KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1 Toepassingsbereik En Voorrangsbepaling
Artikel 2 Begripsbepalingen
Artikel 3 Aanvullende Begripsbepalingen
Artikel 4 Meet- En Rekenbepalingen
Artikel 5 Aanvraagvereisten
Artikel 6 Algemeen Gebruiksverbod
Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten
Artikel 7 Agrarisch Met Waarden
Artikel 8 Bedrijf - Hoogspanningsstation
Artikel 9 Groen
Artikel 10 Natuur
Artikel 11 Verkeer
Artikel 12 Leiding - Bovengrondse Hoogspanningsverbinding
Artikel 13 Leiding - Bovengrondse Hoogspanningsverbinding Te Vervallen
Artikel 14 Leiding - Middenspanning
Artikel 15 Leiding - Ondergrondse Hoogspanning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Artikel 17 Algemene Regels Voor Bouwactiviteiten
Artikel 18 Algemene Regels Voor Functies En Activiteiten
Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelen
1.2 Ligging Initiatiefgebied
1.3 Vigerend Juridisch Planologisch Regime
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Activiteiten Binnen Het Initiatiefgebied
2.2 Activiteiten In De Nabije Omgeving Van Het Initiatiefgebied
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie
3.1 Voornemen En Nut En Noodzaak
3.2 Activiteiten Initiatief
3.3 Ontwerp
3.4 Landschappelijke Inpassing
3.5 Werkwijze Aanlegfase
3.6 Toekomstige Ruimtelijke Ontwikkelingen In De Omgeving Van Het Initiatiefgebied
Hoofdstuk 4 Relevant Beleid
4.1 Rijksbeleid En Rijksregels
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Waterschapsbeleid
4.4 Regionaal Beleid
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.6 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Activiteiten En Milieuzonering
5.2 Bodem
5.3 Ecologie
5.4 Geluid
5.5 Gezondheid
5.6 Klimaatadaptatie En Duurzaamheid
5.7 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Omgevingsveiligheid
5.10 Ontplofbare Oorlogsresten
5.11 Stikstof
5.12 Trillingen
5.13 Verkeer En Parkeren
5.14 Water
5.15 Milieueffectrapportage
5.16 Conclusie Fysieke Leefomgeving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Haalbaarheid
6.2 Kostenverhaal
6.3 Participatie
6.4 Procedure
Hoofdstuk 7 Overgangsrecht En Inwerkingtreding
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan (Sweco, 20-02-2025)
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan (Sweco, 20-02-2025)
Bijlage 2 Milieuhygiënisch Vooronderzoek (Sweco, 30-11-2023)
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek (Sweco, 19-08-2024)
Bijlage 4 Verkennend Natuuronderzoek (Sweco, 05-09-2024)
Bijlage 5 Bomeninventarisatie (Sweco, 04-09-2024)
Bijlage 6 Nee-tenzij Toets (Sweco, 10-12-2024)
Bijlage 7 Aanvullend Onderzoek Bever (Duvekot, 09-10-2024)
Bijlage 8 Aanvullend Onderzoek Vleermuis (Duvekot, 14-11-2024)
Bijlage 9 Aanvullend Onderzoek Das (Duvekot, 10-12-2024)
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek (Movares, 21-02-2025)
Bijlage 11 Cultuurtechnisch Onderzoek (Sweco, 09-09-2024)
Bijlage 12 Bureaustudie Archeologie (Sweco, 13-02-2024)
Bijlage 13 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek Met Boringen (Sweco, 17-02-2025)
Bijlage 14 Bureaustudie Ontplofbare Oorlogsresten (Sweco, 06-10-2023)
Bijlage 15 Landmeetkundige Opname (Sweco, 21-08-2024)
Bijlage 16 Stikstofdepositieberekening (Sweco, 20-02-2025)
Bijlage 17 Weging Van Het Waterbelang (Sweco, 06-02-2025)
Bijlage 18 Project Mer-beoordeling (Sweco, 18-03-2025

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22j Boxmeer, Zandkant 1 en 3, uitbreiding hoogspanningsstation Boxmeer

Bestemmingsplan - Gemeente Land van Cuijk

Ontwerp op 12-05-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Toepassingsbereik En Voorrangsbepaling

1.1 Toepassingsbereik

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Zandkant 1 en 3 in het buitengebied van Boxmeer, (TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22j Boxmeer, Zandkant 1 en 3, uitbreiding hoogspaningsstation Boxmeer), waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl;

1.2 Voorrangsbepaling

  1. a. De regels in dit hoofdstuk gaan voor op de regels in de bestemmingsplannen:
    1. 1. Buitengebied 2018 waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0756.BP18BmrBuiten-VG01;
    2. 2. Veegplan Buitengebied 2018 waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0756.VP20BmrBuiten-VG01;
    3. 3. Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Land van Cuijk 2023 waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1982.BPParkeernormen23-VA01;
    4. 4. Buitengebied Sint Anthonis 2013 waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1702.8BPbuitengebied-VA02;
    5. 5. Buitengebied, Veegplan 1 waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1702.8BPveegplan1-VA01;
    6. 6. Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Sint Anthonis waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1702.8BPBuiteng2016-VA01;

die onderdeel vormen van het tijdelijke deel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.6 eerste lid onder g van de Invoeringswet Omgevingswet.

  1. b. De regels in dit hoofdstuk gaan voor op de regels van het omgevingsplan opgenomen in:
    1. 1. hoofdstuk 22, afdeling 22.2 Activiteiten met betrekking tot bouwwerken, open erven en terreinen, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 Activiteiten met betrekking tot bouwwerken van rechtswege in overeenstemming met dit omgevingsplan (vergunningplichtige activiteiten), en;
    2. 2. hoofdstuk 22, afdeling 22.3 Milieubelastende activiteiten,

voor zover de regels als bedoeld in sub 1. en 2. in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 3 Aanvullende Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:

3.1 TAM-omgevingsplan

het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22j Boxmeer, Zandkant 1 en 3, uitbreiding hoogspanningsstation Boxmeer, met identificatienummer NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01, in deze regeling eveneens als 'dit hoofdstuk' of 'Hoofdstuk 22j' aangehaald;

3.2 omgevingsplan

het omgevingsplan van de gemeente Land van Cuijk;

3.3 verbeelding

de digitale weergave van het TAM-omgevingsplan als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01;

3.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

3.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

3.6 aanduidingsvlak

een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden;

3.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

3.8 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

3.9 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

3.10 hoogspanningsstation

een installatie voor het schakelen van hoogspanningsverbindingen en/of het transformeren van elektrische energie en/of het regelen en meten ten behoeve van het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van het hoogspanningsnet;

3.11 hoogspanningsverbinding

een ondergrondse of bovengrondse verbinding met een spanningsniveau van 50 kV of hoger;

3.12 middenspanning

een spanningsniveau tussen 3 en 66 kilovolt;

3.13 middenspanningsstation

een installatie groter dan 15 m2 voor het schakelen van distributieverbindingen en/of het transformeren van elektrische energie en/of het regelen en meten ten behoeve van het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van het regionale elektriciteitsnet;

3.14 nota parkeernormen

"Nota Parkeernormen 2023 gemeente Land van Cuijk", vastgesteld op 2 november 2023 en werking getreden op 20 november 2023. Indien deze nota gedurende de planperiode wijzigt of wordt vervangen, geldt de gewijzigde c.q. de vervangende nota.

Artikel 4 Meet- En Rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit TAM-omgevingsplan in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in 4.1 tot en met 4.8.

4.1 peil

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

4.2 de hoogte van de weg

de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

4.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee te vergelijken constructiedeel;

4.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

4.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd of het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

4.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

4.7 de afstand tot de bouwperceelsgrens

vanaf de bouwperceelgrens tot aan het gevelvlak van een bouwwerk;

4.8 ondergeschikte bouwdelen

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt en de hoogte niet meer dan 3 m bedraagt;

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit TAM-Omgevingsplan.

Artikel 6 Algemeen Gebruiksverbod

Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten

Artikel 7 Agrarisch Met Waarden

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Agrarisch met waarden'.

7.2 Functieomschrijving

De volgende functie(s) en gebruiksactiviteit(en) zijn toegestaan:

  1. a. agrarisch grondgebruik;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. paden en terreinverhardingen;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen.

7.3 Beoordelingsregels bouwwerken

7.4 Aanwijzing afwijkende bouwwerken

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren:

  1. a. het oprichten en in stand houden van omheiningen hoger dan 1,5 m;

7.5 Beoordelingsregels afwijkende bouwwerken

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 7.4 (Aanwijzing omgevingsplanactiviteit bouwwerken) gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. de bouwhoogte van omheiningen bedraagt maximaal 3 m; en
  2. b. de grotere hoogte is noodzakelijk om dieren binnen de omheining te houden.

7.6 Specifieke functieregels

Artikel 8 Bedrijf - Hoogspanningsstation

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Bedrijf - Hoogspanningsstation.

8.2 Functieomschrijving

De volgende functie(s) en gebruiksactiviteit(en) zijn toegestaan:

  1. a. een hoog- en middenspanningsstation met de daarbij behorende voorzieningen;
  2. b. bovengrondse en ondergrondse hoog- en middenspanningsverbindingen met de daarbij behorende voorzieningen;
  3. c. de aanleg, realisatie en instandhouding van landschappelijke en ecologische inrichtings- en compensatiemaatregelen, zoals opgenomen in het 'Landschapsplan Uitbreiding hoogspanningsstation Boxmeer' in Bijlage 1 van de regels van dit TAM-omgevingsplan bij deze regels; en
  4. d. overige bijbehorende voorzieningen en activiteiten;

8.3 Beoordelingsregels bouwwerken

8.4 Aanwijzing afwijkende bouwwerken

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren:

  1. a. het oprichten en in stand houden van bouwwerken als opslagtank voor gassen of vloeibare gevaarlijke stoffen.

8.5 Beoordelingsregels afwijkende bouwwerken

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 8.4 (Aanwijzing omgevingsplanactiviteit bouwwerken) gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. de activiteit mag geen onevenredig negatieve gevolgen hebben voor het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van het hoog- en middenspanningsstation;
  2. b. burgemeester en wethouders betrekken het schriftelijk advies van de netbeheerder van het hoog- en/of middenspanningsstation.

8.6 Specifieke functieregels

8.7 Aanwijzing afwijkend gebruik

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren

  1. a. het opwekken van elektriciteit met een windturbine;
  2. b. het opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking.

8.8 Beoordelingsregels afwijkend gebruik

  1. a. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 8.7 onder b. en c. gelden de volgende beoordelingsregels:
    1. 1. De activiteit mag geen onevenredige negatieve gevolgen hebben voor het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van het hoog- en/of middenspanningsstation;
    2. 2. Burgemeester en wethouders betrekken het schriftelijk advies van de netbeheerder van het hoog- en/of middenspanningsstation.

Artikel 9 Groen

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Groen.

9.2 Functieomschrijving

De volgende functie(s) en gebruiksactiviteit(en) zijn toegestaan:

  1. a. de realisatie en instandhouding van landschapselementen, zoals opgenomen in Hoofdstuk 6 van het 'Landschappelijk inpassingsplan' in Bijlage 1 van de regels van dit TAM-omgevingsplan;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. openbare, nuts- en verkeersvoorzieningen;
  4. d. paden en terreinverhardingen;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  6. f. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwaarden en bestaande biotopen;
  7. g. behoud van de natuurlijke hydrologische situatie;
  8. h. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;
  9. i. extensief recreatief medegebruik.

9.3 Beoordelingsregels bouwwerken

9.4 Specifieke functieregels

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Natuur

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Natuur.

10.2 Functieomschrijving

De volgende functie(s) en gebruiksactiviteit(en) zijn toegestaan:

  1. a. de realisatie en instandhouding van landschapselementen, zoals opgenomen in Hoofdstuk 6 van het 'Landschappelijk inpassingsplan' in Bijlage 1 van de regels van dit TAM-omgevingsplan;
  2. b. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwaarden en bestaande biotopen;
  3. c. behoud van de natuurlijke hydrologische situatie;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden;
  5. e. extensief recreatief medegebruik;
  6. f. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer.

10.3 Beoordelingsregels bouwwerken

10.4 Specifieke functieregels

10.5 Beoordelingsregels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Verkeer

11.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Verkeer.

11.2 Functieomschrijving

De volgende functie(s) en gebruiksactiviteit(en) zijn toegestaan:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. kunstwerken;
  7. g. waterlopen en waterpartijen;
  8. h. vervoersvoorzieningen, zoals bushokjes/abri's;
  9. i. straatmeubilair;
  10. j. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing' tevens voor de realisatie en instandhouding van landschapselementen, zoals opgenomen in Hoofdstuk 6 van het 'Landschappelijk inpassingsplan' in Bijlage 1 van de regels van dit TAM-omgevingsplan.

11.3 Beoordelingsregels bouwwerken

11.4 Aanwijzing afwijkende bouwwerken

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren:

  1. a. het oprichten en in stand houden van bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de vorm van kunstwerken, voorwerpen betreffende de beeldende kunst, speelvoorzieningen en -toestellen.

11.5 Beoordelingsregels afwijkende bouwwerken

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 11.4 (Aanwijzing omgevingsplanactiviteit bouwwerken) gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. de activiteit dient qua aard en omvang in de omgeving te passen;
  2. b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  3. c. de activiteit mag de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig aantasten;
  4. d. bij speelvoorzieningen en -toestellen mag de bodem, op grond van voorafgaand bodemonderzoek niet zodanig verontreinigd zijn dat bezwaren bestaan tegen de realisering van speelvoorzieningen of -toestellen.

11.6 Specifieke functieregels

Artikel 12 Leiding - Bovengrondse Hoogspanningsverbinding

12.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Leiding - Bovengrondse hoogspanningsverbinding.

12.2 Functieomschrijving

De voor Leiding - Bovengrondse hoogspanningsverbinding aangewezen locaties zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s) en activiteiten, bestemd voor de aanleg, in werking hebben, onderhouden en beschermen van een bovengrondse hoogspanningsverbinding met een maximale spanning van 380 kV, met de daarbij behorende masten en voorzieningen en bijbehorende activiteiten. De functie Leiding - Bovengrondse hoogspanningsverbinding gaat voor op de overige aan deze locatie toegekende functies en activiteiten.

12.3 Beoordelingsregels bouwwerken

De volgende beoordelingsregels gelden voor bouwwerken:

  1. a. In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige functies van deze gronden, mogen op of in deze functie begrepen gronden uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. bouwwerken ten behoeve van de in artikel 12.2 aangewezen functie(s) en activiteiten;
  2. b. de hoogte van hoogspanningsmasten bedraagt niet meer dan 55 m;
  3. c. de hoogte van bouwwerken anders dan hoogspanningsmasten bedraagt niet meer dan 4 m.

12.4 Aanwijzing afwijkende bouwwerken

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren:

  1. a. het in stand houden van bouwwerken die zonder omgevingsvergunning zijn gerealiseerd;
  2. b. het realiseren van nieuwe bouwwerken welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere functies.

12.5 Beoordelingsregels afwijkende bouwwerken

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 12.4 (Aanwijzing omgevingsplanactiviteit bouwwerken) gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. de activiteit mag geen onevenredige negatieve gevolgen hebben voor het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de bovengrondse hoogspanningsverbinding;
  2. b. burgemeester en wethouders betrekken hierbij het schriftelijk advies van de beheerder van de bovengrondse hoogspanningsverbinding.

12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Leiding - Bovengrondse Hoogspanningsverbinding Te Vervallen

13.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Leiding - Bovengrondse hoogspanningsverbinding te vervallen.

13.2 Functieomschrijving

Ter plaatse van de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Leiding - Bovengrondsehoogspanningsverbinding te vervallen geldt de onderliggende dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' ten behoeve van de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse 150-kV / 380-kV hoogspanningsverbinding, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' met IMRO-code NL.IMRO.1702.8BPbuitengebied-VA02, onderdeel van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan tot twee jaar nadat de nieuwe hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in artikel 12 van dit Tam-omgevingsplan. in gebruik is genomen. De functie Leiding - Bovengrondse hoogspanningsverbinding te vervallen gaat tot die tijd voor op de overige aan deze locatie toegekende functies en activiteiten.

13.3 Specifieke functieregels

De onderliggende dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning', zoals bedoeld in lid 13.2 komt te vervallen vanaf twee jaar nadat de nieuwe hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in artikel 12 van dit TAM-omgevingsplan, in gebruik is genomen. Binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de nieuwe hoogspanningsverbinding dient de te vervallen hoogspanningsverbinding uit bedrijf genomen te zijn.

13.4 Specifieke sloopregels

Binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de nieuwe hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in artikel 12 van dit TAM-omgevingsplan, dient de te vervallen hoogspanningsverbinding verwijderd te zijn.

Artikel 14 Leiding - Middenspanning

14.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Leiding - Middenspanning.

14.2 Functieomschrijving

De voor Leiding - Middenspanning aangewezen locaties zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s) en activiteiten, bestemd voorde aanleg, in werking hebben, onderhouden en beschermen van een ondergrondse middenspanningsverbinding, met de daarbij behorende voorzieningen en bijbehorende activiteiten. De functie Leiding - Middenspanning gaat voor op de overige aan deze locatie toegekende functies en activiteiten.

14.3 Beoordelingsregels bouwwerken

De volgende beoordelingsregels gelden voor bouwwerken:

  1. a. In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige functies van deze gronden, mogen op of in deze functie begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse middenspanningsverbinding en bijbehorende activiteiten tot een maximale bouwhoogte van 3,5 m.

14.4 Aanwijzing afwijkende bouwwerken

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren:

  1. a. het in stand houden van bouwwerken die zonder omgevingsvergunning zijn gerealiseerd;
  2. b. het realiseren en/of in stand houden van nieuwe bouwwerken.

14.5 Beoordelingsregels afwijkende bouwwerken

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 14.4 (Aanwijzing omgevingsplanactiviteit bouwwerken) gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. de activiteit mag geen onevenredige negatieve gevolgen hebben voor het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de ondergrondse middenspanningsverbinding;
  2. b. burgemeester en wethouders betrekken hierbij het schriftelijk advies van de beheerder van de ondergrondse middenspanningsverbinding.

14.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Leiding - Ondergrondse Hoogspanning

15.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Leiding - Ondergrondse hoogspanning.

15.2 Functieomschrijving

De voor Leiding - Ondergrondse hoogspanning aangewezen locaties zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s) en activiteiten, bestemd voor:

  1. a. de realisatie, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximale spanning van 380 kV en de bijbehorende belemmeringenstrook;
  2. b. toegangswegen en andere (tijdelijke) voorzieningen ten behoeve van de functie en andere bouwwerken.

De functie Leiding - Ondergrondse hoogspanning gaat voor op de overige aan deze locatie toegekende functies en activiteiten.

15.3 Beoordelingsregels bouwwerken

De volgende beoordelingsregels gelden voor bouwwerken:

  1. a. In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige functies van deze gronden, mogen op of in deze functie begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:
    1. 1. bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse hoogspanningsverbinding en bijbehorende activiteiten tot een maximale bouwhoogte van 3,5 m.

15.4 Aanwijzing afwijkende bouwwerken

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren:

  1. a. het in stand houden van bouwwerken die zonder omgevingsvergunning zijn gerealiseerd;
  2. b. het realiseren en/of in stand houden van nieuwe bouwwerken.

15.5 Beoordelingsregels afwijkende bouwwerken

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 15.4 (Aanwijzing omgevingsplanactiviteit bouwwerken) gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. de activiteit mag geen onevenredige negatieve gevolgen hebben voor het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de ondergrondse hoogspanningsverbinding;
  2. b. burgemeester en wethouders betrekken hierbij het schriftelijk advies van de beheerder van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.

15.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene Regels Voor Bouwactiviteiten

17.1 Parkeerregels

17.2 Ondergronds bouwen

  1. a. Op plaatsen waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  2. b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan één bouwlaag;
  3. c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.

Artikel 18 Algemene Regels Voor Functies En Activiteiten

18.1 Verboden gebruiksactiviteiten

Onder strijdig gebruik in dit TAM-omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. Het gebruik van een bedrijfswoning, dienstwoning, woning en/of wooneenheid anders dan voor één huishouden;
  3. c. Het gebruik van een bijgebouw of bijbehorende bouwwerk ten behoeve van wonen in een onzelfstandige woonruimte.
  4. d. Het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbakken;
  5. e. Het gebruik van gronden en gebouwen voor speelautomatenhal, bingohal, discotheek of dancing;
  6. f. Permanente bewoning van voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie en kleinschalig kamperen;
  7. g. Mestvergisting;
  8. h. Het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak voor de opslag van mest, zoals mestzakken en foliebassins.

18.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

  1. a. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven functie wordt in ieder geval gerekend: het bouwen, in gebruik nemen en in gebruik houden van een hoog- en middenspanningsstation en de daarbij behorende bouwwerken als bedoeld in artikel 8 Bedrijf - Hoogspanningsstation zonder te voorzien in de aanleg en instandhouding van landschapselementen conform Hoofdstuk 6 van het als bijlage 1 bij de regels van dit plan opgenomen Landschappelijk inpassingsplan, met dien verstande dat deze elementen uiterlijk 2 jaar na realisatie van de bouwwerken die benodigd zijn voor het in bedrijf nemen van het hoog- en middenspanningsstation gereed dienen te zijn.
  2. b. Het realiseren, in stand houden en beheren van landschapselementen conform Hoofdstuk 6 van het als bijlage 1 bij de regels van dit plan opgenomen Landschappelijk inpassingsplan is een blijvende resultaatverplichting.

18.3 Aanwijzing afwijkend gebruik

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten uit te voeren:

  1. a. het realiseren en in stand houden van andere landschapselementen dan bedoeld in artikel 18.2.

18.4 Beoordelingsregels afwijkend gebruik

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 18.3 gelden de volgende beoordelingsregels:

  1. a. Er dient aangetoond te worden dat niet alle maatregelen uit het landschapsplan op alle punten uitvoerbaar zijn en een minimaal gelijk te stellen maatregel wordt getroffen om tot een goede landschappelijke inpassing te komen, of;
  2. b. Er is sprake van verbetering van het landschapsplan, zoals dat is opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit TAM-omgevingsplan; en
  3. c. Burgemeester en wethouders betrekken bij hun besluit de provincie Noord-Brabant, grondeigenaren en beheerders op wiens gronden de landschappelijke inpassing zal plaatsvinden.

Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels

19.1 geluidzone - industrie

19.2 geluidzone - industrie te vervallen

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie te vervallen' vervalt de aanduiding 'geluidzone - industrie', zoals vastgesteld in de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2018' (Boxmeer) en 'Veegplan Buitengebied 2018' (Boxmeer), beiden onderdeel van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan, vanaf het moment dat het nieuwe hoog- en middenspanningsstation inclusief bijbehorende functies, zoals bedoeld in artikel 8 Bedrijf - Hoogspanningsstation in gebruik is genomen en het bestaande 380kv-hoogspanningsstation uit bedrijf is genomen en geamoveerd is. Tot het moment van het vervallen van de functie blijft de aanduiding gelden.

19.3 overige zone - tijdelijke dassencompensatie

19.4 vrijwaringszone - hoogspanningsstation

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit TAM-omgevingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
  2. b. Na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  3. c. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  4. d. Het bepaalde onder a. en b. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder betrepen de overgangsbepaling van dat omgevingsplan.

20.2 Overgangsrecht functioneel gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit artikel onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in dit artikel onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Dit artikel onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat omgevingsplan.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelen

De landelijke vraag naar elektriciteit stijgt, evenals de landelijke productie van elektriciteit. Om deze elektriciteit te kunnen transporteren moet de capaciteit van het elektriciteitsnet worden vergroot, waarvoor het bestaande elektriciteitsnet verzwaard en uitgebreid moet worden. Het 380/150kV-station in Boxmeer (Noord-Brabant) behoort in de praktijk tot het Limburgse 150kV-netwerk. Ook in de provincie Limburg is er sprake van een groeiende vraag naar elektriciteit en een toenemend aanbod van productie van elektriciteit. Deze stijgende vraag ontstaat door de energietransitie en de aansluiting van steeds meer woningen en bedrijven op het elektriciteitsnet, ter vervanging van het gasgebruik. Bij TenneT en Enexis is dan ook een grote hoeveelheid klantaansluitingen aangevraagd in het noorden van Limburg, en het noordoosten van Noord-Brabant (rondom Cuijk, Haps en Boxmeer).

Om in deze vraag te kunnen voorzien, moet het hoogspanningsnet worden uitgebreid. TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) en Enexis Netbeheer (hierna: Enexis) hebben daarom het initiatief het bestaande 150/380 kV hoogspanningsstation Boxmeer uit te breiden. Het gaat om de uitbreiding van het bestaande 150 kV station, de sloop van het reeds bestaande 380 kV deel, de aanleg van een geheel nieuw 380 kV station en de aanleg van een 20kV station voor Enexis.

Deze uitbreiding van het hoogspanningsstation Boxmeer heeft verschillende doelen, namelijk:

  1. 1. Het verzekeren van energievoorziening
  2. 2. Het beheer van energie-infrastructuur
  3. 3. Zorgvuldige landschappelijke inpassing

Voor de uitbreiding van het bestaande hoogspanningsstation Boxmeer is een wijziging van het omgevingsplan van gemeente Land van Cuijk nodig. In de voorliggende motivering is onderzocht wat het effect is van het initiatief op de omgeving en wordt onderbouwd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (hierna: etfal) met de voorgenomen uitbreiding. De wijziging van de regels ten behoeve van het initiatief, wordt verricht middels het onderhavige omgevingsplan met een TAM-IMRO standaard (hierna TAM-omgevingsplan). Middels dit plan worden de kaders bepaald waarbinnen het initiatief plaats kan vinden. Het TAM-omgevingsplan bestaat uit de voorliggende toelichting, bijlagen bij de toelichting, regels, bijlage bij de regels en een digitale verbeelding.

1.2 Ligging Initiatiefgebied

Het initiatiefgebied ligt buiten de bebouwde kom ten westen van Boxmeer en ter hoogte van de kruising van de Rijksweg A73 en de provinciale weg N272. In de nabije omgeving van het initiatiefgebied zijn agrarische percelen, bospercelen en wegen aanwezig. Ook zijn ten noordwesten van het initiatiefgebied een modelvliegclub en een voormalig waterpompstation gevestigd. In figuur 1.1 is de globale ligging van het initiatiefgebied aangegeven. Figuur 1.2 geeft de begrenzing van het initiatiefgebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging van het initiatiefgebied, bron: Cyclomedia

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0002.png"
Figuur 1.2 Begrenzing van het initiatiefgebied

Het initiatiefgebied van het omgevingsplan omvat de kadastrale percelen (zie figuur 1.3):

  • 14, 96, 100, 134, 135, 168, 169, 206, 207, 208, 217, 233, 234.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0003.png"

Figuur 1.3: Kadastrale percelen binnen initiatiefgebied

In Figuur 1.4 is een schetsmatig ontwerp te zien van het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0004.png"

Figuur 1.4 schetsmatig ontwerp van het initiatief

1.3 Vigerend Juridisch Planologisch Regime

Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 zijn de geldende bestemmingsplannen overgegaan in één (tijdelijk deel van het) gemeentelijke omgevingsplan. Op het initiatief is het omgevingsplan van rechtswege (tijdelijk deel) van de gemeente Land van Cuijk van toepassing. Onderdeel van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan zijn de volgende bestemmingsplannen die relevant zijn voor het initiatief:

Boxmeer:

  1. 1. Versterken 150kV-net Haps-Boxmeer – vastgesteld op 28 maart 2019;
  2. 2. Buitengebied 2018 – vastgesteld op 16 mei 2019;
  3. 3. Veegplan Buitengebied 2018 – vastgesteld op 30 april 2020;

Sint Anthonis:

  1. 4. Buitengebied Sint Anthonis 2013 – vastgesteld op 4 februari 2015;
  2. 5. Buitengebied, Veegplan 1 – vastgesteld op 10 maart 2016;
  3. 6. Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Sint Anthonis – vastgesteld op 23 augustus 2016;

Land van Cuijk:

  1. 7. Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Land van Cuijk 2023 – vastgesteld op 4 april 2024.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerend juridisch planologisch regime. Een wijziging van dit regime is daarom noodzakelijk. De wijziging wordt verricht middels het onderhavige TAM-IMRO omgevingsplan.

1.3.1 Boxmeer

Versterken 150 kV-net Haps-Boxmeer en Buitengebied 2018
Het plan "Versterken 150 kV-net Haps-Boxmeer" voorziet in boven- en ondergrondse hoogspanningsverbindingen tussen Haps en Boxmeer en in de uitbreiding van het hoogspanningsstation op het perceel Zandkant 1 te Boxmeer. Tegen dit plan is destijds beroep aangetekend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" omvat onder meer de gronden waarop het plan "Versterken 150 kV-net Haps-Boxmeer" betrekking heeft. Het plangebied van het 'Veegplan Buitengebied 2018' is gelijk aan dat van het plan "Buitengebied 2018". De raad heeft in het Veegplan enkele fouten uit het plan "Buitengebied 2018" hersteld, waaronder de planregels voor de boven- en ondergrondse hoogspanningsleidingen. De plannen "Buitengebied 2018" en "Veegplan Buitengebied 2018" waren 6:19 Awb-besluiten ten opzichte van het plan "Versterken 150 kV". Dat betekent dat het beroep dat al liep tegen het plan “Versterken 150kV-net Haps-Boxmeer”, zich automatisch ook keerde tegen de latere plannen “Buitengebied 2018” en “Veegplan Buitengebied 2018”.

Op 22 september 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan. Hierbij is de bestemming “Bedrijf – Hoogspanningsstation” ter plaatse van het perceel Zandkant 1, Boxmeer vernietigd in bovengenoemde drie bestemmingsplannen.

Vóór de uitspraak van de Raad van State, op 15 april 2021, is echter een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van het 150kV hoogspanningsstation. Tegen die omgevingsvergunning is destijds geen beroep aangetekend.

In het onderhavige omgevingsplan wordt de verleende omgevingsvergunning voor het 150kV hoogspanningsstation alsnog planologische juridisch verwerkt en vindt daarmee ook herstel plaats van de eerder door de RvS vernietigde bestemming 'Bedrijf –Hoogspanningsstation'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0005.png"

Figuur 1.5 Uitsnede plangebied bestemmingsplan 'Versterken 150kV-net Haps-Boxmeer', waarvan de bestemming bedrijf is vernietigd.

(Veegplan) Buitengebied 2018
Het veegplan Buitengebied 2018 vervangt het bestemmingsplan “Buitengebied 2018”. Middels het veegplan is de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied 2018 nauwkeuriger, duidelijke en accurater ingetekend en zijn enkele regels en aanduidingen uit de bestemmingsplannen “Buitengebied 2018” en 'Versterken 150kV Haps-Boxmeer gewijzigd. Het bestemmingsplan omvat het grootste gedeelte van het initiatiefgebied. Binnen het initiatiefgebied zijn aan de hand van het 'Veegplan Buitengebied 2018' verschillende bestemmingen aanwezig, namelijk Agrarisch, Natuur en Verkeer. Zoals benoemd, is de bestemming Bedrijf-Hoogspanningsstation vernietigd. Daarnaast liggen de dubbelbestemmingen Leiding-hoogspanningsverbinding 1, Leiding-hoogspanningsverbinding 2 en Waarde – Archeologie 3 over een deel van het initiatiefgebied. Tevens is een gebiedsaanduiding geluidzone-industrie aanwezig rondom de bestemming Bedrijf-hoogspanningsstation waarbuiten de waarden van 50dB(A) niet mag worden overschreden. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd of in gebruik worden genomen.

Het gebrek uit het bestemmingsplan 'Versterken 150kV Haps-Boxmeer' dat middels het veegplan is hersteld betreft de aanduiding van de dubbelbestemming 'Leiding-hoogspanningsverbinding'. In het veegplan is er onderscheid aangebracht tussen een bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsverbinding. Op de bovengrondse hoogspanningsverbinding is daardoor 'Leiding-hoogspanningsverbinding 1' van toepassing en op de ondergrondse verbinding 'Leiding-hoogspanningsverbinding 2'. Dit onderscheid is tegelijkertijd tevens verwerkt in het bestemmingsplan 'Versterken 150kV Haps-Boxmeer'.
afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0006.png"

Figuur 1.6 Uitsnede initiatiefgebied bestemmingsplan 'Veegplan Buitengebied 2018'


Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Land van Cuijk 2023
Het paraplubestemmingsplan Parkeernormen Land van Cuijk 2023 is op 4 april 2024 vastgesteld. Het plan omvat de juridische borging van de 'Nota Parkeernormen 2023 Gemeente Land van Cuijk'.

Met het initiatief worden onbemande hoogspanningsstations gerealiseerd. Er is enkel personeel aanwezig tijdens onderhoud of calamiteiten. Hiervoor wordt de benodigde parkeerruimte op eigen terrein voorzien. De kavel waarop het hoogspanningsstation wordt gerealiseerd biedt hiervoor voldoende ruimte. Er wordt geen beslag gelegd op openbare parkeerruimte. Daarmee wordt verzekerd dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, waarmee het plan in lijn is met het paraplubestemmingsplan (zie ook paragraaf 5.13).

1.3.2 Sint-Anthonis

Buitengebied Sint Anthonis 2013
Een klein deel van het initiatiefgebied ligt op gronden binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013' (zie figuur 1.7). Binnen het initiatiefgebied liggen de bestaande bestemmingen agrarisch, agrarisch met waarden en leiding –hoogspanning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0007.png"
Figuur 1.7 Uitsnede initiatiefgebied bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013'; initiatiefgebied in rood aangegeven.


Buitengebied, Veegplan 1
Dit veegplan betreft een overkoepelende herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Sint Anthonis 2013'. Hierin is een aantal nieuwe ontwikkelingen opgenomen en zijn diverse planverbeteringen doorgevoerd, waaronder de planregels voor de boven- en ondergrondse hoogspanningsleidingen.

Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Sint Anthonis
Deze partiële herziening is tot stand gekomen n.a.v. de uitspraak van de Raad van State en de reactieve aanwijzing van de provincie op het bestemmingsplan Buitengebied Sint Anthonis 2013. Daarnaast zijn de (consequenties van) de provinciale Verordening Ruimte 2014 en een aantal ambtshalve correcties in dit bestemmingsplan verwerkt.

1.4 Leeswijzer

De wijziging van het omgevingsplan van gemeente Land van Cuijk ten behoeve van de uitbreiding van het bestaande 150/380kV-station Boxmeer bestaat uit deze toelichting, de regels behorende bij het initiatief en een verbeelding die de digitale weergave van het TAM-omgevingsplan omvat.

De onderhavige toelichting begint met het huidige inleidende hoofdstuk, waarna in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande activiteiten volgt. Hoofdstuk 3 gaat in op het planvoornemen en de activiteiten in de toekomstige situatie. In dit hoofdstuk wordt tevens aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van het initiatief en aan de fase na de planvorming. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 ingegaan op het voor het initiatief relevante ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarna worden in Hoofdstuk 5 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten beschouwd en wordt gemotiveerd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties [etfal] en een gezonde en veilige fysieke leefomgeving met de uitbreiding van het hoogspanningsstation Boxmeer. In Hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van het plan onderbouwd. Hierin komen de financiële haalbaarheid, het kostenverhaal, de participatie en de procedure aan bod. Hoofdstuk 7 haalt kort het overgangsrecht en de inwerkingtreding aan. Tot slot zijn in de bijlagen de ontwerpen en onderzoeken ten behoeve van het initiatief toegevoegd.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Activiteiten Binnen Het Initiatiefgebied

Binnen het initiatiefgebied vinden op dit moment hoofdzakelijk drie soorten activiteiten plaats. Het betreft de transformatie van hoogspanning (hoogspanningsstation Boxmeer), het vervoer van hoogspanning (380kV verbinding en aansluiting 150kV op het station) en agrarische bedrijfsvoering.

Het bestaande station
Het bestaande hoogspanningsstation Boxmeer bestaat op dit moment uit een 150kV deel en een 380kV deel. Het totale terrein omvat circa 2,7 hectare. In figuur 2.1 is het station in vogelvlucht te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0008.png"
Figuur 2.1 Vogelvluchtaanzicht van het bestaande 150/380kV station, bron: Cyclomedia

380kV hoogspanningsstation
De 380kV hoogspanning komt vanaf de 380kV hoogspanningsverbinding aan de zuidkant van het station binnen. De aantakking van deze verbinding op het station is in figuur 2.2 weergegeven. In figuur 2.3 is het bestaand 380kV deel van het hoogspanningsstation Boxmeer te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0009.png"
Figuur 2.2 Opstijgpunt 380kV-verbinding vanaf het 380kV deel van het station Boxmeer, bron: TenneT

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0010.png"
Figuur 2.3 380kV deel van het hoogspanningsstation Boxmeer, bron: Cyclomedia

150kV hoogspanningsstation
De 150kV hoogspanningsverbinding loopt ten noorden van het station Boxmeer. De aantakking van het hoogspanningsnet op het 150kV gedeelte van het station gebeurt middels ondergrondse kabels. In figuur 2.4 is het bestaande 150kV deel van het hoogspanningsstation te zien. Figuur 2.5 geeft een detailaanzicht van de schakelingen in het bestaande 150kV deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0011.png"
Figuur 2.4 150kV deel van het hoogspanningsstation Boxmeer, bron: Cyclomedia

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0012.png"
Figuur 2.5 Detailaanzicht schakelingen van het bestaande 150kV hoogspanningsstation, bron: TenneT

De bestaande hoogspanningsverbinding
Een deel van de 380kV hoogspanningsverbinding Maasbracht-Boxmeer-Dodewaard is onderdeel van het initiatiefgebied. Een deel van deze hoogspanningsverbinding wijzigt omdat de inlussing van de verbinding op het nieuwe station gerealiseerd moet worden. In figuur 2.6 is de 380kV hoogspanningsverbinding in het landschap te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0013.png"
Figuur 2.6 380kV hoogspanningsverbinding in het landschap ter plaatse van het hoogspanningsstation Boxmeer, bron: Sweco

Agrarische bedrijfsvoering
Op de percelen ten westen van het bestaande hoogspanningsstation, waar de uitbreiding van het station is voorzien, vindt op dit moment agrarische bedrijfsvoering plaats. Het betreft de kadastrale percelen BMR00 135 en BMR00 213. In figuur 2.7 is een foto te zien van deze percelen en het huidige gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0014.png"
Figuur 2.7 Uitzicht op kadastrale percelen BMR00 135 en BMR00 213 vanaf de weg (Zandkant), bron: TenneT

2.2 Activiteiten In De Nabije Omgeving Van Het Initiatiefgebied

In de nabije omgeving van het initiatiefgebied vindt voornamelijk agrarische bedrijfsvoering plaats. Grenzend ten noorden en ten westen aan het initiatiefgebied bevinden zich ook twee natuurgebieden die onderdeel zijn van het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Het effect van het initiatief op deze natuurgebieden is uitgezocht door middel van ecologisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek worden in paragraaf 5.3.2 besproken. Daarnaast loopt ten noorden van het initiatiefgebied de 150kV hoogspanningsverbinding, die aansluit op het station. De aansluiting van het station op deze verbinding wordt niet gewijzigd. Wel wordt de capaciteit van het 150kV station uitgebreid.

Ook bevindt zich ten noordwesten van het initiatiefgebied een voormalig waterpompstation waar het voornemen ligt om woonfuncties te realiseren. Ten zuiden van het voormalig waterpompstation en ten noordwesten van het beoogde hoogspanningsstation bevindt zich modelvliegclub Columbia. De modelvliegclub is al lange tijd gevestigd op deze locatie. In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2018' is het perceel met het clubgebouw van de modelvliegclub bestemd als 'sport' met de functieaanduiding 'Specifieke vorm van sport - Modelvliegclub'. De modelvliegclub heeft geen planologisch vastgelegd vlieggebied waarbinnen gevlogen mag worden of een vlieggebied wat planologische bescherming geniet. Op dit moment wordt er wel gevlogen boven het initiatiefgebied. Tot een straal van 150 meter rond het toekomstige uitgebreide hoogspanningsstation mag niet meer worden gevlogen. De gemeente onderzoekt met de modelvliegclub mogelijke oplossingsrichtingen.

Tot slot zijn in de buurt van het initiatiefgebied ook verschillende (rijks-, provinciale- en gemeentelijke) wegen. Figuur 2.8 toont een overzicht van de activiteiten in de nabije omgeving van het initiatiefgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0015.png"
Figuur 2.8 overzicht activiteiten in de nabije omgeving van het initiatiefgebied, bron: Cyclomedia

Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie

3.1 Voornemen En Nut En Noodzaak

Het bestaande hoogspanningsstation Boxmeer bestaat op dit moment uit een 150kV station en een 380kV station. De bestaande transportcapaciteit is een beperkende factor voor het faciliteren en transporteren van nieuwe (duurzame) energie in de provincie Limburg. Door de doelstellingen uit het Klimaatakkoord zal de decentrale energieproductie enorm groeien tot 2030. Dit is nu onder ander te zien in het grote aantal ontvangen aanvragen voor nieuwe aansluitingen voor zon- en windenergie bij Enexis. Daar komt bij dat ook de afname van de energieproductie door gebruik van fossiele brandstoffen in combinatie met een groeiende vraag naar particuliere en industriële belasting, niet verwerkt kunnen worden in het bestaande hoogspanningsnet in de omgeving van Boxmeer.

De grootste belastingen en verbruikers bevinden zich in het zuiden van Limburg, terwijl er juist in het noorden nieuwe duurzame opwekking wordt ontwikkeld. Door een toename aan gebruik van energie, zal er een hogere vermogensoverdracht van het noorden naar het zuiden van Limburg ontstaan. Het bestaande station in Boxmeer is een belangrijk beginpunt voor de vermogensoverdracht en de locatie waar de 150kV- en 380kV hoogspanningsverbinding het dichtst bij elkaar in de buurt liggen (zie figuur 3.1). Het station kan de toekomstige hogere vermogensoverdracht echter niet met de huidige capaciteit opvangen. Daarom is de uitbreiding van het station noodzakelijk. De beoogde netuitbreiding en -aanpassingen voor het hoogspanningsnet in Boxmeer zijn samen met ontwikkelingen op andere locaties in Noord-Brabant en Limburg cruciaal om de congestie op te lossen en te zorgen voor een goed functionerend toekomstbestendig netwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0016.png"
Figuur 3.1 Ligging hoogspanningsnetwerk in het noorden van Limburg en het oosten van Brabant (150kV verbinding in het blauw aangegeven en de 380kV verbinding in het rood aangegeven)

De uitbreiding van het station Boxmeer bestaat onder andere uit de uitbreiding van het bestaande 150kV station. Ook wordt er een nieuw 380kV station gebouwd met meer capaciteit en wordt het bestaande 380kV station geamoveerd. Bovendien worden aan de 380kV en 150kV station een 20kV station van Enexis toegevoegd. Om de verschillende (nieuwe) stations met elkaar te verbinden worden verschillende kabels aangelegd. De bestaande ondergrondse kabelverbinding tussen de 150kV hoogspanningsverbinding en het 150kV station blijft in stand. Voor de verbinding tussen de 380kV hoogspanningsverbinding en het nieuwe 380kV station dient een nieuwe bovengrondse inlussing in de 380kV verbinding te worden gemaakt. Daarvoor dient 1 bestaande mast te worden geamoveerd en 2 nieuwe masten te worden aangelegd. Een overzicht van alle te verrichten wijzigingen binnen het initiatiefgebied is te zien in figuur 3.2. In paragraaf 3.1.2 en 3.1.3 worden de wijzigingen meer gedetailleerd besproken. Het initiatiefgebied heeft een totale grootte van circa 34 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0017.png"Figuur 3.2 Beoogde ontwikkelingen binnen het initiatiefgebied

Tennet en Enexis wensen de uitgebreide stations in het eerste kwartaal van 2030 volledig in gebruik te kunnen nemen. Hiermee wordt verwacht tijdig aan de toekomstige grotere energiebehoefte van de regio noordoost Brabant en Limburg te kunnen voldoen. De bouwtijd van het initiatief betreft ongeveer drie jaar.

3.2 Activiteiten Initiatief

Uitbreiding 150kV station
Het bestaande 150kV station wordt uitgebreid om op die manier meer transportcapaciteit richting de regio te kunnen faciliteren. De uitbreiding van het 150kV station wordt circa 220 meter lang en 90m breed. Ten behoeve van deze uitbreiding wordt er een nieuw centraal dienstengebouw gebouwd, waarin de technische installaties worden geplaatst. De uitbreiding van het 150kV station gebeurt in de lengterichting van de hoofdrails. Op deze manier komt de uitbreiding aan de westzijde van het huidige 150kV station te liggen. In het ontwerp is rekening gehouden met de benodigde ruimte voor een toekomstige 150kV ondergrondse verbinding tussen Boxmeer en Venray (zie paragraaf 3.3). Deze ondergrondse verbinding is geen onderdeel van het onderhavige initiatief.

Bouw nieuw 380kV station
Er wordt een nieuw 380kV station gerealiseerd ten westen van het bestaande station met een omvang van circa 350 bij 200 meter. Ook hier wordt er een nieuw centraal dienstengebouw gerealiseerd bij de ingang. Daarnaast wordt ieder veld voorzien van een veldhuisje. Op het station komen 4 transformatoren te staan die de energie naar het (vergrote) 150kV station Boxmeer zullen transformeren. Het betreft drie nieuwe transformatoren en één bestaande van het huidige 380kv-station, welke wordt gereviseerd. Het nieuwe 380kV station wordt voorzien van 3 hoofdrails die de energie over het station verdelen. Het station wordt verbonden via de bestaande 380kV lijnen richting 380kV Dodewaard en 380kV Maasbracht.

Aanleg nieuw 20kV Enexis station
Enexis ontwikkelt naast het 150kV station een nieuw 20kV station. Op dit station is ruimte voor vijf transformatoren die de energie via een schakelinstallatie naar de regio verdelen. Hiervoor maakt men van ondergrondse kabels gebruik die in een kabelbed de regio in zullen lopen. Dit nieuwe 20kV station wordt ongeveer 210 bij 54 meter. Op het station worden tevens een aantal technische gebouwen geplaatst voor de huisvesting van de technische installaties.

Kabelverbindingen tussen stations
Tussen het nieuwe 380kV station en het uitgebreide 150kV station worden vier 150kV kabelcircuits gerealiseerd. Deze kabels verbinden de vier transformatoren op het 380kV station met het 150kV station. Twee van deze kabels voorzien de bestaande sectie van het 150kV station van energie en de andere twee kabelcircuits voorzien de nieuwe 150kV sectie van energie.

Inlussingen tussen hoogspanningsverbindingen en stations
Om het 380kV station van energie te voorzien, wordt deze aangesloten op de reeds bestaande 380kV verbinding Maasbracht-Boxmeer-Dodewaard. Om deze inlussing mogelijk te maken worden er twee nieuwe masten gebouwd nabij het nieuwe 380kV station. Daarnaast zal er één tussenliggende mast worden verwijderd. Op deze manier wordt de bestaande lijn volledig ingelust in het nieuwe station. Als deze inlussing gereed en in bedrijf is, zal de bestaande inlussing naar het bestaande 380kV station worden geamoveerd.

Sloop bestaande 380kV station
Nadat het nieuwe 380kV station volledig in bedrijf is genomen, zal het bestaande 380kV station volledig worden geamoveerd. Op deze manier wordt er ruimte vrijgemaakt voor de ontsluiting van de kabels van Enexis. Bij het amoveren komt de bestaande transformator op het huidige 380kV station vrij. Deze zal worden gereviseerd om vervolgens opnieuw gebruikt te worden op het nieuwe 380kV station. Het amoveren van het bestaande 380kV station kan pas plaatsvinden nadat het nieuwe hoogspanningsstation in gebruik is genomen. De verwachte looptijd van de werkzaamheden voor het amoveren worden ingeschat op ongeveer een half jaar. Onderdeel van het amoveren is ook het verwijderen van de bestaande inlussing vanuit de hoogspanningsverbinding Maasbracht-Boxmeer-Dodewaard.

3.3 Ontwerp

Het onderhavige TAM-omgevingsplan maakt de uitbreiding van het bestaande 150/380kV station mogelijk. Het verschil tussen de bestaande bebouwing tussen de huidige en de toekomstige situatie is in figuur 3.3 weergegeven. Hier is te zien dat het 150kV station wordt uitgebreid, het huidige 380kV station wordt gesloopt en er een nieuw station voor wordt aangelegd, een nieuw Enexis station wordt aangelegd en de bestaande aantakking op de 380kV hoogspanningslijnen wordt verlegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0018.png"Figuur 3.3 Verschil huidige situatie (links) en toekomstige situatie (rechts), bron: Bijlage 1

Het nieuwe station zal op het bestaande station gaan lijken, maar verandert in omvang. Om een impressie te geven van het toekomstige station zijn in figuur 3.4 en 3.5 enkele sfeerbeelden weergegeven van het station op het terrein zelf. Daarnaast geeft het landschappelijk inpassingsplan (zie Bijlage 1) een goede impressie in vogelperspectief van het toekomstige station inclusief de landschappelijke en wateropgave (zie figuur 3.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0019.png"Figuur 3.4 impressie toekomstig station: transformator en scherfwanden hoogspanningsstation Rilland, bron: TenneT

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0020.png"Figuur 3.5 impressie toekomstig station: zijaanzicht hoogspanningsstation Rilland, bron: TenneT

3.4 Landschappelijke Inpassing

Landschappelijk gezien ligt het initiatiefgebied in een natte heideontginning tussen de hoger gelegen Peelhorst en het lagergelegen Maasdal. Het heidegebied is relatief recent ontgonnen en heeft een grootschalig karakter. Het landschap kenmerkt zich door een rationele blokverkaveling en beplantingselementen van groot formaat, zoals productiebossen. Naast productiebos zijn houtwallen en bomenrijen langs kavelgrenzen en rechte wegen aanwezig. Vanuit het zuidwesten stroomt de Oploosche Molenbeek in noordelijke richting door het gebied. De Oploosche Molenbeek en de productiebossen zijn aangemerkt als Natuur Netwerk Brabant (NNB). Om te komen tot een zorgvuldige (landschappelijke) inpassing van het initiatief is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie Bijlage 1). Het ontwerp hiervan is te zien in figuur 3.6.


afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0021.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0022.png"Figuur 3.6 Ontwerp landschappelijk inpassingsplan toekomstig hoogspanningsstation Boxmeer, bron: Bijlage 1.

Landschappelijk inpassingsplan
Het landschappelijk inpassingsplan voor het hoogspanningsstation is opgesteld als een integraal landschappelijk inpassingsplan en voorziet in twee opgaves:

  • I. Compensatie landschap in het kader van de regeling kwaliteitsverbetering landschap
  • II. Compensatie waterberging in verband met de toename bebouwd en verhard oppervlakte

Deze twee opgaves zijn samengevoegd in één landschappelijk inpassingsplan. De compensatieopgave Das wordt door Duvekot uitgewerkt in een apart plan.

Daarnaast is in dit landschappelijk inpassingsplan ook de nog openstaande compensatie opgave van de eerdere uitbreiding van het 150kV station op dezelfde locatie verwerkt. Dit betreft:

  • 1300m2 beplanting als onderdeel van de basisverplichting landschappelijke inpassing,
  • De conform Raad van State ECLI:NL:RVS:2022:3127 vereiste plusinvestering* voor een categorie 3 ontwikkeling als onderdeel van de regeling kwaliteitsverbetering landschap. Zie “Herstellen uitspraak Raad van State” verderop in deze paragraaf.


Compensatie landschap bestaat uit twee delen:

  • A. De basisinpassing waarmee wordt voldaan aan de basis verplichting tot een goede landschappelijke inpassing bij een ruimtelijke ingreep in het landelijk gebied.
  • B. De plusinvestering die vereist is bij een categorie 3 ontwikkeling conform de regeling kwaliteitsverbetering landschap.

De exacte invulling van de basisinpassing en de plusinvestering is te vinden in Bijlage 1.


Compensatie waterberging
De compensatie waterberging is bepaald aan de hand van de toename aan bebouwd en verhard oppervlak. Om voldoende waterberging te realiseren, is voorzien in een doorgaande sloot gecombineerd met een natuurvriendelijke oever. In deze zone kan water worden opgevangen en vastgehouden. De natuurvriendelijke oever zorgt ook voor extra kansen op het gebied van biodiversiteit.


Herstellen uitspraak Raad van State
In de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op het bestemmingsplan 'Versterken 150kV' zijn ook beroepsgronden met betrekking tot landschappelijke inpassing aan de orde gekomen. Het betrof hier met name het vraagstuk of die ontwikkeling een categorie 2 (goede landschappelijke inpassing) of een categorie 3 (goede landschappelijke inpassing + een berekende kwaliteitsimpuls) project was. De afdeling heeft geoordeeld dat – met betrekking tot landschappelijke inpassing – het bestreden besluit (het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan) niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen is. De tekortkoming uit dit bestemmingsplan wordt nu meegenomen in voorliggende wijziging van het omgevingsplan. Hiermee kan het gebrek aan landschappelijke inpassing in samenhang met de inpassing van het nieuwe initiatief alsnog vorm worden gegeven. Op deze manier wordt ook invulling gegeven aan de uitspraak van de Raad van State.

Dassenburcht en -foerageergebied
Het hoogspanningsstation ligt in de buurt van een dassenburcht en in het foerageergebied van de daar aanwezige dassen. De das (en zijn burcht) is een soort van nationaal belang en heeft dan ook een beschermde status (zie tekstkader in figuur 3.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0023.png"

Figuur 3.7 Tekstkader wet- en regelgeving Dassenburcht

Door de gekozen locatie middels de locatieafweging (zie Locatieafweging hoogspanningsstationBoxmeer) is de uitbreiding van het hoogspanningsstation zo gesitueerd, dat de aanwezige dassenburcht in het gebied kan worden behouden. Het station bevindt zich echter wel in essentieel foerageergebied van de das. Uit het verkennend ecologisch onderzoek blijkt daarom dat aanvullend onderzoek nodig is om het effect van het initiatief en de werkzaamheden op het leefgebied en het gebruik van de dassenburcht te bepalen. Duvekot heeft een aanvullend onderzoek verricht naar de Das (zie Bijlage 9). Uit het onderzoek blijkt dat met de uitbreiding van het stationsterrein beschikbaar foerageergebied wordt aangetast en er mogelijk verstoring optreedt in het rustgebied van de dassenburcht. Derhalve dient een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit te worden aangevraagd. Deze vergunningaanvraag volgt een eigen traject en maakt geen onderdeel uit van het landschappelijk inpassingplan en het omgevingsplan. Er dient in het onderhavige omgevingsplan echter wel aannemelijk te worden gemaakt dat deze vergunning verleend kan worden aan de hand van de beoordelingsregels in art.8.74l in het Bkl.

Omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit Das
Uit de verrichtte de locatieafweging (zie Locatieafweging hoogspanningsstationBoxmeer) blijkt dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat om het knelpunt in de energievoorziening voor oost-Brabant en Limburg op te lossen.

De uitbreiding van het hoogspanningsstation is nodig in de zin van art. 8.74l lid b punt 3: in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.

Om te borgen dat de uitbreiding van het hoogspanningsstation geen afbreuk doet aan het streven om de populatie van de Das in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, wordt het verloren dassenfoerageergebied gecompenseerd. Hiervoor wordt een compensatieplan voor de Das opgesteld. De compensatie van het foerageergebied is voorzien in twee fases:

  • I. Gebieden met tijdelijke compensatie (gerealiseerd voorafgaand aan de realisatie van de stations) en
  • II. elementen met een permanente inrichting.

Ten westen van het nieuwe 380kV station wordt ruimte gereserveerd voor de tijdelijke dassencompensatie. Na de in gebruik name van de nieuwe stations en het amoveren van het bestaande 380kV station, wordt een permanente dassencompensatie ontwikkeld. In het ontwerp van het stationsgebied wordt ook gekeken naar het creëren van een speciale dassendoorgang tussen de verschillende hoogspanningsstations. Hierdoor kan de aanwezige das doorgang vinden van de zuidelijke kant richting de noordelijke kant van de percelen van het initiatiefgebied.

Op basis van de bovenstaande aspecten is er voor alsnog geen aanleiding om te denken dat de omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit aan de hand van de beoordelingsregels in art.8.74l in het Bkl niet kan worden verleend.

3.5 Werkwijze Aanlegfase

Na afronding van de planologische procedure en het verkrijgen van de benodigde vergunningen worden door initiatiefnemer de voorbereidingen getroffen om te starten met de realisatiewerkzaamheden. Parallel aan het doorlopen van de planologische procedure (mede voor uitvoering van veldonderzoeken) wordt door de initiatiefnemer ook met rechthebbenden gesproken. Deze gesprekken zijn nodig omdat in sommige gevallen grond van grondeigenaren permanent of tijdelijk nodig is voor de realisatie van de plannen. Hiertoe worden waar nodig met de rechthebbende koop-, zakelijk recht- of (tijdelijke) gebruiksovereenkomsten gesloten. Wanneer de benodigde overeenkomsten zijn afgesloten en de planologische procedure is doorlopen kan verder worden gewerkt aan de fase van uitvoering.

Door de initiatiefnemer worden voor het uitvoeren van de werkzaamheden meerdere professionele partijen ingeschakeld. Voorafgaand aan de uitvoering wordt door de initiatiefnemer en de uitvoerende partijen een informatiebijeenkomst georganiseerd. Op deze bijeenkomst wordt informatie gegeven over de periode van realisatie. Daarnaast vinden er keukentafelgesprekken plaats met rechthebbenden om de werkafspraken tijdens de uitvoeringsfase te bespreken, aan te passen en uiteindelijk vast te leggen. Als dit allemaal is afgerond wordt daadwerkelijk in het veld een start gemaakt met de werkzaamheden. De verwachting is dat de werkzaamheden voor de uitbreiding van het hoogspanningsstation Boxmeer circa 3 jaar zullen duren.
Gestart wordt met bouwrijp maken van de gronden (o.a. ophogen), aanvang maken met inrichten landschappelijke compensatie/inpassing, aanleg werkwegen/werkterreinen, aanbrengen funderingen, opbouwen componenten, opbouw nieuwe masten, aanleg hoogspanningskabels en glasvezelverbindingen. Hierop volgend vindt de aansluiting van het station boven- en ondergronds plaats waarna het stationsterrein wordt ingericht en de landschappelijke inpassing wordt afgerond. Tot slot worden de werkwegen en werkterreinen opgeruimd.

Gedurende de realisatiefase is op de locatie een werkkantoor aanwezig voor het begeleiden en coördineren van de dagelijkse werkzaamheden. In deze fase is er uiteraard ook gelegenheid om vragen/opmerkingen neer te leggen bij de initiatiefnemer/uitvoerende partijen. Dit kan bij de aangewezen projectleider, omgevingsmanager of bouwleider. Tevens zal door initiatiefnemer op hiervoor geschikte momenten actieve communicatie plaatsvinden.

3.6 Toekomstige Ruimtelijke Ontwikkelingen In De Omgeving Van Het Initiatiefgebied

In de omgeving van het initiatiefgebied is een aantal toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen bekend. In deze paragraaf worden deze toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kort besproken.

Landgoedontwikkeling voormalig waterpompstation
Een in voorbereiding zijnde toekomstige ontwikkeling in de nabije omgeving van het initiatiefgebied is de landgoedontwikkeling van het voormalige waterpompstation gelegen aan Waterleidingsstraat 10. Dit pompstation is gesloten door Brabant Water en als één geheel (panden, technische installaties en omliggend terrein) verkocht. De initiatiefnemer heeft het terrein gekocht met het doel het cultureel erfgoed te herontwikkelen en het terrein samen met enkele omliggende percelen te ontwikkelen tot een nieuw landgoed. Op dit landgoed wordt een nieuwe villa voorzien, een woning in het voormalige pomp- en filtergebouw en een datacenter in met name de waterkelders.

Voor dit initiatief is in september 2020 een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Het plan is destijds niet vastgesteld. De functies die in het ontwerpbestemmingsplan zijn geprojecteerd, hebben zodoende geen juridische status. Het is onzeker of dit plan in de (nabije) toekomst wordt vastgesteld.

Ondergrondse 150kV kabelverbinding Boxmeer – Venray
Tussen de hoogspanningsstations Boxmeer en Venray komt een nieuwe, ondergrondse 150 kV-verbinding. Dit is nodig om de betrouwbaarheid en de leveringszekerheid van energie in de provincie Limburg te blijven garanderen. Het huidige boven- en ondergrondse 150 kV-netwerk in Limburg kan het toenemende transport van elektriciteit niet volledig aan. TenneT heeft tracé-alternatieven voor de ondergrondse 150 kV-kabelverbinding tussen de hoogspanningsstations Boxmeer en Venray onderzocht van een lengte van circa 12 tot 15 kilometer. De verbinding zal bestaan uit twee circuits, die ieder bestaan uit een drietal kabels, aangelegd op een diepte van minimaal 1,20 meter. Deze worden aangebracht via een open ontgraving en gedeeltelijk met een boring.

Na het bekend worden van het definitieve voorkeurstracé in het najaar van 2021 is er gestart met het opstellen van een bestemmingsplan. De procedure voor dit plan heeft tijdelijk stil gelegen, maar inmiddels is het planologische traject hervat. Er wordt op het moment van schrijven aan het onderhavige omgevingsplanplan nog gewerkt aan een TAM-omgevingsplan ten behoeve van de ontwikkeling. De verwachting is dat dit plan begin 2025 ter inzage wordt gelegd en later dat jaar wordt vastgesteld. De twee plannen sluiten op elkaar aan en vormen geen knelpunt voor elkaar.

Hoofdstuk 4 Relevant Beleid

4.1 Rijksbeleid En Rijksregels

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om alle belangen af te wegen, gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies te vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze samenleving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Met betrekking tot 'sterke en gezonde steden en regio's' is in de NOVI aangegeven dat vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig zijn voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Tegelijk streeft men naar een verbetering van de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen.

Betekenis voor het TAM- omgevingsplan

Voorliggend omgevingsplan sluit aan op het thema 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie'. Met de uitbreiding van het 150/380kV station Boxmeer wordt de capaciteit van het energienetwerk in Limburg en noordoost Brabant uitgebreid. Met een grotere capaciteit kunnen meer huizen en bedrijven op het elektriciteitsnetwerk worden aangesloten en is een minder gasconsumptie nodig. Daarmee is het plan in lijn met de NOVI.

4.1.2 Programma Energiehoofdstructuur en Uitvoeringsagenda

Het Programma Energiehoofdstructuur (PEH) 'Ruimte voor een klimaatneutraal energiesysteem van nationaal belang' is op 1 maart 2024 samen met de bijbehorende uitvoeringsagenda vastgesteld door het Rijk. Het programma is een ruimtelijke visie voor de energiehoofdstructuur voor Nederland in 2050 op land, waarmee de inpassing van de energiehoofdstructuur in goede banen wordt geleid. Het PEH is een van de programma's onder de NOVI en bevat structurerende keuzes voor de energiehoofdinfrastructuur. In de Uitvoeringsagenda wordt een overzicht gegeven van alle acties die overheden moeten ondernemen om de ambities in het PEH te behalen.

In het licht van de energietransitie zijn een groot aantal ambities gesteld om in 2050 een klimaatneutraal energiesysteem te hebben. Het energiesysteem moet aan onze ambities kunnen voldoen, door bijvoorbeeld grote aantallen nieuwe huizen kunnen voorzien van elektriciteit, en passen bij hoe we Nederland duurzaam willen inrichten. Nu en in de toekomst. Op het moment blijkt vaak pas wanneer een netbeheerder een station, hoogspanningsverbinding of buisleiding wil aanleggen, dat er niet altijd ruimte is om de energie-infrastructuur aan te leggen. Het PEH biedt inzicht in nieuwe nationale energie-infrastructuur die in de toekomst nodig is, zoals hoogspanningskabels, buisleidingen, etc., zodat eerder afspraken kunnen worden gemaakt over de beschikbare ruimte met gemeenten, provincies, havenbedrijven en netbeheerders.

In het PEH zijn een aantal aanleg- en inrichtingsprincipes opgesteld, waarmee rekening dient te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Deze zijn opgesplitst per soort principes. Enkel de relevante principes voor het onderhavige omgevingsplan zijn hieronder opgesomd:

  1. 1. Algemene uitgangspunten
    1. a. Het bijeenbrengen van vraag en aanbod, waarbij deze twee zo dicht mogelijk bij elkaar worden gerealiseerd;
    2. b. Bundelen en concentreren van energie-infrastructuur;
    3. c. Hergebruik bestaande energie-infrastructuur en bestaande ruimte daarvoor;
    4. d. Nieuwe energie-infrastructuur moet voldoen aan de vereiste niveaus van veiligheid en gezondheid. Woonkernen en beschermde natuurgebieden worden waar mogelijk vermeden en
    5. e. Hergebruik van de afgegraven grond op dezelfde plaats.
  2. 2. Inrichtingsprincipes voor de aanleg van elektriciteitsinfrastructuur
    1. a. Nieuwe hoogspanningsverbindingen op land in het landelijke transportnetwerk met een spanning van 220 kV en hoger worden in beginsel bovengronds en als wisselstroomverbindingen aangelegd. Verzwaring van bestaande verbindingen heeft de voorkeur boven realisering van een nieuw tracé.
    2. b. Op basis van een integrale afweging op projectniveau kan – voor zover dit uit oogpunt van leveringszekerheid verantwoord is – in bijzondere gevallen, met name voor kortere gedeelten van nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV en hoger, ondergrondse aanleg worden overwogen.
    3. c. Nieuwe hoogspanningsverbindingen in het landelijk transportnet met een spanning van 110/150 kV worden in beginsel ondergronds aangelegd.
    4. d. Bij vervanging, opwaardering of aanpassing van bestaande bovengrondse hoogspanningsverbindingen in het landelijk transportnet met een spanning van 110/150 kV geldt het principe bovengronds, tenzij.
    5. e. Voor de netten op zee, die windparken op zee verbinden met het landelijk hoogspanningsnet, geldt dat deze zowel op zee als op land ondergronds zullen worden aangelegd.
    6. f. Nieuwe hoogspanningsverbindingen van 220 kV en hoger die geen onderdeel uitmaken van de landelijke ring of de aansluiting met de omringende landen (interconnectie) worden waar mogelijk en zinvol met bestaande hoogspanningsverbindingen op één mast gecombineerd, of gebundeld met bestaande hoogspanningsverbindingen of bovenregionale infrastructuur.
    7. g. Om de impact op landschap zoveel mogelijk te beperken, geldt aanvullend dat rechtstand in een tracé van nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbindingen zo veel als redelijkerwijs mogelijk wordt toegepast.

Betekenis voor het omgevingsplan
Het initiatief draagt bij aan de ambities van het PEH, doordat het de capaciteit op het elektriciteitsnetwerk in noordoost Brabant en Limburg vergroot. De beoogde netuitbreiding en -aanpassingen van het hoogspanningsstation Boxmeer zijn samen met ontwikkelingen op andere locaties in Noord-Brabant en Limburg cruciaal om de congestie in het Limburgs elektriciteitsnetwerk op te lossen en te zorgen voor een goed functionerend toekomstbestendig netwerk. Daarmee wordt voorzien in de toekomstige vraagbehoefte van energie in deze regio.

Bij de aanleg en inrichting van de nieuwe delen van het station wordt rekening gehouden met de principes uit het PEH. Zo wordt er voor een groot deel bestaande energie infrastructuur gebruikt (bestaande station en hoogspanningsverbindingen) en wordt de uitbreiding gedaan op een locatie waar de bestaande 150- en 380kV-verbinding het dichts bij elkaar liggen.

Het TAM-omgevingsplan is vanwege het bovenstaande in lijn met het PEH.

4.1.3 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden. Uit het Bkl vloeit tevens de ladder voor duurzame verstedelijking voort.

4.1.4 Nationaal Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water
Sinds december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. De belangrijkste doelstelling is het geven van een kader voor het beheer van oppervlaktewater en grondwater op basis van stroomgebieden en stroomgebiedsdistricten. De richtlijn wil het duurzaam gebruik van water bevorderen en de gevolgen van overstroming en droogte beperken. Daarnaast wil de richtlijn de aan water gebonden natuur beschermen en verbeteren met als uitgangspunt een goede ecologische toestand van het water.

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft onderzocht welke maatregelen genomen kunnen worden om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Waterbeleid voor de 21e eeuw'. De belangrijkste aanbevelingen waren: anticiperen in plaats van reageren, meer ruimte naast techniek en 'vasthouden-bergen-afvoeren'.

Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, heeft het kabinet zijn standpunt bepaald in de nota 'Anders omgaan met water' (2000). Deze Nota benadrukt dat het antwoord op de problemen niet alleen ligt in technische oplossingen, maar vooral ook in het ruimte geven aan water (flexibel peilbeheer en ruimtelijke maatregelen in de vorm van calamiteitenberging, piekberging en voorraadbeheer, etc.). Daarnaast moet meer gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om water vast te houden. Als meer water vasthouden niet zomaar gaat, moeten er voorzieningen worden aangelegd om tijdelijk water te bergen. Pas als deze twee mogelijkheden, vasthouden en bergen, zijn gebruikt mag het overtollige water worden afgevoerd.

Nota “Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw”
Met de nota Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw wil het Rijk een ander waterbeleid realiseren. Er moet geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht. De nota geeft twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten. Voor waterkwantiteit bestaat die uit vasthouden, bergen en afvoeren. Voor waterkwaliteit is het schoonhouden, scheiden en zuiveren. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water, relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.

Nationaal Water Programma 2022-2027
In het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) beschrijft Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Dit staat in één programma waarmee de Rijksoverheid anticipeerde op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart en de functies van de rijkswateren. Het NWP geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast voor de periode 2022 – 2027. Uitgangspunt is schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is.


Betekenis voor het omgevingsplan
Het plan leidt tot het toename van het verhard oppervlak. Daarom worden er compenserende maatregelen getroffen. Onderdeel van de wijziging van het omgevingsplan is de verrichtte weging van het waterbelang (voorheen de watertoets). In deze weging is onderzocht wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding en op welke wijze water (regen-, afval- en oppervlaktewater) wordt ingepast in het plan. In paragraaf 4.15 wordt hier nader op ingegaan. De weging van het waterbelang is afgestemd met Waterschap Aa en Maas. Daarnaast is er in het landschappelijke inpassingsplan (Bijlage 1) voldoende rekening gehouden met de watercompensatie opgave en is getracht de kwaliteit van de natuur en het water te optimaliseren.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De provincie Noord-Brabant heeft op 14 december 2018 de omgevingsvisie Noord-Brabant 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. De omgevingsvisie vindt zijn legitimatie in de Omgevingswet. Vanzelfsprekend staan de achterliggende doelen van de Omgevingswet dan ook centraal in de positiebepaling van de Brabantse Omgevingsvisie. Het doel is om de kwaliteit van de leefomgeving voor alle Brabanders te verbeteren.

In de visie is voor verschillende programma's geformuleerd hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit moet zien. Daarbij zijn tussendoelen gesteld voor 2030 om het einddoel te kunnen bereiken. Daarmee wordt een duidelijke richtlijn gevolgd, maar wordt de ruimte gegeven aan opeenvolgende bestuursperiodes om de programma's met eigen accenten in te vullen.

In de omgevingsvisie wordt er gesproken van één basisopgave en vier hoofdopgaven. De basisopgave is het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Het doel voor 2030 is dat Brabant een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit heeft en Brabant voor alle aspecten aan de wettelijke normen voldoet. Voor 2050 is de opgave om voor alle aspecten beter te presteren dan de wettelijke normen. Deze basisopgave is veelomvattend en gaat over milieuaspecten zoals een schone bodem, schoon water (ondergrond) en schone lucht. Maar ook over landschappelijke- en cultuurhistorische aantrekkelijkheid, een goede woon- en werkomgeving met een aantrekkelijk aanbod aan voorzieningen, stilte en een natuurrijke omgeving, waarin biodiversiteit en recreatie hand in hand gaan.

Naast de basisopgave staan er in de omgevingsvisie ook vier hoofdopgaven, namelijk:

  1. 1. Werken aan de Brabantse energietransitie: Tot 2030 ten minste 50% reductie van broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990 en ten minste 50% duurzame energie. In 2050 100% duurzame energie die grotendeels afkomstig is uit Noord-Brabant.
  2. 2. Werken aan een klimaatproof Brabant: In 2030 zijn de eerste grote gebiedsopgaven ten behoeve van waterrobuustheid gerealiseerd. In 2050 is Brabant klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  3. 3. Werken aan de slimme netwerkstad: Ondersteund door de digitale ontwikkelingen zijn er in 2030 belangrijke stappen gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem. In 2050 kenmerkt Brabant zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.
  4. 4. Werken aan concurrerende, duurzame economie: Brabant is in 2030 de top kennis- en innovatieregio in Europa. Circulaire economie komt centraal te staan en het gebruik van niet vernieuwbare grondstoffen worden volgens de landelijke afspraken met 50% verminderd. In 2050 is Brabant nog steeds de top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in vergaande maten hergebruikt en niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand.

Betekenis voor het omgevingsplan
Het omgevingsplan draagt bij aan de eerste hoofdopgave van de omgevingsvisie Noord-Brabant, 'Werken aan de Brabantse energietransitie'. Voor deze hoofdopgave is het doel om in 2050 in Noord-Brabant 100% duurzame energie te gebruiken, welke grotendeels afkomstig is uit Noord-Brabant. Een belangrijk onderdeel van duurzame energie is de elektriciteit die ermee wordt opgewekt. Voor het gebruik van die elektriciteit is een goed transportnetwerk essentieel. Met de verwachte stijging in vraag, aanbod en transport van elektriciteit is het noodzakelijk dat de capaciteit van het elektriciteitsnet toereikend blijft. De uitbreiding van het hoogspanningsstation Boxmeer speelt in op de toekomstige capaciteitsbehoefte van noordoost Brabant en Limburg, door de regio's tijdig te kunnen voorzien van elektriciteit. Daarmee draagt het initiatief bij aan het faciliteren van de Brabantse energietransitie en is het initiatief in lijn met de omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: omgevingsverordening) is op 5 december 2023 vastgesteld en in werking getreden. De omgevingsverordening is een nadere uitwerking van de omgevingsvisie, waarin regels staan over allerlei activiteiten in de fysieke leefomgeving. Deze regels zijn nodig om de ambities van de omgevingsvisie te realiseren.

Aanwijzingen voor het initiatiefgebied
Het initiatiefgebied is in de omgevingsverordening aangewezen als landelijk gebied. Dit betekent dat het onderhavige omgevingsplan, die de ontwikkeling van activiteiten mogelijk maakt in het landelijk gebied, gepaard moet gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving (art. 5.11 lid 1). Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan, in overeenstemming met art. 5.11 lid 3, op verschillende manieren worden ingevuld. Voor het initiatief is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie Bijlage 1). Daarin wordt getoetst aan art. 5.11 van de omgevingsverordening en wordt voorzien in een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

De aanwijzing als landelijk gebied heeft tevens betrekking tot art. 5.78 niet-agrarische activiteit. Op basis van dit artikel gelden verschillende bepalingen voor de ontwikkeling van een niet-agrarische functie in landelijk gebied. Lid 1 van art. 5.78 is niet van toepassing op het onderhavige omgevingsplan, omdat de niet-agrarische activiteit niet binnen een bestaand bouwperceel plaatsvindt. Aan lid 2 wordt voldaan middels de regels en motivering van dit TAM-omgevingsplan en de kwaliteitsverbetering in het aan het plan gekoppelde landschappelijk inpassingsplan. Lid 2c en d zijn niet van toepassing, omdat er een onbemand hoogspanningsstation wordt gerealiseerd zonder een grote publieksaantrekkende werking én er geen opslag en stalling in gebouwen plaatsvindt. Voor lid 3a geldt dat er bij het onderhavige omgevingsplan sprake is van een bedrijfsmatige activiteit welke past binnen een gemengde omgeving, omdat de bestaande hoogspanningslijnen door hetzelfde gebied heen lopen en het bestaande hoogspanningsstation ook in landelijk gebied is gevestigd. Het is daarom passend om dit bestaande station uit te breiden in een gebied waar deze activiteit al plaatsvindt, in plaats van elders een nieuw station te ontwikkelen. De uitbreiding van het energienetwerk is nodig (zie Hoofdstuk 1). Lid 3bc zijn niet van toepassing op het onderhavige omgevingsplan. Voor lid 4 geldt dat middels de landschappelijke inpassing en de verrichte onderzoeken, al dan niet met mitigerende of compenserende maatregelen, wordt gemotiveerd dat er sprake is van een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving qua omvang, effect op omliggende functies en ontsluiting past in de omgeving.

Daarnaast liggen er verschillende Natuur Netwerk Brabant (hierna: NNB) gebieden in de buurt van het initiatiefgebied, zoals in figuur 4.1 is te zien. De gronden van het initiatiefgebied zelf zijn niet aangewezen als NNB-gebieden. Het initiatief heeft daarmee niet direct invloed op de NNB-gebieden. Er dient echter te worden bepaald of er sprake is van indirecte negatieve invloed op de omliggende NNB-gebieden, onder andere op basis van artikel 5.31 van de provinciale omgevingsverordening. Indien er negatieve effecten te verwachten zijn, dienen er compensatiemaatregelen te worden getroffen, in overeenstemming met art. 5.37 t/m 5.39.

Voor het initiatief is onderzocht of het indirecte negatieve invloed heeft op de NNB-gebieden middels een Nee-Tenzij toets (zie Bijlage 6). Dit wordt in paragraaf 5.3.2 besproken. Tijdens de aanlegfase treden mogelijk negatieve effecten op voor de omliggende NNB-gebieden. Deze zijn middels mitigerende maatregelen te voorkomen. Tijdens de gebruiksfase treden er geen effecten op ten gevolge van het initiatief. Het initiatief is daarom, mits de mitigerende maatregelen worden genomen, in lijn met de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0024.png"
Figuur 4.1 Overzichtskaart NNB gebieden vanuit de Omgevingsverordening – Noord-Brabant

Voor een klein zuidwestelijk deel van het initiatiefgebied gelden op basis van de provinciale omgevingsverordening de aanduidingen behoud en herstel watersystemen (zie paars gestreept in figuur 4.1) en groenblauwe waarden (zie blauw gestreept in figuur 4.2). Op basis van artikel 5.42 Behoud en herstel van watersystemen, geldt voor dit deel van het initiatiefgebied dat het omgevingsplan zich tevens strekt tot de verwezenlijking, het behoud, beheer en herstel van watersystemen. Een omgevingsplan kan in afwijking hiervan een bouw- of gebruiksactiviteit mogelijk maken als wordt voldaan aan art 5.42 lid 3. Voor het onderhavige TAM-omgevingsplan is in goed overleg met waterschap Aa en Maas een weging van het waterbelang opgesteld en wordt er gewerkt aan een waterhuishoudkundigplan (WHP). Tot op heden zijn er nog geen bezwaren gesignaleerd tegen de beoogde ontwikkeling op de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0025.png"
Figuur 4.2 Overzichtskaart groenblauwe waarden vanuit de Omgevingsverordening – Noord-Brabant

Op basis van artikel 5.46 Groenblauwe waarden, dient een omgevingsplan die betrekking heeft tot deze locatie te strekken tot het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van bodem- en watersysteem en daarmee samenhangende waarden. Voor het onderhavige TAM-omgevingsplan zijn diverse onderzoeken verricht, waarmee het effect van de beoogde ontwikkeling op de ter plekke aanwezige waarden zijn onderzocht. Middels deze in Hoofdstuk 5 besproken onderzoeken, wordt onderbouwd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties met de beoogde ontwikkeling, al dan niet met mitigerende en/of compenserende maatregelen.

Tot slot ligt het initiatiefgebied niet in een attentiezone waterhuishouding. Voor het initiatiefgebied geldt de norm Wateroverlast buiten stedelijk gebied. Binnen die norm geldt met het oog op bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, als omgevingswaarde wateroverlast een overstromingskans van 1/25 per jaar voor gebieden met akkerbouw en 1/10 per jaar voor grasland en overige gebieden. Voor het initiatief is een weging van het waterbelang opgesteld. Hierin zijn op een evenwichtige wijze alle waterhuishoudkundige doelstellingen in beschouwing genomen. Voor de precieze invulling en werking van het watersysteem wordt een waterhuishoudkundig plan (WHP) opgesteld. Daarin wordt gewaarborgd dat het initiatief op een juiste manier wordt ingepast, zodat er voldoende waterbergingscapaciteit beschikbaar is. Aan de hand daarvan wordt in het landschappelijk inpassingsplan voldoende ruimte beschikbaar gesteld voor de berging van water om voldoende bergings- en afvoercapaciteit te behouden en te voldoen aan de eisen die volgen uit onder andere de omgevingsverordening Noord-Brabant.

Betekenis voor het omgevingsplan

Het initiatief is in lijn met de provinciale omgevingsverordening.

4.3 Waterschapsbeleid

4.3.1 Waterschapsverordening Aa en Maas 2024

De Waterschapsverordening Aa en Maas 2024 (hierna: waterschapsverordening) bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die het waterschap Aa en Maas stelt binnen haar beheergebied. De waterschapsverordening is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en dijken (waterkeringen) die in beheer zijn bij het waterschap. Maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen, zoals agrariërs en tuinders.

Aanwijzingen voor het initiatiefgebied
Voor het grootste gedeelte van het initiatiefgebied geldt dat het buiten de beschermingszone bij een a-water en buiten een beschermd gebied, attentiegebied en wijstgebied ligt. De watergang die ten zuiden van het bestaande hoogspanningsstation loopt en binnen het initiatiefgebied ligt is echter aangewezen als a-watergang. Dat betekent dat hier een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam geldt. In overeenstemming met art. 2.2, par. 2.1.1, afdeling 2.1 van de waterschapsverordening, is het verboden zonder een omgevingsvergunning in een a-water, in de beschermingszone bij een a-water en in een b-water handelingen te verrichten, werken te behouden, of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, liggen of drijven.

Het gehele initiatiefgebied ligt buiten een beschermd gebied, attentiegebied, wijstgebied of invloedsgebied Natura 2000.


Betekenis voor het omgevingsplan
Voor het initiatief is afgestemd met het Waterschap Aa en Maas. Allereerst is een weging van het waterbelang opgesteld (bijlage 17). Hierin zijn op een evenwichtige wijze alle waterhuishoudkundige doelstellingen in beschouwing genomen. Voor de precieze invulling en werking van het watersysteem wordt een waterhuishoudkundig plan (WHP) opgesteld. Dit wordt in goed overleg met het waterschap gedaan. In het WHP wordt gewaarborgd dat het initiatief op een juiste manier wordt ingepast, zodat er voldoende waterbergingscapaciteit beschikbaar is en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties blijft behouden. Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillende aanduidingen die vanuit de Waterschapsverordening Aa en Maas 2024 gelden. Over de onderhoudsstrook van de watergang, die zowel in de huidige als toekomstige situatie aan één zijde mogelijk is vanwege aanwezige beplanting aan de andere zijde, lopen nog gesprekken tussen TenneT, Waterschap Aa en Maas en grondeigenaren. Naar verwachting staat het initiatief het beheer en onderhoud van de watergang niet in de weg.

4.3.2 Waterbeheerplan 2022-2027

In het waterbeheerplan 2022-2027 van waterschap Aa en Maas staan de doelstellingen die het waterschap voor deze periode wil bereiken en hoe ze dit wil bereiken. De missie van het waterschap is “Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde, robuuste en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met oog voor economische aspecten.” Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma's:

  1. 1. Waterveiligheid; Dit programma draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas en het regionale watersysteem.
  2. 2. Klimaatbestendig en gezond watersysteem; Dit programma is gericht op het creëren van een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties. Het watersysteem moet klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar zijn. Hierbij is aandacht voor zowel de kwantiteit (waterpeil, waterborging, wateroverlast, etc.) als de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).
  3. 3. Schoon Water; Hier speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol. Met goed gezuiverd afvalwater leveren we immers een belangrijke bijdrage aan een gezond en natuurlijk watersysteem.

Betekenis voor het omgevingsplan
Het plan leidt tot toename van het verhard oppervlak. Daarom worden er compenserende maatregelen getroffen. Onderdeel van het omgevingsplan is de weging van het waterbelang. In deze weging is aangegeven wat de gevolgen van het plan zijn voor de waterhuishouding en op welke wijze water (regen-, afval- en oppervlaktewater) wordt ingepast in het plan. In paragraaf 4.16 wordt hier nader op ingegaan. De weging van het waterbelang is afgestemd met Waterschap Aa en Maas.

4.4 Regionaal Beleid

4.4.1 Regionale Energie Strategie 1.0

De Regionale Energie Strategie (hierna RES) komt voort uit een vraag van het Rijk aan de regio: hoe gaat de regio vormgeven aan de taakstelling van 49% CO2-reductie uit de gezamenlijke landelijke doelstellingen van de klimaattafels Elektriciteit en Gebouwde Omgeving in 2030? Deze taakstelling moet gerealiseerd worden door energiebesparing en nieuwe duurzame energieproductie met bestaande technieken. In de regio Noordoost-Brabant is gekeken naar waar de regio moet staan in 2030 én wat realistisch is om de uiteindelijke doelstelling in 2050 te realiseren. De uitwerking hiervan is op 25 maart 2021 vastgesteld in de RES 1.0 voor de energieregio Noordoost-Brabant. Noordoost-Brabant draagt 4,3% bij (1,5 TWh) aan de doelstelling uit het Klimaatakkoord. Het is een regionale opgave met een lokale resultaatverplichting per gemeente.

De opgave in 2030 is opgebouwd uit twee delen:

  • I. Het hernieuwbaar opwekken van een deel van het huidige elektriciteitsverbruik, op weg naar 100% hernieuwbaar in 2050. Dit is circa 3,6 PJ (1 TWh).
  • II. Het hernieuwbaar opwekken van de extra 2,2 PJ (0,6 TWh) elektriciteitsvraag.

Hiervan mag het deel elektriciteit dat reeds hernieuwbaar wordt opgewekt (0,1 TWh/ 0,3 PJ) worden afgetrokken. Met de realisatie van deze opgave ligt Noord-Brabant op koers voor haar uiteindelijke doel in 2050.

Voor de realisatie van deze energieopgave is een vergroting van de capaciteit van het huidige energienetwerk nodig. Vroegtijdige afstemming met netbeheerders is essentieel en wordt op regionaal niveau vormgegeven via de RES. Procedures voor het verzwaren of uitbreiden van het elektriciteitsnetwerk kunnen namelijk vijf á zeven jaar in beslag nemen. Daarom moet er nu al gestart worden aan het uitbreiden van het hoogspanningsnet.


Betekenis voor het omgevingsplan
Het initiatief draagt bij aan het behalen van de opgaves uit de RES, door de capaciteit van het hoogspanningsnet in Oost-Brabant en Noord-Limburg te vergroten. Er is tijdig aan het initiatief begonnen, waarmee het een belangrijke bijdrage kan leveren aan het mogelijk maken en behalen van de opgaves. Het initiatief is daarmee in lijn met de RES 1.0.

4.5 Gemeentelijk Beleid

Gemeente Land van Cuijk heeft nog geen omgevingsvisie vastgesteld, waardoor op dit moment nog de structuurvisies vigerend zijn. De structuurvisies Buitengebied Sint Anthonis en Boxmeer 2030 worden hieronder besproken.

4.5.1 Structuurvisie Buitengebied Sint Anthonis

De voormalige gemeente Sint Anthonis (inmiddels onderdeel van gemeente Land van Cuijk) heeft op 28 januari 2014 voor haar grondgebied de Structuurvisie Buitengebied Sint Anthonis vastgesteld. De centrale ambitie voor het buitengebied is om ruimte te geven aan ontwikkelingen binnen de verschillende sectoren in het buitengebied. Werken, wonen en recreëren, moeten elkaar verbinden, versterken met oog voor lokale eigenheid en het karakteristieke landschap.

Deelgebied 5
Een deel van het initiatiefgebied is gelegen binnen deelgebied 5: landschappelijke periferie. Het gebied wordt gekenmerkt als een vrij open gebied (van middenschalig niveau) met een vrij rechte verkavelingsstructuur in halfopen linten buiten de kernen en solitaire bebouwing buiten de kernrandzone. Er zijn weinig burgerwoningen aanwezig. In dit gebied is vooral agrarische dynamiek aan de orde in een breed scala. In de Landelijke Periferie, met zijn kenmerkende middelschaligheid zijn mogelijkheden voor verbrede landbouw. Daarbij is ruimte voor allerlei vormen van verbreding en nevenactiviteiten, waarbij duurzaamheid wel steeds voorop staat. Doorontwikkeling van de primaire agrarische sector ligt hier minder voor de hand.

Betekenis voor het initiatief
De huidige 380kV hoogspanningsverbinding bevindt zich binnen het deelgebied 5 van de structuurvisie Buitengebied Sint Anthonis. Voor de aantakking van de 380kV verbinding op het nieuwe station, wordt er een nieuwe inlussing gemaakt. Deze inlussing valt binnen deelgebied 5 van de structuurvisie. In dit deelgebied is er ruimte voor landbouw en allerlei nevenactiviteiten, waarbij duurzaamheid voorop staat. Bij het initiatief wordt de agrarische bedrijfsvoering behouden, maar wordt ook het landelijke transportnetwerk van energie uitgebreid. Het initiatief is daarmee niet strijdig met de structuurvisie.

4.5.2 Structuurvisie Boxmeer 2030

Op 10 januari 2014 is de 'Structuurvisie Boxmeer 2030' door de gemeenteraad van de voormalige Boxmeer vastgesteld. Deze visie vormt een planologisch kader, waarbinnen concrete ruimtelijke plannen kunnen worden ontwikkeld en op elkaar kunnen worden afgestemd. De kernopgave van de structuurvisie is het afwegen en integraal afstemmen van de vele claims op de beschikbare ruimte waaronder onder andere landschap, wonen en economie. De structuurvisie zoekt de balans op tussen de diverse claims en geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Boxmeer voor de komende 15 jaar.

Conform de plankaart van de structuurvisie (zie figuur 4.3) is het initiatiefgebied gedeeltelijk gelegen binnen de contour “Maasterrasvlakte”. Direct grenzend aan het initiatiefgebied liggen tevens de contouren 'Natuurgebieden' en 'Vista's infrastructuur'.

Maasterrasvlakte
De Maasterrasvlakte is een laagdynamisch gebied met kleinere kernen en halfopen landschap. De landbouw is een belangrijke drager van het buitengebied. Intensieve vormen van landbouw zijn kenmerkend voor dit gebied. De provincie heeft voor dit gebied de ambitie gesteld om contrasten tussen landschappen te versterken door:

  • mogelijkheden te bieden voor ruimtelijke verdichting op de Maasterrasvlakte
  • ruimte te geven aan de intensivering van de landbouw in combinatie met het versterken van de ecologische waarden van de Maasterrasvlakte.


Natuurgebieden en Vista's infrastructuur'
Voor de natuurgebieden wordt gestuurd op het behoud en onderling verbinden van de gebieden. Betreffende de Vista's infrastructuur is aangegeven tot waar de uitbreiding van infrastructuur mogelijk is. Daarbuiten wordt het open landschap geconserveerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0026.png"

Figuur 4.3 Uitsnede plankaart Structuurvisie Boxmeer 2030, initiatiefgebied aangeduid met de lichtblauwe stippellijn

Betekenis voor het initiatief
Het initiatiefgebied ligt binnen de contouren van de 'Maasterrasvlakte' zoals is aangewezen binnen de structuurvisie Boxmeer 2030. Dit gebied kenmerkt zich door het laagdynamische karakter met kleinere kernen en halfopen landschap. Voor dit gebied wordt de ambitie gesteld de mogelijkheid te bieden voor ruimtelijke verdichting. Met het initiatief wordt er ruimtelijke verdichting aangebracht door de uitbreiding van het bestaande hoogspanningsstation Boxmeer. De natuurgebieden om het initiatief heen worden zo min mogelijk aangetast, al dan niet met mitigerende maatregelen. Ook wordt het initiatief zo optimaal mogelijk landschappelijk ingepast met voldoende natuurlijke en watervoorzieningen. Daarmee is het initiatief niet strijdig met de Structuurvisie Boxmeer 2030, maar sluit het erop aan.

4.5.3 Beleidsnota archeologie Land van Cuijk 2024

De beleidsnota archeologie Land van Cuijk 2024 is vastgesteld op 25 april 2024. In de beleidsnota geeft de gemeente aan hoe ze om wil gaan met haar archeologisch erfgoed. Archeologisch erfgoed is een van de pijlers die een belangrijke rol speelt bij de inrichting van onze fysieke leefomgeving. De kern van de nota ligt bij de uitvoering van de wettelijke taken van de gemeente. Om de taken goed uit te voeren is een Archeologische Beleids- en Advieskaart (ABAK) nodig, die aangeeft welke archeologische waarden in de ondergrond aanwezig zijn of worden verwachten, en daaraan gekoppeld, welke planregels daaraan verbonden zijn. De keuzes die aan deze planregels ten grondslag liggen, zijn samengevat in de tabel met vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek. Achter die ABAK staat een tweede kaart, met meer details, die alle beschikbare informatie bevat over archeologische onderzoeken, vondsten, het landschap, historische bronnen etc. Deze Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) is dynamischer, omdat nieuwe uitkomsten uit onderzoeken verwerkt zullen worden.

In de ABAK (zie figuur 4.4) die als bijlage is opgenomen bij de beleidsnota ligt over het initiatiefgebied de waarde – archeologie 6: middelhoge verwachting; gematigde verwachte dichtheid aan vindplaatsen. Ook is er al archeologisch onderzoek uitgevoerd binnen het initiatiefgebied, rondom het bestaande hoogspanningsstation. Daarnaast is er één attentiegebied – vondstlocatie aangegeven binnen het initiatiefgebied.

Op basis van de vrijstellingsgrenzen uit de beleidsnota moet er voor de waarde archeologie 6 bij een initiatief vanaf de aantasting van meer dan 1000m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0027.png"Figuur 4.4 Archeologische Beleids- en Advieskaart (ABAK) gemeente Land van Cuijk, uit Beleidsnota archeologie Land van Cuijk 2024

Betekenis voor het omgevingsplan
Het initiatief overschrijdt de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek. Daarom is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het initiatief (zie Bijlage 12). Naar aanleiding van gesprekken met gemeente Land van Cuijk is tevens aanvullend archeologisch onderzoek verricht (zie Bijlage 13). Hier wordt in paragraaf 5.7 dieper op ingegaan. Het omgevingsplan voldoet daarmee aan het gestelde in de Beleidsnota archeologie Land van Cuijk 2024.

4.6 Conclusie

Het initiatief is in de meeste gevallen in lijn met de beleidsdoelstellingen van de verschillende overheden. Op sommige onderdelen is echter sprake van tegengestelde belangen dan wel wordt via maatregelen rekening gehouden met gestelde beleidsdoelstellingen. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief uitgaat van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt per omgevingsaspect toegelicht wat het relevante beleidskader is. Vervolgens wordt er per omgevingsaspect toegelicht wat de betekenis van het beleidskader voor het initiatief is, eventueel met een onderbouwend onderzoek. Tot slot wordt de betekenis van de resultaten van het onderzoek voor het omgevingsplan behandeld.

5.1 Activiteiten En Milieuzonering

5.1.1 Toetsingskader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Milieuzonering zorgt voor ruimte voor milieuhinderlijke (bedrijfs-)activiteiten met behoud van bescherming van de woon- en leefomgeving.

De Omgevingswet hanteert als uitgangspunt dat een gemeente voor haar grondgebied de instructieregels uit hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) vertaald naar in het omgevingsplan op te nemen milieuwaarden en regels. Deze gaan als standaard gebiedsgerichte regels in het omgevingsplan gelden voor de toegelaten milieuhinderlijke (bedrijfs-)activiteiten binnen de gemeente. In aanvulling op deze standaardregels kan het omgevingsplan voorzien in een extra set regels voor bedrijventerreinen en andere werkterreinen in het bijzonder voor geluid en geur. Deze aanvullende regels vloeien voort uit de systematiek voor milieuzonering in de handreiking 'Activiteiten enmilieuzonering', zoals gepubliceerd op 17 oktober 2024 door de VNG. Deze handreiking vervangt de oude handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009.

De handreiking werkt met zones met milieuwaarden die de gebruiksruimte per activiteit begrenzen, zónder een Lijst van activiteiten. Het uitgangspunt blijft functiescheiding waar dat nodig is en het toepassen van inwaartse zonering binnen bedrijventerreinen en andere werkterreinen. Het laatstgenoemde krijgt vorm door maximaal drie zones voor geluid en twee zones voor geur. De zones zijn afhankelijk van de ligging ten opzichte van gebieden met milieugevoelige activiteiten. Hiermee wordt duidelijk welke milieuhinderlijke (bedrijfs-)activiteiten in een gebied op grond van het omgevingsplan rechtstreeks worden toegelaten.

De handreiking maakt onderscheid in verschillende gebiedstypen in het omgevingsplan: bedrijventerreinen, andere werkterreinen, gemengd gebied met wonen, rustig woongebied en buitengebied.

De handreiking is van toepassing bij gebiedsgerichte omgevingsplanregels over activiteiten die specifiek bepalend zijn voor het kunnen benutten van een locatie in een bepaald type gebied. Deze regels beogen de gebruiksruimte van een activiteit specifiek te begrenzen, zodat een activiteit op een locatie kan worden verricht, zonder onaanvaardbare gevolgen voor andere toegestane activiteiten in dat gebied. De milieugebruiksruimte van activiteiten is vaak groter dan de toegestane planologische gebruiksruimte die zich vooral beperkt tot het eigen perceel. De omvang van de totale gebruiksruimte van activiteiten wordt daardoor in veel gevallen bepaald door de afstandsafhankelijke milieubelasting die activiteiten kunnen veroorzaken.

De handreiking is niet van toepassing bij:

  • I. Industrieterreinen: dit type bedrijventerreinen is bedoeld voor activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken. Deze terreinen vallen buiten het bereik van deze handreiking. Hier is vaak de zwaardere industrie gevestigd. Voor deze terreinen geldt op grond van het Bkl een aparte geluidregeling (industrieterreinen met geluidproductieplafonds).
  • II. Milieuhinderlijke activiteiten binnen een rustig woongebied
  • III. Milieuthema's die al op een andere wijze zijn geregeld: Luchtverontreiniging, Externe veiligheid en gevaar, Trillinghinder, Geur door agrarische activiteiten in het buitengebied, Lichthinder en spuitzones, De hinder door verkeer aantrekkende werking.
  • IV. Zware activiteiten die niet direct worden toegelaten (zie Handreiking Activiteiten enmilieuzonering)

5.1.2 Beschouwing

De locatie van het voorgenomen initiatief is gelegen in het gebiedstype Buitengebied. De Handreiking Activiteiten enmilieuzonering heeft enkel betrekking op geur en geluid, omdat de andere milieuthema's met een mogelijke ruimtelijk aspect al doelmatig in de instructieregels van het Bkl zijn opgenomen.

Middels het onderhavige omgevingsplan worden geen geurveroorzakende activiteiten of geur gevoelige gebouwen mogelijk gemaakt. Om die reden is het niet nodig een aparte regeling milieuzonering en/of regels op te nemen m.b.t. geur.

De handreiking is niet van toepassing op het voorgenomen initiatief wat betreft geluid, omdat het hier een industrieterrein betreft met een activiteit die een aanzienlijke mate van geluid kan veroorzaken. Hiervoor dienen gemeentes onder de Omgevingswet zogenaamde geluidproductieplafonds (GPP's) vast te stellen. In bepaalde gevallen moet het oude recht, zoals dat gold voor 1 januari 2024, nog worden toegepast. Dat geldt bijvoorbeeld voor het geluid door bestaande industrieterreinen (met een geluidzone) waarvoor nog geen geluidproductieplafonds zijn vastgesteld. Voor het industrieterrein aan de Zandkant 1 in de gemeente Land van Cuijk zijn nog geen GPP’s vastgesteld. Daarom geldt voor het industrieterrein nog het oude recht. Dat is zo bepaald in art. 3.6, eerste lid, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet. Dat betekent onder meer dat het geluid van het hoogspanningsstation niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde op de grens van de geluidzone. Omdat voor onderhavig industrieterrein nog geen GPP's zijn vastgesteld, kan de Wet geluidhinder nog worden toegepast. De Wet geluidhinder wordt ten behoeve van het dit omgevingsplan net zo toegepast als voorheen voor een bestemmingsplan. Dat betekent dat de geluidzone kan worden gewijzigd op basis van de artikelen (40, 41, 46, 48, 55, 56, 57 en 110c) uit Wet geluidhinder.

Voor geluid wordt daarom voor de onderhavige ontwikkeling een geluidzone vastgelegd middels dit omgevingsplan voor het hoogspanningsstation. Zie de onderbouwing hiervoor in paragraaf 5.4. De geluidbelasting en het daarmee de milieugebruiksruimte wordt op die wijze planologisch vastgelegd.

5.1.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

De handreiking is niet van toepassing voor het voorgenomen initiatief. Er wordt een geluidzone vastgelegd, waarmee de milieuzonering voor de milieubelastende activiteit wordt geregeld.

5.2 Bodem

5.2.1 Toetsingskader

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in de paragraaf Bodemkwaliteit (paragraaf 5.1.4.5) van het Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.

De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang:

  • de bodem te beschermen tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen;
  • functies evenwichtig toe te delen aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem;
  • de resterende historische verontreinigingen en -aantastingen duurzaam en doelmatig te beheren.

De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens. Dit is opgenomen in bijlage Vb van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde. De beoordeling van de mogelijke aanwezigheid van onaanvaardbare risico's voor de gezondheid voor bodemgevoelige gebouwen kan met de risicotoolbox bodem met de module Beoordelen van de bodemkwaliteit voor een bodemgevoelig gebouw.

Conform de Omgevingswet is milieuhygiënisch bodemonderzoek benodigd bij het voornemen van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie en/of de Milieubelastende Activiteit (MBA) 'graven in bodem'. Daarom is inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) noodzakelijk alvorens de realisatie van een initiatief.

5.2.2 Onderzoek

Om de gebruikswaarde van de bodem te waarborgen en een duurzaam gebruik van deze bodem te faciliteren in het projectgebied, is een milieuhygiënisch vooronderzoek verricht (zie Bijlage 2). Het vooronderzoek is in november 2023 conform het geldend onderzoeksprotocol van TenneT uitgevoerd door Sweco conform de NEN-normen NEN 5725 en NEN 5740. Uit dit vooronderzoek kwamen de bevindingen naar voren zoals in tabel 5.1 is te zien.

Deellocaties Omschrijving en reden tot wel of niet verdenking van bodemverontreiniging
Gehele onderzoekslocatie Onverdacht
voormalige weg Kans op fundatie van een voormalige weg (sintels/asbest)
Toegangspad Kans of fundatie van huidig toegangspad (sintels/asbest)
7x waterbodem Geen bijzonderheden

Tabel 5.1 Bevindingen milieuhygiënisch vooronderzoek


Op basis van deze bevindingen is in juni 2024 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Sweco conform verschillende NEN-normen (zie Bijlage 3). Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie en de eventueel daaruit vrijkomende grond. Op basis daarvan kan worden vastgesteld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit beperkingen oplevert voor het initiatief en welke eventuele vervolgacties noodzakelijk zijn.

Voor dit onderzoek is veldonderzoek verricht, waarna monsters van de bodem in het laboratorium zijn onderzocht. Uit het verkennend bodemonderzoek volgen de onderstaande conclusies:

  • Voor de deellocatie 'gehele onderzoekslocatie' gold de hypothese 'onverdachte locatie' conform NEN 5740. Strikt genomen is deze hypothese niet juist gebleken, omdat er licht verhoogde gehalten aan cadmium en minerale olie zijn gemeten (allemaal kleiner dan de interventiewaarden). Gezien de toekomstige bestemming van de locatie, is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese. De resultaten van de grondanalyses van de overige deellocaties geven tevens geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek. Voor deze deellocaties was de vooraf gestelde hypothese juist.
  • Van de 37 onderzochte grondmonsters zijn er op basis van de indicatieve toetsing aan Besluit bodemkwaliteit twee geclassificeerd als Industrie en de rest als Landbouw/Natuur. Met betrekking tot PFAS zijn alle onderzochte grondmonsters geclassificeerd als Landbouw/ Natuur. Deze classificaties geven de mate van vervuiling van de grond weer. De classificatie Landbouw/Natuur is het "meest schoon" en kan daarmee het makkelijkst op andere locaties hergebruikt worden indien dat nodig is. De classificatie Industrie geeft aan dat deze grond minder schoon is en daarmee minder makkelijk elders gebruikt kan worden. Deze classificaties zijn gebaseerd op het Besluit kwaliteit Leefomgeving (Bkl).
  • De waterbodemmonsters van alle 9 watergangen zijn geclassificeerd als Landbouw/Natuur en als 'verspreidbaar op aangrenzend perceel'. Met betrekking tot PFAS is monster WB05 geclassificeerd als Wonen/Industrie en de rest als Landbouw/Natuur.
  • Het grondwater bevond zich tijdens de veldwerkzaamheden op een diepte van circa 0,5 m-mv. In het grondwater zijn geen overschrijdingen gemeten van de signaleringsparameters

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie. Wel gelden de volgende aandachtspunten bij het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden:

  • Indien het bodemvolume dat wordt ontgraven groter is dan 25 m³ gelden de regels van paragraaf 3.2.21 'Graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit' van het Bal. Dit betekent dat er voor de geplande graafwerkzaamheden een informatieplicht geldt (zie paragraaf 4.119 van het Bal).
  • Indien grond of waterbodem van de locatie vrijkomt en wordt toegepast, gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit.
  • Bij uitvoering van de werkzaamheden is geen veiligheidsklasse van toepassing.

5.2.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie. Het milieuaspect 'bodem' vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

5.3 Ecologie

5.3.1 Toetsingskader

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2024 opgegaan in de Omgevingswet. Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Het normenkader, de instrumenten en de bevoegdheidsverdeling blijft ten opzichte van de Wet natuurbescherming grotendeels ongewijzigd. De regels in het Bkl betreffen in de eerste plaats regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).

Gebiedsbescherming
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt de minister tevens de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan enkel worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • I. Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • II. Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • III. De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

In afdeling 8.6 Bkl staat het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor Natura 2000-activiteiten. Dit is door middel van het aanvullingsspoor Natuur gebeurd.

Soortenbescherming
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. In voorliggend geval is echter het ministerie van LVVN het bevoegd gezag. Dit komt omdat het voorliggende initiatief een project van nationaal belang is (artikel 4.12 Omgevingsbesluit). Ook decentrale overheden kunnen hier echter actief beleid voor voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming.

Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden óf er soorten aanwezig zijn en wélke soorten dat zijn.

5.3.2 Onderzoek

5.3.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Met inachtname van hetgeen hierboven is besproken, worden geen negatieve effecten op de aanwezige soorten in en rond het initiatiefgebied verwacht. Voor de aanwezige dassen(burcht) wordt een activiteitenplan opgesteld, waarna een omgevingsvergunning flora- en fauna activiteit wordt aangevraagd. Deze omgevingsvergunning wordt verleenbaar geacht. Mogelijk is een omgevingsvergunning nodig voor de ransuil en buizerd. Indien dit het geval is, wordt de verlening hiervan ook haalbaar geacht. Uit het aanvullend onderzoek naar deze soorten zal blijken of hier een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Dit onderzoek wordt voor de vaststelling van het ontwerpomgevingsplan bijgevoegd. Het aspect 'ecologie' vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Voor het aspect 'stikstof' wordt verwezen naar paragraaf 5.11.

5.4 Geluid

5.4.1 Toetsingskader

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de Omgevingswet zijn ook veel algemene rijksregels gedecentraliseerd naar de gemeente. Dat geldt bijvoorbeeld voor de regels van het Activiteitenbesluit over o.a. het geluid door milieubelastende activiteiten. Onder de Omgevingswet wordt geluid door de gemeente gereguleerd met regels in het omgevingsplan. Ieder bevoegd gezag heeft de algemene taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties' (artikel 4.2, Omgevingswet) bij het mogelijk maken van activiteiten te waarborgen. Instructieregels die deze algemene taak invullen staan in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor het beoordelen van geluid zijn deze regels bedoeld voor de bescherming van de gezondheid en het milieu. De centrale regels voor beoordeling van geluid door activiteiten, lokale (spoor)wegen en op geluidgevoelige gebouwen staan in de artikelen 5.59, 5.78l en 5.78s van het Bkl

Hoogspanningsstation Zandkant 1
In bepaalde gevallen moet het oude recht, zoals dat gold voor 1 januari 2024, nog worden toegepast. Dat geldt bijvoorbeeld voor het geluid door bestaande industrieterreinen (met een geluidzone) waarvoor nog geen geluidproductieplafonds zijn vastgesteld. Voor het industrieterrein aan de Zandkant 1 in de gemeente Land van Cuijk zijn nog geen GPP's vastgesteld. Daarom geldt voor het industrieterrein nog het oude recht. Dat is zo bepaald in art. 3.6, eerste lid, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet. Dat betekent onder meer dat het geluid van het hoogspanningsstation niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde op de grens van de geluidzone.

De regels voor milieubelastende activiteiten (mba) staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). In het Bal is de activiteit (het exploiteren van een transformatorstation) niet aangewezen als mba. Daarom gelden er geen direct werkende regels van het Rijk. Transformatoren met meer dan 200 MVA zijn op grond van artikel 5.78b, eerste lid, onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken. Deze activiteiten mogen alleen worden uitgevoerd op een industrieterrein als bedoeld in art. 2.11a Omgevingswet, waarvoor GPP's zijn vastgesteld. Voor het industrieterrein aan de Zandkant 1 in de gemeente Land van Cuijk zijn nog geen GPP's vastgesteld. Daarom geldt voor het industrieterrein het bovenbedoelde overgangsrecht voor een gezoneerd industrieterrein.

Overgangsbepalingen bij geluid industrieterrein zonder gpp's
Voor een industrieterrein met nog een Wet geluidhinder zone in plaats van de wettelijk verplichte geluidproductieplafonds als omgevingswaarden (gpp's), gelden enkele overgangsbepalingen. Het bevoegd gezag kan een geluidzone rond een gezoneerd industrieterrein Wgh aanpassen. De gewijzigde zone moet in het omgevingsplan worden opgenomen. De Wgh en de onderliggende regelgeving blijft van toepassing op het geluid door het industrieterrein, tot het moment waarop het bevoegd gezag gpp's als omgevingswaarde vaststelt op basis van de Omgevingswet. Dat is geregeld in artikel 3.6 Aanvullingswet geluid.

5.4.2 Onderzoek

Voor het bepalen van de geluidbelasting van het initiatief op de omgeving is door Movares een akoestisch onderzoek verricht (zieBijlage 10). Het hoogspanningsstation is gelegen op een industrieterrein waar TenneT momenteel als enige op is gevestigd. Het industrieterrein is voorzien van een geluidzone.

In het onderzoek zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT en het maximale geluidniveau LAmax ten gevolge van het gehele hoogspanningsstation Boxmeer (inclusief voorgenomen ontwikkelingen) getoetst aan de vigerende wetgeving. Uit het onderzoek volgt dat:

  • De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAr,LT niet in alle gevallen voldoen aan de maatwerkvoorschriften. Als gevolg van de uitbreidingen worden de waarden uit de maatwerkvoorschriften ter plaatse van een drietal toetspunten overschreden.
  • Niet wordt voldaan aan de zoneringsdoelstelling, te weten: de geluidbelasting van ten hoogste 50 dB(A) ter plaatse van de zonegrens wordt overschreden.
  • Wordt voldaan aan de maatwerkvoorschriften voor het maximale geluidniveau.
  • Wordt voldaan aan de geluidsvoorschriften uit artikel 22.63 van het omgevingsplan.


Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkelingen enkel mogelijk zijn als het industrieterrein (terrein van het hoogspanningsstation) wordt vergroot, de maatwerkvoorschriften én de geluidzone worden aangepast. Voor het industrieterrein zijn nog geen geluidproductieplafonds vastgesteld. Daarom mag conform de systematiek van de Wet geluidhinder een nieuwe geluidzone worden vastgesteld. Op basis van deze systematiek is een nieuwe geluidzone voorgesteld die rekening houdt met eventuele toekomstige ontwikkelingen (strategische reserve van 2 à 3 dB). Deze nieuwe geluidzone is verwerkt in de verbeelding van het onderhavige omgevingsplan”. Binnen de voorgestelde geluidzone zijn geen geluidgevoelige gebouwen gelegen. De nabij gelegen geluidgevoelige gebouwen ondervinden een geluidbelasting die niet meer dan 50 dB(A) etmaalwaarde bedraagt en voldoen aan de standaardwaarden (artikel 22.63) uit het omgevingsplan.

5.4.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Middels het aanpassen van de geluidzone wordt geborgd dat de geluidbelasting van het hoogspanningsstation buiten deze grenzen niet hoger dan 50dB bedraagt, waardoor geen negatieve effecten ontstaan op omliggende gevoelige functies. Binnen de geluidzone is het mogelijk meer dan 50dB geluid te produceren. Gezien er geen bestaande gevoelige functies binnen de nieuwe geluidzone zijn gesitueerd, wordt er geen obstakel verwacht voor de beoogde ontwikkeling en blijft er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.5 Gezondheid

De fysieke leefomgeving kan gevolgen hebben voor de gezondheid van mensen, in positieve of negatieve zin. Zo kan een groene en beweegvriendelijke omgeving goed zijn voor de gezondheid. Aan de andere kant kunnen bijvoorbeeld een matige luchtkwaliteit of een lawaaiige omgeving ongezond zijn. In artikel 1.3 van de Omgevingswet staan de maatschappelijke doelen van de wet. Een van die doelen is een gezonde fysieke leefomgeving. Een gezonde leefomgeving ervaren bewoners als prettig, nodigt uit tot gezond gedrag en biedt bescherming tegen negatieve omgevingsinvloeden.

In de brede belangenafweging weegt het bevoegd gezag het belang van de gezondheidsbescherming samen met andere belangen af. Het bevoegd gezag moet motiveren hoe het de verschillende belangen heeft gewogen en wat dit betekent in het omgevingsplan.

Het dichtstbijzijnde gebouw met een woonfunctie ligt op circa 300 meter ten oosten van het bestaande hoogspanningsstation. Overige bestaande woonfuncties liggen ten zuiden van het initiatiefgebied, maar liggen allen niet binnen 500 meter van het initiatiefgebied.

In het onderhavige hoofdstuk zijn verschillende relevante aspecten besproken die invloed kunnen hebben op de gezonde leefomgeving van bewoners rondom het initiatiefgebied. Een relevant aspect aanvullend op de besproken aspecten, is het aspect magneetvelden. Daarom wordt de wet- en regelgeving betreffende magneetvelden hieronder besproken, waarna een beschouwing volgt voor het initiatief.

5.5.1 Magneetvelden

De spanning op de draden van een hoogspanningsverbinding veroorzaakt onder andere een magnetisch veld. De sterkte van het magnetische veld in de buurt van een hoogspanningsverbinding hangt af van de stroom door de draden, de afstand tot de draden en de fasevolgorde van de draden. De magnetische veldsterkte wordt uitgedrukt in tesla of microtesla (één miljoenste deel van een tesla).


Toetsingskader

Uit internationaal onderzoek is naar voren gekomen dat er in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningslijnen een geringe verhoging van het aantal gevallen van leukemie voorkomt. Eerst leek het alleen om kinderen te gaan. In 2022 stelde de Gezondheidsraad vast dat dit ook voor volwassen geldt. De Gezondheidsraad concludeert (in rapporten uit 2018 en 2022) dat er aanwijzingen zijn voor een oorzakelijk verband tussen magneetvelden en leukemie. Het wetenschappelijk bewijs is echter onvoldoende om te spreken over een waarschijnlijk of bewezen oorzakelijk verband, aldus de Gezondheidsraad. Het is dus niet zeker dat magneetvelden de oorzaak zijn van de verhoging van het aantal gevallen van leukemie nabij bovengrondse hoogspanningslijnen. De verhoging kan ook andere oorzaken hebben (die onbekend zijn) of toeval zijn.

Door de Europese commissie worden daarom grenswaarden aanbevolen voor de blootstelling van burgers aan elektrische en magnetische velden. Deze grenswaarden gelden ook als aanbeveling in Nederland. Voor 50 Hz magnetische velden bedraagt deze 100 microtesla. Deze grenswaarde is ook van toepassing op kortstondige blootstelling van burgers.

De Minister voor Klimaat en Energie stelt samen met de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijk Ordening (VRO) en de staatssecretaris voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) vast dat het wonen in de nabijheid van een bovengrondse hoogspanningslijn, een hoogspanningsstation, ondergrondse kabel of een transformatorhuisje verantwoord is, aangezien de gezondheidsrisico's onzeker en laag zijn. Tegelijkertijd past het binnen het overkoepelende beleid voor het verantwoord omgaan met veiligheid en gezondheid in de energietransitie om de blootstelling aan magneetvelden, waar mogelijk en proportioneel, beperkt te houden. Daarom geldt er sinds 2005 in Nederland voor bovengrondse hoogspanningslijnen een voorzorgbeleid. Dit beleid is op 21 april 2023 herijkt.


Het herijkte voorzorgbeleid
Het herijkte voorzorgbeleid is erop gericht om uit voorzorgmaatregelen te treffen waardoor het aantal mensen dat langdurig aan magneetvelden wordt blootgesteld, wordt beperkt. Onder langdurig verblijf wordt verstaan "een dagelijks verblijf gedurende minimaal een jaar met een verblijftijd van minimaal 14-18 uur per dag". Er moet zo veel als mogelijk worden voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij gevoelige bestemming binnen een magneetveldzone hoger dan 0,4 microtesla komen te liggen. Gevoelige functies zijn woningen of andere woonvormen waar mensen lang verblijven, zoals verpleeghuizen, scholen of kinderdagverblijven.

Het herijkte voorzorgbeleid voorziet in twee soorten maatregelen: bron- en afstandsmaatregelen. Ten eerste wordt het treffen van bronmaatregelen structureel onderdeel van de reguliere taken en werkzaamheden van de netbeheerders. De netbeheerder dient bronmaatregelen te treffen bij alle onderdelen van het elektriciteitsnet. Denk aan bovengrondse hoogspanningslijnen, ondergrondse hoogspanningskabels, hoogspanningsstations en transformatorhuisjes. Deze maatregelen zorgen voor een verlaging van de magneetveldsterkte. De maatregelen worden getroffen bij het bouwen van nieuwe onderdelen van het net. En ook bij het aanpassen van bestaande onderdelen.

Daarnaast staat in het herijkte beleid nog steeds het advies om (alleen) bij bovengrondse hoogspanningslijnen afstand te houden. De magneetveldzone, met een grenswaarde van 0,4 microtesla, bepaalt die afstand. De RIVM-handreiking geeft aan hoe je de magneetveldzone kunt berekenen. Het RIVM heeft de handreiking in overeenstemming gebracht met het nieuwe beleid. Voor de andere onderdelen van het elektriciteitsnet, zoals ondergrondse hoogspanningsverbindingen of hoogspanningsstations, adviseert het nieuwe voorzorgbeleid geen afstandsmaatregelen.

5.5.2 Beschouwing

De blootstellingslimiet van 100 microtesla wordt op voor het publiek toegankelijke plaatsen bij de hoogspanningslijnen, ondergrondse kabels en transformatorhuisjes nergens overschreden. Daarmee voldoet het initiatief aan de Europese grenswaarde.

Het herijkte voorzorgbeleid (2023) geeft enkel bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen het advies om afstand te houden van gevoelige functies. Dit advies is niet van toepassing op ondergrondse hoogspanningsverbindingen, hoogspanningsstations en opstijgpunten. Daarmee is het advies enkel van toepassing op het aan te passen deel van de reeds bestaande 380kV hoogspanningsverbinding. De bovengrondse hoogspanningsverbinding ligt op dit moment op circa 380 meter afstand van de dichtstbijzijnde gevoelige functie. Met de aanpassing van een klein deel van de hoogspanningsverbinding ten behoeve van de inlussing ervan in het nieuwe 380kV station, komt een deel van de hoogspanningsverbinding verder van de dichtstbijzijnde gevoelige functie te liggen. Het initiatief verergerd daarmee de bestaande situatie niet, maar vergroot juist de afstand tussen deze gevoelige functie.

Voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen met 380kV wordt op basis van het rapport van Lysias geadviseerd dat op een afstand van 140 meter of groter de magneetveldsterkte jaargemiddeld met zekerheid lager is dan 0,4 microtesla. Buiten die afstand hoeft geen afweging te worden gemaakt of onderzoek te worden uitgevoerd naar de magneetveldsterkte. De dichtstbijzijnde gevoelige functie ligt met circa 380 meter ruim buiten deze afstand, waardoor geen nadelige gezondheidseffecten te verwachten zijn en nader onderzoek niet nodig is.

Naast afstandsmaatregelen voorziet het herijkte voorzorgbeleid in het advies om bronmaatregelen te treffen bij alle onderdelen van het elektriciteitsnet. Conform de RIVM-richtlijnen worden waar mogelijk bronmaatregelen toegepast. De bronnen van magneetvelden worden daar waar mogelijk op afstand geplaatst van het hekwerk. Buiten het hekwerk van het station mag geen magneetveld groter dan 100uT ontstaan. Dit wordt gewaarborgd.

Middels het waarborgen van afstand- en bronmaatregelen, voldoet het initiatief aan het herijkte voorzorgbeleid.

5.5.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

In het onderhavige hoofdstuk is er voldoende gemotiveerd dat er sprake blijft van een gezond leefklimaat met de realisatie van het initiatief. In het bijzonder, heeft het initiatief op het aspect magneetvelden geen verwachtte invloed op het gezonde leefklimaat van de dichtstbijzijnde gevoelige functies.

5.6 Klimaatadaptatie En Duurzaamheid

5.6.1 Toetsingskader

Met het veranderende klimaat wordt het steeds belangrijker om ruimtelijke ontwikkelingen klimaatadaptief en duurzaam te realiseren. De urgentie van de klimaatopgave wordt in de Omgevingswet onderstreept. Artikel 2.1, derde lid van de Omgevingswet biedt onder sub i “het tegengaan van klimaatverandering” als juridische basis voor regelgeving die de bevoegdheden van bestuursorganen uitwerkt of begrenst. Artikel 4.37 Omgevingswet biedt een basis voor het stellen van regels over het verhandelen van hout en houtproducten (ter uitvoering van Europese regelgeving) met het oog op onder meer het tegengaan van klimaatverandering.

In de gemeente Land van Cuijk wordt hard gewerkt aan maatregelen om overlast door klimaatverandering te voorkomen. De gemeente maakt samen met bewoners tuinen, daken, schoolpleinen en bedrijventerreinen groener. Ook organiseert de gemeente ieder jaar een 'Boomfeestdag-estafette' in het plantseizoen, waarbij kinderen zelf aan de slag gaan met het planten van nieuwe bomen. Daarnaast wordt er in samenwerking met waterschap Aa en Maas steeds meer ruimte gemaakt voor opvang van regenwater.

Ook zet de gemeente zich in voor de opwek van duurzame energie (zie Klimaatbestendig Landvan Cuijk en Duurzame energie opwekken op de gemeentelijke website). Het doel van de gemeente is om in 2030 in Land van Cuijk 1008 Terajoule duurzaam op te wekken. Daarvoor zijn ruim 325 hectare zonne-energie of 19 windmolens van ruim 4 Megawatt nodig. In 2045 wil Land van Cuijk een klimaatneutrale gemeente zijn. Deze doelen zijn afgesproken in de Regionale Energie Strategie Noordoost Brabant (RES NOB), zie paragraaf 4.4.1.

5.6.2 Beschouwing

Bij het initiatief is ruim aandacht besteed aan klimaatbestendigheid. Zo is er middels de weging van het waterbelang berekend hoeveel watercompensatie benodigd is met de ontwikkeling van het initiatief, zodat wateroverlast voorkomen wordt. Om deze waterberging mogelijk te maken worden zowel waterbassins gerealiseerd als groene stroken. Ook is bij het toepassen van verharding op de stations ook gekeken naar de mogelijkheden voor verduurzaming. Grote oppervlakte van de stations worden voorzien van kunstof grasbetontegels, in plaats van reguliere tegels. Deze tegels zijn beter waterdoorlatend. Aanvullend wordt door middel van het landschappelijk inpassingsplan het initiatief voldoende groen ingepast in de bestaande structuren (Bijlage 1).

Daarnaast draagt het initiatief indirect bij aan de doelen van gemeente Land van Cuijk op het gebied van het opwekken van duurzame energie. Om in 2045 een klimaatneutrale gemeente te zijn, dient ook het transportnetwerk voor de energie klaar te zijn om de grote hoeveelheid duurzame energie te geleiden door de gehele gemeente. Op dit moment heeft het regionale energienetwerk nog niet voldoende capaciteit voor het trasport van de grote hoeveelheid aan nieuwe energie die in de toekomst moet worden opgewekt. Middels de realisatie van het initiatief wordt de capaciteit van het regionale energienetwerk uitgebreid. Daarmee wordt er bijgedragen aan het kunnen behalen van de energiedoelen van gemeente Land van Cuijk.

5.6.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Er wordt voldoende aandacht besteed aan het aspect klimaatadaptatie en duurzaamheid bij het initiatief. Dit aspect vormt daarom geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

5.7 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie

5.7.1 Toetsingskader

Omgeving initiatiefgebied

Op en in de nabije omgeving van het initiatiefgebied zijn verschillende landschappelijke en cultuurhistorische elementen aanwezig. Het initiatiefgebied is gelegen in een natte heideontginning tussen de hoger gelegen Peelhorst en het lagergelegen Maasdal. Het heidegebied is relatief recent ontgonnen en heeft een grootschalig karakter. Het landschap kenmerkt zich door een rationele blokverkaveling en beplantingselementen van groot formaat, zoals productiebossen. Naast productiebos zijn houtwallen en bomenrijen langs kavelgrenzen en rechte wegen aanwezig. Vanuit het zuidwesten stroomt de Oploosche Molenbeek in noordelijke richting door het gebied. De Oploosche Molenbeek en de productiebossen zijn aangemerkt als Natuur Netwerk Brabant (NNB).

Landschap

Voor de bescherming van het landschap geldt voor Nederland het Europees landschapsverdrag. Dit verdrag erkent dat landschappen een onderdeel zijn van de fysieke leefomgeving. In artikel 1.2 lid 1 sub g Omgevingswet worden 'landschappen' als onderdeel van de fysieke leefomgeving aangemerkt. Het landschapsbeleid kan door Rijk, provincie of gemeente in een omgevingsvisie zijn vastgelegd. Deels zijn landschapswaarden in instructieregels van het Bkl verankerd. Artikel 5.129 Bkl bevat bijvoorbeeld een instructieregel over het behoud van uitzicht op de vrije horizon van de zee. Een ander voorbeeld is de instructieregel over het cultureel erfgoed over onder andere bescherming van cultuurlandschappen.

Cultuurhistorie en archeologie

Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is verduidelijkt met de Invoeringswet Omgevingswet. Het gaat hierbij om 'monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.' Het cultureel erfgoed kunnen zowel uit het verleden geërfde materiële als immateriële bronnen betreffen. De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor beheer en behoud van het cultureel erfgoed.

Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan de instructieregels gesteld door het Rijk. Deze gaan over:

  • ontsiering, beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische
  • monumenten;
  • verplaatsing van beschermde monumenten;
  • gebruik en wijziging van monumenten;
  • aantasting van de omgeving van een beschermend monument;
  • aantasting van beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen;
  • conserveren en in stand houden van archeologische monumenten.

5.7.2 Beschouwing en onderzoek

Landschap
Ten behoeve van het initiatief is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld om te waarborgen dat de landschappelijke waarden ter plaatse van het initiatiefgebied blijven gewaarborgd bij de inpassing van de nieuw te ontwikkelen stations. Dit plan is bijgevoegd in Bijlage 1 van deze toelichting en eerder besproken in paragraaf 3.4.Het plan voorziet in twee opgaves:

  • Compensatie landschap in het kader van de regeling kwaliteitsverbetering landschap
  • Compensatie waterberging in verband met de toename bebouwd en verhard oppervlakte

Daarnaast is in het landschappelijk inpassingsplan ook de nog openstaande compensatie opgave van de eerdere uitbreiding van het 150kV station op dezelfde locatie verwerkt. Opgave 1, de compensatie van het landschap, bestaat uit twee delen:

  1. 1. De basisinpassing waarmee wordt voldaan aan de basis verplichting tot een goede landschappelijke inpassing bij een ruimtelijke ingreep in het landelijk gebied.
  2. 2. De plusinvestering die vereist is bij een categorie 3 ontwikkeling conform de regeling kwaliteitsverbetering landschap.

De exacte invulling van de basisinpassing en de plusinvestering is te vinden in Bijlage 1.

Daarnaast is voor het initiatief zowel een cultuurtechnisch- als archeologisch onderzoek verricht.

Cultuurtechnisch
Het doel van het cultuurtechnisch onderzoek dat is uitgevoerd door Sweco (zie Bijlage 11), is het vaststellen van de uitgangssituatie ter plaatse van de mastlocaties, werkterreinen en bouwwegen alsmede de te realiseren ondergrondse kabelverbinding tussen de stations en het bepalen van noodzakelijke maatregelen voor een verantwoorde uitvoering van de beoogde werkzaamheden. Een belangrijk uitgangspunt is dat de aanleg van tijdelijke werkterreinen, werkstroken en bouwwegen geen blijvende cultuurschade (verminderde gewasopbrengsten) tot gevolg mag hebben.

In het onderzoek zijn allerlei maatregelen opgenomen die waarborgen dat de culturele waarde van de uitgangssituatie blijft behouden bij het uitvoeren van de werkzaamheden ter realisatie van het initiatief. Het betreffen maatregelen die vooraf, tijdens en na de werkzaamheden dienen te worden genomen. Deze maatregelen zijn gedetailleerd en omvatten bijvoorbeeld het aanleggen van rijplaten, het opschonen van sloten en het herstellen van de gewoelde grond.

Indien deze maatregelen worden genomen worden er geen obstakels verwacht voor de realisatie van het initiatief.

Archeologie
Bureaustudie Archeologie
Ten behoeve van het initiatief is aanvankelijk een bureaustudie Archeologie verricht door Sweco, zie Bijlage 12. De bodemingrepen die gepaard gaan met het initiatief, kunnen eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem verstoren en/of vernietigen. Het doel van de studie is daarom om een eerste risicoanalyse te maken van de gevolgen van de voorgenomen maatregelen en bodemingrepen op het behoud in situ van (mogelijk) aanwezige archeologische waarden.

Uit het onderzoek blijkt dat in het grootste deel van het initiatiefgebied rivierafzettingen liggen van de Formatie van Beegden en de Formatie van Kreftenheye aan de oppervlakte met soms een dunne laag dekzand. Ook blijkt dat er bewoning mogelijk is geweest vanaf het laat-Paleolithicum in de top van de formatie van Beegden, maar dat dit voor het initiatiefgebied niet wordt verwacht bewoningssporten aan te treffen, vanwege de natte aard van de gronden. Wel zijn sporen van landgebruik mogelijk zoals greppels en paalsporen voor afrasteringen. Ook zijn in beekdalen vanaf het maaiveld, maar tevens op een dieper niveau sporen en toevalsvondsten gerelateerd aan natte context mogelijk zoals visgerei, resten van bootjes, bruggen etc.

Het initiatiefgebied is gezien de bodemgesteldheid voldoende onderzocht. Er wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd gezien de lage archeologische verwachting op bewoningssporen. Vondsten in Beekdalen betreffen altijd puntvondsten, en deze kunnen niet door middel van inventariserend onderzoek worden opgespoord. Dergelijke vondsten dienen wel te worden gemeld indien deze worden aangetroffen. Tevens overschrijdt de geplande ingreep niet de maximale verstoringsgrens van de betreffende dubbelbestemming in het bestemmingsplan en is vervolgonderzoek dus niet noodzakelijk. De bevoegde overheid neemt op basis van dit rapport een (selectie)besluit. De mogelijkheid bestaat dat dit besluit afwijkt van het door Sweco opgestelde advies.

Nieuw archeologisch beleid gemeente Land van Cuijk
Uit het archeologisch bureauonderzoek zoals hierboven besproken, blijkt dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht, vanwege de aard en historie van het initiatiefgebied. In de afstemming die tussen TenneT, gemeente Land van Cuijk en Sweco heeft plaatsgevonden, kwam naar voren dat de gemeente op dit moment nieuw archeologisch beleid ontwikkelt. Hierin heeft het initiatiefgebied een middelhoge verwachtingswaarde, waar dit in voormalig beleid een lage verwachtingswaarde was. Op basis daarvan acht de gemeente het noodzakelijk dat aanvullend archeologisch onderzoek wordt verricht.

Inventariserend veldonderzoek door middel van boringen
Naar aanleiding van het bovenstaande is een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen verricht door Sweco (Bijlage 13). Het veldwerk is verricht in augustus 2024 Hierbij zijn 157 handmatige grondboringen verricht met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. Het booronderzoek bevestigt de in het bureauonderzoek opgestelde verwachting van terrasafzettingen met aan de oppervlakte soms een dunne laag dekzand. Er zijn in het plangebied voornamelijk van origine nattere gronden aangetroffen vanwege de ligging in een lager gelegen gebied (zie figuur 5.1). Deze gronden waren geschikter voor het weiden van vee. De lage verwachting op het aantreffen van bewoningssporen in het plangebied blijft hierdoor behouden. Op de archeologische beleidskaart en in het bestemmingsplan staat het oostelijke randje van het plangebied aangegeven als onderdeel zijnde van een dekzandrug, met een middelhoge archeologische verwachting. Het booronderzoek heeft aangetoond dat in dit gebied echter terrasafzettingen van de Maas liggen. Boringen 9, 17 en 25, die in deze archeologische verwachtingszone liggen, bevatte zelfs zoveel ijzeroer dat de boringen zijn gestuit. De verwachtte dekzandrug zoals die staat aangegeven op de archeologische beleidskaart is niet aangetroffen tijdens het booronderzoek. Het dwarsprofiel van zuidwest naar noordoost laat wel een verhoging van het landschap zien richting het noordoosten, maar de bodemopbouw bestaat enkel uit terrasafzettingen van de Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0028.png"
Figuur 5.1 De ligging van het plangebied op de AHN.

Het plangebied ligt in een lager gelegen gebied met voornamelijk van origine nattere gronden. Daarbij is er in het dekzand ook geen indicatie van podzolering waargenomen, wat betekent dat het voornamelijk nat moet zijn geweest in het verleden. De top van de
C-horizont is veelal verstoord tot een diepte van ca. 50 cm onder maaiveld. Hierdoor zijn de eventuele verwachte vondsten niet meer in situ aanwezig. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied daarom geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.

Aangezien de interpretatie van boringen 46, 47 en 138 in de eerste rapportageronde niet met zekerheid voor het volledige plangebied kon worden vastgesteld en daardoor niet toereikend werd geacht, zijn aanvullende boringen rondom deze boorpunten uitgevoerd. Hiervoor zijn per boorpunt extra verkennende boringen gezet tot 2 meter onder maaiveld. In totaal zijn er 12 aanvullende boringen gezet rondom boringen 46, 47 en 138. De resultaten van deze aanvullende boringen zijn (met instemming van de bevoegde overheid) in een archeologische notitie beschreven die in dit rapport is toegevoegd als bijlage 7. Hieruit is gebleken dat er geen restgeul of geul is aangetroffen in boringen 46, 47 en 138, maar dat de laag enkel donkerder van kleur is door de hoge grondwaterstand. Ook voor deze locaties is geen verder onderzoek noodzakelijk.

Dit rapport is opgeleverd aan de opdrachtgever en is voorgelegd aan de bevoegde overheid. De bevoegde overheid, de gemeente Land van Cuijk, is akkoord met het voorgestelde advies.

5.7.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Met de inpassing van het initiatief zoals deze in het landschappelijk inpassingsplan is vormgegeven, wordt een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gewaarborgd en worden er geen belemmeringen verwacht voor het initiatief. Ook worden er met de inachtneming van de omschreven maatregelen uit het cultuurtechnisch onderzoek geen obstakels verwacht voor de realisatie van het initiatief. Landschap en cultuurhistorie vormen daarmee geen belemmering voor het initiatief.

Op basis van de resultaten van de bureaustudie Archeologie en het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. Geadviseerd is om het gebied vrij te geven wat betreft archeologie. Voor het plangebied is dan ook geen functie Waarde – Archeologie noodzakelijk. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Gemeente Land van Cuijk is hiermee akkoord gegaan.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Toetsingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) geeft in hoofdstuk 5 instructieregels om de luchtkwaliteit te beschermen in Nederland.

De gemeente moet voor een aantal activiteiten de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in acht nemen, behalve als een activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project of activiteit draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 microgram/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Deze grenswaarde volgt uit artikel 5.53 en 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Aantonen dat een project of activiteit valt onder NIBM kan op twee manieren:

    1. a. Het project valt binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie (standaardgevallen NIBM, artikel 5.54 Bkl). Dit betreffen onder andere projecten voor kantoren, woonwijken en het telen van gewassen.
    2. b. Middels kwalitatieve beschrijving of berekening (NIBM-tool) aannemelijk maken dat een project niet in betekenende mate bijdraagt.

5.8.2 Beschouwing

Door middel van een quickscan (NIBM-tool, versie 24 april 2024) is onderzocht of aan het wettelijk kader omtrent luchtkwaliteit kan worden voldaan of dat nadere berekeningen voor luchtkwaliteit noodzakelijk zijn. In figuur 5.2 is de ingevulde rekensheet weergegeven. Met het initiatief worden onbemande hoogspanningsstations gerealiseerd. De verkeersbewegingen bestaan uit enkele vervoersbewegingen per maand ten behoeve van onderhoud en beheer van het hoogspanningsstation. In uitzonderlijke gevallen zullen tevens vervoersbewegingen bij calamiteiten of grootschalige (onderhoudswerkzaamheden) plaatsvinden. In werkelijkheid zal dus niet iedere dag een vervoersbeweging plaatsvinden, maar maximaal 1 keer per week. Dit zou betekenen dat het weekdaggemiddelde 1/7 is. Om een 'worst-case' scenario te toetsten is afgerond op 1 voertuigbeweging per weekdaggemiddelde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0029.png"Figuur 5.2 ingevulde NIBM-rekensheet voor uitbreiding van het hoogspanningsstation Boxmeer

5.8.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Uit de ingevulde rekensheet blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer vanwege de nieuwe functie in het gebied niet in betekende mate is en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gewaarborgd wordt.

5.9 Omgevingsveiligheid

5.9.1 Toetsingskader

Omgevingsveiligheid (externe veiligheid) betreft het tegengaan van risico's voor de omgeving door bedrijfsactiviteiten met gevaarlijke stoffen of door het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's dienen in het omgevingsplan in beeld gebracht te worden. Op grond van artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt in een omgevingsplan voor risico's van branden, rampen en crises (als bedoeld in artikel 10, onder a en b, van de Wet veiligheidsregio's) rekening gehouden met het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan; de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen; en de geneeskundige hulpverlening.

Bij het mogelijk maken van nieuwe activiteiten moet rekening worden gehouden met de omgevingsveiligheid om een evenwichtige toedeling van functies aan locaties te waarborgen. Het gaat daarbij om:

  • de bescherming van personen in gebouwen en op locaties in de omgeving van een risicovolle activiteit, en
  • het beperken van schade aan de fysieke leefomgeving in bredere zin (schade aan gebouwen en het milieu) bij een ongeval bij een risicovolle activiteit.

De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bal.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bal.

Voor de Milieubelastende Activiteiten (MBA's) met externe veiligheidsrisico's staan twee begrippen centraal: het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans op het overlijden van een persoon als gevolg van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Hiervoor wordt een standaardwaarde voor het plaatsgebonden risico in acht genomen van ten hoogste 1 op de miljoen per jaar. Voor nieuwe kwetsbare gebouwen, zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties geldt dat het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar een grenswaarde is. Binnen die contour mogen geen nieuwe kwetsbare gebouwen gerealiseerd worden. Hier gelden enkele uitzonderingen voor.

Aandachtsgebieden
Wanneer een plan is gelegen binnen aandachtsgebieden van risicobronnen is extra aandacht nodig voor de bescherming van mensen als gevolg van ongevallen met gevaarlijke stoffen. In het Bkl zijn drie categorieën opgenomen waarvoor de regels bescherming bieden: beperkt kwetsbaar (gebouwen en locaties), kwetsbaar (gebouwen en locaties) en zeer kwetsbaar (alleen gebouwen). In een omgevingsplan neemt de gemeente regels op om deze gebouwen en locaties te beschermen vanwege externe veiligheidsrisico's. De nadruk ligt op de bescherming van de kwetsbare gebruiksfuncties in een gebouw in plaats van de bescherming van het gebouw als geheel. Voor het groepsrisico gelden aandachtsgebieden waar mensen binnenshuis onvoldoende beschermd zijn tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Binnen een aandachtsgebied bepaalt het bevoegd gezag de benodigde beschermde maatregelen. Er zijn drie typen aandachtsgebieden:

  1. 1. Brandaandachtsgebied
  2. 2. Explosieaandachtsgebied
  3. 3. Gifwolkaandachtsgebied

5.9.2 Beschouwing

Voor het initiatief is een inventarisatie verricht van de aanwezige risicobronnen in de omgeving van het initiatiefgebied met de informatie vanuit AtlasLeefomgeving. Figuur 5.3 toont een uitsnede van deze risicobronnen met hun risicocontouren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0030.png"Figuur 5.3 risicobronnen in de nabije omgeving van het initiatiefgebied

Er bevinden zich verschillende risicobronnen in de omgeving van het initiatiefgebied. Er liggen verschillende aandachtsgebieden voor de opslag van Propaan bij de agrarische bedrijven ten zuiden van het initiatiefgebied. Ten noordoosten van het initiatiefgebied bevindt zich de rijksweg A73 die onderdeel is van het basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Om deze weg liggen de aandachtsgebieden brand, explosie en gifwolk. Tot slot ligt ten noordoosten van het initiatiefgebied de TinQ Boxmeer, waarvoor explosie- en brandaandachtsgebieden gelden vanwege een opslagtank en een vulpunt voor propaan.

Het initiatiefgebied bevindt zich volledig buiten de aandachtsgebieden van de risicobronnen in de nabije omgeving van het plangebied.

Daarnaast worden met het initiatief geen kwetsbare functies gerealiseerd waar mensen (langdurig) verblijven. Anderzijds worden met het initiatief geen risicovolle activiteiten conform bijlage VII van het Bkl mogelijk gemaakt die een (nieuwe) risicobron kunnen vormen voor omwonenden.

5.9.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Het aspect omgevingsveiligheid vormt geen beperking voor het initiatief.

5.10 Ontplofbare Oorlogsresten

5.10.1 Toetsingskader

Het is vanuit de ARBO-wetgeving verplicht om onderzoek uit te laten voeren naar de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten alvorens het verrichten van grondroerende werkzaamheden. Deze verplichting is vastgelegd in het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.10 en geldt voor alle opdrachtgevers en opdrachtnemers. Allereerst kan er historisch vooronderzoek worden verricht, waaruit kan blijken dat er in het verleden wel of geen oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden binnen het initiatiefgebied. Indien dit wel het geval is wordt het gebied aangemerkt als 'verdacht op ontplofbare oorlogsresten' en dient tevens een explosieven opsporing te worden verricht. Zo wordt een veilige werkomgeving voor het betrokken personeel gefaciliteerd. Indien blijkt dat er in het verleden geen oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden, wordt het gebied vrijgegeven voor de grondroerende werkzaamheden.

De mogelijke aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten (hierna: OO) in de ondergrond houdt in Nederland vrijwel exclusief verband met de Tweede Wereldoorlog (1939-1945). Handelingen die hebben geleid tot het achterblijven van OO in(/op) de Nederlandse (water)bodem, betroffen onder meer het afwerpen van bommen, beschietingen vanuit de lucht/vanaf het water/op het land, het neerstorten van vliegtuigen, grondgevechten tijdens de begin- en eindfase van de oorlog, het dumpen van munitie en het verdedigen van gebieden met mijnenvelden, stellingen, enzovoorts.

5.10.2 Onderzoek

Ten behoeve van het initiatief is een quickscan ontplofbare oorlogsresten (hierna: OO) uitgevoerd door Sweco, waarvan het rapport in Bijlage 14 is bijgevoegd.

Uit de quickscan is gebleken dat het onderzoeksgebied in een gebied ligt waar een verhoogd risico bestaat op het aantreffen van OO. Op basis van het reeds uitgevoerde gemeentebrede vooronderzoek OO is vastgesteld dat het onderzoeksgebied geheel verdacht is op het aantreffen van OO in de vorm van geschutmunitie (geallieerde en Duits) en raketten (geallieerd). Deze kunnen tot een diepte van 3,5 m-mv (situatie 1945) worden aangetroffen.

Uit de quickscan bleek dat er in het initiatiefgebied mogelijk ontplofbare oorlogsresten aanwezig zijn. Daarom heeft Sweco een landmeetkundige opname gemaakt, waarmee boringen zijn verricht op de punten waar werkzaamheden in de grond plaats zullen vinden (zie Bijlage 15). Om dit onderzoek veilig uit te kunnen voeren is Euroradar gevraagd om mogelijk aanwezige ontplofbare oorlogsresten uit te sluiten en het onderzoeksgebied vrij te geven. Derhalve zijn de te onderzoeken locaties door Sweco in het onderzoeksgebied vrijgegeven op explosieven door Euroradar, middels real-time oppervlaktedetectie. Tijdens de uitvoering van de realtime oppervlakte detectie t.b.v. ca. 480 handmatige boringen/sonderingen zijn geen significante objecten waargenomen welke overeenkomen met (volgens gesteld zoekdoel) ontplofbare oorlogsresten. De boorwerkzaamheden t.b.v. het milieukundig/geotechnisch onderzoek konden daarna onder normale omstandigheden plaats vinden. De locaties zijn vrijgegeven tot een diepte van 3,50m -mv. De hoogte van het maaiveld lag, ten tijde van het onderzoek, (gemiddeld) op 13,50m +NAP.

De vrijgegeven locaties betreffen enkel de boor/sondeerlocaties zoals beschreven in Bijlage 15. Indien er bodemroerende werkzaamheden plaats gaan vinden in gebieden welke nog verdacht zijn op het mogelijk aantreffen van ontplofbare oorlogsresten dient er eerst een onderzoek plaats te vinden door een CS-OOO gecertificeerd bedrijf. Eventuele aanwezige ontplofbare oorlogsresten kunnen dan onschadelijk worden gemaakt en opgeruimd.

5.10.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconstateerd dat de boor/sondeerlocaties zoals beschreven in Bijlage 15 zijn vrijgegeven van de verdenking op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Indien er bodemroerende werkzaamheden plaats gaan vinden in gebieden welke nog verdacht zijn op het mogelijk aantreffen van ontplofbare oorlogsresten dient er eerst een onderzoek plaats te vinden door een CS-OOO gecertificeerd bedrijf. Dit vormt echter geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

5.11 Stikstof

5.11.1 Toetsingskader

In het kader van gebiedsbescherming dient bij een wijziging van het omgevingsplan te worden aangetoond dat er met het initiatief geen significante effecten te verwachten zijn op Natura 2000-gebieden ten opzichte van de feitelijke en planologische situatie. Middels het rekenprogramma AERIUS kan de stikstofdepositie van het initiatief op de dichtstbijzijnde Natura-2000 gebieden worden berekend. Er zijn geen significante effecten te verwachten, wanneer uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar). Wanneer er wel een toename aan stikstofdepositie uit de berekening blijkt, kan een ruimtelijk plan worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan enkel worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden (ADC-toets):

  • IV. Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • V. Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • VI. De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

5.11.2 Onderzoek

Voor de aanleg en het gebruik van het uitgebreide hoogspanningsstation Boxmeer is een stikstofberekening uitgevoerd om de effecten op omliggende Natura-2000 gebieden te berekenen. Dit onderzoek is hierzien op basis van de uitspraak van Raad van State (ECLI:NL:RVS:2024:4923, ECLI:NL:RVS:2024:4909) waarna het nieuwe beoordelingskader voor intern salderen werd vastgesteld. De rapportage van deze herziene berekening is bijgevoegd in Bijlage 16.

Omliggende Natura 2000-gebieden
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 5,5 km afstand ten oosten van het initiatiefgebied. Dit betreft het Natura 2000-gebied Maasduinen.

Aanlegfase
De werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van de ontwikkeling duren circa 3. Deze starten medio 2026 en eindigen in 2028. Voor het rekenjaar is 2026 aangehouden in de berekening.

De stikstof die vrijkomt bij de realisatie van de uitbreiding van het hoogspanningsstation is berekend op basis van verschillende door TenneT aangeleverde gegevens. Het gaat daarbij over de uitstoot van mobiele werktuigen en verkeersbewegingen. In Bijlage 16 is deze berekening te zien.

Gebruiksfase
In de gebruiksfase treden er geen emissies van NOx of NH3 op. Depositietoenames in de gebruiksfase kunnen op voorhand worden uitgesloten.

AERIUS Calculator
Voor de aanlegfase van het hoogspanningsstation bij Boxmeer is een stikstof-depositieberekening uitgevoerd met AERIUS Calculator 2024. De exports uit AERIUS Calculator voor de aanlegfase zijn te vinden in het rapport. In tabel 5.2 zijn de rekenresultaten samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.TAMBuBmrHSBoxmeer-ON01_0031.png"

Tabel 5.2 Rekenresultaten AERIUS Calculator

Conclusie

Gelet op de afstand van het hoogspaningsstation tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden en de aard van de werkzaamheden, zijn directe effecten, zoals optische-, licht- en geluidsverstoring, op voorhand uitgesloten. Hierdoor is er geen noodzaak tot een nadere beschouwing op deze effectindicatoren. Uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat het project leidt tot een tijdelijke toename (in de realisatiefase) van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in Nederlandse Natura-2000 gebieden. Op basis van de stikstofberekening blijkt dat er ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een relevante toename van stikstofdepositie (meer dan 0,005 mol N/ha/jaar) binnen de Natura 2000-gebieden 'Boschhuizerbergen', 'Maasduinen', 'Zeldersche Driessen', 'Sint Jansberg', 'Deurnsche Peel & Mariapeel', 'Oeffelter Meent', 'Rijntakken' en 'Bruuk'. De hoogste tijdelijke toename aan stikstofdepositie op relevante hexagonen met een overschrijding van de Kritische Depositiewaarde (KDW) bedraagt 0,18 mol N/ha/jaar. Het voorgenomen project leidt niet tot toenames van stikstofdepositie op andere Natura 2000-gebieden dan bovenstaande benoemd en eventuele effecten op deze gebieden door het voorliggende project zijn daardoor uitgesloten.

5.11.3 Ecologische beoordeling

Voor het project dient op basis van de bovenstaande uitkomst een ecologische beoordeling te worden opgesteld. Deze beoordeling wordt op dit moment nog verricht en wordt bijgevoegd voor de vaststelling van het TAM-omgevingsplan. In dit onderzoek wordt een uitgebreide gebiedsspecifieke analyse opgenomen. Per gebied worden de habitattypes, habitatrichtlijnsoorten, broedvogels en niet-broedvogels beschouwd om te onderzoeken of ze een significant effect ervaren vanwege de tijdelijke depositietoename. Dit wordt onderbouwd door middel van Beheerplannen, Gebiedsanalyses en Natuurdoelanalyses. Ook wordt gekeken wat de effecten zijn in cumulatie met andere omliggende vergunde activiteiten.

Op basis van een vergelijkbare ecologische beoordeling voor het tracé tussen Boxmeer en Venray is de te verwachten conclusie van de ecologische beoordeling zoals onderstaand.

De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt naar verwachting een toename aan stikstofdepositie van maximaal 0,18 mol N/ha/jaar op stikstofgevoelige natuur binnen de Natura 2000-gebieden 'Boschhuizerbergen', 'Maasduinen', 'Zeldersche Driessen', 'Sint Jansberg', 'Deurnsche Peel & Mariapeel', 'Oeffelter Meent', 'Rijntakken' en 'Bruuk'. Voor de habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten waarvoor geldt dat de KDW wordt overschreden, wordt onderzocht of de berekende tijdelijke toename aan stikstofdepositie kan leiden tot een in ecologische zin aantoonbare aantasting van de kwaliteit of oppervlakte verlies van het stikstofgevoelige areaal. Op basis van een gebiedsspecifieke analyse wordt gekeken of dit het geval is. Op basis van de eerder uitgevoerde vergelijkbare ecologische beoordeling, is de verwachting dat er in ecologische zin géén aantoonbare aantasting van de kwaliteit of oppervlakteverlies van het stikstofgevoelige areaal plaatsvindt. Significant negatieve gevolgen door de tijdelijke toename aan stikstofdepositie ten gevolge van het voorgenomen project kunnen hierom op voorhand worden uitgesloten. In de Ecologische Beoordeling wordt deze uitspraak verder onderbouwd.

5.11.4 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Voor de aanlegfase van het hoogspanningsstation bij Boxmeer is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met AERIUS Calculator 2024. De aanlegfase leidt tot een toename groter dan 0,00 mol N/ha/jaar op de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden in Natura 2000-gebieden. Daarom wordt een ecologische beoordeling verricht. Het wordt aannemelijk geacht dat er geen negatieve significante effecten te verwachten zijn op de Natura 2000-gebieden.

5.12 Trillingen

5.12.1 Toetsingskader

Trillingen kunnen nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Ze kunnen effect hebben op het welzijn of schade aan gebouwen veroorzaken. Onder de Omgevingswet zijn regels van trillingen door bedrijven (activiteiten) gedecentraliseerd.

  • I. Zie instructieregels over trillingen door activiteiten op trillinggevoelige gebouwen in het Bkl (paragraaf 5.1.4.4 Bkl)
  • II. Bruidsschat (afdeling 22.3)

De Instructieregels voor trillingen door activiteiten gelden voor:

  • Het op een locatie toelaten van een activiteit en het aanpassen daarvan;
  • Het op een locatie toelaten van een trillinggevoelig gebouw en het aanpassen daarvan;
  • Een combinatie van beide.

Het gaat hierbij om activiteiten die trillingen veroorzaken in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw (bijv. woningen, scholen of ziekenhuizen), in een frequentie van 1 tot 80 Hz.

Uitgezonderd van de instructieregels uit het Bkl zijn:

  • Trillinggevoelige gebouwen op een industrieterrein waarvoor een geluidproductieplafond ingesteld (artikel 5.79, lid 2, onder a, Bkl);
  • De activiteit wonen;
  • Verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen.

In het kader van een ruimtelijke inpassing kunnen in deze situaties trillingen wel een onderdeel van de afweging uitmaken.

5.12.2 Beschouwing

Het hoogspanningsstation en de bijbehorende verbindingen veroorzaken (in de gebruiksfase) geen trillingen. Daarnaast maakt dit initiatief geen trillingsgevoelige gebouwen mogelijk. Nader onderzoek is niet aan de orde.

5.12.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Het aspect 'trillingen' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.13 Verkeer En Parkeren

5.13.1 Toetsingskader

Op basis van de Omgevingswet dient de aanvaardbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid te worden onderbouwd.

5.13.2 Beschouwing

Met het initiatief worden onbemande hoogspanningsstations gerealiseerd. De verkeersbewegingen bestaan uit enkele vervoersbewegingen per maand ten behoeve van onderhoud en beheer van het hoogspanningsstation. In uitzonderlijke gevallen zullen tevens vervoersbewegingen bij calamiteiten of grootschalige (onderhoudswerkzaamheden) plaatsvinden. De voorgenomen ontwikkeling heeft daarmee een zeer lage verkeersaantrekkende werking die verwaarloosbaar is. Er is daarmee geen sprake van een significantie toename van de verkeersgeneratie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Daarnaast wordt voor het sporadisch aanwezige personeel de benodigde parkeerruimte voorzien op eigen terrein. De kavel waarop het hoogspanningsstation wordt gerealiseerd biedt hiervoor voldoende ruimte. Er wordt daarmee geen beslag gelegd op openbare parkeerruimte.

5.13.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.14 Water

5.14.1 Toetsingskader

De weging van het waterbelang is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de weging van het waterbelang kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan.

De weging van het waterbelang resulteert in onderstaande waterparagraaf, waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Op het beleid van de verschillende bestuurslagen is reeds ingegaan in hoofdstuk 4.

5.14.2 Onderzoek

Sweco heeft ten behoeve van het initiatief een weging van het waterbelang opgesteld (zie Bijlage17). Deze wordt hieronder kort toegelicht.

Uitgangspunten
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling de (water)belangen van gemeentes of waterschappen raakt, dient vroegtijdig afstemming plaats te vinden met deze partijen en dient rekening gehouden te worden met het relevant beleid van deze overheden. De onderstaande uitgangspunten en randvoorwaarden zijn gebaseerd op het beleid van Waterschap Aa en Maas, gemeente Land van Cuijk en de eisen van TenneT.

Voor de waterberging gelden de volgende eisen:

Bergingseis: Per m2 nieuw verhard oppervlak = 60 mm
Toetsingseis: Bui10: herhalingstijd (T) van 10 jaar,
Bui100: herhalingstijd (T) van 100 jaar, 70 mm in 1 uur (geen waterschade gebouwen)
Afvoernorm: Piekafvoer van stedelijk water uit het plangebied mag niet meer bedragen dan een maximale afvoer van 2,0 l/sec/ha

Voor de ontwatering hanteert TenneT ten opzichte van de GHG het volgende uitgangspunt:

  • minimaal 0,75 m ter plaatse van wegen en bebouwing.

Het waterschap hanteert de volgende uitgangspunten ten opzichte van de GHG:

  • minimaal 0,50 m ter plaatse van openbaar groen;
  • de bodem van een zaksloot of wadi met een waterbergingsfunctie dient gelijk aan of boven de GHG aangelegd te worden.

De vloerpeilen van gebouwen en transformatoren liggen minimaal 0,15 m boven de kruin (hoogste punt) van de weg.

Gevolgen toekomstige ontwikkeling
Toename verharding
Voor de realisatie van de nieuwe spanningsstations wordt onder ander verharding aangebracht. In de toekomstige situatie neemt daardoor het verhard oppervlak in totaal toe met 57.000 m2. Watercompensatie in de vorm van waterberging is nodig om versnelde afvoer tegen te gaan. Het waterschap hanteert 60 mm berging per m2 nieuw verhard oppervlak. De waterbergingsopgave die de toename van verhard oppervlak compenseert, bedraagt daarmee 3.420 m3.

Invulling waterberging
Aan de noordzijde van het projectgebied wordt een watergang/zaksloot aangelegd met een minimale breedte van 5,0 meter. De watergang krijgt een natuurvriendelijke oever. Daarnaast wordt een rabattenbos aangelegd die aansluit op de watergang. De nieuw te graven watergang (2.580 m3) en het rabattenbos (860 m3) hebben een waterbergingscapaciteit van 3.440 m3.

Ophoging projectgebied
Het minimale vloer- en wegpeil komt uit op NAP +13,75 m. Het groen binnen het terrein van het station dient minimaal op NAP +13,50m te liggen. Langs de nieuw te graven watergang ligt het maaiveld plaatselijk lager dan NAP +13,4 m. Hier zal plaatselijk ophoging van het maaiveld nodig zijn.

Aandachtspunten

  • Voor de precieze invulling en werking van het watersysteem wordt een waterhuishoudkundig plan (WHP) opgesteld. De gevolgen van de beoogde ontwikkeling brengt Sweco in beeld met een 2D-berekening. Hierover vindt afstemming plaats met Waterschap Aa en Maas en gemeente Boxmeer.
  • De dimensies en capaciteit van de pompput (persleiding) zijn zowel bij TenneT, de gemeente en het waterschap onbekend. Als bij de realisatie blijkt dat de pomp niet over juiste capaciteit beschikt, dan kan een pomp geplaatst worden met een grotere capaciteit.

5.14.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

Middels de hierboven besproken Weging van het waterbelang, is gemotiveerd dat er met de realisatie van het initiatief sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor de precieze invulling en werking van het watersysteem wordt een waterhuishoudkundig plan (WHP) opgesteld. Daarin wordt gewaarborgd dat het initiatief op een juiste manier wordt ingepast.

5.15 Milieueffectrapportage

5.15.1 Toetsingskader

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. De wettelijke basis voor de m.e.r. ligt in Europa:

  • de mer-richtlijn regelt de milieueffectrapportage voor projecten;
  • de smb-richtlijn regelt de milieueffectrapportage voor plannen en programma's.

De eisen van de bovengenoemde richtlijnen en het verdrag zijn nationaal omgezet in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en hoofdstuk 11 van het Omgevingsbesluit. De Commissie m.e.r. is geregeld in artikel 17.5 van de Omgevingswet en hoofdstuk 12 van het Omgevingsbesluit.

Er zijn verschillende soorten mer-procedures. Omdat er sprake is van een project uit bijlage V van het Omgevingsbesluit (J8 en J10; hoogspanningsleidingen en industrieterrein) en er een wijziging van het omgevingsplan nodig is, dient er een project-mer(-beoordeling) te worden uitgevoerd. De uitbreiding van het hoogspanningsstation en de aanpassing van de hoogspanningsleiding overschrijdt de drempelwaarden genoemd in kolom 2 niet, het gaat hier hoofdzakelijk om een hoogspanningsstation en een klein stukje (ruim minder dan 15 km 380 kV) hoogspanningsleiding. Daarom volstaat een project-mer-beoordeling. Deze is uitgevoerd voor het onderhavige initiatief (zie Bijlage 18) om te bepalen of bij het voorgenomen project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.

Er zijn bij de project-mer-beoordeling twee mogelijke resultaten:

  • I. Aanzienlijke milieueffecten zijn niet uitgesloten: er volgt een plan-mer en er moet een milieueffectrapport (MER) worden gemaakt.
  • II. Aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten: er is geen plan-mer nodig en er wordt geen MER gemaakt.

5.15.2 Project mer-beoordeling

In de project-mer-beoordeling zijn alle criteria behandeld zoals benoemd in Bijlage III van de Europese Richtlijn. In met name hoofdstuk 4 van de beoordeling (zie Bijlage 18) is een beschrijving gegeven van de potentiële effecten van het project. De belangrijkste effecten zijn samengevat in tabel 5.3. Hieruit blijkt dat na het nemen van mitigerende maatregelen, geen belangrijk nadelige effecten worden verwacht.

Waarde Effect Maatregel
Beschermde gebieden
De nabijheid van NNB zorgt ervoor dat als gevolg van externe werking in de aanlegfase mogelijk sprake is van negatieve effecten op de waarden en kenmerken van het gebied.
De uitbreiding van het hoogspanningsstation kan het gebied en de soorten tijdelijk verstoren door geluid- en lichthinder.

Gebruikmaken van speciale armaturen die het licht zo min mogelijk verspreiden naar plekken waar de verlichting niet voor bedoeld is en aan de boven- en zijkant goed zijn afgeschermd.

Ook kan een barrière in de vorm van dichte vegetatie worden gerealiseerd op de begrenzing van het NNB-gebied om verstoring ten aanzien van licht richting het natuurnetwerk te minimaliseren. Zo kan worden voorkomen dat in de bosrand van het NNB-gebied lichtverstoring ontstaat.

Opstellen ecologisch werkprotocol waarin:
1. de juiste lichtbronnen worden aangewezen;
2. wordt aangegeven welke lawaai producerende aanlegwerkzaamheden buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd.
Beschermde soorten (das)
De uitbreiding van het hoogspanningsstation kan zorgen voor ruimtebeslag op essentieel foerageergebied en mogelijke aantasting van de verblijfplaats van de das.

Er wordt foerageer- en mogelijk leefgebied van de das aangetast.


Er zullen compensatiemaatregelen worden genomen. Het gaat om een oppervlakte van 72.300 m2.

Voor de inrichting is het belangrijk dat barrières worden voorkomen, houtwallen als geleiding naar ander foerageergebieden, (lijnvormige) beplantingen, (hoogstam)boomgaarden en graslanden voor regenwormen worden aangelegd. Er moet voldoende foerageergebied liggen binnen 500 meter tot enkele kilometers van de verblijfplaats (500 m tot 1 km is het belangrijkst voor de dassen).

Aanvullend onderzoek is noodzakelijk om te toetsen in hoeverre er aantasting van het leefgebied van de das is. Indien dit het geval is, is een omgevingsvergunning noodzakelijk.

Er wordt een activiteitenplan opgesteld met compensatiemaatregelen, die middels een voorwaardelijke verplichting zullen worden geborgd in het omgevingsplan.
Beschermde soorten (bever)
De uitbreiding van het hoogspanningsstation kan zorgen voor ruimtebeslag op essentieel foerageergebied en mogelijke aantasting van de verblijfplaats van de bever.
De uitbreiding van het hoogspanningsstation kan de het leef- en foerageergebied van de bever verstoren. De werkzaamheden zullen de watergangen in het onderzoeksgebied niet direct aantasten. Omdat niet geheel kan worden uitgesloten dat er oeverholen aanwezig zijn in de watergang waar nabij gewerkt gaat worden, en deze mogelijk kunnen worden aangetast door de aanleg van de uitbreiding van het station (minder dan 10 meter van de oever), wordt aanvullend onderzoek naar bever geadviseerd. Een omgevingsvergunning voor bever is mogelijk noodzakelijk indien oeverholen aanwezig blijken.
Beschermde soorten
(vleermuizen)
De kap van bomen kan zorgen voor verstoring van vliegroutes. Er dient rekening gehouden te worden met de vliegroutes en foerageergebieden. Dit betekent dat van half februari tot eind oktober in de nacht niets de watergang en bomenrijen mag blokkeren. Het omliggende groen en de watergang mag niet extra belicht worden door verlichting in de aanleg- en gebruiksfase. Dit kan bijvoorbeeld door ecodynamische verlichting.
Beschermde soorten
(vogels)
Aantasting van nesten in bomen en last voor broedvogels van werkzaamheden Om eventuele effecten op vogels te mitigeren kunnen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd worden (van begin maart tot half augustus). Indien in gebruik zijnde nesten worden aangetroffen, dient een ecoloog te bepalen of en waar (op welke verstoringsafstand) werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.
Bomen Voor de ontwikkeling zullen enkele bomen waarschijnlijk gekapt moeten worden. Voor bomen geldt als mitigerende maatregel om overblijvende bomen te monitoren en indien noodzakelijk de kroon deels in te nemen middels snoei. Snoeiwerkzaamheden dienen uitgevoerd te worden door een erkend ETW'er (European Tree Worker). Om de effecten te compenseren kan herplant in bestaande lanen worden uitgevoerd, zodat nieuwe, jonge bomen, de laanstructuur herstellen. In het landschappelijk inpassingsplan zal dit verder worden uitgewerkt.
Geluid Als gevolg van het nieuwe hoogspanningsstation worden waarden van het maatwerkvoorschrift overschreden en wordt niet voldaan aan de zoneringsdoelstelling. Om het nieuwe hoogspanningsstation te kunnen realiseren moet de huidige geluidzone worden gewijzigd op basis van de Wet geluidhinder of moeten conform de Omgevingswet geluidproductieplafonds als omgevingswaarde worden opgenomen in het omgevingsplan.

Tabel 5.3: Samenvatting van de potentiële effecten en de maatregelen die daarbij worden voorzien

5.15.3 Betekenis voor het TAM-omgevingsplan

In de project mer-beoordeling is een beschrijving gegeven van de potentiële effecten van het project. Hieruit blijkt dat na het nemen van mitigerende maatregelen, geen belangrijk nadelige effecten worden verwacht. Er is geen noodzaak voor het opstellen van een plan-mer.

5.16 Conclusie Fysieke Leefomgeving

Op basis van de uitkomsten van de verrichte onderzoeken, is er met de realisatie van het initiatief sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, al dan niet met mitigerende maatregelen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële Haalbaarheid

Met deze plantoelichting is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan, in de vorm van een TAM-omgevingsplan, een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en de toegedachte functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan in het verlengde daarvan aangenomen worden dat realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegedachte functies om financiële redenen op langere termijn niet zullen worden gerealiseerd.

6.2 Kostenverhaal

Overheden zijn in sommige gevallen verplicht om kosten te verhalen op een initiatiefnemer. Bouwactiviteiten waarvan kosten worden verhaald als bedoeld in artikel 13.11 van de Omgevingswet zijn opgenomen in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit. In dit geval is er sprake van een dergelijke bouwactiviteit, zoals opgenomen in artikel 8.13 Ob. In artikel 8.14 Ob zijn kosten benoemd, waarvoor het bevoegd gezag af kan zien van kostenverhaal. In artikel 8.15 Ob zijn de verhaalbare kostensoorten opgenomen, zoals bijvoorbeeld de kosten die het bevoegd gezag maakt voor het vaststellen van een omgevingsplan.

Voor de activiteiten die zijn opgenomen in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit is anterieur contracteren toegestaan. Dit is geregeld in artikel 8.20 Omgevingsbesluit.

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is (wordt) een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn (worden) ook afspraken gemaakt over nadeelcompensatie. Hiermee zijn het kostenverhaal en de financiële uitvoerbaarheid van het plan geborgd.

6.3 Participatie

Bij een wijziging in de fysieke leefomgeving is het belangrijk om hierover met de bewoners en gebruikers van deze leefomgeving in gesprek te gaan. Onder de Omgevingswet is er extra aandacht gekomen voor participatie. Daarom wordt in deze paragraaf uitgebreid beschreven op welke wijze met wie wanneer is gecommuniceerd.

Voor de onderhavige wijziging van het omgevingsplan hebben kennisgeving, participatiebijeenkomsten, werkateliers en één-op-één gesprekken plaatsgevonden. De wijze van participatie sluit aan op de 'Beleidsnota Participatie bij ruimtelijke plannen Land van Cuijk 2024' van de gemeente. Vanuit die beleidsnota geldt bij het wijzigen van een omgevingsplan de plicht om minimaal de belanghebbenden te 'raadplegen'. Hierbij is kennisgeving en onderbouwing vereist. Hieraan is voldaan. De verschillende verrichte vormen van participatie worden in de volgende deelparagrafen besproken.

6.3.1 Voornemen en kennisgeving participatie

Op 11 juli 2024 heeft de gemeente Land van Cuijk het 'Voornemen en kennisgeving participatie' (hierna: V&P) gepubliceerd. In deze kennisgeving is onder andere toegelicht hoe het participatieproces vorm wordt gegeven en hoe de procedure om te komen tot een gewijzigd omgevingsplan in zijn werk gaat. Hierin is de onderstaande globale planning opgenomen:

  • I. Landschappelijke inpassingsfase
    1. a. Werkatelier(s) met omgeving in juli en september 2024.
    2. b. Landschapsplan gereed eind september 2024.
  • II. Planuitwerkingsfase
    1. a. Omgevingstafel ontwerp Wijziging Omgevingsplan in oktober 2024
    2. b. Wijziging Omgevingsplan gereed voor bestuurlijke besluitvorming in Q4 2024.
  • III. Realisatiefase
    1. a. Start realisatie vanaf eind 2025. (Inmiddels is dit medio 2026.)
    2. b. Middenspanningsstation gereed 2027. (Inmiddels is dit zomer 2029.)
    3. c. Uitbereiding Hoogspanningsstation gereed: eind 2028-2029.


In het V&P wordt aan de omgeving gevraagd om ideeën en oplossingen aan te dragen voor de landschappelijke inpassing van het uit te breiden hoogspanning- en middenspanningsstation. Ook wordt aan de omgeving gevraagd of ze bij kunnen dragen aan het in beeld brengen van belangrijke waarden en belangen in het gebied.
Tennet en gemeente Land van Cuijk betrekken samen provincie Noord-Brabant, gemeente Land van Cuijk, Rijkswaterstaat, Waterschap Aa en Maas, de lokale dassenwerkgroep, stichting Das en Boom, experts en mensen die wonen en werken in het gebied bij de ontwikkeling.

6.3.2 Werkateliers

Eerste ateliersessie
Op 3 juli 2024 heeft de eerste ateliersessie ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de uitbreiding van het hoogspanningsstation Boxmeer plaatsgevonden (zie Bijlage 1 Landschappelijkinpassingsplan (Sweco, 20-02-2025)). Er waren ruim 20 deelnemers aanwezig. Het betrof zowel omwonenden als belanghebbenden. De ateliersessie had als doel om de ideeën en overwegingen van aanwezigen op te halen voor de landschappelijke inpassing. Ook werden de aanwezigen geïnformeerd over het te doorlopen proces voor de uitbreiding van het station.

De ateliersessie begon met een korte toelichting over de al doorlopen en de nog te doorlopen onderdelen van het proces tot het komen van een uitgebreid hoogspanningsstation. Daarna werd een toelichting gegeven op de landschappelijke inpassing en was er ruimte voor vragen. Vervolgens werden de aanwezigen opgesplitst in twee deelsessie, waarin ze voorstellen konden opperen voor de landschappelijke inpassing. De resultaten zijn opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan in Bijlage 1.

Tweede ateliersessie
Op 24 september 2024 heeft de tweede ateliersessie ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de uitbreiding van het hoogspanningsstation Boxmeer plaatsgevonden (zie Bijlage1). Er waren 21 deelnemers aanwezig. Het betrof omwonenden, eigenaren van nabijgelegen percelen en belangstellenden. In deze tweede ateliersessie werd het concept landschapsplan gedeeld en toegelicht met de aanwezigen. Na een plenaire toelichting van het plan is de groep aanwezigen uiteengegaan in twee delen om in meer detail het plan te bekijken, opmerkingen te kunnen plaatsen en vragen te kunnen stellen. Hier is plenair op teruggekoppeld, waarna werd afgesloten met een doorkijk voor het vervolg van het proces. De resultaten van de sessie zijn opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan. Er zijn enkele aanpassingen doorgevoerd aan de hand van de opmerkingen die uit de sessie voortkwamen.

6.3.3 Eén-op-één gesprekken

Modelvliegclub Columbia
Gedurende de planuitwerkingsfase hebben er meerdere één-op-één gesprekken plaatsgevonden met modelvliegclub Columbia die ten noordwesten van het initiatiefgebied is gesitueerd. Modelvliegclub Columbia bestaat sinds 1980 en is al lange tijd gevestigd op deze locatie. In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2018' is het perceel met het clubgebouw van de modelvliegclub bestemd als 'sport' met de functieaanduiding 'Specifieke vorm van sport - Modelvliegclub'. De modelvliegclub heeft geen planologisch vastgelegd vlieggebied waarbinnen gevlogen mag worden of een vlieggebied wat planologische bescherming geniet. Op dit moment wordt er wel gevlogen boven het initiatiefgebied.

De voorgenomen uitbreiding van het hoogspanningsstation heeft invloed op het huidig gebruikte vlieggebied. Vanuit de Regeling onbemande luchtvaartuigen vloeit in beginsel de eis voort dat MVC Columbia voor het modelvliegen een horizontale afstand van 150 meter van objecten of gebieden aan dient te houden die onderdeel uitmaken van het hoogspanningsnetwerk voor landelijke en regionale transport en distributie van elektriciteit. Modevliegclub Columbia wordt als functie “sport - modelvliegveld” vermeld in het vigerende omgevingsplan. Waar en hoe er precies gevlogen moet worden ligt niet vast in een planologisch aangeduid vlieggebied.

Met de in acht neming van het bovenstaande hebben er verschillende overleggen plaatsgevonden met Modelvliegclub Columbia, gemeente Land van Cuijk en TenneT. In deze overleggen zijn de consequenties van het initiatief besproken. Gemeente Land van Cuijk zoekt samen met de Modelvliegclub Columbia naar mogelijke oplossingsrichtingen, waaronder de verplaatsing van de modelvliegclub.

6.3.4 Raadpleging vooroverlegpartners

Het voorontwerp van het TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22j Boxmeer, Zandkant 1 en 3, uitbreiding hoogspanningsstation Boxmeer

is op 12 december gedeeld met alle relevante overlegpartners voor het plan. Zij konden tot 13 januari een vooroverlegreactie geven op het plan. Er zijn in totaal van 5 reacties binnengekomen, namelijk van Rijkswaterstaat, Gasunie, Brandweer- en Veiligheidsregio Brabant-Noord, Provincie Noord-Brabant en Waterschap Aa en Maas. Deze reacties zijn gebundeld beantwoord en/of verwerkt en er heeft nog aanvullende afstemming plaatsgevonden met provincie Noord-Brabant en Waterschap Aa en Maas.

6.4 Procedure

Het ontwerp van dit wijzigingsbesluit wordt op grond van artikel 3:11 van Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegd en het wordt tegelijkertijd elektronisch beschikbaar gesteld via de landelijke website (LVBB). Voorafgaand wordt hiervan mededeling gedaan in het Gemeenteblad. Gedurende deze periode kan eenieder een zienswijze over het ontwerpbesluit bij de gemeenteraad naar voren brengen. Deze worden afgewogen en meegenomen in het definitieve besluit.

De regels, toelichting en digitale verbeelding van het initiatief hebben van xx tot xx ter inzage gelegen. Iedereen heeft hierbij gedurende een periode van 6 weken de mogelijkheid gehad om te reageren op het voornemen. In totaal zijn er xx zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn samen met de gemeente Land van Cuijk samengevat en beantwoord in een Nota van Antwoord. De (eventuele) wijzigingen die uit de zienwijzen volgden zijn verwerkt in de wijziging van het omgevingsplan. De gemeenteraad van Land van Cuijk neemt vervolgens een besluit omtrent de vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan voor de planlocatie Zandkant 1 en 3 te Boxmeer. Beroep staat vervolgens open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van de State.

Hoofdstuk 7 Overgangsrecht En Inwerkingtreding

De standaardregels voor overgangsrecht uit het (oude) Wro zijn niet teruggekeerd in de Omgevingswet. Er bestaat onder de Omgevingswet geen wettelijke verplichting tot het opnemen van standaard overgangsrecht in het omgevingsplan. Het betreft een locatiespecifieke afweging en maatwerk. Bij voorliggend plan is ervoor gekozen om de regels, zoals die onder het (oude) Wro golden, over te nemen in de regels van deze wijziging van het omgevingsplan. Dit betekent dat in de regels het overgangsrecht is opgenomen.

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan (Sweco, 20-02-2025)

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan (Sweco, 20-02-2025)

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan (Sweco, 20-02-2025)

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan (Sweco, 20-02-2025)

Bijlage 2 Milieuhygiënisch Vooronderzoek (Sweco, 30-11-2023)

Bijlage 2 Milieuhygiënisch vooronderzoek (Sweco, 30-11-2023)

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek (Sweco, 19-08-2024)

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek (Sweco, 19-08-2024)

Bijlage 4 Verkennend Natuuronderzoek (Sweco, 05-09-2024)

Bijlage 4 Verkennend Natuuronderzoek (Sweco, 05-09-2024)

Bijlage 5 Bomeninventarisatie (Sweco, 04-09-2024)

Bijlage 5 Bomeninventarisatie (Sweco, 04-09-2024)

Bijlage 6 Nee-tenzij Toets (Sweco, 10-12-2024)

Bijlage 6 Nee-Tenzij toets (Sweco, 10-12-2024)

Bijlage 7 Aanvullend Onderzoek Bever (Duvekot, 09-10-2024)

Bijlage 7 Aanvullend onderzoek bever (Duvekot, 09-10-2024)

Bijlage 8 Aanvullend Onderzoek Vleermuis (Duvekot, 14-11-2024)

Bijlage 8 Aanvullend onderzoek vleermuis (Duvekot, 14-11-2024)

Bijlage 9 Aanvullend Onderzoek Das (Duvekot, 10-12-2024)

Bijlage 9 Aanvullend onderzoek Das (Duvekot, 10-12-2024)

Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek (Movares, 21-02-2025)

Bijlage 10 Akoestisch onderzoek (Movares, 21-02-2025)

Bijlage 11 Cultuurtechnisch Onderzoek (Sweco, 09-09-2024)

Bijlage 11 Cultuurtechnisch onderzoek (Sweco, 09-09-2024)

Bijlage 12 Bureaustudie Archeologie (Sweco, 13-02-2024)

Bijlage 12 Bureaustudie Archeologie (Sweco, 13-02-2024)

Bijlage 13 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek Met Boringen (Sweco, 17-02-2025)

Bijlage 13 Archeologisch inventariserend veldonderzoek met boringen (Sweco, 17-02-2025)

Bijlage 14 Bureaustudie Ontplofbare Oorlogsresten (Sweco, 06-10-2023)

Bijlage 14 Bureaustudie ontplofbare oorlogsresten (Sweco, 06-10-2023)

Bijlage 15 Landmeetkundige Opname (Sweco, 21-08-2024)

Bijlage 15 Landmeetkundige opname (Sweco, 21-08-2024)

Bijlage 16 Stikstofdepositieberekening (Sweco, 20-02-2025)

Bijlage 16 Stikstofdepositieberekening (Sweco, 20-02-2025)

Bijlage 17 Weging Van Het Waterbelang (Sweco, 06-02-2025)

Bijlage 17 Weging van het waterbelang (Sweco, 06-02-2025)

Bijlage 18 Project Mer-beoordeling (Sweco, 18-03-2025

Bijlage 18 Project mer-beoordeling (Sweco, 18-03-2025