuijk heeft echter aanvullend beleid, waarin is opgenomen dat voor iedere toename van het verhard oppervlak compenserende waterberging noodzakelijk is. Het gaat daarbij om de volledige nieuwe oppervlakte, waarbij een eventuele gelijktijdige afname van het verhard oppervlak niet mag worden verrekend. Dit betekent dat voor de nieuwe bebouwing en verharding vanuit het gemeentelijke beleid aanvullende compensatie nodig is, ondanks dat netto gezien sprake is van een afname van het verhard oppervlak. Voor de mate van compenseren hanteert de gemeente dezelfde normen als het waterschap, waarbij wordt uitgegaan van een compensatie van 0,06 per m² toename verhard oppervlak. Indien een aangepaste gevoeligheidsfactor van toepassing is dan mag die daarbij eveneens worden verrekend.

Over het gehele plangebied is de gevoeligheidsfactor 1, waarmee geen sprake is van een verbeterde infiltratie van de bodem en vermindering van de minimale compensatie niet mogelijk is. Zoals nader omschreven in het voorgaande zal de toename van het verhard oppervlak ongeveer 1.550 m² bedragen. Daarmee is een compensatie van (1.300 x 0,06 =) 93 m³ nodig zijn.

Bij de bestaande woningen is geen sprake van een toename van het verhard oppervlak. De vereiste compensatie is noodzakelijk bij de nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen. Omdat nog niet duidelijk is hoe de daadwerkelijke invulling van de kavels er uit komt te zien kan nog niet op passende wijze worden voorzien in een goede compensatie. Derhalve is in de planregels behorende bij dit plan, in artikel 8.4.4, een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het in voldoende mate realiseren van voorzieningen voor waterberging. Daarmee is in voldoende mate juridisch geborgd dat ten tijde van het realiseren van de nieuwe woningen wordt voorzien in voldoende waterberging.

Mogelijk is voor de gewenste waterbergingsvoorziening(en) een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een ontheffing op de Keur van het Waterschap en/of een Watervergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Mocht een dergelijke vergunning en/of ontheffing nodig zijn dan zal deze te zijner tijd worden aangevraagd.

4.5.3 Peelstraat 11

Bij de ontwikkeling aan de Peelstraat 11 zal een melkrundveehouderij worden beëindigd en worden omgeschakeld naar een niet-agrarisch bedrijf. De huidige aanwezige bedrijfsgebouwen zullen daarbij worden gebruikt voor de niet-agrarische bedrijvigheid. Op de locatie is daarnaast nog een bedrijfsgebouw vergund, maar nog niet gerealiseerd. Dit bedrijfsgebouw wordt ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling opgericht en gebruikt voor de gewenste activiteiten.

Gezien de bebouwing ter plaatse reeds aanwezig is zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een toename van het verhard oppervlak. Bij de gewenste ontwikkeling zal een deel van de erfverharding en voorzieningen voor de opslag van voer worden verwijderd. Daarmee is sprake van een afname van het verhard oppervlak, waarmee ter plaatse op basis van zowel het beleid van het waterschap als dat van de gemeente geen aanvullende waterberging nodig is.

4.5.4 Perceel met nummer 951

Het perceel met het kadastrale nummer 951 wordt meegenomen in de uitbreiding van het bedrijventerrein Molenveld. Door de deels afgescheiden ligging van dit perceel aan de noordzijde van de watergang die het plangebied doorkruist is afkoppeling van het hemelwater van dit perceel op dezelfde bergingsvoorzieningen als de rest van het plangebied niet goed mogelijk. Derhalve dient de waterbergingsopgave voor dit perceel op eigen terrein te worden ingevuld.

Het betreffende perceel wordt ontwikkeld als perceel voor een niet-agrarisch bedrijf in maximaal milieucategorie 2 met daarbij de mogelijkheid voor een bedrijfswoning.

Het bouwvlak ter plaatse zal 1.978 m² groot zijn. Omdat echter ook een bedrijfswoning gebouwd mag worden met tuin en bijbehorende bouwwerken en ruimte voor erfverharding wordt uitgegaan van maximaal 1.622 m² aan mogelijk bebouwde oppervlakte die benut kan worden voor de bedrijvigheid.

In de worst-case situatie zal daarmee sprake zijn van een toename van het verhard oppervlak met 1.622 m². Dat betekent dat volgens de richtlijnen van zowel het waterschap als de gemeente in de worst-case situatie minimaal 97,32, afgerond 98 m³ aan waterberging nodig is.

Omdat nog niet duidelijk is hoe de daadwerkelijke invulling van het perceel er uit komt te zien kan nog niet op passende wijze worden voorzien in een goede compensatie. Derhalve is in de planregels behorende bij dit plan, in artikel 5.5.4, een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het in voldoende mate realiseren van voorzieningen voor waterberging. Daarmee is in voldoende mate juridisch geborgd dat ten tijde van het realiseren van de nieuwe woningen wordt voorzien in voldoende waterberging.

Mogelijk is voor de gewenste waterbergingsvoorziening(en) een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een ontheffing op de Keur van het Waterschap en/of een Watervergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Mocht een dergelijke vergunning en/of ontheffing nodig zijn dan zal deze te zijner tijd worden aangevraagd.

4.5.5 Uitbreiding bedrijventerrein Molenveld

De overige gronden ter plaatse worden ingezet voor de verdere ontwikkeling en uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein Molenveld. Hierbij worden onbebouwde gronden voorzien van mogelijkheden voor het oprichten van kavels voor bedrijven. Daarbij zal het bebouwd en het verhard oppervlak toenemen.

Het is op voorhand echter niet goed mogelijk te bepalen hoeveel m² aan bebouwing en verharding er wordt opgericht en/of aangelegd. Het is daarmee nog niet goed te berekenen hoeveel compenserende waterberging nodig is.

Om te borgen dat bij de invulling van het bedrijventerrein voldoende waterberging wordt aangelegd is uitgegaan van de worst-case situatie. Het totaal uitgeefbare gebied, dat wil zeggen het gebied waarop bedrijfskavels kunnen worden ontwikkeld, bedraagt ongeveer 48.615 m². In de praktijk wordt een deel van deze gronden op de bedrijfskavels gebruikt voor een groene inrichting en zal een deel onverhard blijven. In de worst-case benadering wordt echter uitgegaan van totaal verharde bedrijfskavels. Daarmee is zeker te stellen dat wordt voorzien in voldoende waterberging. Daarnaast wordt op het bedrijventerrein voorzien in infrastructuur (weg en stoep) met een oppervlakte van ongeveer 10.064 m². In totaal zal het verhard oppervlak daarmee in de worst-case situatie toenemen met ongeveer 58.679 m².

In overleg met het waterschap is overeengekomen dat voor het bepalen van de compensatie-opgave de rekenregel mag worden toegepast. Dat wil zeggen dat voor iedere m² aan toename verhard oppervlak 0,06 m³ aan compenserende waterberging nodig is. Daarbij mag de gevoeligheidsfactor nog worden meegerekend. De gevoeligheidsactor bedraagt over het gehele plangebied echter 1, waardoor deze geen invloed heeft op de te realiseren compenserende waterberging. Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein is daarmee, uitgaande van de worst-case situatie, minimaal 3.520,7, afgerond 3.521 m³ aan compenserende waterberging nodig.

Ten behoeve van de te realiseren capaciteit worden voorzieningen voor waterberging aangelegd. Aan de noordoost zijde, de zuidzijde en de zuidwest zijde van het plangebied worden wadi's aangelegd. De totale oppervlakte die nodig is voor de wadi's is berekend op basis van de gemiddeld hoogste grondwaterstand op de verschillende locaties. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt binnen het plangebied tussen de 52 en 70 centimeter onder maaiveld. Voor het bepalen van de noodzakelijke grootte van de wadi's is derhalve gerekend met een effectieve bergingsdiepte van 50 centimeter (dus boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand).

Met een bergingsopgave van 3.521 m³ en een effectieve bergingsdiepte van 50 centimeter is in totaal 7.042 m² aan oppervlakte nodig om het hemelwater in voldoende mate te kunnen bergen.

In het landschappelijk en stedenbouwkundig inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgesteld, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting, zijn de aan te leggen wadi's ingetekend en nader uitgewerkt. Daarbij is uitgegaan van een voldoende grote oppervlakte voor waterberging. In totaal zal ongeveer 7.550 m² aan wadi's worden aangelegd, waarmee in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor compenserende waterberging.

Mogelijk is voor de gewenste waterbergingsvoorziening(en) een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een ontheffing op de Keur van het Waterschap en/of een Watervergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Mocht een dergelijke vergunning en/of ontheffing nodig zijn dan zal deze te zijner tijd worden aangevraagd.

Gezien het voorgaande zal daarmee geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.

Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:

"Artikel 6.2.1

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  1. a. de bouw van een of meer woningen;
  2. b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  3. c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  4. d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  6. f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub a, b en/of c van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan, project of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  2. 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. Voor die delen van het plan waar de particulier initiatiefnemer eigenaar is neemt hij voor zijn rekening en risico de benodigde maatregelen en aanpassingen. Eventuele planschade over die onderdelen wordt tevens afgewenteld op de initiatiefnemer middels de gesloten overeenkomst. De plankosten voor het bestemmingsplan draagt de gemeente. Voor de gronden waar de gemeente bedrijventerrein ontwikkelt is al een bouwgrondexploitatie vastgesteld. Hierin is reeds rekening gehouden met de uitbreiding van het bedrijventerrein. De bouwgrondexploitatie heeft een positief resultaat. De uitbreiding heeft een gering effect op de bouwgrondexploitatie. De verwachting is echter dat dit effect kostenneutraal is.

Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Sint Anthonis 2013" en de herzieningen daarop van gemeente Land van Cuijk en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.

5.2.1 Omgevingsdialoog

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een dialoog met de omgeving gevoerd. Hiervoor is een bijeenkomst gehouden waarop de plannen nader zijn toegelicht aan de belanghebbenden en omwonenden. Tijdens de bijeenkomst zijn de aanwezigen in de gelegenheid gesteld op de plannen te reageren en eventuele aandachtspunten en/of verbeterpunten kenbaar te maken. Van de gehouden dialoog tijdens de bijeenkomst is een verslag gemaakt. Voor dit verslag wordt verwezen naar bijlage 12 van deze toelichting. Vanwege privacy-overwegingen zijn de persoonsgegevens in het verslag onherkenbaar gemaakt.

5.2.2 Nota vooroverleg provincie Noord-Brabant

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat gemeenten bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In de beginfase van het plan heeft de provincie Noord-Brabant en waterschap Aa en Maas vooroverlegreacties gegeven op de voorgenomen ontwikkelingen. Hieronder zijn de reacties van de provincie Noord-Brabant en waterschap Aa en Maas beschreven met daarbij een beoordeling op de gemaakte reactie door gemeente Land van Cuijk.

1. Reactie provincie Noord-Brabant
''Een kleinschaligere uitvoering van de bedrijvigheid op het perceel Peelstraat 11 zou gelet op artikel 3.73, lid 3 IOV en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik uitdrukkelijk overwogen moeten worden.''

1. Reactie gemeente Land van Cuijk
De locatie Peelstraat 11 ligt direct aansluitend aan het bedrijventerrein Molenveld en langs een intensiever bebouwd deel van de Peelstraat. Naar onze mening is hier duidelijk sprake van een kernrandzone, waarvan wij de uitvoering in de voorgenomen omvang aan bedrijvigheid passend vinden.

2. Reactie provincie Noord-Brabant
''Voorts dringen wij erop aan zorg te dragen voor een goede landschappelijke inpassing en daarnaast voor een robuuste fysieke scheiding tussen de ontwikkeling van het bedrijfsgebouw op dit perceel ten opzichte van de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein.''

2. Reactie gemeente Land van Cuijk
Inherent aan de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen is een goede landschappelijke inpassing en verbetering van de omgevingskwaliteit en het landschap. Met de uitbreiding van het bedrijventerrein zetten we in op een robuuste afronding van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot het landelijk gebied. Ook een goede fysieke scheiding tussen de bedrijvigheid aan de Peelstraat en het bedrijventerrein maakt daar onderdeel van uit.

Tevens zijn ook alle andere onderdelen van het plan, zoals de te realiseren Ruimte voor Ruimte-kavels voorzien van een goede landschappelijke inpassing.

Diverse plandocumenten zijn hiervoor aangepast (Toelichting, regels en verbeelding, inrichtingsplannen en beplantingsplannen).

3. Reactie provincie Noord-Brabant
''Het incorporeren van deze bedrijfslocatie (Peelstraat 11) als onderdeel van de totale uitbreiding van het bedrijventerrein zet (de basis) voor de beoogde woningbouwontwikkeling onder druk. Immers woningen aan de rand van een bedrijventerrein achten wij planologisch gezien niet wenselijk en deze beperken een effectief gebruik van het bedrijventerrein.''

3. Reactie gemeente Land van Cuijk
Bij de totale uitbreiding van het bedrijventerrein is rekening gehouden met de landelijke en bebouwde omgeving waarin dit plaatsvindt. De zonering van het bedrijventerrein is er op gericht dat bedrijven voldoende afstand houden tot gevoelige functies. Er is evenwel sprake van omgeving die te kwalificeren is als een gemengd gebied. De menging van functies is hier met in achtneming van de onderlinge afstanden voorstelbaar en passend.

4. Reactie provincie Noord-Brabant
''In totaal wordt voorzien in de realisatie van drie ruimte voor ruimte kavels, elk ten behoeve van de bouw van één woning. In de Toelichting van het plan wordt gesteld dat de titels worden verworven. Bewijsstukken daarvan ontbreken nog. Gelet op artikel 3.80, lid 1, sub a IOV verzoeken wij u hiervoor zorg te dragen.''

4. Reactie gemeente Land van Cuijk
De certificaten voor deze bouwtitels ontbraken nog bij het concept bestemmingsplan. Maar ten behoeve van de bouwtitels is een overeenkomst gesloten met de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte, voor de aankoop van drie titels. De overeenkomst is beschikbaar en opgenomen in bijlage 3.

Daarmee wordt voldaan aan het gestelde in de IOV.

5. Reactie provincie Noord-Brabant
''Een bijgebouw behorende bij de varkenshouderij wordt verplaatst en geschikt gemaakt voor de vestiging van twee woonfuncties. In het plan wordt onderbouwd dat de vestiging van de woonfuncties gericht is op het behoud en herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De redengevende omschrijving heeft ons daarvan niet overtuigd. Bovendien wordt het bijgebouw verplaatst. Hiermee achten wij het ook niet realistisch dat de ontwikkeling bijdraagt aan het behoud en herstel van de cultuurhistorische bebouwing.''

5. Reactie gemeente Land van Cuijk
De historische schuur op het perceel Peelstraat 15a was in eerdere planvorming ingezet voor de realisatie van 2 wooneenheden en in een nieuwe situering.

Met het voorliggende bestemmingsplan maken we mogelijk dat de schuur behouden blijft als beeldbepalend pand in zijn huidige situering en staan we de realisatie van 1 woning daarin toe. Door het toekennen van deze nieuwe functie aan het pand borgen we dat het waardevolle pand behouden kan blijven en de waardevolle elementen versterkt worden.

In het bestemmingsplan hebben we bepalingen opgenomen die borgen dat het pand behouden blijft (o.a. door een sloopverbod op te nemen).

6. Reactie provincie Noord-Brabant
''De uitbreiding van het bedrijventerrein is dusdanig dat er regionaal afgestemd moet worden over de uitbreiding, conform regionale afspraken en dus dat er vraaggericht ontwikkeld moet worden. Wij constateren dat de regionale afstemming nog niet heeft plaatsgevonden.''

6. Reactie gemeente Land van Cuijk
De beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein heeft een omvang van 5,1 hectare uitgeefbare grond. De uitbreiding moet lokale bedrijvigheid faciliteren en is gericht op de lokale vraag die er is.

7. Reactie provincie Noord-Brabant
''De ontwikkeling dient voorts te worden onderbouwd aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit vraagt, naast regionale afstemming, om een nadere onderbouwing over de mate waarin de uitbreiding voorziet in een behoefte en of de nieuwe kavels niet in het bestand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden.''

7. Reactie gemeente Land van Cuijk
In de paragraaf Ladder duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.3) is reeds ingegaan op de ladder van duurzame verstedelijking.

Een nadere uitwerking van de Ladder vindt plaats en wordt later toegevoegd aan het bestemmingsplan.

8. Reactie provincie Noord-Brabant
''Daarnaast dient te worden onderbouwd waarom deze uitbreidingsrichting prevaleert boven de uitbreiding ter hoogte van Verstedelijking afweegbaar aan de oostzijde van het bestaande bedrijventerrein en dat deze ontwikkelrichting leidt tot een verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit.''

8. Reactie gemeente Land van Cuijk
De mogelijkheid heeft zich voorgedaan om aan de zuidzijde grond te verwerven en in te zetten voor een uitbreiding van het bedrijventerrein. Voortkomend uit de kansen en meerwaarde om aan de Peelstraat twee veehouderijen te kunnen saneren en daarmee de geurbelasting op de kern Wanroij, bedrijventerrein Molenveld en de Peelstraat weg te nemen.

Een uitbreiding aan de zuidzijde heeft ook een goede ruimtelijke aansluiting bij het bestaande bedrijventerrein en geeft mogelijkheden om tot een efficiënte inrichting van bedrijfskavels te komen. Maar er is ook ruimte voor een goede kwalitatieve afronding van het bedrijventerrein door een sterke landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap.

9. Reactie provincie Noord-Brabant
''Tot slot vragen wij aandacht voor het duurzaam afronden van het Stedelijkgebied, waarbij met de inrichting rekening wordt gehouden met de omgevingskwaliteit.''

9. Reactie gemeente Land van Cuijk
Het plangebied, met name daar waar het bedrijventerrein betreft wordt zodanig gerealiseerd en voorzien van een goede robuuste scheiding naar het Landelijk Gebied, dat concreet sprake is van een afronding van het stedelijk gebied.

10. Reactie provincie Noord-Brabant
''In de Omgevingsverordening is opgenomen dat de gebieden met verstedelijking afweegbaar vervallen. Tevens is het de bedoeling dat onder voorwaarden mogelijkheden worden geboden voor stedelijke ontwikkelingen in Landelijk gebied. Hierbij is dus geen procedure voor herbegrenzing van de grenzen van de werkingsgebieden meer aan de orde. Evenwel is nadrukkelijker een onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de uitbreidingsrichting en de overige aspecten voor uitbreiding van het bedrijventerrein, zoals hiervoor genoemd, aan de orde.''

10. Reactie gemeente Land van Cuijk
De voorliggende planontwikkeling is gelegen aan de zuidzijde van het bestaande bedrijventerrein Molenveld, waar momenteel geen zone 'verstedelijking afweegbaar' in de IOV is vastgelegd. Met het bestemmingsplan en de onderbouwing van omgevingsaspecten is evenwel overwogen om de voorgenomen stedelijke ontwikkeling naar het zuiden in het Landelijk Gebied te laten plaatsvinden. Dit vinden wij een voorstelbare richting.

We nemen verder ter kennisgeving aan dat een procedure voor herbegrenzing stedelijk gebied niet meer aan de orde is.

11. Reactie provincie Noord-Brabant
''In de Toelichting van het plan wordt de kwaliteitsverbetering van het landschap heel summier toegelicht. Er wordt verwezen naar de sanering van de varkensstallen en de landschappelijke inpassing. Het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 betreft enkel een situatieschets met inpassing ingetekend, maar is ook summier en geeft geen extra informatie.''

11. Reactie gemeente Land van Cuijk
Met de nadere planvormingen is ook uitvoeriger gekeken naar de kwaliteitsverbetering van het landschap en de landschappelijke inpassing van de gehele ontwikkeling. Dit heeft een vernieuwd en verbeterd landschapsplan opgeleverd. In de paragraaf 'Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeenteLand van Cuijk 2023' (paragraaf 3.3.3) is dit uitvoeriger beschreven en een aangepast inpassingsplan is in bijlage 1 toegevoegd.

12. Reactie provincie Noord-Brabant
''Bij de aansnijding van het landelijk gebied middels een planmatige ontwikkeling zoals de uitbreiding van het bedrijventerrein wordt op basis van het regionale afsprakenkader 1 % van de uitgifteprijs ten behoeve landschappelijke verbetering ingezet. Een berekening ontbreekt.''

12. Reactie gemeente Land van Cuijk
Voor de planmatige uitbreiding, zijnde het bedrijventerrein, is op basis van de uitgifteprijs de tegenprestatie voor de landschappelijke verbetering berekend. De berekening is opgenomen in bijlage 4. De berekende tegenprestatie wordt voldaan door de landschappelijke kwaliteitsverbetering in het plangebied, zijnde diverse groen- en bomenrijen, zoals opgenomen in het inpassingsplan.

13. Reactie provincie Noord-Brabant
''Ook de vestiging van de niet-agrarische functie gaat op basis van het regionale afsprakenkader gepaard met een berekende bijdrage aan de hand van bestemmingswinst.

Er vindt geen waardebepaling van de tegenprestatie (landschappelijke inpassing en sloop) plaats. Overigens is de sloop van de bebouwing verplicht op basis van de subsidieregeling waaraan de varkenshouder deelneemt en kan deze in beginsel niet aangemerkt worden als kwaliteitsverbetering van het landschap.''

13. Reactie gemeente Land van Cuijk
Ook voor de niet-agrarische functies aan de Peelstraat is de kwaliteitsbijdrage berekend. In de paragraaf 'Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk 2023' (paragraaf 3.3.3) is dit uitvoeriger beschreven

De kwaliteitsbijdrage wordt geleverd door sloop en landschappelijke inpassing. In de berekening is deze waardebepaling opgenomen. In het inpassingsplan komt tot uiting met welke beplantingen en landschapselementen dit wordt vormgegeven.

1. Reactie waterschap Aa en Maas
''A-watergang

Aan zowel de noord-, west- en oostzijde van het plangebied liggen A-watergangen. Aan weerszijden van deze watergangen geldt een beschermingszone met een breedte van 5 meter vanaf de insteek ten behoeve van beheer en onderhoud. De beschermingszone is opgenomen in de verbeelding en regels, maar wordt niet benoemd in de toelichting. Daarnaast lijken er enkele duikers geplaatst te worden ten behoeve van de nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen, hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden. Dit wordt eveneens niet benoemd in het plan. Concreet verzoekt het waterschap om de A-watergang te benoemen in de toelichting en rekening te houden met het beleid van het waterschap m.b.t. aanleggen van duikers en landschappelijke inpassing.''

1. Reactie gemeente Land van Cuijk
In en rond het plangebied spelen meerdere waterschapsbelangen. In de paragraaf 'Wateraspecten' (paragraaf 4.5) wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige situatie en belangen, mede aan de hand van het waterschapsbeleid.

De genoemde punten in deze vooroverlegreactie hebben we ter hand genomen. Er is een vernieuwde en verbeterde waterparagraaf opgenomen in de toelichting, waar al deze aspecten benoemd worden. Hierover is vooraf ook met het waterschap gesproken.

2. Reactie waterschap Aa en Maas

''In de plantoelichting is aangegeven dat er een verhardingstoename zal plaatsvinden binnen het gebied bestemd als 'bedrijventerrein'. In paragraaf 4.5.3. is aangegeven dat er gekozen is om geen centrale voorziening aan te leggen, omdat nog onbekend is hoeveel verharding er zal worden aangelegd en/of opgericht. Vandaar dat er gekozen is om te werken met een voorwaardelijke verplichting waarin “wordt voorzien in compenserende waterberging volgens de richtlijnen van het waterschap”. Hier lijkt verwezen te worden naar planregel 5.5.4. In de bijlage heb ik beide tekstpassages bijgevoegd. In de planregels wordt verwezen naar een waterbergingseis op basis van 10% van het verhard oppervlak. Deze 10%-regeling kan ik niet goed plaatsen en lijkt ook niet de uitgangspunten van ons beleid te bevatten.''

2. Reactie gemeente Land van Cuijk
Met verder voortschrijdend inzicht in de gehele planvorming van het voorliggende bestemmingsplan is ook de verhardingstoename en de waterberging beter inzichtelijk geworden. Conform de richtlijnen van het waterschap is dit geactualiseerd en nader uitgewerkt in de paragraaf 'Wateraspecten' (paragraaf 4.5).

5.3 Handhaving

Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Land van Cuijk vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.

Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen

6.1 Doel En Reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  1. 1. goede ruimtelijke ordening;
  2. 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  2. 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:

  1. 1. het bebouwen van de gronden;
  2. 2. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).

6.2.1 De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).

Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting:

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.

Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

6.2.2 De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels:
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  2. 2. Bestemmingsregels:
    In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  3. 3. Algemene regels:
    In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen;
  4. 4. Overgangs- en slotregels:
    In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de planregels:

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

6.2.3 De verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.

De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.

6.3 Voorliggend Bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch met waarden', waarbij de functie voor het agrarisch gebruik van gronden zonder bouwmogelijkheden wordt neergelegd.
  • 'Bedrijf', waarbij de functie voor het uitvoeren van een niet-agrarisch bedrijf tot maximaal milieucategorie 3.1 wordt neergelegd.
  • 'Bedrijventerrein', waarbij de functie voor het ontwikkelen van een bedrijventerrein met bedrijven tot in maximaal milieucategorie 3.2 wordt neergelegd;
  • 'Groen', waarbij de functie voor het realiseren van groen en landschappelijke elementen ten behoeve van de landschappelijke inpassing en waterberging wordt neergelegd.
  • 'Verkeer', waarbij de functie voor verkeersdoeleinden wordt neergelegd.
  • 'Wonen', waarbij de functie voor het wonen in een burgerwoning (al dan niet een ruimte-voor-ruimte woning) wordt neergelegd.

Met het voorliggende plan wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de juridische regeling uit het geldende bestemmingsplan. Dit plan kent vervolgens de volgende noemenswaardige bijzonderheden:

  • Een deel van het bouwvlak van het niet-agrarisch bedrijf aan de Peelstraat 11 wordt voorzien van de aanduiding 'bedrijf tot en met milieucategorie 2' om hinder aan omliggende woningen te beperken.
  • Het perceel met het kadastraal nummer 951 wordt voorzien van de aanduiding 'bedrijf tot en met milieucategorie 2' om hinder aan omliggende woningen te beperken.
  • Het om te schakelen cultuurhistorisch waardevol pand wordt voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.
  • In de regels behorende bij het plan zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor het aanleggen en in stand houden van de landschappelijke inpassing, het voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en het aanleggen van voldoende compenserende waterberging.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Inrichtingsplan Met Stedenbouwkundige En Landschappelijke Inpassing

Bijlage 2 Inrichtingsplan met stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing

Bijlage 3 Aan Huis Verbonden Beroepen Of Bedrijven

Bijlage 3 Aan huis verbonden beroepen of bedrijven

Bijlage 1 Inrichtingsplan Met Stedenbouwkundige En Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Inrichtingsplan met stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing

Bijlage 2 Cultuurhistorische Motivatie Historisch Waardevol Pand

Bijlage 2 Cultuurhistorische motivatie historisch waardevol pand

Bijlage 3 Ruimte Voor Ruimte

Bijlage 3 Ruimte voor ruimte

Bijlage 4 Berekening Kwaliteitsverbetering Van Het Landschap

Bijlage 4 Berekening kwaliteitsverbetering van het landschap

Bijlage 5 Geuronderzoek

Bijlage 5 Geuronderzoek

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek (Spoor)wegverkeerslawaai

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek (spoor)wegverkeerslawaai

Bijlage 8 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 8 Historisch bodemonderzoek

Bijlage 9 Resultaten Berekeningen Aerius Calculator

Bijlage 9 Resultaten berekeningen Aerius Calculator

Bijlage 10 Onderzoek Flora En Fauna

Bijlage 10 Onderzoek flora en fauna

Bijlage 11 Aanvullend Ecologisch Onderzoek

Bijlage 11 Aanvullend ecologisch onderzoek

Bijlage 12 Verslag Dialoog Met De Omgeving

Bijlage 12 Verslag dialoog met de omgeving