KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Algemene Begripsbepaling
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Aanvullende Begripsbepalingen
Artikel 3 Toepassingsbereik
Artikel 4 Meet- En Rekenbepalingen
Artikel 5 Aanvraagvereisten
Artikel 6 Algemeen Gebruiksverbod
Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten
Artikel 7 Leiding - Hoogspanning
Artikel 8 Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangrecht
Artikel 11 Overgangsrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Planlocatie
1.3 Vigerende Omgevingsplan
1.4 Planopzet En Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Tracékeuze
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Waterschapsbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Ecologie
4.4 Water
4.5 Mobiliteit
4.6 Gezondheid
4.7 Omgevingsveiligheid
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.9 Ongesprongen Oorlogsresten
4.10 Mer-beoordeling
4.11 Klimaatadaptatie
4.12 Duurzaamheid
4.13 Conclusie Fysieke Leefomgeving
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Haalbaarheid
5.2 Kostenverhaal
5.3 Participatie
5.4 Vaststellingsprocedure
Hoofdstuk 6 Belangenafweging En Conclusie
6.1 Is Er Sprake Van Een Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties?
6.2 Conclusie
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Natuuronderzoek
Bijlage 3 Aanvullend Soortenonderzoek
Bijlage 4 Nee, Tenzij-toets
Bijlage 5 Ecologische Beoordeling
Bijlage 6 Geohydrologisch Onderzoek
Bijlage 7 Verkennend Bodem- En Waterbodemonderzoek
Bijlage 8 Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten
Bijlage 9 Project-mer-beoordeling

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22l Buitengebied Boxmeer, hoogspanningsverbinding 150 kV Boxmeer-Venray

Bestemmingsplan - Gemeente Land van Cuijk

Ontwerp op 18-02-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Algemene Begripsbepaling

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij in artikel 2 daarvan is afgeweken.

Artikel 2 Aanvullende Begripsbepalingen

2.1 TAM-omgevingsplan

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22l Buitengebied Boxmeer, hoogspanningsverbinding 150 kV Boxmeer-Venray

2.2 omgevingsplan

het omgevingsplan van de gemeente Land van Cuijk.

2.3 verbeelding

De digitale weergave van het TAM-omgevingsplan als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01.

2.4 belemmeringenstrook

een strook grond ter plaatse van en ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding die dient om de veiligheid, de bereikbaarheid en het ongestoord functioneren van de hoogspanningsverbinding te kunnen garanderen.

2.5 gestuurde boring

nauwkeurig bestuurbare sleufloze aanlegtechniek voor mantelbuizen, kabels en leidingen waarbij met een boorstelling vanaf het maaiveld de productleiding volgens een van te voren bepaald ondergronds tracé aangelegd kan worden.

2.6 maaiveld

het grensvlak tussen de ondergrond en de lucht.

2.7 NAP

Nieuw Amsterdams Peil.

2.8 (gewoon) onderhoud, gebruik en beheer

het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt en de detaillering, profilering en vormgeving gelijk blijft.

2.9 peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

2.10 initiatiefgebied

alle gronden gelegen binnen de aanduiding 'initiatiefgebied' op de verbeelding.

2.11 werk

een constructie geen bouwwerk zijnde, zoals bestrating, drainage, kabels en leidingen en dergelijke.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  1. 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  2. 2. De regels in afdeling 22.2 van de omgevingswet, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie '150 kV-hoogspanningsverbinding Boxmeer - Venray', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 4 Meet- En Rekenbepalingen

De meetbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan van gemeente Land van Cuijk zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn uitgedrukt.

De volgende meet- en rekenbepalingen zijn een aanvulling op algemene meet- en regelbepalingen in hoofdstuk 1:

  1. a. bij het bepalen van het maaiveld moet uitgegaan worden van het verloop van de aansluitende gronden. Kunstmatige ophogingen worden niet betrokken in de bepaling van het maaiveld;
  2. b. bij het bepalen van de archeologische verstoringsdiepte zoals bedoeld in artikel 8.3.1 dienen alle gevolgen te worden meegenomen. Bij het gebruik van zwaar materieel in de te ontgraven zone wordt een aanvullende verstoringsdiepte van 0,3 meter bij de ontgravingsdiepte opgeteld;
  3. c. bij het bepalen van de archeologische verstoringsoppervlakte zoals bedoeld in artikel 4.6 dient het totaal aan grondroerende/vergunningplichtige activiteiten te worden beschouwd;
  4. d. als op basis van de oppervlakte van de grondroerende/vergunningplichtige activiteiten, archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is, dan vindt dit plaats in het hele archeologisch plangebied en niet alleen voor de locatie van de beoogde bodemingrepen;
  5. e. als er meerdere archeologische waarden voorkomen in het hele archeologisch plangebied, dan wordt uitgegaan van de hoogste waarde, waarbij 1 het hoogste is en 8 het laagst, op voorwaarde dat deze meer dan 10% van de oppervlakte van het totale archeologisch plangebied beslaat. Is dit niet het geval, dan wordt uitgegaan van de naast hogere waarde.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan van gemeente Land van Cuijk, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit TAM-omgevingsplan.

Artikel 6 Algemeen Gebruiksverbod

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten

Artikel 7 Leiding - Hoogspanning

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen op de bij dit omgevingsplan behorende verbeelding als 'Leiding - Hoogspanning'.

7.2 Functieomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen locaties zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s) en activiteiten, bestemd voor:

  1. a. de realisatie, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximum spanning van 150 kV en de bijbehorende belemmeringenstrook;
  2. b. toegangswegen en andere (tijdelijke) voorzieningen ten behoeve van de functie en andere bouwwerken.

De functie 'Leiding - Hoogspanning' gaat voor op de overige aan deze locaties toegekende functies en activiteiten.

7.3 Specifieke functieregels

7.4 Beoordelingregels bouwwerken

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Archeologie

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen op de bij dit omgevingsplan behorende verbeelding als 'overige zone - archeologische verstoringsdiepte 30 centimeter', 'overige zone - archeologische verstoringsdiepte 50 centimeter', 'overige zone - archeologische verstoringsoppervlakte 1000 vierkante meter' en 'overige zone - archeologische verstoringsoppervlakte 10000 vierkante meter'.

8.2 Functieomschrijving

De voor 'Archeologie' aangewezen locaties zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s) en activiteiten, bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze locatie voorkomende en te verwachten archeologische waarden. De functie 'Archeologie' gaat voor op de overige aan deze locaties toegekende functies en activiteiten.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het TAM-omgevingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangrecht

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht functioneel gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.1 a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.1 a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. artikel 10.1 a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat omgevingsplan.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is voornemens om een ondergrondse 150kV-hoogspanningsverbinding aan te leggen. TenneT beheert het hoogspanningsnet in Nederland en in grote delen van Duitsland, in totaal meer dan 22.000 kilometer aan hoogspanningsverbindingen. Over het hoogspanningsnetwerk wordt elektriciteit op 110kV (110.000 Volt) en hoger getransporteerd. Dit is nodig om een betrouwbare en ononderbroken levering van elektriciteit mogelijk te maken.

In Limburg stijgt de elektriciteitsvraag, maar wordt beperkt elektriciteit opgewekt. Om ervoor te zorgen dat er voldoende elektriciteit beschikbaar is in Limburg, moet er elektriciteit van Noord-Brabant naar Limburg worden getransporteerd. Het bestaande 150kV-hoogspanningsnetwerk voldoet niet aan alle technische eisen om in deze toenemende behoefte te kunnen voorzien en om bij verstoringen in de omgeving de leveringszekerheid te garanderen. Om aan de technische eisen te voldoen en om klaar te zijn voor de toekomstige situatie, is het voor TenneT noodzakelijk om het 150kV-hoogspanningsnetwerk in Noord-Brabant en Limburg te versterken. Dit wordt onder meer gedaan door het vergroten van de transportcapaciteit tussen Boxmeer (Brabant) en Venray (Limburg).

De reeds aanwezige 150kV-hoogspanningsverbinding tussen Boxmeer en Venray omvat twee circuits in een bovengrondse hoogspanningsverbinding. De netuitbreiding wordt gerealiseerd door middel van twee ondergrondse 150kV-kabelcircuits tussen de 150kV-hoogspanningsstations Boxmeer en Venray.

In eerste instantie ging TenneT uit van een netuitbreiding met één nieuw ondergronds 150kV kabelcircuit tussen Boxmeer en Venray. Medio 2022 is echter duidelijk geworden dat met name in de provincies Limburg en Noord-Brabant sprake is van congestie op het hoogspanningsnet, die onder andere veroorzaakt wordt door versnelde ontwikkelingen in deze regio's. Om de congestie zo spoedig mogelijk te verminderen, heeft TenneT gezocht naar mogelijke oplossingen om de netwerkcapaciteit uit te breiden. Hierbij is ook gekeken naar bestaande of in voorbereiding zijnde netuitbreidingen zoals onder andere het project dat dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt: de Netuitbreiding Boxmeer-Venray. Na diverse studies en onderzoeken is geconstateerd dat het uitbreiden van de transportcapaciteit tussen Boxmeer en Venray, zijnde van één ondergronds kabelcircuit naar twee ondergrondse 150 kV-kabelcircuits, op een versnelde en relatief efficiënte wijze bijdraagt aan het oplossen van een deel van de (congestie)problematiek op korte termijn. In voorliggend TAM-omgevingsplan wordt dan ook de realisatie van twee nieuwe 150kV kabelcircuits mogelijk gemaakt.

De volgende netuitbreiding dient te worden gerealiseerd voor het vergroten van de transportcapaciteit:

  • Twee kabelvelden op 150kV-hoogspanningsstation Boxmeer;
  • Twee kabelvelden op 150kV-hoogspanningsstation Venray;
  • Eén 150kV-hoogspanningsverbinding tussen Boxmeer - Venray, bestaande uit twee ondergrondse circuits.

De vigerende omgevingsplannen van gemeente Land van Cuijk en gemeente Venray maken het mogelijk om kabelvelden op de stations Boxmeer en Venray te realiseren ten behoeve van deze verbinding. De hoogspanningsverbinding bevindt zich op het grondgebied van twee gemeenten: de gemeente Land van Cuijk in Noord-Brabant en de gemeente Venray in Limburg. Voor de hoogspanningsverbinding is een wijziging van de omgevingsplannen nodig. Om het project te realiseren wordt in beide gemeenten een TAM-omgevingsplanprocedure doorlopen.

Voorliggende toelichting bij het TAM-omgevingsplan bevat de motivering van de gemeenten om een TAM-omgevingsplan vast te stellen dat de aanleg, het gebruik en de bescherming van deze nieuwe hoogspanningsverbinding mogelijk maakt. Met de beoogde tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) IMRO omgevingsplan wordt alleen een nevenfunctie toegevoegd, waardoor de functies in de moederplannen van kracht blijven. Deze toelichting beschrijft zoveel mogelijk het volledige tracé en gaat in op de effecten van het project in beide gemeenten. Elke gemeente stelt echter een TAM-IMRO omgevingsplan vast voor het deel van het tracé dat in haar grondgebied ligt.

Er is geen formele coördinatie tussen de omgevingsplanprocedures in de gemeente Land van Cuijk en de gemeente Venray. Vanwege de samenhang is er wel voor gekozen beide procedures zoveel mogelijk gelijktijdig te doorlopen

1.2 Planlocatie

Het initiatiefgebied bestaat uit het tracé van de 150kV-kabelverbinding tussen de 150kV-hoogspanningsstations Boxmeer en Venray. Het tracé van de ondergrondse hoogspanningsverbinding loopt voor een groot deel door agrarische percelen. In figuur 1.1 is de locatie van het initiatiefgebied weergegeven. Voor het exacte initiatiefgebied kan de verbeelding bij het voorliggende TAM-omgevingsplan geraadpleegd worden.

Dit TAM-omgevingsplan voorziet in een planologische regeling voor de hoogspanningsverbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Het initiatiefgebied

1.3 Vigerende Omgevingsplan

Binnen het initiatiefgebied vigeren de omgevingsplannen van rechtswege van de gemeente Land van Cuijk én van gemeente Venray. Het onderhavige TAM-omgevingsplan is opgesteld voor gemeente Land van Cuijk. De gemeente Land van Cuijk bestaat uit de voormalige gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en Sint Hubert en Sint Anthonis. Het omgevingsplan van gemeente Land van Cuijk bestaat uit alle voormalige bestemmingsplannen die zijn overgegaan in het tijdelijk deel van het omgevingsplan van gemeente Land van Cuijk bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.

Het voorliggend TAM omgevingsplan is in 2021 opgesteld als bestemmingsplanwijziging onder de Wet ruimtelijke ordening, gezien het voornemen juridisch planologisch gezien niet binnen de vigerende bestemmingsplannen paste. Deze bestemmingsplanwijziging heeft nooit ter inzage gelegen. Door inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is in overleg met de gemeente het document met de daarbij behorende bijlagen gewijzigd in een Tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) Omgevingsplan, zoals deze conform de Omgevingswet benodigd is voor de voorgenomen activiteit. Uit het TAM Omgevingsplan dient geconcludeerd te worden dat de voorgenomen activiteit bijdraagt aan de 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden in gemeente Land van Cuijk is neergelegd in de volgende ruimtelijke plannen:

Plan Naam IMRO Nummer Vaststellingsdatum
Bestemmingsplan Veegplan Buitengebied 2018 NL.IMRO.0756.VP20BmrBuiten-VG01 30-4-2020
Gerechtelijke uitspraak Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Sint Anthonis NL.IMRO.1702.8BPBuiteng2016-GU01 19-7-2017
Bestemmingsplan Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Sint Anthonis NL.IMRO.1702.8BPBuiteng2016-VA01 7-7-2016
Bestemmingsplan Buitengebied, Veegplan 1 NL.IMRO.1702.8BPveegplan1-VA01 10-3-2016
Bestemmingsplan Buitengebied Sint Anthonis 2013 NL.IMRO.1702.8BPbuitengebied-VA02 17-06-2013
Bestemmingsplan Kleine Kernen NL.IMRO.1702.3BPkleinekernen-VA01 17-06-2013
Bestemmingsplan Kleine kernen, 1e herziening NL.IMRO.1702.3BPkleinekernenHz1-VA01 18-06-2015
Bestemmingsplan Herziening Kernen Sint Anthonis NL.IMRO.1702.1HerzieningKernen-VA01 15-10-2020
Voorbereidings- besluit Huisvestiging meer dan 1 huishouding NL.IMRO.1702.VBHuisvesting-VA01 11-12-2020
Omgevings- vergunning 150kV-station Zandkant 1 NL.IMRO.0756.PB21BmrZandkant1-VG01 15-4-2021

Tabel 1.1 Geldende omgevingsplannen gemeente Land van Cuijk

In dit TAM-omgevingsplan wordt het thans geldende omgevingsplan in het initiatiefgebied van toepassing verklaard en aangevuld met een regeling voor de hoogspanningsverbinding. Daarmee blijft de huidige hoofdfunctie met eventuele nevenfuncties van de gronden, en dus ook het huidige gebruik, ook in de toekomst mogelijk. Op de gronden waar in het onderhavige omgevingsplan een nevenfunctie is voorzien, gelden straks dus twee functies: een hoofdfunctie (en eventuele nevenfunctie(s)) vanuit het vigerende omgevingsplan en de nieuwe nevenfunctie vanuit het onderhavige TAM-omgevingsplan.

1.4 Planopzet En Leeswijzer

Planopzet

Het TAM-omgevingsplan bestaat formeel uit de volgende onderdelen:

Toepasbare regels:

  • Regels die van toepassing zijn op bepaalde situaties of locaties in het gebied.
  • Deze regels worden opgesteld aan de hand van de kenmerken en doelstellingen van het gebied

Algemene Maatregelen:

  • Maatregelen die gelden voor het hele gebied of voor specifieke delen ervan
  • Deze maatregelen zijn gericht op het bevorderen van duurzaamheid, leefbaarheid, etc.

Verbeelding:

  • Een visuele weergave van het omgevingsplan, vergelijkbaar met de plankaart in een bestemmingsplan
  • Hierop worden de toepasbare regels en algemene maatregelen in kaart gebracht.

Leeswijzer

Het TAM-omgevingsplan is daarnaast vergezeld van een toelichting. De toelichting dient als onderbouwing van het plan en kent geen rechtstreeks bindende werking. De toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de geldende (ruimtelijke) beleidskaders. In hoofdstuk 4 komen de verschillende relevante omgevingsaspecten aan bod, waarbij de resultaten van diverse onderzoeken worden uitgelicht. In hoofdstuk 5 worden zowel de financiële als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 6 worden de belangen afgewogen en de conclusie getrokken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een nadere beschrijving gegeven van het project. Achtereenvolgens komt de tracékeuze aan bod, waarna de uitwerking van het voorkeursalternatief wordt toegelicht.

2.2 Tracékeuze

Om te bepalen welke route het meest geschikt is voor de realisatie van de ondergrondse 150kV-hoogspanningsverbinding heeft Sweco in opdracht van TenneT een tracéstudie uitgevoerd. Gedurende het proces is besloten om van 1 naar 2 circuits te gaan zoals beschreven in 1.1Aanleiding. De werkwijze in de tracéstudie omvatte de volgende stappen.

Uitgangspunten

Voor het uitvoeren van de tracéstudie zijn diverse thema's onderzocht op basis van planologische en technische uitgangspunten. In de onderstaande tabel is per thema weergegeven welke deelaspecten zijn meegenomen in de beoordeling van de tracéalternatieven. Daarnaast is in de afweging van de tracéalternatieven zo veel mogelijk rekening gehouden met de inbreng vanuit de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0002.png"Tabel 2.1: Uitgangspunten tracéstudie

De tracéalternatieven zijn op elk thema beoordeeld. Voor elk thema is beoordeeld of een tracéalternatief zeer negatief, negatief, neutraal, positief of zeer positief scoort. De beoordeling loopt van 0 (zeer negatief) tot en met 2 (zeer positief). Bij de beoordeling gaat het om de impact van een thema op de realiseerbaarheid/haalbaarheid van de tracéalternatieven.

Op basis van de beoordeling van de tracéalternatieven op alle thema's, is een voorkeursalternatief geselecteerd. Hierbij is de beoordeling van de verschillende tracéalternatieven tegen elkaar afgezet. Het tracéalternatief met het hoogste aantal punten is het voorkeursalternatief (VKA) geworden.

Niet alle thema's wogen even zwaar mee in de keuze van het voorkeursalternatief. Het ene thema heeft meer impact op de realiseerbaarheid/haalbaarheid van de tracéalternatieven dan het andere thema. Thema's met een grote impact wogen daarom zwaarder mee dan thema's met een kleinere impact.

Zoekgebied

Het zoekgebied voor de nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding tussen hoogspanningsstation Boxmeer en Venray is door de gemeentes en TenneT gezamenlijk bepaald.

Het zoekgebied, met in het noorden hoogspanningsstation Boxmeer en in het zuiden hoogspanningsstation Venray, is weergegeven in figuur 2.1. Het zoekgebied wordt in het westen begrensd door de bestaande bovengrondse 380kV hoogspanningsverbinding. In het oosten wordt het zoekgebied begrensd door de spoorlijn tussen Boxmeer en Venray. Het zoekgebied ligt verdeeld over twee gemeenten, namelijk Land van Cuijk en Venray.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0003.png"

Figuur 2.1: Zoekgebied 150kV-hoogspanningsverbinding Boxmeer-Venray

Na bepaling van het zoekgebied is aan de hand van de traceringuitgangspunten een GIS-analyse uitgevoerd voor het gehele zoekgebied. Hiervoor is relevante en beschikbare openbaar beschikbare data als kaartlaag ingeladen in GIS. Met behulp van een ruimtelijke analyse is inzichtelijk gemaakt met welke aspecten rekening gehouden dient te worden in het zoekgebied. Het betreft de volgende data:

Data voor GIS-analyse
Bebouwing
Oppervlaktewater
Grondwaterwingebied
Grondwaterbeschermingsgebied
Zettingsgevoelige gebieden
Boringsvrije zones
Geologische breukzone
Aardkundig waardevolle gebieden
Aardkundige monumenten
Zorgmaatregelen (grond, grondwater & waterbodem)
Verontreinigingscontouren (grond, grondwater & waterbodem)
Saneringscontouren (grond, grondwater & waterbodem)
Cultuurtechnisch (gewasziektes)
Archeologische verwachtingsgebieden
Archeologische monumenten
Cultuurhistorische monumenten
Ontplofbare oorlogsresten belemmeringen
Natuur Netwerk Nederland
Natura 2000-gebieden
Ganzen- en weidevogelgebieden
Inrichtingen met gevaarlijke stoffen
Terreingrens gevaarlijke stoffen
Hoogspanningskabels
Buisleidingen gevaarlijke inhoud
Hoge druk gasleidingen
Hoogspanningskabels
Structuurvisie: ruimtereservering buisleidingen
Windturbines
Snelwegen
Provinciale wegen
Spoorwegen

Tabel 2.2: Onderwerpen GIS analyse

Voor nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbindingen hanteert TenneT traceringsuitgangspunten. Belangrijke uitgangspunten zijn dat bebouwing bij voorkeur gemeden wordt en dat rekening gehouden wordt met de bodemopbouw en de aanwezigheid van archeologische waarden en beschermde natuurgebieden. Omdat open ontgraving geen wenselijke aanlegmethode is in archeologisch waardevol gebied en in natuurgebieden zijn deze delen van het tracé aangemerkt als belemmering. Projectspecifieke omgevingsaspecten maken tevens onderdeel uit van de weging. Ook wordt gelet op andere ontwikkelingen in het gebied, zoals de toekomstige aanleg van zonnepark Sambeeksedijk A73 in de gemeente Land van Cuijk.

Bepaling corridors

Aan de hand van de ruimtelijke GIS-analyse (met de onderwerpen zoals in tabel 2.2 weergegeven) zijn in het initiatiefgebied drie corridors bepaald van enkele honderden meters breed. De corridors zijn weergegeven in figuur 2.2. Deze corridors zijn onder te verdelen in corridor west (blauw), midden (groen) en oost (geel). De westelijke corridor loopt vanuit Venray in westelijke richting naar de bestaande 380kV hoogspanningsverbinding Maasbracht-Dodewaard. De corridor loopt vervolgens parallel aan de 380kV hoogspanningsverbinding naar hoogspanningsstation Boxmeer. De middelste corridor loopt parallel aan de bestaande bovengrondse 150kV-hoogspanningsverbinding van Venray naar Boxmeer. De meeste oostelijke corridor is gelegen aan weerszijden van de A73.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0004.png"

Figuur 2.2: Corridors Boxmeer-Venray

Drie mogelijke tracéalternatieven

Drie mogelijke tracés zijn ingetekend binnen de corridors tussen hoogspanningsstation Boxmeer en Venray. Dit is gedaan op basis van informatie uit de GIS-analyse. De tracés zijn bepaald waarbij gekozen is voor de routes met de minste belemmeringen gecombineerd met een zo kort mogelijke afstand tussen de beide hoogspanningsstations. Door de eigenschappen van het zoekgebied zijn er in alle tracéalternatieven aandachtspunten aanwezig.

Het hoogspanningsstation Venray is gelegen in het hart van het bedrijventerrein Keizersveld en het bedrijventerrein Smakterheide. De positie van het hoogspanningsstation vermoeilijkt de aansluiting van de nieuwe 150kV-kabel. Aangezien nadere informatie opgehaald moest worden over mogelijke aansluitingen op hoogspanningsstation Venray is gekozen om de tracéalternatieven te bepalen tot aan de kruising van de Metaalweg en de Spurkt. De tracéalternatieven voor het bedrijventerrein Venray zullen behandeld worden in paragraaf 2.3.

De drie ingetekende tracéalternatieven zijn vervolgens voorzien van een buffer van 70 meter aan weerszijden vanaf de hartlijn (optimalisatieruimte). Hiermee zijn tracéalternatieven ontstaan met een maximale breedte van 140 meter, als gebied waar binnen een kabeltracé aangelegd kan worden. Deze 140 meter zorgt ervoor dat er speling mogelijk is met de uiteindelijke ligging van het tracé binnen het voorkeursalternatief. De tracéalternatieven zijn vervolgens handmatig bijgesteld op basis van enkele zwaarwegende criteria.

In figuur 2.3 zijn de drie tracéalternatieven weergegeven. De blauwe lijn markeert het tracé west, de groene lijn markeert het tracé midden en de gele lijn het tracé oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0005.png"

Figuur 2.3: Tracéalternatieven

Voorkeursalternatief

In tabel 2.2 zijn de gewogen scores voor de tracéalternatieven weergegeven. Bij een bepaalde weging krijgt een tracé een score, afhankelijk van hoe zwaar de weging is kan de score hoog/ laag uitvallen. Op voorhand zijn de wegingen bepaald. Hoe zwaarder de weging hoe belangrijker het beoordelingscriteria is. Op basis van de totaalscore voor alle thema's is tracéalternatief west aangewezen als het voorkeursalternatief. Tracé west scoort het beste in de totaalscore. In figuur 2.4 is het voorkeursalternatief te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0006.png"Tabel 2.3: Scoretabel voorkeursalternatief

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0007.png"Figuur 2.4: Voorkeursalternatief Boxmeer-Venray

Participatie en aanpassing tracéalternatieven

TenneT hecht veel waarde aan het betrekken van stakeholders bij de tracering. In januari 2021 is een digitale informatieavond georganiseerd waar bewoners en grondeigenaren uit het zoekgebied de mogelijkheid hadden om deze online te volgen. Tijdens deze informatieavond zijn de drie corridors gepresenteerd. Daarnaast is een online participatieplatform gepresenteerd waarin bewoners en grondeigenaren gebiedsspecifieke kennis binnen de corridors konden aangeven.

Het online participatieplatform is door enkele personen ingevuld. De opgehaalde informatie was voornamelijk gerelateerd aan de aanwezigheid van natuurherstelprojecten in het zoekgebied. Deze informatie is meegenomen in de nadere uitwerking van de tracéalternatieven.

Eind maart 2021 zijn, aan de hand van het voorkeursalternatief, diverse online ateliers gehouden met stakeholders vanuit het voorkeursalternatief. De aanwezigen, zoals omwonenden en perceeleigenaren, zijn tijdens deze online sessies in de gelegenheid gesteld om voor hen het meest logische tracé binnen het voorkeursalternatief in te tekenen. Tevens hebben de aanwezigen informatie gegeven betreffende perceeleigenschappen en uitbreidingsplannen. Enkele voorbeelden hiervan zijn, de aanwezigheid van hoogwaardige teelten zoals asperges, lokale zandwegen in bosschages en biologische boerderijen. De input welke is verkregen uit deze online ateliers is gebruikt bij finetunen van voorkeurstracé.

Uitwerking voorkeursalternatief

Nadat het voorkeurstracé is vastgesteld door TenneT, is gestart met het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoeken in het veld en zijn gesprekken gevoerd met grondeigenaren. De informatie, hieruit voortkomend, is gebruikt om het voorkeursalternatief uit de tracéstudie verder uit te werken. Er wordt hier onder andere gekeken naar de technische haalbaarheid en waar bijvoorbeeld gestuurde boringen gezet moeten worden en waar mitigerende maatregelen getroffen moeten worden. Het betreft een gedetaillerder onderzoek dan het bepalen van het voorkeurstracé, het is te vergelijken met een vervolgonderzoek. Bij het nader uitwerken van het tracé hebben wijzigingen op verzoek van of in overleg met de grondeigenaren op een aantal locaties geleid tot een kleine afwijking buiten de 40 meter strook van het voorkeursalternatief. Het voorkeursalternatief is vertaald in een gedetailleerd digitaal ontwerp waarbij het tracé van de kabel is uitgewerkt op schaal 1:1.000.

In dit ontwerp is tevens aangegeven op welke wijze de kabel wordt aangelegd; met een open ontgraving of een gestuurde boring. Waar mogelijk wordt het tracé met een open ontgraving aangelegd. Op delen van het tracé is gekozen voor een boring of persing. Bij deze uitvoeringsmethode wordt gewerkt met een sleufloze techniek waardoor de hinder voor de huidige gebruikers van de locatie beperkt is.

Bij een open ontgraving worden op de plek waar de kabels komen te liggen, sleuven gegraven. Hierbij wordt de grond tijdelijk langs het werkterrein opgeslagen. Het betreft ontgravingen met een breedte van 5 tot 10 meter en een diepte van 1,7 tot 2,3 meter. De kabel wordt in stedelijk gebied (bedrijventerrein Venray) circa 1,20 m onder maaiveld en in agrarisch gebied circa 1,80 m onder maaiveld aangelegd.

Op locaties waar niet met open ontgraving gewerkt kan worden, worden de kabels in mantelbuizen getrokken. Om die te leggen moeten gestuurde boringen worden uitgevoerd. Op deze locaties wordt de kabel doorgaans dieper aangelegd, zodat geen verstoring van het bestaande grondgebruik plaatsvindt.

Na afloop van de werkzaamheden zorgt TenneT ervoor dat de gronden weer in oude staat worden hersteld. Naast deze planologische procedure wordt op basis van het privaatrecht met de grondeigenaren een zakelijk recht overeenkomst (ZRO) gesloten, waarbinnen een recht van opstal geldt. Op voorhand worden afspraken gemaakt over de financiële effecten van de aanleg en de instandhouding van de hoogspanningsverbinding. Schadevergoeding maakt onderdeel uit van een zakelijk recht overeenkomst.

Het initiatiefgebied van de tracéligging is 17 meter breed. Dit betreft de tracéligging inclusief beschermingszone van 5,5 meter aan weerszijden.

2.2.1 Studie naar tracéaanpassing

De uitvoerder van de werkzaamheden, Heijmans, is bezig met een studie naar het tracé in het kader van (technische) uitvoerbaarheid. Het gehele tracé is beoordeeld, op twee locaties vindt mogelijk een tracéaanpassing plaats. Het gaat om de volgende locaties:

  • Watergang ter hoogte van de Lindelaan (tracedeel L)
  • Lactariabeek (tracedeel R en Q)

Mocht een tracéaanpassing noodzakelijk zijn, dan wordt dit voor vaststelling gewijzigd in dit TAM-omgevingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

In deze paragraaf wordt het relevante ruimtelijke rijksbeleid en wet- en regelgeving aangegeven dat van belang is voor de kabeltracé.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de SVIR. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Met de komst van het nieuwe stelsel van wetgeving doet een nieuw instrument zijn intrede dat een antwoord biedt op deze ambitie: de omgevingsvisie. Rijk, provincies en gemeenten moeten allemaal een omgevingsvisie opstellen voor hun grondgebied. Het Rijk heeft in dit kader de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. De NOVI beschrijft de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het Nederlandse grondgebied. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  3. 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Er zijn in totaal 21 nationale belangen waar de NOVI zich op richt:

  1. 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  2. 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  3. 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  4. 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  5. 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  6. 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  7. 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  8. 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  9. 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  10. 10. Beperken van klimaatverandering.
  11. 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  12. 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  13. 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  14. 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  15. 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  16. 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  17. 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  18. 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  19. 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  20. 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  21. 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Relatie met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan

De ontwikkeling die met deze wijziging van het omgevingsplan wordt mogelijk gemaakt, past binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Het initiatief draagt bij aan het realiseren van een robuust, betrouwbaar en veilig energienetwerk met voldoende capaciteit om de transitie naar een circulaire economie en CO2-arme energievoorziening te realiseren.

Nationale Omgevingsvisie Extra (Novex)

Om meer invulling te geven aan de Nationale Omgevingsvisie wordt het programma NOVEX opgesteld. In dat programma werken alle overheden samen aan een plan voor de inrichting van Nederland. In de Novex staat de provinciale en gebiedsgerichte samenwerking centraal, evenals het versterken van de uitvoeringskracht. In december 2022 is er een startpakket gepubliceerd, deze bestaat uit de volgende drie onderdelen:

  • de vragen aan de provincies die voortvloeien uit de nationale programma's;
  • het proces om deze opgaven ruimtelijk te vertalen in elke provincie;
  • beoogde resultaat.

Ook zijn er 16 Novex-gebieden aangewezen waar ontwikkelperspectieven en uitvoeringsafspraken voor worden opgesteld.

Momenteel zijn alle provincies bezig om de vragen uit het eerste onderdeel te beantwoorden. Dit leidt tot een ruimtelijk voorstel waarin de nationale en decentrale opgaven zijn opgenomen. Vervolgens werken Rijk en provincie naar een ruimtelijk arrangement. Daarin maken het Rijk en provincies wederkerige, bestuurlijke afspraken die nodig zijn om de voorstellen daadwerkelijk uit te voeren. Het ruimtelijk arrangement werd eind 2023 verwacht maar is nog niet gereed.

Relatie met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan

Momenteel vloeit er nog geen toetskader uit de Novex voor dit initiatief omdat er nog geen concrete afspraken zijn gemaakt. Bovendien is het voorliggende initiatiefgebied geen onderdeel van een Novex-gebied.

Instructieregels

De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (afgekort AMvB's). Dit zijn het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). In deze AMvB's staan regels voor het uitvoeren van de Omgevingswet.

Hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels voor het omgevingsplan. Deze komen voort uit de beleidsdoelen van de Omgevingswet. Met zo’n instructieregel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels:

  • I. Regels die in acht moeten worden genomen;
  • II. Regels waar rekening mee moet worden gehouden;
  • III. Regels die moeten worden betrokken bij de wijziging.

Hoofdstuk 5 van het Bal bevat onder meer regels ten aanzien van onderzoeksinspanningen die voor specifieke voorgenomen activiteiten verricht dienen te worden. Instructieregels gelden onder andere voor de volgende onderwerpen:

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2 Bkl)
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3 Bkl)
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4 Bkl), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5 Bkl), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking (zie nationaal beleid ladder voor duurzame verstedelijking);
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6 Bkl) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7 Bkl), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8 Bkl);
  • het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen (afdeling 5.2 Bkl).

Relatie met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de voor het voorliggende initiatief relevante instructieregels.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist. Artikel 8.0b Bkl regelt dat deze instructieregel ook geldt voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Artikel 5.129g (zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand):

1. Dit artikel is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.

2. Voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden met:

  1. a. de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
  2. b. als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.

3. Voor de toepassing van het tweede lid, onder b, wordt tot het stedelijk gebied niet gerekend een stedelijke ontwikkeling waarvoor:

  1. c. op grond van het omgevingsplan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist; en
  2. d. nog geen toepassing is gegeven aan het tweede lid.

4. Als een omgevingsplan voorziet in de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en de beoordeling van de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, heeft die beoordeling alleen tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Relatie met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan

Uit jurisprudentie blijkt dat een hoogspanningsverbinding niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt beschouwd (zie uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465 Inpassingsplan DW380 Doetinchem - Voorst). Derhlave is er bij het voorliggende initiatief geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig is. Hierdoor is er geen belemmering voor voorliggend omgevingsplan.

3.2 Waterschapsbeleid

3.2.1 Waterbeheerplan 2022-2027

Op 19 november 2021 is het nieuwe waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het plan geldt van 22 december 2021 tot en met 21 december 2027.

Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma’s:

  1. 1. Waterveiligheid; Het programma ‘Waterveiligheid’ draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas en het regionale watersysteem.
  2. 2. Klimaatbestendig en gezond watersysteem; Het programma ‘Klimaatbestendig en gezond watersysteem’ draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).
  3. 3. Schoon Water; In het programma ‘Schoon Water’ speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol.

Voor bebouwde gebieden heeft het waterschap specifieke doelen geformuleerd. In bebouwd gebied werkt het waterschap toe naar een klimaatrobuust watersysteem waarin:

  • schoon water niet naar de zuivering gaat, maar het grondwater voedt;
  • de waterkwaliteit geen risico’s geeft voor de volksgezondheid en geschikt is voor een goede ontwikkeling van flora en fauna, maar ook voor recreatie en evenementen;
  • de kans op wateroverlast en problemen door droogte en hittestress acceptabel is;
  • de betrokkenheid en het waterbewustzijn van inwoners, bedrijven en andere stedelijke partners is toegenomen.

Deze programma’s zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Waterschapsverordening, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

Betekenis voor het omgevingsplan

Het initiatief leidt niet tot een toename van het verharde oppervlak of het dempen van oppervlaktewater, waardoor en geen noodzaak tot watercompensatie. Het tracé kruist enkele watergangen. Er worden geen watergangen omgelegd of permanent gedempt als gevolg van de verbinding. Mogelijk dat er wel sprake kan zijn van tijdelijke demping. In het plangebied liggen eveneens enkele riooltransportleidingen. Het is mogelijk dat het tracé van de hoogspanningskabels het tracé van de riooltransportleidingen kruist. Hoe hiermee wordt omgegaan, wordt naderbesproken in paragraaf 4.4

3.2.2 Waterschapsverordening

De Waterschapsverordening Aa en Maas 2024 (hierna: waterschapsverordening) bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen of activiteiten die consequenties hebben voor de waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De waterschapsverordening is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en dijken (waterkeringen) die in beheer zijn bij het waterschap. Maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen, zoals agrariërs en tuinders.

Betekenis voor het omgevingsplan

Het plangebied doorkruist enkele keren een A-watergang, B-watergang, beschermingszone of riooltransportleiding. Het waterschap stelt eisen aan het uitvoeren van werken in of in de nabijheid van rioolwatertransportleidingen of waterlopen. Ook kan een vergunningplicht gelden (o.a. in het geval van A-watergangen en bijbehorende beschermingszone). De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd volgens de eisen en randvoorwaarden en voorschriften van een eventuele benodigde vergunning. Bij A-watergangen die zullen worden gekruisd, wordt de aanleg middels een HDD boring uitgevoerd. Bij B-watergangen in beginsel met een open ontgraving (mede afhankelijk van breedte en diepte van de sloot).

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0008.png"

3.3 Provinciaal Beleid

In deze paragraaf is het relevante ruimtelijke beleid van de provincie opgenomen dat van belang is voor de 150kV-hoogspanningsverbinding van Boxmeer naar Venray.

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.

De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.

Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.

De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Relatie met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan

Het voorliggende plan tast deze ontwikkelingsrichting niet aan. Doordat de hoogspanningsverbinding ondergronds wordt gerealiseerd, blijft grondgebruik op maaiveld voor andere functies mogelijk. Bovendien draagt de ondergrondse hoogspanningsverbinding bij aan de Brabantse energietransitie. Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op het omgevingsplan van Noord-Brabant.

3.3.2 Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: omgevingsverordening) is op 5 december 2023 vastgesteld en in werking getreden. De omgevingsverordening is een nadere uitwerking van de omgevingsvisie, waarin regels staan over allerlei activiteiten in de fysieke leefomgeving. Deze regels zijn nodig om de ambities van de omgevingsvisie te realiseren.

Aanwijzingen voor het projectgebied

Landelijk gebied
Het gehele projectgebied is aangewezen als landelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling is geen stedelijke ontwikkeling. Het is daarmee niet in strijd met de Omgevingsverordening Noord-Brabant. Volgens artikel 5.11 van de omgevingsverordening bepaalt een omgevingsplan dat de ontwikkeling van activiteiten mogelijk maakt in Landelijk gebied dat die ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Om te voorkomen dat voor elke ruimtelijke ontwikkeling, hoe gering ook, een kwaliteitsverbetering noodzakelijk is, heeft de gemeente land van Cuijk de “Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk” vastgesteld. Hierin zijn drie categorieën vastgesteld voor de vereiste kwaliteitsverbetering in relatie tot de impact van de ruimtelijke ontwikkeling. Voor ontwikkelingen behorende tot categorie 1 (geen of verwaarloosbare impact) wordt geen landschappelijke inpassing of tegenprestatie verlangd, voor ontwikkelingen behorende tot categorie 2 (een beperkte impact) uitsluitend een goede landschappelijke inpassing en voor ontwikkelingen behorende tot categorie 3 (aanzienlijke impact) wordt een berekende kwaliteitsverbetering verlangd ter grootte van minimaal 20% van de vastgestelde grondwaardevermeerdering.

De realisatie van een ondergrondse 150kV-verbinding valt in geen van deze categorieën. In de “Regeling kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Land van Cuijk” is daarom de mogelijkheid opgenomen voor maatwerk.

De bijdrage aan de kwaliteitsverbetering wordt afgeleid van de waardestijging van de grond. In dit geval leidt de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding niet tot waardestijging van de grond, waardoor geen bijdrage vereist is. Daar komt bij dat geen permanente landschappelijke aantasting plaatsvindt, omdat de verbinding ondergronds gerealiseerd wordt. In dit project is dan ook geen bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0009.png"

Figuur 3.1: Uitsnede Omgevingsverordening Noord-Brabant, Stedelijk gebied (rood), Landelijk gebied (geel), Natuur (groen)

Water
Het projectgebied is aangewezen als diep grondwaterlichaam, geen attentiezone waterhuishouding, norm wateroverlast buiten stedelijk gebied en deels normvrij gebied. Voor het initiatief is een weging van het waterbelang opgesteld. Hierin zijn op een evenwichtige wijze alle waterhuishoudkundige doelstellingen in beschouwing genomen. Dit wordt verder besproken in paragraaf 4.4 Water.

Natuur
Deels loopt het projectgebied door NNB gebied. Het initiatiefgebied doorkruist op verschillende plekken de NNB. Bij de tracering is zoveel mogelijk rekening met de NNB gebieden gehouden door te kiezen voor het alternatief met de minste doorkruisingen. Het geheel vermijden van NNB bleek echter niet mogelijk of onwenselijk gezien de hoeveelheden NNB-gebied en het minimaliseren van het ruimtegebruik van de hoogspanningsverbinding. Om het effect op de NNB-gebieden te verkleinen wordt in principe gebruik gemaakt van gestuurde boringen om aantasting zoveel te voorkomen. Voor een nadere beschrijving van het thema natuur wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0010.png"

Figuur 3.2 Uitsnede Omgevingsverordening, Natuurnetwerk

Overige aanwijzingen
Een klein deel van het projectgebied, waar de hoogspanningsverbinding de N272 doorkruist, is aangewezen als Attentiezone geluid provinciale weg. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief, omdat met het initiatief geen gevoelige gebouwen worden mogelijk gemaakt.

Aardkundige, cultuurhistorische en landschappelijke waarden

De omgevingsverordening gaat ook in op de aardkundige-, cultuurhistorische en landschappelijke waarden in de provincie. In figuur 3.3 is hiervan een uitsnede weergeven. De omgevingsverordening is erop gericht op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de kernkwaliteiten van deze onderscheidende gebieden. De voorgenomen ontwikkelingen hebben echter geen gevolgen voor deze gebieden, gezien het feit dat de ontwikkelingen zich grotendeels buiten deze gebieden bevinden. Bij de tracering is gezocht naar mogelijkheden om deze gebieden zo min mogelijk te doorkruisen. Enkele keren vindt er doorkruising plaats van aardkundig en cultuurhistorisch waardevol gebieden. Om aantasting hiervan te voorkomen wordt op deze plekken zoveel mogelijk gebruik gemaakt van gestuurde boringen. Complexen van cultuurhistorisch belang worden volledig vermeden. Voor een nadere beschrijving van het de thema's archeologie en cultuurhistorie wordt verwezen naar paragraaf 4.2 Archeologie en cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0012.png"

Figuur 3.3 Uitsnede provinciale verordening - aardkundige-, cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

Relatie met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan

Op de bovenstaande kaarten is te zien dat ter plaatse van het koppelpunt voor alle thema's geen doorkruising plaatsvindt van kritieke gebieden. De omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling in het initiatiefgebied om een ondergrondse 150kV-kabelverbinding te realiseren. Met de regels uit de verordening wordt rekening gehouden.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Gemeente Land van Cuijk heeft nog geen vastgestelde omgevingsvisie, waardoor op dit moment nog de structuurvisies vigerend zijn. De structuurvisies Buitengebied Sint Anthonis, Kernen Sint Anthonis en Boxmeer 2030 worden hieronder besproken. De omgevingsvisie van gemeente Land van Cuijk is op dit moment nog in procedure.

Structuurvisie Buitengebied Sint Anthonis

Op 27 januari 2014 is de structuurvisie Buitengebied vastgesteld. In dit document wordt het toekomstig beleid van de gemeente Sint Anthonis voor het buitengebied vastgelegd. Het gebied waarin de hoogspanningsverbinding gaat lopen is gekenmerkt als ‘Deelgebied 3, Dynamisch Areaal’, 'Deelgebied 5, Landschappelijke Periferie' en 'Deelgebied 6, Kleurenpalet'. Per deelgebied volgt een nadere toelichting.

Deelgebied 3, Dynamisch Areaal

Dit deelgebied wordt gekenmerkt door het middenschalige karakter van het landschap en het heeft geen gesloten kamerstructuren. Om de kernen Stevensbeek en Westerbeek zijn er akkerbouw- en veehouderij (melk- en intensieve) bedrijven aanwezig. Het deelgebied kenmerkt zich door solitaire bebouwing in en buiten de kernrandzone en door dichte en halfopen linten buiten de kernen. In dit gebied is vooral agrarische dynamiek aan de orde. In de linten komt juist veel niet agrarische dynamiek voor.

Het Dynamisch Areaal, is door zijn middelschaligheid bij uitstek het gebied van de gezinsbedrijven, eventueel in combinatie met verbrede landbouw. Doorontwikkeling van de primaire agrarische sector ligt hier minder voor de hand. In dit gebied liggen bij uitstek kansen voor cross-overs en de ontwikkeling van nieuwe plattelandsconcepten. Met allerlei vormen van verbreding en nevenactiviteiten, waarbij inhaken op de synergiewaarde van de multifunctionaliteit van het gebied een pluspunt vormt. Duurzaamheid staat daarbij steeds voorop.

Nieuwe ontwikkelingen in dit deelgebied moeten de kernwaarden van het gebied versterken en dus ook niet belemmerend zijn naar de uitoefening van de agrarische bedrijfsactiviteiten. Het is en blijft immers een agrarisch gebied, waar agrarische ondernemers moeten kunnen bedrijfsvoeren. Gezien de aard van het gebied zal de gemeente de behoefte aan al dan niet gefaseerde omschakeling naar niet-agrarische bedrijfsactiviteiten ondersteunen.

Nieuwe ontwikkelingen zullen ook niet verstorend mogen zijn op de voorzieningen niveaus van de dorpen.

Deelgebied 5, Landschappelijke Periferie

Dit deelgebied ligt ten oosten en noordoosten van de kern Wanroij en ten noorden en oosten van het buurtschap Rijkevoort-De Walsert tot aan de gemeentegrens en een strook langs de gemeentegrens ten oosten van Sint Anthonis.

Het gebied wordt gekenmerkt als een vrij open gebied (van middenschalig niveau) met een vrij rechte verkavelingsstructuur in halfopen linten buiten de kernen en solitaire bebouwing buiten de kernrandzone. In het zuidelijke deel grenst de A73 aan het deelgebied en in het noordelijke deel zijn meer grootschalige bedrijven met moderne stallen te vinden, zoals melkveehouderijen, akkerbouw en intensieve veehouderij. Er zijn weinig burgerwoningen aanwezig. In dit gebied is vooral agrarische dynamiek aan de orde in een breed scala.

Met zijn kenmerkende middelschaligheid zijn hier mogelijkheden voor verbrede landbouw met ruimte voor allerlei vormen van verbreding en nevenactiviteiten. In het noordelijk deel van dit deelgebied ligt het accent meer op uitbreiding, omschakeling of hervestiging van bestaande bedrijven. In het zuidelijk deel, waar de beoogde hoogspanningsverbinding gaat lopen, heeft veel gemengdere functiekarakteristiek, wordt met name ruimte geboden voor verbreding. Door de sterke menging van functies moeten ontwikkelingen hier veel meer rekening houden met elkaars nabijheid, zodat in samenhang een goed economisch en leefklimaat ontstaat. Daar is ook ruimte voor andere functies.

Deelgebied 6, Kleurenpalet

Dit deelgebied ligt in het midden van de voormalige gemeente Sint Anthonis. Het is het gebied om de kernen Wanroij, Ledeacker, Sint Anthonis en Oploo. Het gebied wordt gekenmerkt door het kleinschalige karakter en de diverse clusters van agrarische bedrijven/veehouderijen. Deze agrarische bedrijven/veehouderijen liggen aan de oorspronkelijke verbindingswegen tussen de kernen op hoger gelegen gronden. Andere gebiedskenmerken zijn de oude akker complexen, oude provinciale wegen door de dorpen, een stukje LOG, relatief veel burgerwoningen en recreatief-agrarische gebruik (paarden). Binnen deelgebied 6 zijn, in vergelijking met de andere deelgebieden, de meeste bebouwingskarakteristieken aanwezig. Zo bestaat het deelgebied uit bebouwingsconcentraties, open en halfopen linten buiten de kernen, en solitaire bebouwing binnen en buiten de kernrandzones. De dynamiek in dit deelgebied komt in belangrijke mate uit andere functies (dan de agrarische) die in steeds sterkere mate de functionele karakteristiek van dit gebied gaan bepalen.

Kleurenpalet is het oude agrarische landschap. De oorspronkelijke kleinschalige karakteristiek van het landschap gaat hand in hand met verbrede ontwikkelingen. Waarbij agrarische bedrijfsactiviteiten meer en meer overgaan naar wonen, toerisme en recreatie, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid. Belangrijk hierbij is dat deze functionele ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteiten verder versterken en de kleinschaligheid respecteren en ondersteunen. Ontwikkelingen welke gepaard gaan met een ruimtebehoefte die niet strookt met de karakteristiek van het gebied, zijn niet direct wenselijk binnen de gemeente Sint-Anthonis. Bij beoordeling van dergelijke initiatieven wordt daarom niet alleen gekeken naar de actuele situatie, maar ook naar de potentiële doorontwikkelrisico's op de middellange termijn.

Relatie met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan

De beoogde hoogspanningsverbinding is niet in strijd met de structuurvisie omdat het ondergronds gerealiseerd wordt en er hierdoor multifunctionaliteit mogelijk is in het gebied. De hoogspanningsverbinding zal middels het voorliggende omgevingsplan mogelijk worden gemaakt. De ontwikkeling sluit aan bij de structuurvisie.

Structuurvisie Kernen Sint Anthonis

Op 9 februari 2017 is de Structuurvisie Kernen vastgesteld. Deze structuurvisie bevat een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de kernen van de voormalige gemeente Sint Anthonis tot 2030. De visie betreft de dorpskernen en de ‘bebouwde kom’. De belangrijkste opgaven die in de structuurvisie worden beschreven zijn als volgt:

  • De kernen van de gemeente zijn verschillend van omvang, maar ademen allen een rustige en dorpse sfeer. Deze rust wordt door onze inwoners gewaardeerd. Tegelijkertijd mag het echter geen ‘dode boel’ worden. Er is aandacht nodig voor het vasthouden van economische en sociale activiteiten in onze kernen;
  • Het programma van woningbouwprojecten is niet in overeenstemming met de woningen waaraan volgens onderzoek op termijn behoefte is: meer betaalbare woningen voor starters en minder dure woningen. Het woningbouwprogramma wordt in deze structuurvisie daarom zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de (toekomstige) vraag uit de dorpen;
  • De gemeente is niet langer in staat om, zoals vroeger, alle bestaande voorzieningen in de dorpen te subsidiëren en stimuleren. Gelijktijdig is er de wens om de dorpsgemeenschappen zelf sterker te laten participeren. In de structuurvisie wordt gezocht naar een (nieuw) acceptabel en betaalbaar voorzieningenniveau voor de gemeente als geheel.

Om uitvoering te geven aan deze opgaven zijn de volgende hoofdpunten gedefinieerd:

  • Het ondersteunen van initiatieven van inwoners en ondernemers en het vereenvoudigen van de processen daarvoor;
  • Ruimte bieden aan woningbouw in (collectief) particulier opdrachtgeverschap;
  • Het stimuleren van economische ontwikkeling (MKB, recreatie en toerisme), waaronder het bieden van voldoende vestigingsmogelijkheden op bedrijventerreinen;
  • Ruimte bieden aan kleinschalige initiatieven die passen bij het toeristisch beleid, uitgaande van rust, ruimte en kleinschaligheid;
  • Werken aan een duurzame agrarische sector die bijdraagt aan de leefbaarheid.

Wat betreft het onderdeel wonen wil de gemeente ook in de toekomst een prettige woongemeente blijven met kwalitatief goede woonmilieus. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  1. 1. Sint Anthonis bouwt voor de eigen behoefte, rekening houdend met de regionale afspraken;
  2. 2. Gestuurd wordt op een evenwichtige woningvoorraad met de bestaande woningbouwplannen;
  3. 3. Een deel van het woningbouwprogramma wordt ingevuld door transformatie van de bestaande voorraad.

Relatie met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan

De beoogde hoogspanningsverbinding ligt niet binnen de bestaande kernen van de voormalige gemeente Sint Anthonis, waardoor het visiegebied uit de structuurvisie niet reikt tot binnen het initiatiefgebied. Het planvoornemen voorziet daarom geen problemen met de Structuurvisie Kernen.

Structuurvisie Boxmeer 2030

De structuurvisie Boxmeer 2030, vastgesteld op 10 januari 2014, geeft het toekomstgerichte functioneel, ruimtelijke ontwikkelingskader aan voor het gehele grondgebied van de voormalige gemeente Boxmeer. De visie is gericht op het behoud van de aanwezige kernkwaliteiten. Ontwikkelingen met afwijkende functies zijn maar beperkt mogelijk of staan ten dienste van de kernkwaliteiten van het gebied (behoud door ontwikkeling). Ontwikkeling is mogelijk maar dit moet dus wel ten goede komen van de functie en de uitstraling van het gebied. De visie is tevens gericht op transformatie waarbij nieuwe functies aan het gebied kunnen worden toegevoegd. Binnen de suburbane kern Boxmeer zal aandacht moeten zijn voor stedelijke vernieuwing (herstructurering en inbreiding) van wijken die niet meer voldoen aan de eisen van de huidige tijd. Bij deze opgave dienen de aanwezige ruimtelijke relaties gerespecteerd en versterkt te worden.

De gemeente zet in de structuurvisie het volgende rondom duurzaamheid:

"Door de eindigheid van de fossiele brandstoffen is er een groeiende behoefte naar duurzame vormen van energie. Mede als gevolg van hoge olieprijzen en belastingmaatregelen van de Rijksoverheid krijgt dit ook steeds meer de maatschappelijke aandacht. Voldoen aan de standaard wordt steeds minder geaccepteerd. Zowel bedrijfsleven als overheid is steeds meer op zoek naar duurzame oplossingen als antwoord op met name de energievraag. Ontwikkelingen hieromtrent worden als een groeimarkt gezien."

Relatie met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan

De beoogde hoogspanningsverbinding is in lijn met de structuurvisie Boxmeer. Aangezien de hoogspanningsverbinding ondergronds komt te liggen is deze ontwikkeling mogelijk. Bovendien draagt de hoogspanningsverbinding bij aan de kansen voor de energietransitie en duurzame vormen van energie. Ontwikkelingen hieromtrent worden als een groeimarkt gezien. Hierdoor is het voorliggende omgevingsplan in lijn met de structuurvisie en wordt dit niet als een belemmering gezien.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Daarmee wordt in dit hoofdstuk beschreven op welke manier bij de voorgenomen activiteit rekening is gehouden met diverse aspecten uit de fysieke leefomgeving om te komen tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zoals artikel 4.2, eerste lid van de Omgevingswet voorschrijft.

Uitvoering onderzoeken
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen, zijn middels diverse onderzoeken de effecten van het initiatief op het gebied inzichtelijk gemaakt. In de periode vanaf mei 2022 tot september 2022 zijn de veldonderzoeken voor de kabelverbinding uitgevoerd. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn de onderzoeken waar nodig geüpdatet. Tevens is beoordeeld of de onderzoeken nog alomvattend waren, vanwege de verandering van het initiatief van de realisatie van één naar twee circuits. Figuur 4.1 geeft de situatie aan met twee circuits. . De resultaten van de onderzoeken zijn verwerkt in de verschillende onderzoeksrapporten die als bijlage aan deze wijziging van het omgevingsplan zijn toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0013.png"Figuur 4.1: Circuittekening met belemmeringsstrook

Aanpassingen onderzoek van één naar twee circuits
De uitgevoerde grondboringen voor de veldonderzoeken zijn uitgevoerd op de hartlijn van het oorspronkelijk enkele circuit. Het ecologische onderzoek is uitgevoerd voor de gehele werkstrook met extra buffer van 30 meter daarbuiten voor het enkele circuit.

De verbreding van de belemmerende strook en ontgraving zijn binnen de perceelsgrenzen en dus binnen de onderzochte strook. Figuur 4.2 geeft een grondboring weer die op de oorspronkelijke hartlijn is verricht ten opzichte van de nieuwe hartlijn en dus binnen de belemmerende strook.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0014.png"

Figuur 4.2: Grondboring oorspronkelijke hartlijn en de nieuwe hartlijn en hierdoor dus binnen de belemmerende strook.

De verbreding van de belemmerende strook en ontgraving vinden plaats op hetzelfde perceel en landgebruik. Derhalve wordt aangenomen dat de onderzoeksresultaten ter plaatse van de hartlijn voor ene enkel circuit representatief zijn voor de bredere strook voor twee circuits.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

4.2.1 Kader

Archeologie speelt een belangrijke rol in het omgevingsplan onder de Omgevingswet. Het doel is om het cultureel erfgoed te beschermen en te behouden en archeologisch waardevolle gebieden te identificeren en te beheren. Hierbij wordt rekening gehouden met de belangen van zowel de ruimtelijke ontwikkeling als de wetenschappelijke waarde van archeologische vondsten. Door middel van archeologisch onderzoek en passende maatregelen wordt gestreefd naar een zorgvuldige integratie van archeologie in het ruimtelijk beleid, met oog voor de historische en culturele waarden van het gebied.

De Erfgoedwet en de Omgevingswet regelen de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van deze wetten worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

In het initiatiefgebied zijn geen bekende archeologische waarden aanwezig. Op basis van de landschappelijke kenmerken, bekende archeologische waarden en resultaten uit eerder uitgevoerde archeologische onderzoeken uit de omgeving kunnen archeologische waarden uit het Laat Paleolithicum tot en met de Romeinse tijd aanwezig zijn in het initiatiefgebied. Een archeologische verwachting op waarden uit een latere periode zijn op basis van historisch kaartmateriaal en de landschappelijke kenmerken klein. Eventuele aanwezige archeologische waarden bevinden zich direct onder de bouw voor in de top van het dekzand of in de afzettingen van de Maas (Formatie van Beegden). Plaatselijk kunnen deze afzettingen afgedekt zijn door een laag stuifzand. Vermoedelijk bevindt het mogelijke sporen niveau zich daar op 30 tot 80 cm onder het maaiveld. Deze mogelijk aanwezige archeologische waarden worden door de aanleg van een sleuf met een breedte van 6 meter en een diepte van 2,10 meter -mv bedreigd. Archeologische resten kunnen worden vergraven.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat met de voorgenomen graafwerkzaamheden de kans zeer groot is dat archeologische waarden zullen worden verstoord of vernietigd. Daarom is er op locaties met een middelhoge of hoge archeologische verwachting waar de ingreep de vrijstellings-/verstoringsgrenzen uit de nevenfuncties in de omgevingsplannen overschrijdt een inventariserend onderzoek uitgevoerd in de vorm van een verkennend booronderzoek. De rapportage hiervan is bijgevoegd in Bijlage 1.

In veel boringen lijkt de bodemopbouw nog intact, al zijn er verstoringen waargenomen in boringen 1, 2, 8, 11, 17-19, 27, 47, 51, 75, 121 en 123. Toch is er in het dekzand maar één intacte podzolbodem (boring 21) aangetroffen. In boring 70 is een oude oeverafzetting aangetroffen op 40 cm (20,4 m +NAP) met humeuze bandjes bovenop deze oeverafzetting. De mogelijkheid bestaat dat in het verleden een groot deel van het tracé is verstoord door diepploegen of dat er nooit een podzolbodem heeft kunnen vormen door de hoge grondwaterstand.

De archeologische verwachting kan voor een groot deel van het gebied worden bijgesteld naar laag. Enkel in het gebied rondom de boringen waar een intacte podzolbodem en oude oeverafzettingen zijn aangetroffen blijft de verwachting behouden.

Gezien de maximale ontgravingsdiepte in niet-agrarisch en agrarisch gebied 1,7 meter en 2,3 meter betreft, worden deze archeologische waarden bedreigd door de aanleg van deze hoogspanningsverbinding.

Deze bedreiging rondom boringnummers 21 en 70 kan worden voorkomen door het boren met archeologische begeleiding (variant van IVO-P), hierdoor biedt het een hogere kans op het aantreffen van eventuele vindplaatsen. De andere boorpunten kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.

4.2.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Naar aanleiding van het inventariserend onderzoek heeft de gemeente Land van Cuijk bepaald dat er archeologisch vervolgonderzoek vereist is in de vorm van een proefsleuvenonderzoek voor de volgende delen van het tracé:

  • Tracédeel A-B: volledig.
  • Tracédeel C-D: volledig.
  • Tracédeel E-F: volledig.
  • Tracédeel G: volledig, de mogelijkheid bestaat tot de aanleg van twee vlakken gezien de aanwezigheid van holoceen stuifzand.
  • Tracédeel H-I: volledig.
  • Tracédeel J-K: proefsleuven in het deel tussen boringen 35 tot en met 40 en 47 tot en met 51. Tussen boringen 41 en 46 geen proefsleuven.
  • Tracédeel L-M: twee proefsleuven ter hoogte van boring 71.
  • Tracédeel N-O-P-Q: proefsleuven tussen boringen 98 tot en met 121.

Het overige deel is vrijgegeven. De proefsleuven worden uitgevoerd vóór uitvoering, maar pas nadat het omgevingsplan is vastgesteld. In de gemeente Land van Cuijk is momenteel een planwijziging in voorbereiding om het recentelijk vastgestelde archeologische beleid planologisch te verankeren. Er is daarom voor gekozen in het omgevingsplan de nieuwe archeologische regels over te nemen. Hiermee zijn de archeologische waarden planologisch beschermd. Hierdoor vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de evenwichtige toedeling van functies aan locaties bij de voorliggende wijziging van het omgevingsplan.

4.3 Ecologie

4.3.1 Kader

De Wet natuurbescherming is opgegaan in de Omgevingswet. Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Het huidige normenkader, de instrumenten en de bevoegdheidsverdeling blijft grotendeels ongewijzigd. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Voor het initiatief is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2 bij deze toelichting). De resultaten van dit onderzoek worden hieronder besproken.

Gebiedsbescherming: Natura 2000

Gelet op de afstand van het tracé tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden en de aard van de werkzaamheden, zijn directe effecten, zoals optische-, licht- en geluidsverstoring, op voorhand uitgesloten. Hierdoor is er geen noodzaak tot een nadere beschouwing op deze effectindicatoren.

Uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat het plan leidt tot tijdelijke toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in Nederlandse Natura-2000 gebieden. Op basis van de stikstofberekening blijkt dat er dat er ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een relevante toename van stikstofdepositie (=0,01 mol N/ha/jaar) binnen de Natura 2000-gebieden 'Boschhuizerbergen', 'Maasduinen', 'Zeldersche Driessen', 'Sint Jansberg', 'Deurnsche Peel & Mariapeel', 'Oeffelter Meent' en 'Bruuk'. De tijdelijke toename aan stikstofdepositie op hexagonen met een overschrijding van de Kritische Depositiewaarde (KDW) bedraagt maximaal 0,19 mol N/ha/jaar.

Het voorgenomen project leidt niet tot toenames van stikstofdepositie op andere Natura 2000-gebieden dan bovenstaande benoemd.

Voor het project is een ecologische beoordeling opgesteld (zie Bijlage 5). In de bijlage is een uitgebreide gebiedsspecifieke analyse opgenomen.

Conclusie ecologische beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt een toename aan stikstofdepositie van maximaal 0,19 mol N/ha/jaar op stikstofgevoelige natuur binnen de Natura 2000-gebieden 'Boschhuizerbergen', 'Maasduinen', 'Zeldersche Driessen', 'Sint Jansberg', 'Deurnsche Peel & Mariapeel', 'Oeffelter Meent' en 'Bruuk'. Voor de habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten waarvoor geldt dat de KDW wordt overschreden, is onderzocht of de berekende tijdelijke toename aan stikstofdepositie kan leiden tot een in ecologische zin aantoonbare aantasting van de kwaliteit of oppervlakte verlies van het stikstofgevoelige areaal. Op basis van een gebiedsspecifieke analyse kan worden geconcludeerd dat dit niet het geval is. De tijdelijke stikstoftoename ten gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling staat ook niet in de weg van het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitattypen/leefgebieden van kwalificerende soorten. Significant negatieve gevolgen door de tijdelijke geringe toename aan stikstofdepositie ten gevolge van het voorgenomen project zijn hierom uitgesloten.

Soortenbescherming

Vanuit het onderdeel soortbescherming zijn er mogelijk belemmeringen voor de voorgenomen werkzaamheden. Er zijn soorten aanwezig of te verwachten binnen de invloedssfeer van de voorgenomen maatregelen, die beschermd zijn onder de Omgevingswet (Ow) en die mogelijkerwijs negatief beïnvloed kunnen worden. Er is zowel soortgericht onderzoek nodig als voorzorgsmaatregelen die voorkomen dat er sprake is van schadelijke handelingen tijdens flora- en fauna- activiteiten (Ow). De aandachtspunten zijn zowel gebaseerd op het bronnenonderzoek aangevuld met de veldinspectie die heeft plaatsgevonden. Met de werkzaamheden dient derhalve rekening gehouden te worden met de volgende aandachtspunten:

  • Een functie van het initiatiefgebied als rust- en verblijfplaats voor vleermuizen kan op voorhand niet worden uitgesloten. Omdat niet in beeld is welke bomen gekapt dienen te worden en of deze bomen daadwerkelijk beschikken over geschikte holte(s) dient hier een aanvullende inspectie voor plaats te vinden zodra bekend is welke bomen gekapt gaan worden. Bij aanwezigheid van een potentieel geschikte holte dient een aanvullende controle middels endoscopisch onderzoek te worden uitgevoerd. Aan de hand van deze nadere inspectie kan de geschiktheid van holtes en noodzaak tot uitvoering van aanvullend vleermuisonderzoek worden beoordeeld. Ook hebben verschillende bomenrijen mogelijk een functie als (essentiële) vliegroute voor vleermuizen. Hiervoor is het van belang dat de functie als vliegroute niet wordt verstoord door bijvoorbeeld licht van bouwlampen of door geluid van werkmateriaal. Werkzaamheden aan en nabij mogelijke vliegroutes dienen daarom gedurende daglicht te worden uitgevoerd en inzet van bijvoorbeeld bouwlampen dient te worden geminimaliseerd en zodanig te worden geplaatst dat er geen uitstraling daar de omgeving plaats vindt.
  • Het is mogelijk dat trillingen en geluid van de boringen en ontgraving verstoring kunnen veroorzaken op mogelijk aanwezige dassenburchten in en nabij het initiatiefgebied. Uit voorzorg heeft daarom aanvullend onderzoek plaatsgevonden waaruit blijkt dat door de werkzaamheden verblijfplaatsen worden verstoord en aangetast. Hierdoor is er sprake van een 'flora- en fauna-activiteit' met vergunningsplicht door schadelijke handelingen. Door de juiste maatregelen te treffen wordt een vergunning op voorhand verleenbaar geacht voor de das. Tevens dienen de boringen plaats te vinden buiten de kwetsbare periode van das (kraamperiode) waarin zij het meest storingsgevoelig zijn.
  • De aanwezigheid van oeverholen van bever in de te dempen watergangen binnen het initiatiefgebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Hiervoor is aanvullend onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van de overholen van bevers op locaties waar er wordt gedempt. Hieruit blijkt dat door de werkzaamheden verblijfplaatsen worden verstoord en aangetast. Hierdoor is er sprake van een 'flora- en fauna-activiteit' met vergunningsplicht door schadelijke handelingen. Door de juiste maatregelen te treffen wordt een vergunning op voorhand verleenbaar geacht voor de bever.
  • Voor het aanleggen van het tracé door de watergangen in het initiatiefgebied dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht in verband met mogelijke aanwezigheid van de kamsalamander en Alpenwatersalamander. Er kunnen maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat er verbodsbepalingen worden overtreden, door bijvoorbeeld de watergangen buiten de voortplantingsperiode uit te voeren, wanneer zij zich op het land bevinden. Voor het landbiotoop welke aangetast gaat worden, dient het bijvoorbeeld tijdig ongeschikt gemaakt te worden, en de sleuf van de open ontgraving dient niet toegankelijk te zijn voor amfibieën wanneer deze open ligt, nabij de poelen en geschikte watergangen. Dit betreft maatwerk en er wordt geadviseerd deze maatregelen op te nemen in een ecologisch werkprotocol. Wanneer bovenstaande uitvoerende maatregelen worden gehanteerd is het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
  • Het is mogelijk dat de te dempen watergangen binnen het initiatiefgebied leefgebied vormen van de grote modderkuiper. Er is voldoende alternatief leefgebied aanwezig om naar uit te wijken en de situatie na de aanleg van het tracé weer zal worden teruggebracht naar de huidige situatie. Hierdoor zal slechts sprake zijn van tijdelijke aantasting van een marginaal deel van het leefgebied. Aantasting van individuen is te voorkomen door, de laatste 10 cm water te laten staan na het dempen. Deze waterlaag, inclusief een deel van de sliblaag, kan vervolgens uit de watergang worden geschept en over het land uitgespreid. Hierin aanwezige modderkruipers kunnen vervolgens worden weggevangen en elders worden uitgezet. Wanneer bovenstaande uitvoerende maatregelen worden gehanteerd is het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
  • Het is mogelijk dat trillingen en geluid van de boringen en de open ontgravingen verstoring kunnen veroorzaken op mogelijk aanwezige nesten, zoals slechtvalk en buizerd. Uit voorzorg is er daarom aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van in gebruik zijnde jaarrond beschermde nesten in de omgeving van het initiatiefgebied. Indien niet kan worden gewerkt buiten het broedseizoen van de buizerd, is een vergunning noodzakelijk voor deze soort. Indien er tijdens het broedseizoen zal worden gewerkt en er wordt door een buizerd gebroed op het buizerdnest, dan zal door verstoring mogelijk het nest vroegtijdig worden verlaten. Hierdoor is sprake van een 'flora- en fauna-activiteit' met vergunningsplicht door schadelijke handelingen (Vogelrichtlijnsoorten, artikel 11.37 lid 1b en d). Het project zal in dit geval een project zijn in het kader van een belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid (artikel 8.74j, Bkl, Ow). Dit dient verder onderbouwd te worden bij de vergunningsaanvraag. Op basis van de ingreep, het initiatiefgebied en de omgeving wordt ingeschat dat er in theorie voldoende mate compenserende en mitigerende maatregelen kunnen worden getroffen om de populatie en gunstige staat van instandhouding van de soorten te waarborgen. Echter dient rekening gehouden te worden dat met name voor de buizerd het belang van volksgezondheid of openbare veiligheid, de onderbouwing hiervan een knelpunt kan vormen. Om een vergunning verleenbaar te krijgen, dient goed naar alternatieven en het belang gekeken te worden. Wat is de noodzaak voor het aanleggen van het kabeltracé, zijn er ook andere maatregelen, locaties en werkwijze die minder effect hebben op de beschermde soorten. Dit dient in dit geval nader onderzocht en beschouwd te worden. De verleenbaarheid van de vergunning op basis van het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid wordt haalbaar geacht. De maatregelen, het borgen ervan en de alternatievenafweging dienen wel nader beschouwd te worden.
  • Tevens dient tijdens de uitvoeringsfase men rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels. Alle broedgevallen zijn gedurende deze periode beschermd op grond van de Omgevingswet. Werkzaamheden op deze locatie mogen alleen aanvangen buiten het broedseizoen of na vrijgave door een ter zake deskundige. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot augustus. Echter, afhankelijk van de lokale meteorologische omstandigheden, kan deze periode eerder of later beginnen en eindigen. Van belang is dat broedende vogels niet zodanig opzettelijk verstoord worden dat de gunstige staat van instandhouding van de soort in het geding komt.
  • Naast de bescherming middels verboden geldt ook de specifieke zorgplicht (art. 11.27 Bal), deze stelt dat nadelige gevolgen bij uitvoering van een flora- en fauna-activiteit zo veel als mogelijk voorkomen, beperkt of ongedaan gemaakt dienen te worden. Maatregelen zijn nodig voor haas en konijn, alver, vogels en vlinders. Deze worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol. Het betreft het werken buiten het broedseizoen van vogels, door de werkzaamheden altijd vanaf een kant op te starten, zodat aanwezige dieren kunnen vluchten en door te werken in de periode november t/m februari nabij konijnenholen en hazenleger (nest). Ook dient afgegraven grond weer terug te worden geplaatst in het projectgebied. Bij het dempen van watergangen kunnen uit de laatste 10 cm water en slib, de aanwezige vissen (alver en grote modderkruiper) worden weggevangen en elders worden uitgezet.

Er is aanvullend soortenonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3).

Das en bever

Met de uitvoering van de werkzaamheden worden verblijfplaatsen (vluchtpijp das en oeverholen bever) verstoord en aangetast. Hierdoor is sprake van een 'flora- en fauna-activiteit' met vergunningsplicht door schadelijke handelingen (Ow, Andere soorten artikel 11.54 lid 1b en Habitatrichtlijnsoorten Artikel 11.46 lid 1b en d).

Voor onderhavige schadelijke handelingen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd voor een soort van het beschermingsregime Habitatrichtlijn artikel 11.46 (bever) en Andere soorten artikel 11.54 (das). Een vergunning voor een flora- en fauna-activiteit wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden (artikel 8:74k Bkl en 8:74l Bkl):

  1. e. Er bestaat geen andere bevredigende oplossing.
  2. f. Er dient sprake te zijn van een wettelijk belang.
  3. g. De maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.

Een activiteitenplan moet worden opgesteld als toelichting ten behoeve van een aanvraag voor een omgevingsvergunning. In dit plan worden onder andere het planvoornemen, het wettelijk belang, de alternatieve afweging, de effectbepaling, de Staat van Instandhouding en de te nemen maatregelen nader toegelicht.

Op basis van het voornemen is er sprake van een wettelijk belang. Het project zal een project zijn in het kader van een belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten (artikel 8.74k, Bkl, OW). Dit dient verder onderbouwd te worden bij de aanvraag van een vergunning flora- en fauna-activiteit.

Door de juiste maatregelen te treffen wordt een vergunning op voorhand verleenbaar geacht voor das en bever. Het onderdeel natuur staat de uitvoerbaarheid van het plan derhalve niet in de weg.

Buizerd

Indien niet kan worden gewerkt buiten het broedseizoen van de buizerd, is een vergunning noodzakelijk voor deze soort. Indien er tijdens het broedseizoen zal worden gewerkt en er wordt door een buizerd gebroed op het buizerdnest, dan zal door verstoring mogelijk het nest vroegtijdig worden verlaten. Hierdoor is sprake van een 'flora- en fauna-activiteit' met vergunningsplicht door schadelijke handelingen (Vogelrichtlijnsoorten, artikel 11.37 lid 1b en d).

Verleenbaarheid ontheffing met buizerd
Het project zal in dit geval een project zijn in het kader van een belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid (artikel 8.74j, Bkl, Ow). Dit dient verder onderbouwd te worden bij de vergunningsaanvraag.

Op basis van de ingreep, het plangebied en de omgeving wordt ingeschat dat er in theorie voldoende mate compenserende en mitigerende maatregelen kunnen worden getroffen om de populatie en gunstige staat van instandhouding van de soorten te waarborgen.

Echter dient rekening gehouden te worden dat met name voor de buizerd het belang van volksgezondheid of openbare veiligheid, de onderbouwing hiervan een knelpunt kan vormen.

Om een vergunning verleenbaar te krijgen, dient goed naar alternatieven en het belang gekeken te worden. Wat is de noodzaak voor het aanleggen van het kabeltracé, zijn er ook andere maatregelen, locaties en werkwijze die minder effect hebben op de beschermde soorten. Dit dient in dit geval nader onderzocht en beschouwd te worden.

De verleenbaarheid van de vergunning op basis van het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid wordt haalbaar geacht. De maatregelen, het borgen ervan en de alternatievenafweging dienen wel nader beschouwd te worden.

Algemene broedvogels

In de uitvoeringsfase dient tevens rekening gehouden te worden met de (mogelijke) aanwezigheid van broedvogels. Op grond van de Omgevingswet zijn alle broedende vogels beschermd. Om te voorkomen dat verbodsbepalingen ten aanzien van broedvogels overtreden worden, dienen de werkzaamheden op plekken waar broedvogels verwacht kunnen worden, buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Indien dat niet mogelijk is, moet het werkgebied buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt worden voor broedvogels. Geadviseerd wordt om op het terrein door een ecoloog periodiek controles uit te laten voeren op broedvogels. edsbescherming: Natuurnetwerk Nederland

Het project is ook getoetst aan het provinciaal beleid van Noord-Brabant en Limburg met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Op de lengte van het gehele tracé zijn gebieden aanwezig die zijn aangewezen als NNN. Er zijn meerdere locaties waar het tracé NNN doorkruist en waar de aanleg hiervan mogelijk negatieve effecten heeft op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN of de kernkwaliteiten van het provinciaal beleid. De ligging van het tracé ten opzichte van deze gebieden is weergegeven in figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0015.png"

Figuur 4.3 initiatiefgebied, Zwarte cirkels geven knelpunten met betrekking tot de aanleg aan. (bron: Provincies Noord-Brabant en Limburg).

Bij de aanleg van het kabeltracé wordt op meerdere locaties het NNN doorkruist of wordt in de nabijheid het NNN ontgraven. De locaties waar mogelijk knelpunten ontstaan zijn met zwarte cirkels weergegeven in figuur 4.3.

Op de meeste locaties waar het NNN wordt doorkruist, wordt het tracé aangelegd middels een boring. Omdat hiermee boven het maaiveld geen aantasting plaats vindt, zijn negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN op deze locaties op voorhand uitgesloten. Er zijn voor de provincie Noord-Brabant en de provincie Limburg een aantal knelpunten.

Noord-Brabant

De knelpunten betreffen vijf NNB-gebieden waar het tracé door middel van open ontgraving wordt aangelegd. Nabij het hoogspanningsstation in Boxmeer, is op circa 10 meter van de ZRO-strook (Zakelijk Recht Overeenkomst) een bos gelegen, dat 'vochtig bos met productie' betreft. Ook nabij Sambeeksedijk 6A is langs het tracé een NNB-gebied 'vochtig bos met productie' aanwezig, waar echter wel een brede bomenrij tussen is gelegen (circa 30 meter). Verderop nabij Lindelaan loopt het tracé met open ontgraving weer langs NNB-gebied, een bosschage bestemd als 'droog bos met productie'. Het bos 'Hondsbergen', waar het tracé doorheen en langs loopt, betreft grotendeels ook 'droog bos met productie' en gedeeltelijk 'dennen, eiken- en beukenbos'. Alleen ten noorden van dit NNB-gebied is open ontgraving gepland langs dit bos. Verder gaat het tracé onder het bos door. Het tracé gaat wel met grotendeels open ontgraving langs bos 'Het Helder', dat bestemd is als 'droog bos met productie'.

Er worden geen ecologische verbindingszones doorkruist en het tracé is ook niet nabij een ecologische verbindingszone gelegen. De dichtstbijzijnde ecologische verbindingszone is gelegen op circa 930 meter ten westen van het tracé. Het tracé loopt op twee locaties door Groenblauwe waarden in Noord-Brabant. Het tracé loopt door middel van HDD onder de Sambeekse Uiterwatering en door middel van open ontgraving op de oever van de watergang nabij Oploseweg. Beide watergangen behoren tot gebied met Groenblauwe waarden. Door HDD zal de Sambeekse Uiterwatering niet worden aangetast en zijn effecten op de Groenblauwe waarden niet aan de orde. De knelpunten waar het tracé door middel van open ontgraving wordt aangelegd langs de watergang bij de Oploseweg, zijn allen weide- en akkerlanden. Negatieve effecten op de kernkwaliteiten van deze gebieden zijn niet op voorhand uitgesloten.

Samenvatting

Er zijn door externe werking mogelijk sprake van negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNB-gebied. Ook zijn negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van Groenblauwe mantel van provincie Limburg en Groenblauwe waarden van provincie Noord-Brabant niet op voorhand uitgesloten aangezien het tracé door middel van open ontgraving door deze gebieden loopt.

Hiervoor is de 'nee tenzij ' toets opgesteld (zie Bijlage 4). Uit deze 'nee tenzij' toets blijkt het volgende: Negatieve effecten met verlies van ecologische functie van de betreffende gebieden als gevolg van de voorgenomen plannen zijn niet aan de orde. Er zijn daarom geen belemmeringen vanuit provinciaal beleid en er is geen noodzaak tot het nemen van vervolgstappen. De locaties waar NNN wordt doorkruist waar een gestuurde boring is gepland, zijn vastgelegd in de regels en verbeelding.

4.3.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Voor de Natura 2000-gebieden zijn directe effecten uitgesloten. Voor de soortenbescherming dient rekening te worden gehouden met de beschreven aandachtspunten. Voor het provinciaal beleid rondom NNN zijn er geen belemmeringen naar voren gekomen. Het project leidt niet tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en/of kernkwaliteiten en kan het omgevinsplan in overeenstemming met het provinciaal beleid worden vastgesteld.

4.4 Water

4.4.1 Kader

De weging van het waterbelang is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. In deze paragraaf zijn de relevante waterhuishoudkundige aspecten beschreven.

Het wettelijk kader is gericht op het verkrijgen van inzicht in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Het wettelijk kader is afhankelijk van zowel gemeentelijk beleid als het beleid van het waterschap.

Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Voor het initiatief zijn verschillende waterkundige aspecten in beschouwing genomen. In deze subparagraaf wordt per waterkundig aspect omschreven hoe het initiatief zich hiertoe verhoudt. Het effect van het initiatief op oppervlaktewater en/of grondwater is middels een geohydrologisch onderzoek onderzocht (zie Bijlage 6).

Watercompensatie

De aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding leidt niet tot een toename van het verharde oppervlak of het dempen van oppervlaktewater. Er is dan ook geen noodzaak tot watercompensatie en het plan voorziet niet in het aanleggen vannieuw wateroppervlak.

Waterkeringen

Het tracé van de hoogspanningsverbinding is getoetst aan een eventuele zetting van risicovolle objecten. Uit deze toets komt naar voren dat er geen dijklichamen en/of waterkeringen zich bevinden op basis van de leggerkaart van het waterschap. Dit geldt zowel voor primaire-, regionale- en lokale waterkeringen.

Peilverschuiving

In de nabijheid van de deeltracés bevinden zich enkele watergangen. Het volledige tracé valt niet binnen een peilbesluit waardoor geen vast peil gehandhaafd wordt voor het naastgelegen oppervlaktewater. Het plan voorziet niet in aanpassing van het waterpeil.

Waterkwaliteit

Als gevolg van de aanleg van de hoogspanningsverbinding zal de waterkwaliteit niet negatief worden beïnvloed. Er komen geen milieubelastende stoffen vrij die in het oppervlaktewater terecht kunnen komen.

Watergangen

Het tracé kruist enkele watergangen, zoals eerder genoemd in 3.2.2. Er worden geen watergangen omgelegd of permanent gedempt als gevolg van de verbinding. Bij A-watergangen die zullen worden gekruisd, wordt de aanleg middels een HDD boring uitgevoerd. Bij B-watergangen in beginsel met een open ontgraving (mede afhankelijk van breedte en diepte van de sloot). In dat geval wordt tijdelijk een deel van de watergang ingedamd. Na realisatie worden de dammen weer verwijderd en kan de watergang weer ongehinderd functioneren.

Aanlegwerkzaamheden

Binnen het tracé is er sprake van veel hoogteverschil in het maaiveld. Over het algemeen is het zuidelijke gedeelte hoger gelegen. De grondwaterstand volgt in zekere zin het globale hoogteprofiel. Ten behoeve van de aanleg van de kabels is voor het zuidelijk gebied zeer waarschijnlijk geen bemaling noodzakelijk. Uit de bureaustudie blijkt dat op basis van de beschikbare informatie voor het overgrote deel bemalingswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd om den droge te kunnen werken aangezien de GHG binnen 2,1 m -mv is gesitueerd.

Vanwege de kans op grind in de ondergrond voor een gedeelte van het tracé wordt aanbevolen om met de uitvoering van veldwerk vast te stellen of daadwerkelijk sprake is van grind. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de grindlagen. Mogelijk kunnen de boor- en sondeerdieptes niet bereikt worden door de aanwezigheid van grind. Indien grind aanwezig is en bemaling nodig is, kan dit grote gevolgen (hoge debieten en een groot totaal waterbezwaar) hebben voor het onttrekkingsdebiet en waterbezwaar van de bemaling. Daarnaast wordt ook aanbevolen om tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden op basis van het opgeboorde materiaal een inschatting te maken van de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) en GLG (gemiddeld laagste grondwaterstand).

Om inzicht te krijgen in de bodemopbouw en de grondwaterstand wordt per 250 m een boring uitgevoerd tot 5 m -mv. Voor het gebied waar grind wordt verwacht (ten oosten van Westerbeek) wordt per 100 m kruising een boring uitgevoerd. Met behulp van deze boringen kan de begrenzing van de aanwezigheid van grind nauwkeuriger gekarteerd worden.

Wanneer de GHG geschat wordt tot boven de ontgravingsdiepte (2,1 m -mv) wordt de boring afgewerkt met een peilbuis, zodat hierin de grondwaterstand gemeten kan worden.

Voor aanvang van de graafwerkzaamheden wordt een bemalingsadvies opgesteld om inzicht te krijgen in het benodigde onttrekkingsdebiet, het waterbezwaar van de bemaling en eventuele nadelige effecten als gevolg van de bemaling.

4.4.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Voor het voorliggend plan geldt dat enkel tijdens de aanlegfase mogelijk sprake kan zijn van tijdelijke demping van watergangen. Deze demping wordt zo veel mogelijk voorkomen en mogelijk negatieve effecten worden indien nodig gemitigeerd. Hierdoor worden er geen belemmeringen voor de evenwichtige toedeling van functies aan locaties bij de voorliggende wijziging van het omgevingsplan met betrekking tot het aspect water verwacht.

4.5 Mobiliteit

Met het omgevingsplan worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van verkeer. Enkel tijdens de aanleg van de hoogspanningsverbinding treden tijdelijk extra verkeersbewegingen op. Vanuit het oogpunt van verkeer zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit project. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit omgevingsplan.

4.6 Gezondheid

4.6.1 Geluid

4.6.2 Trillingen

4.6.3 Lichthinder

4.6.4 Luchtkwaliteit

4.6.5 Bodemkwaliteit

4.6.6 Elektromagnetische velden

De spanning op de draden van een hoogspanningsverbinding veroorzaakt onder andere een magnetisch veld. De sterkte van het magnetische veld in de buurt van een hoogspanningsverbinding hangt af van de stroom door de draden, de afstand tot de draden en de fasevolgorde van de draden. De magnetische veldsterkte wordt uitgedrukt in tesla of microtesla (één miljoenste deel van een tesla).

4.7 Omgevingsveiligheid

4.7.1 Kader

De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

De gemeente stelt in het omgevingsplan regels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Een evenwichtige toedeling houdt ook in dat ze voldoende rekening houdt met het belang van een veilige leefomgeving. Het gaat daarbij om:

  • de bescherming van personen in gebouwen en op locaties in de omgeving van een risicovolle activiteit, en
  • het beperken van schade aan de fysieke leefomgeving in bredere zin (schade aan gebouwen en het milieu) bij een ongeval bij een risicovolle activiteit.

Gemeenten moeten in het omgevingsplan voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties rekening houden met de standaardwaarde voor het plaatsgebonden risico. Anderzijds gelden er aandachtsgebieden voor bepaalde activiteiten met gevaarlijke stoffen.

4.7.2 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Het aanleggen of transporteren van elektriciteit is geen activiteit met gevaarlijke stoffen die risico's voor de omgeving met zich mee brengt. Het onderhavige omgevingsplan ziet ook niet op de toevoeging van een kwetsbaar object dat van invloed is op activiteiten met gevaarlijke stoffen in het initiatiefgebied of de omgeving.

Voor het tracé is een onderzoek uitgevoerd naar de ruimtelijke beïnvloeding. Op dit moment is duidelijk dat er een BRZO inrichting in de nabijheid van het tracé aanwezig is. De kabels liggen buiten de PR10-6 contour van deze inrichting.

4.8 Bedrijven En Milieuzonering

4.8.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid dient onder de Omgevingswet gebruik gemaakt te worden van de publicatie 'Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet (Milieuzonering Nieuwe Stijl)', zoals gepubliceerd op 28 juni 2022 door de VNG.

De Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. In de Omgevingswet zijn het ruimtelijk spoor en het milieuspoor verder geïntegreerd. In de nieuwe systematiek onder de Omgevingswet wordt gebruikgemaakt van milieuwaarden in plaats van vaste afstanden. Niet met een vaste richtafstand voor iedere activiteit, ongeacht of de activiteit die afstand wel nodig heeft, maar met een concrete waarde per activiteit met daarbij een zo reëel mogelijk ruimtebeslag. Hiermee wordt beoogd discussie over de toewijzing van bedrijven aan milieucategorieën en onnodig grote gebruiksruimte te voorkomen.

4.8.2 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

De brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) uit het jaar 2022 geeft een advies over richtafstanden. In deze brochure zijn elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatorvermogen opgenomen, waarbij een onderscheid is gemaakt naar vermogen. De bestaande hoogspanningsstations zijn echter geen onderdeel van dit omgevingsplan. Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt hiermee geen belemmering voor de evenwichtige toedeling van functies aan locaties bij de voorliggende wijziging van het omgevingsplan.

4.9 Ongesprongen Oorlogsresten

4.9.1 Kader

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het initiatiefgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar Ongesprongen Oorlogsresten (OO). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit (te) laten voeren.

Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de omgevingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijde de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.

4.9.2 Onderzoeksresultaten

Voor het initiatief is een Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten uitgevoerd (zie Bijlage 8). Op basis van de analyse van het historisch feitenmateriaal is het onderzoeksgebied als verdacht op het aantreffen van ongesprongen oorlogsresten (OO) en restanten van OO aangemerkt. Voor verdachte gebieden waar werkzaamheden worden uitgevoerd in de bodemlaag dient detectie plaats te vinden. Voor de maximale diepteligging van de te verwachten OO, wordt verwezen naar tabel 4.3. Dit geldt voor het onderzoeksgebied bij de delen van het tracé waar een open ontgraving wordt gebruikt en bij de in- en uittredepunten van HDD-boringen. In gebieden waar de HDD-boringen dieper dan de maximale diepteligging van de te verwachten OO worden uitgevoerd, hoeft er geen detectie plaats te vinden. De meest geschikte vorm van detectie betreft oppervlaktedetectie: omdat de aan te treffen OO op minder dan 4,5 m-mv diepte te verwachten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01_0016.png"

Tabel 4.3: Verwacht OO

4.9.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

In de onverdachte gebieden kunnen de voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden zonder dat er vervolgstappen in de explosievenopsporing noodzakelijk zijn. Voor de verdachte gebieden geldt dat, afhankelijk van de naoorlogse ontwikkelingen, vervolgstappen voor explosievenopsporing moeten plaatsvinden voor uitvoering van werkzaamheden onder maaiveld. Voor de verdachte punten is veldwerk uitgevoerd voor vrijgave van de boorpunten.

4.10 Mer-beoordeling

4.10.1 Kader

De milieueffectrapportage (mer) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een mer is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben.

De wettelijke basis voor de mer ligt in Europa:

  • de mer-richtlijn regelt de milieueffectrapportage voor projecten;
  • de smb-richtlijn regelt de milieueffectrapportage voor plannen en programma's.

De eisen van de bovengenoemde richtlijnen en het verdrag zijn nationaal omgezet in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en hoofdstuk 11 van het Omgevingsbesluit. De Commissie m.e.r. is geregeld in artikel 17.5 van de Omgevingswet en hoofdstuk 12 van het Omgevingsbesluit.

Er zijn verschillende soorten mer-procedures. Omdat er sprake is van een project uit bijlage V van het Omgevingsbesluit (J8; hoogspanningsleidingen) en er een wijziging van het omgevingsplan nodig is, dient er een project-mer(-beoordeling) te worden uitgevoerd. Omdat het gaat om een ondergrondse hoogspanningsleiding volstaat een project-mer-beoordeling. Deze is uitgevoerd voor het onderhavige initiatief (zie Bijlage 9) om te bepalen of bij het voorgenomen project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.

Er zijn bij de project-mer-beoordeling twee mogelijke resultaten:

  • I. Aanzienlijke milieueffecten zijn niet uitgesloten: er volgt een plan-mer en er moet een milieueffectrapport (MER) worden gemaakt.
  • II. Aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten: er is geen plan-mer nodig en er wordt geen MER gemaakt.

4.10.2 Onderzoeksresultaten

In de project-mer-beoordeling zijn alle criteria behandeld zoals benoemd in Bijlage III van de Europese Richtlijn. In met name hoofdstuk 4 van de beoordeling (zie Bijlage 9) is een beschrijving gegeven van de potentiële effecten van het project. De belangrijkste effecten zijn samengevat in tabel 4.4. Hieruit blijkt dat na het nemen van mitigerende maatregelen, geen belangrijk nadelige effecten worden verwacht.

Tabel 4.4: Samenvatting van de potentiële effecten en de maatregelen die daarbij worden voorzien

Waarde Effect Maatregel
Beschermde soorten (vleermuis)
De uitbreiding van de hoogspanningsverbindingverbinding kan zorgen voor ruimtebeslag op essentiële vliegroutes en mogelijke aantasting van verblijfplaatsen van vleermuizen.
Mogelijk verstoring van vliegroutes of kap van bomen met daarin holtes van vleermuizen. Werkzaamheden aan en nabij mogelijke vliegroutes dienen gedurende daglicht te worden uitgevoerd en inzet van bouwlampen dient te worden geminimaliseerd en zodanig te worden geplaatst dat er geen uitstraling naar de omgeving plaatsvindt.
Voor bomen die gekapt gaan worden dient een aanvullende inspectie gedaan te worden. Bij aanwezigheid van een potentieel geschikte holte dient een aanvullende controle middels endoscopisch onderzoek te worden uitgevoerd. Aan de hand van deze nadere inspectie kan de geschiktheid van holtes en noodzaak tot uitvoering van aanvullend vleermuisonderzoek worden beoordeeld.
Beschermde soorten (das)
De uitbreiding van de hoogspanningsverbinding kan zorgen voor ruimtebeslag op foerageergebieden tijdens de aanlegfase.
De toegang verschillende
foerageergebieden wordt tijdelijk minder bereikbaar door
de werkzaamheden.
De effecten hiervan kunnen tot het minimum worden beperkt door overdag en gefaseerd te werken (in delen de kabelgoten graven en weer dicht maken, vóór in het volgende deel wordt gewerkt) en geen menselijke activiteit meer te hebben in het gebied na 19:00 uur.

Aanvullend onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van dassenburchten. Tevens dienen de boringen plaats te vinden buiten de kwetsbare periode van das (kraamperiode) waarin zij het meest storingsgevoelig zijn.
Beschermde soorten (bever)
De uitbreiding van de hoogspanningsverbinding kan zorgen voor ruimtebeslag op verblijfplaatsen van de bever tijdens de aanlegfase.
Het tracé ligt op circa 15 meter van oeverholen. Binnen die 15 meter gaan graafwerkzaamheden plaatsvinden waarmee de oeverholen worden aangetast. Er is sprake van een 'flora- en fauna-activiteit' met vergunningsplicht door schadelijke handelingen. Hiervoor moet worden voldaan aan de voorwaarde dat de activiteiten niet leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort. Specifiek onderzoek naar geschikte maatregelen moet in een later stadium plaatsvinden. Er kan gedacht worden aan het werken buiten kwetsbare perioden en het faseren van activiteiten in ruimte en tijd.
Beschermde soorten (vogels)
De uitbreiding van de hoogspanningsverbinding kan zorgen voor ruimtebeslag op verblijfplaatsen van de bever tijdens de aanlegfase.
De werkzaamheden liggen binnen de verstoringsafstand van 75 m vanaf het nest van de buizerd. Om te voorkomen dat het broedsel door de werkzaamheden wordt verstoord en indirect wordt aangetast, dient buiten het broedseizoen te worden gewerkt binnen de 75 meter nabij het bos nabij station Boxmeer. Het broedseizoen van de buizerd loopt van februari tot en met half juli, maar kan door de weersomstandigheden wel verschuiven.
Bodem
Verontreinigingen
Er is een overschrijding van de interventiewaarde voor zink aangetoond en een VOCI-verontreiniging. Wat betreft het verhoogde gehalte aan zink geldt dat de algemene regels van paragraaf 3.2.22 van het Bal moeten worden toegepast en er geldt een meldings- en informatieplicht. De MBA dient begeleid te worden door een erkende onderneming.
Voor de VOCI verontreiniging wordt geadviseerd om rekening te houden met de materiaalkeuze van de mantelbuizen en van de kabels zelf van de HDD's.
Archeologie
De uitbreiding van de hoogspanningverbinding kan archeologische waarden aantasten.
Archeologische waarden kunnen worden aangetast door de open ontgravingen en/of boringen. Voor een deel van het plangebied zal vervolgonderzoek worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.

4.10.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

In de project mer-beoordeling is een beschrijving gegeven van de potentiële effecten van het project. Hieruit blijkt dat na het nemen van mitigerende maatregelen, geen belangrijk nadelige effecten worden verwacht. Er is geen noodzaak voor het opstellen van een project-mer.

4.11 Klimaatadaptatie

4.11.1 Kader

Met het veranderende klimaat wordt het steeds belangrijker om ruimtelijke ontwikkelingen klimaatadaptief te realiseren. Het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie werkt aan een klimaatbestendig en waterrobuust Nederland vanuit zeven ambities, en doet dat in een cyclisch proces. Dat betekent dat de resultaten en plannen vanuit de ambities eens in de zoveel tijd worden geëvalueerd. Hoofdpunten zijn:

  • goede bescherming tegen overstromingen
  • voldoende zoetwater
  • een klimaatbestendige inrichting

4.11.2 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Zoals beschreven in het hoofdstuk water, zal er geen toename zijn van het verharde oppervlak of het dempen van oppervlaktewater, waardoor hevige regenval ten gevolge van klimaatverandering geen extra overlast veroorzaakt door de ontwikkeling. Ook zullen er geen primaire-, regionale- en lokale waterkeringen worden beïnvloed door de ontwikkeling. Hierdoor heeft de ontwikkeling geen negatieve invloed op de veiligheid ten gevolge van klimaatverandering en andersom.

4.12 Duurzaamheid

4.12.1 Kader

Duurzaamheid is een essentieel thema onder de Omgevingswet. Het streven naar duurzaamheid richt zich op het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving op zowel korte als lange termijn. Dit betekent onder andere het verminderen van de uitstoot van schadelijke stoffen, het bevorderen van energie-efficiëntie, het stimuleren van hernieuwbare energiebronnen en het creëren van een circulaire economie. Duurzaamheid vormt een belangrijk uitgangspunt bij het nemen van beslissingen en het opstellen van regels in het omgevingsplan, met als doel een evenwichtige en toekomstbestendige leefomgeving te realiseren voor huidige en toekomstige generaties.

4.12.2 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Het voorliggend omgevingsplan voorziet in een nieuw aan te leggen hoogspanningsverbinding. Deze verbinding zorgt voor de regionale vergroting van de capaciteit van het elektriciteitsnetwerk, waarbij een bijdrage wordt geleverd aan de energietransitie in Nederland. Deze energietransitie bestaat uit de toename van het gebruik van hernieuwbare energie wat op zijn beurt een bijdrage levert aan de verduurzaming van Nederland. Hierdoor vormt het aspect duurzaamheid geen belemmering voor de evenwichtige toedeling van functies aan locaties bij de voorliggende wijziging van het omgevingsplan.

4.13 Conclusie Fysieke Leefomgeving

Met inachtneming van hetgeen dat is omschreven in dit hoofdstuk en de bijbehorende onderzoeksrapportages, is er met de realisatie van het initiatief sprake van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving en daarmee sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Wel dienen de besproken maatregelen in dit hoofdstuk in acht te worden genomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële Haalbaarheid

In deze wijziging van het omgevingsplan van gemeente Venray is onderbouwd dat het initiatief een evenwichtige toedeling van functies aan locaties waarborgt. De toegekende functies, zoals opgenomen in het onderhavige plan, kunnen daarmee binnen een redelijk termijn worden gerealiseerd. Gelet hierop kan aangenomen worden dat de realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegekende functies om financiële redenen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd.

5.2 Kostenverhaal

Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van één of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat om zogenaamde kostenverhaalsplichtige activiteiten zoals genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit. De hoogspanningsverbinding is geen bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 8.13 Omgevingsbesluit. Er is dus geen anterieure overeenkomst gesloten. Wel wordt met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten.

5.3 Participatie

Bij de aanleg van de hoogspanningsverbinding tussen Boxmeer en Venray speelt participatie een grote rol. In het voortraject is er actief geluisterd naar de zorgen en wensen van de lokale bewoners en belanghebbenden. Er heeft tot dusver op diverse manieren participatie plaatsgevonden:

  • Op 21 januari 2021 heeft een eerste informatiebijeenkomst plaatsgevonden (online vanwege COVID-19). Hierin is de omgeving geïnformeerd over de nut en noodzaak van het project aan de hand van een zoekgebied waarin een drietal corridors centraal stonden. Op deze avond is ook een online participatieplatform gelanceerd. In dit participatieplatform konden bewoners en grondeigenaren gebiedspecifieke kennis binnen de corridors konden aangeven. De opgehaalde informatie was voornamelijk gerelateerd aan de aanwezigheid van natuurherstelprojecten in het zoekgebied. Deze informatie is meegenomen in de nadere uitwerking van de tracéalternatieven.
  • Er is een projectwebsite gelanceerd.
  • Op 30 en 31 maart 2021 zijn er een viertal online werk ateliers gehouden. Bewoners in de westelijke corridor en andere stakeholders zijn hier per brief voor uitgenodigd. Deze zijn door in totaal ca. 25 personen bezocht. In deze werk ateliers is het voorkeursalternatief gepresenteerd (westelijke corridor) met een breedte van ca 160 meter en is de input gebruikt om het trace terug te brengen naar ca 40 meter. In de werkateliers zijn vragen gesteld en hiervan is verslag gelegd.
  • In oktober 2021 is een brief gestuurd aan de betrokken grondeigenaren van het voorkeursalternatief over de betredingsfase. De betredingsfase is goed verlopen. Uiteindelijk heeft iedereen toestemming verleend.
  • In de periode juni 2021 en januari 2023 hebben enkele individuele gesprekken plaats gevonden met perceeleigenaren in relatie tot het voorgenomen kabeltrace.
  • In november 2022 is een fysieke bijeenkomst (inloopavond) geweest in Venray waarin is stilgestaan bij de noodzaak om te komen tot een dubbel circuit.

Voor het vervolg zal worden aangesloten bij de wettelijke inspraakmomenten. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerp TAM-omgevingsplan wordt een informatieavond georganiseerd.

5.3.1 Belangen andere bestuurslagen en ketenpartners

Op grond van artikel 2.2 Omgevingswet is het plan aan verschillende bestuursorganen en ketenpartners toegezonden en is gevraagd om een reactie op het plan kenbaar te maken. Het plan is eerder in het kader van het wettelijk vooroverleg ook toegezonden aan de destijds wettelijke overlegpartners. De binnengekomen opmerkingen zijn verwerkt in dit TAM-omgevingsplan.

5.4 Vaststellingsprocedure

Om tot vaststelling van een wijziging van het TAM-omgevingsplan te komen, wordt de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb gevolgd. In de uitgebreide voorbereidingsprocedure is het maken van bezwaar niet mogelijk. Op het ontwerpbesluit kunnen door een ieder zienswijzen worden ingebracht. Deze worden afgewogen en meegenomen in het definitieve besluit. Beroep staat vervolgens open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van de State.

Hoofdstuk 6 Belangenafweging En Conclusie

6.1 Is Er Sprake Van Een Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties?

Een wijziging van het omgevingsplan kan alleen worden toegestaan wanneer er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De vraag is daarom of het initiatief leidt tot een situatie waarbij er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Anders gezegd: is er na een zorgvuldige belangenafweging met het toestaan van de activiteit nog steeds, of weer, sprake van een evenwichtige toedeling? Om dit te kunnen beoordelen zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten (en voor zover betrekking hebbend op het initiatief) nader onderzocht en afgewogen.

6.2 Conclusie

Voorliggende ontwikkeling komt voort uit de stijgende vraag naar capaciteit van het elektriciteitsnetwerk in Limburg als gevolg van de energietransitie die gaande is in Nederland. Om in de toekomst te kunnen voorzien in de capaciteit die nodig is om de elektriciteit te vervoeren, wordt middels deze wijziging van het omgevingsplan twee circuits 150kV ondergrondse hoogspanningsverbinding tussen Boxmeer en Venray mogelijk gemaakt.

Het initiatief is getoetst aan de hand van het relevante rijks, provincaal en gemeentelijk beleid in hoofdstuk 3. Daaruit volgt dat het initiatief in lijn is met en passend is binnen het vigerende beleid. In hoofdstuk 4 is voor alle relevante milieu- en omgevingsaspecten onderbouwt dat er met het initiatief sprake is/blijft van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hiervoor zijn voor verschillende aspecten onderzoeken verricht. Deze onderzoeken zijn bijgevoegd in de bijlage bij dit TAM-omgevingsplan.

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek

Bijlage 2 Verkennend Natuuronderzoek

Bijlage 2 Verkennend natuuronderzoek

Bijlage 3 Aanvullend Soortenonderzoek

Bijlage 3 Aanvullend soortenonderzoek

Bijlage 4 Nee, Tenzij-toets

Bijlage 4 Nee, tenzij-toets

Bijlage 5 Ecologische Beoordeling

Bijlage 5 Ecologische beoordeling

Bijlage 6 Geohydrologisch Onderzoek

Bijlage 6 Geohydrologisch onderzoek

Bijlage 7 Verkennend Bodem- En Waterbodemonderzoek

Bijlage 7 Verkennend bodem- en waterbodemonderzoek

Bijlage 8 Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten

Bijlage 8 Vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten

Bijlage 9 Project-mer-beoordeling

Bijlage 9 Project-mer-beoordeling