KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Leiding - Gas
Artikel 9 Waarde - Archeologie 1
Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 17 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
Artikel 19 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Archeologie
4.2 Bedrijven En Milieuhinder
4.3 Bodem
4.4 Ecologie
4.5 Geluid
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Water
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.12 Stikstof
Hoofdstuk 5 Juridische Regelgeving
5.1 Inleiding
5.2 Systematiek Van De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Bezonningsstudie
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan (29 Maart 2023)
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Een Aanvullend Waarderend Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Deelgebied 'Kloosterbos'
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek Deelgebied 'Twee Getuigen'
Bijlage 7 Aanvullend Asbestonderzoek Deelgebied 'Twee Getuigen'
Bijlage 8 Bodemonderzoek Gewasbeschermingsmiddelen Deelgebied 'Twee Getuigen'
Bijlage 9 Verkennend Bodemonderzoek Woonwagenstandplaatsen
Bijlage 10 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 11 Quickscan Flora En Fauna - Woonwagenstandplaatsen
Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer- En Industrielawaai
Bijlage 13 Aanvullend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 14 Kwantitatieve Analyse Groepsrisico
Bijlage 15 Kwalitatieve Analyse Groepsrisico
Bijlage 16 Aanmeldnotitie M.e.r. Twee Getuigen - Kloosterbos
Bijlage 17 Aerius - Berekening (Stikstofdepositie)
Bijlage 18 Nota Vooroverleg En Inspraak
Bijlage 19 Nota Zienswijzen
Bijlage 20 Hogere Waardenbesluit

Twee Getuigen-Kloosterbos

Bestemmingsplan - gemeente Voorne aan Zee

Vastgesteld op 03-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Twee Getuigen - Kloosterbos' met identificatienummer NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140 van de gemeente Voorne aan Zee.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:

een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

1.6 aaneengebouwde woning

drie of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd.

1.7 aan- en uitbouw:

een gebouw in één bouwlaag dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en aan dat hoofdgebouw is vastgebouwd.

1.8 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.9 antenne-installatie:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatie-dataverkeer, met inbegrip van de bijbehorende zijsprieten, schotelantennes, panelen en technische installatie(s).

1.10 achtererf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan, uitgezonderd brandgangen.

1.11 archeologische deskundige:

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologische monumentenzorg.

1.12 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die daartoe gespecialiseerd is.

1.13 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingsgrens:

de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan.

1.16 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.17 beroep aan huis:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.21 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.30 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.31 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 geluidsgevoelige objecten:

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.34 gestapelde woning:

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.36 huishouden

één of meer personen die een gezamenlijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.37 kap:

een constructie van één of meer dakvlakken.

1.38 keur:

wettelijke regels, opgesteld door het waterschap, waarin regels zijn opgenomen voor het bouwen en het gebruik van de gronden die aan een waterloop of (binnen een) waterkering zijn gelegen.

1.39 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes en apparatuur voor telecommunicatie.

1.40 omgevingsvergunning voor bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

1.41 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.42 opgraving:

archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden.

1.43 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.44 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: het aansluitende terrein, ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld.

1.45 perceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.46 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, raamprostitutie en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.47 twee-aaneen gebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen.

1.48 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel, vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is; indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, geldt de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(-s).

1.49 voorgevelrooilijn:

lijn waarin of waarachter een (of meer) gevel(s) van een gebouw word(t)(en) geplaatst en die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens.

1.50 watergang:

een bouwwerk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.51 waterkering:

een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk en een dam.

1.52 wonen:

het gebruik van een woning voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden

1.53 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte:

horizontaal tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren over alle bouwlagen.

2.9 ondergeschikte bouwonderdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. voorzieningen van algemeen nut;
  5. e. kunstwerken;
  6. f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zoals waterlopen en waterpartijen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. afvalcontainers;

met daaraan ondergeschikt:

  1. i. wegen en straten met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, waaronder in ieder geval begrepen parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de milieukwaliteit;
  4. d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. prostitutie.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gelegen hoofdgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. a. paden;
  2. b. parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  5. e. straatmeubilair;
  6. f. afvalcontainers;
  7. g. geluidwerende voorzieningen;
  8. h. speelvoorzieningen;
  9. i. kunstwerken;
  10. j. voorzieningen van algemeen nut;
  11. k. waterlopen, waterbergingen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  12. l. oeververbindingen (bruggen en duikers).

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de milieukwaliteit;
  4. d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. prostitutie.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen en waterpartijen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. infiltratievoorzieningen;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder begrepen kruisingen, duikers en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  7. g. een beschermingszone op grond van de Keur van 5 meter vanuit de insteek van de hoofdwatergang.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. b. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 meter.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 60 m2;

met de daar bijbehorende:

  1. b. tuinen en erven;
  2. c. parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  2. b. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  3. c. kamerbewoning;
  4. d. seksinrichtingen.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen. bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
  2. b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn op basis van de Monumentenverordening van de gemeente Voorne aan Zee aangewezen als beschermd gemeentelijk (archeologisch) monument.

9.2 Bouwregels

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 0 m² en de diepte meer dan 0 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
  3. c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
  4. d. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. De bestemming 'Waarde - Archeologie 1', als bedoeld in artikel 9.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. b. Aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

10.2 Bouwregels

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 250 m2 en de diepte meer dan 50 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.
  2. b. Aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
  3. c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
  4. d. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4', als bedoeld in artikel 10.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Algemene bepalingen m.b.t. ondergronds bouwen

12.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons, erkers en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

12.3 Algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten

12.4 Natuurinclusieve maatregelen

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. standplaats voor onderkomens, uitgezonderd kampeerwagens en tenten indien gelijktijdig niet meer dan één kampeerwagen en/of tent per bouwperceel wordt/worden geplaatst en deze niet voor bewoning wordt/worden gebruikt;
  2. b. het opslaan van materialen en voorwerpen behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. het al dan niet ten verkoop opslaan van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. d. het gebruiken als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  5. e. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting;
  6. f. het gebruik of laten gebruiken van antennedragers, welke primair zijn opgericht voor het dragen van antennes voor reclamedoeleinden.

13.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren

  1. a. Ruimte voor het parkeren, stallen, laden en/of lossen van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte krachtens de parkeerregels is geëist en noodzakelijk is, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.

Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels

14.1 Geluidszone - Industrie

14.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 14.1 indien:

  • uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden, of;
  • er ten behoeve van de geluidsgevoelige objecten hogere waarden zijn vastgesteld en aan die hogere waarden wordt voldaan.

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen teneinde een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen toe te staan dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5m2 bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden;
  • van de aangrenzende gronden.

Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd;
  4. d. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.

Artikel 17 Algemene Procedureregels

17.1 Afwijken van het bestemmingsplan

Bij toepassing van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing.

17.2 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

18.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Twee Getuigen - Kloosterbos'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

ABB Ontwikkeling (hierna: initiatiefnemer) heeft het planvoornemen om circa 84 grondgebonden woningen te realiseren in twee deelgebieden van het plan 'Twee Getuigen - Kloosterbos'. Deelgebied 1, het Kloosterbos, is gelegen naast de Bedevaartskerk en is een momenteel met bomen omsloten grasveld. Hier worden 21 woningen gerealiseerd. Deelgebied 2, Twee Getuigen, is gelegen aan de overzijde van de doorgaande weg De Rik. De huidige woning, woonwagenstandplaatsen en schuren worden gesloopt. Het voormalige café De Twee Getuigen met woonhuis is na een brand reeds gesloopt. Hier worden 63 woningen gerealiseerd.

Het vigerend bestemmingsplan binnen het plangebied betreft 'Geuzenland', vastgesteld op 3 juli 2012. Het plangebied kent binnen dit bestemmingsplan verschillende bestemmingen. Binnen deze bestemmingen is de gewenste ontwikkeling van de woningen planologisch niet toegestaan. Het bestemmingsplan voorziet tevens niet in binnenplanse wijzigingsmogelijkheden om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bovengenoemde ontwikkeling juridisch- en planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan weerszijde van De Rik in Brielle. Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden die beide zullen voorzien in nieuwe woningen. In voorliggend bestemmingsplan zullen de deelgebieden, waar nodig, separaat worden toegelicht. De ligging en begrenzing van beide deelgebieden kan als volgt worden omschreven:

  • Deelgebied 1, het Kloosterbos, is gelegen tussen de Bedevaartskerk (westen) en het PENTA College CSG Bahûrim (oosten) in. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de wijk Rugge. Aan de zuidzijde wordt deelgebied 1 begrensd door De Rik.
  • Deelgebied 2, Twee Getuigen, is gelegen aan de zuidzijde van De Rik, met ten westen de woonwagenstandplaatsen, ten oosten Speciaal Onderwijs de Watertoren en de tafeltennisvereniging 'De Sprint' en ten zuiden de wijk Zuurland.

In onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van beide delen van het plangebied visueel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied in Brielle

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0002.png"

Figuur 1.2 Twee deelgebieden aan De Rik te Brielle

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan van het plangebied betreft 'Geuzenland', vastgesteld op 3 juli 2012. Het plangebied kent binnen dit bestemmingsplan verschillende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Geuzenland', (voormalige) gemeente Brielle (plangebied rood omkaderd)

De deelgebieden Kloosterbos en Twee Getuigen kennen binnen het vigerende bestemmingsplan verschillende enkel- en dubbelbestemmingen.

Het deelgebied Kloosterbos kent de bestemmingen:

  • 'Maatschappelijk'
  • 'Groen'
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'

Het deelgebied Twee Getuigen kent de bestemmingen:

  • 'Maatschappelijk'
  • 'Horeca'
  • 'Wonen'
  • 'Tuin'
  • 'Groen'
  • 'Water'
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 4'
  • Dubbelbestemming 'Leiding - Gas'

Binnen deze bestemmingen is de bouw van 84 woningen niet toegestaan. Tevens zijn er geen algemene wijzigingsregels opgenomen waarbinnen het planvoornemen past. Het planvoornemen is dan ook in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Geuzenland' van de (voormalige) gemeente Brielle. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologisch regeling om de ontwikkeling van de toekomstige woonwijken mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

De verbeelding en regels vormen de kaders ten aanzien van het toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken en van de bouwwerken die ter plaatse mogen worden gebouwd. In de voorliggende toelichting wordt in hoofdstuk 5 de inhoud van de regels en verbeelding uitgelegd. De overige hoofdstukken van de toelichting beschrijven de ontwikkeling (hoofdstuk 2), vormen de onderbouwing vanuit het beleidsperspectief van de overheden (hoofdstuk 3), beschrijft de sectorale aspecten (hoofdstuk 4) en het draagvlak vanuit het economisch en maatschappelijk perspectief (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen aan De Rik te Brielle. De Rik is een belangrijke ontsluitingsweg voor Brielle en de omliggende wijken. Het hele gebied rondom De Rik vormt een verbindingszone tussen de oostelijk en westelijk gelegen uitbreidingswijken: Rugge en Zuurland. Het contact tussen de geledingszone en de wijken is minimaal, ze liggen met de ruggen tegen elkaar. De Rik heeft een relatief breed profiel, bestaande uit een rijweg met een vrijliggend fietspad. Aan een oostzijde van de weg loopt de Rikse watering. De vele inritten naar de nabijgelegen functies geeft de weg een versnipperd beeld.

Aan De Rik zijn diverse functies gevestigd zoals bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, een voormalig café, een woonwagenstandplaats en een enkel woonhuis. De grote ruimtelijke verscheidenheid van de gebouwen leidt tot een onsamenhangend geheel bezien vanaf de doorgaande weg.

In november 2022 heeft het college van de (voormalige) gemeente Brielle de gebiedsvisie 'De Rik' vastgesteld. Deze gebiedsvisie omvat een verkeerskundige visie van de mogelijkheden om tot infrastructurele herinrichting van De Rik te komen, tussen G.J. van der Boogerdweg en de komgrens richting Tinte. De gebiedsvisie geeft inzicht in de (on)mogelijkheden ten aanzien van de wegfunctie en bijbehorende inrichting van de rijbaan, de fietspaden, voetpaden, de kruispunten en uitritten van naastliggende percelen. De gemeente heeft besloten om De Rik als gebiedsontsluitingsweg, met een maximale snelheid van 50 km/u, te behouden. In de gebiedsvisie is tevens voorzien in twee in- en uitritten voor de realisatie van het deelgebied Twee Getuigen. Voorliggend bestemmingsplan sluit daarmee aan op de vastgestelde gebiedsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0004.png"

Figuur 2.1 Het Kloosterbos (links) en de Twee Getuigen (rechts) vanaf De Rik

Het deelgebied Kloosterbos is kadastraal bekend als gemeente Brielle, sectie C, perceelnummer 3627 (gedeeltelijk). Het gebied grenst aan de westkant aan de Bedevaartskerk met de daarbij behorende tuin. Het Bedenvaartscomplex is aangewezen als rijksmonument en wordt met voorliggende ontwikkeling niet aangetast.

Het Kloosterbos zelf bestaat uit een door bomen omsloten grasveld. Aan de oostkant grenst het deelgebied aan het PENTA College CSG Bahûrim. Ten noorden van het gebied bevindt zich de uitbreidingswijk Rugge. De Rugge is een woonwijk met een gridvormige structuur. Er zijn slechts een beperkt aantal verschillende bebouwingstypen gerealiseerd, wat zorgt voor een overzichtelijk beeld. De wijk heeft een bovenwijkse functie, voornamelijk door het wijkwinkelcentrum met een groot assortiment.

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0005.jpg"

Figuur 2.2 Deelgebied Kloosterbos, een met bomen ontsloten grasveld

Het deelgebied Twee Getuigen is kadastraal bekend als gemeente Brielle, sectie C, perceelnummer 1073, 1543, 2383, 2384, 2385, 2396, 2397, 2398, 2576 en gedeeltelijk 2578. Het gebied bevindt zich ten zuiden van het Kloosterbos, aan de overzijde van De Rik. Aan de westzijde van het plangebied zijn drie woonwagenstandplaatsen gesitueerd met twee woonwagens. Deze woonwagenstandplaatsen worden betrokken bij de herontwikkeling. Achter de woonwagens bevindt zich agrarische bebouwing. Ten oosten van het gebied bevindt zich het gebouw van speciaal onderwijs 'de Watertoren'. De wijk Zuurland bevindt zich ten zuiden van het gebied. Ook bij de wijk Zuurland overheerst evenals bij de wijk Rugge de woonfunctie en kent de wijk slechts een beperkt aantal woontypen, waardoor de wijk een overzichtelijke structuur heeft. De wijk heeft een centrale groenzone en verschillende voorzieningen.

Het deelgebied Twee Getuigen zelf heeft een ruime opzet en wordt omringd door water. Het gebied bestaat uit grasland en terreinverhardingen en is bebouwd met één woning en verschillende schuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0006.jpg"

Figuur 2.3 Bestaande situatie deelgebied Twee Getuigen, een woning en verschillende schuren

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0007.jpg"

Figuur 2.4 Bestaande situatie deelgebied Twee Getuigen

2.2 Toekomstige Situatie

Het plan is gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en het woonkarakter van De Rik. De Rik dient herkenbaar te worden als woonomgeving en de nieuwe woonwijk dient voor zowel de bestaande als toekomstige inwoners van Brielle bij te dragen aan de leefbaarheid. De toekomstige woonwijken Kloosterbos en Twee Getuigen vormen de overgang van de bebouwing van de wijk Rugge naar de wijk Zuurland. Het historische karakter van de locatie vormt de basis voor de ontwikkeling. Het stedenbouwkundige plan moet voorzien in deze ontwikkeling.

Het Kloosterbos zal door het behoud van de bestaande groenstructuur geïsoleerder komen te liggen ten opzichte van de omgeving dan het deelgebied Twee Getuigen. De Twee Getuigen gaat bezien vanaf De Rik een directe relatie aan met de omgeving, maar zal ook op zichzelf functioneren als woonomgeving met een eigen identiteit. Het Kloosterbos zal kwalitatief hoogwaardig worden ingepast en een relatie zoeken met het bestaande groen. De totale ontwikkeling voorziet in een divers woningaanbod met veel aandacht voor de realisatie van o.a. waterpartijen en veel groen. In onderstaande paragrafen wordt de toekomstige situatie in de twee nieuwe woonwijken nader beschreven.

Het plangebied is gelegen in bijzonder welstandsgebied, met name vanwege de functie van De Rik als entree van het historische stadscentrum. Dit leidt er toe dat de aandacht voor zowel de architectonische als de welstandtechnische aspecten kritisch worden benaderd. De nieuwe woonwijken samen zullen een belangrijke functie krijgen voor de eerste indruk die een bezoeker heeft van Brielle. De woningen dienen daarom zorgvuldig ingepast te worden in de bestaande architectuur en de omgeving.

Een extra inspanning ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit is daarom gewenst. Groenvoorzieningen zijn een belangrijke drager van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid van de gemeente streeft naar een groener straatbeeld en het versterken van de samenhang, in zowel de architectonische uitwerking als het gebruik van materiaal en kleur.

2.2.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Voor het plangebied als geheel zijn de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten vastgesteld:

  • door de ligging direct naast de monumentale Bedevaartskerk vraagt dit plan om de juiste inpassing ten opzichte het monument, waarbij het plan zich voegt in de omgeving en de historische context;
  • gevarieerd woonproduct toevoegen met een aantrekkelijk, dorps en veilig woonmilieu;
  • keuzevrijheid bieden aan de toekomstige bewoners, zodat er een product gecreëerd wordt naar de wens van de consument;
  • erfafscheidingen van de woningen grenzend aan het openbaar gebied mee ontwerpen in het stedenbouwkundig plan en de architectuur, hierdoor ontstaat eenheid en wordt een grote verscheidenheid aan erfafscheidingen voorkomen;
  • specifieke aandacht voor parkeeroplossingen;
  • bij het vaststellen van het aantal parkeerplaatsen gebruik maken van de 2018 ASVV-normen;
  • aandacht voor duurzaamheidsaspecten.

De stedenbouwkundige uitgangspunten dienen te worden verwerkt in het stedenbouwkundig plan, deze zullen bij de aanvraag omgevingsvergunning door de gemeente getoetst te worden. Het plan wordt nog nader uitgewerkt, in onderstaande paragrafen.

2.2.2 Het Kloosterbos

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0008.png"

Figuur 2.5: Impressie van deelgebied 1 in 3D-vogelvlucht

Wonen

Door de brede groenstrook aan weerszijden heeft het plangebied een afgesloten vorm gekregen. De groenstroken hebben een hoge ruimtelijke kwaliteit, de toekomstige woningen dienen hier tussen ingepast te worden. Tussen deze groenstroken worden 21 woningen gerealiseerd, die in een groene omlijsting mee ontworpen worden. Het woonprogramma bestaat uit 12 aaneengeschakelde woningen in twee blokken van zes, 6 aaneengeschakelde woningen in twee blokken van drie, 1 twee-onder-één-kap woningen en 1 vrijstaande woningen.

Openbare ruimte en groen

De nieuwe wijk wordt voorzien van verschillende groenstructuren om een aangenaam woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. De gezamenlijke parkeerplaats wordt omringd met een groene invulling voor een optimale inpassing in de wijk. Bezoekers zullen gebruik maken van de gezamenlijk parkeerplaats, middels de plaatsing van bijvoorbeeld een verwijzingsbord 'P-bezoekers' wordt dit gebruik gestimuleerd. De groenstructuren die het perceel in de huidige situatie aan de oost en westzijde afschermen van de naastgelegen percelen blijven zoveel mogelijk gehandhaafd. De woningen krijgen een kleine voortuin om een vriendelijke overgang tussen privé en openbaar gebied te creëren. Centraal in het Kloosterbos wordt een openbare groene ruimte gerealiseerd.

Verkeer

Het plangebied wordt met één weg ontsloten op de Monseigneur Smitstraat, die via de Ruggeweg weer aansluit op De Rik. Binnen het plangebied wordt een brede weg aangelegd waarmee de woningen te bereiken zijn. Dit zal een doodlopende weg worden waardoor er alleen sprake is van bestemmingsverkeer. De weg is dusdanig breed van opzet dat er voldoende ruimte is om te keren. Parkeren vindt deels plaats op eigen terrein en deels op één gezamenlijk parkeerterrein die direct nabij de ingang van de woonwijk wordt gerealiseerd. Het gezamenlijke parkeerterrein voorziet tevens in parkeerplaatsen voor bezoekers en de compensatie van 4 vervallen (niet formele, stoep) parkeerplaatsen ter hoogte van de nieuwe inrit op de Monseigneur Smitstraat.

2.2.3 Twee Getuigen

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0009.png"

Figuur 2.6: Impressie van deelgebied Twee Getuigen in 3D-vogelvlucht

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0010.png"

Figuur 2.7. Impressie toekomstige architectuur bezien vanaf De Rik

Wonen

Deelgebied Twee Getuigen wordt ingericht tot een nieuwe woonwijk met 63 nieuwe woningen. Het woonprogramma bestaat uit 30 aaneengeschakelde woningen, 18 sociale aaneengeschakelde en gestapelde woningen, 14 twee-onder-één-kapwoningen en 1 vrijstaande woning. Het woningbouwprogramma voorziet voor een deel in de benodigde woonbehoefte binnen Brielle en is in samenspraak tussen de initiatiefnemer en de gemeente tot stand gekomen. Het sociale woonprogramma van het gehele plangebied wordt binnen het deelgebied Twee Getuigen gerealiseerd.

Het bouwplan voorziet in de realisatie van drie appartementenblokken met 3 verdiepingen. De appartementenblokken zijn qua bouwhoogte gelijk aan de eengezinswoningen. Om onderling geluidsoverlast zoveel als mogelijk te voorkomen zijn de balkons van de appartementenblokken waar mogelijk tactisch geplaats. Naast het geluidsaspect is het stedenbouwkundig plan zo vormgegeven dat het aspect privacy ook zoveel als mogelijk geborgd is, ondanks de aanwezigheid van een aantal balkons bij de appartementenblokken.

Openbare ruimte en groen

De nieuwe wijk wordt voorzien van verschillende groenstructuren om een aangenaam woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Parkeren wordt zowel in de openbare ruimte, in de vorm van langsparkeren en één parkeerterrein, als op eigen terrein opgelost. De parkeerplaatsen zullen deels omringd worden met groen. Centraal wordt een grote openbare groenvoorziening aangelegd, toegankelijk voor iedereen. De nieuwe woonwijk wordt tevens doorkruist door een waterloop, waarmee de ruimtelijke kwaliteit versterkt wordt.

Verkeer

Het plangebied wordt met twee wegen ontsloten op De Rik, daarmee wordt de toekomstige verkeersgeneratie direct op één van de belangrijkste ontsluitingswegen van Brielle afgewikkeld. Binnen het plangebied wordt een brede weg aangelegd waarmee de woningen te bereiken zijn. Dit zal een eenrichting weg worden en is door de aanwezigheid van twee ontsluitingswegen doorlopend. Desondanks zal er vrijwel alleen sprake zijn van bestemmingsverkeer, behoudens De Rik sluit het woongebied namelijk nergens op aan.

2.2.4 Beeldkwaliteitsplan

De initiatiefnemer heeft in samenspraak met de gemeente besloten een beeldkwaliteitsplan op te stellen. In het beeldkwaliteitsplan is de gewenste ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied weergegeven. Het beeldkwaliteitsplan zal bij de aanvraag omgevingsvergunning als toetsingskader dienen zoals de welstandnota dat ook doet.

Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 2 toegevoegd aan de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.

2.2.5 Bezonningsstudie

Specifiek voor de woningen direct ten zuiden van het deelgebied Twee Getuigen is een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze bezonningsstudie richt zich op de meest zuidelijke woningen in het deelgebied Twee Getuigen. Vanwege de positionering van de overige nieuwe woningen (binnen beide deelgebieden) ten opzichte van de bestaande omgeving kon zonder nadere bezonningsstudie geconstateerd worden dat van hinder geen sprake zou zijn. De bezonningsstudie is toegevoegd als bijlage 1 en vervolgens beoordeeld door extern adviesbureau Peutz.

Door Peutz wordt geconcludeerd dat het in deze specifieke situatie gaat over standaard nieuwe woonbebouwing welke qua bouwhoogte vergelijkbaar is met de rest van de bestaande omgeving. De geplande nieuwbouw bevindt zich op een grotere afstand van de bestaande omliggende woningen, dan de bestaande omliggende woningen tot de volgende set huizen. Op basis van de bezonningsstudie blijkt dat de geplande nieuwbouw aan het eind van de dag minimale schaduw creëert op de bestaande woningen, maar dat geen sprake is van een onevenredige afbreuk van de bezonning van de bestaande woningen. Ook met de realisatie van de plannen wordt bij de woningen direct ten zuiden van het deelgebied Twee Getuigen nog voldaan aan de TNO-normen, daarom wordt geconcludeerd dat de inpassing van de nieuwe woonwijk voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. De NOVI moet Nederland voorbereiden op de grote uitdagingen die de komende jaren opgepakt moeten worden. Internationale tot lokale ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering zijn voorbeelden van deze opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, inhoudelijke keuzes kunnen in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. De NOVI moet Nederland houvast bieden om keuzes voor de leefomgeving sneller en beter te kunnen maken.

De NOVI wordt opgesteld als voorbereiding op de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. In de NOVI zijn vier landelijke prioriteiten vastgesteld, aan de hand van deze prioriteiten is een toekomstperspectief voor 2050 vastgesteld en brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. De vier prioriteiten zijn:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Doorwerking plangebied

Voor zover relevant, voldoet het onderhavige bestemmingsplan aan de NOVI. Er wordt in dit plan veel aandacht besteed aan klimaatadaptatie en een goede waterhuishouding, daarmee wordt een duurzame wijk gerealiseerd. Voor het overige heeft de NOVI een te hoog abstractieniveau voor dit bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen die genoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (inmiddels vervangen voor het NOVI). De 14 nationale belangen in het Barro zijn:

  1. 1. Rijksvaarwegen
  2. 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  3. 3. Kustfundament
  4. 4. Grote rivieren
  5. 5. Waddenzee en waddengebied
  6. 6. Defensie
  7. 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  8. 8. Elektriciteitsvoorziening
  9. 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  10. 10. Natuurnetwerk Nederland
  11. 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  12. 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  13. 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  14. 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het merendeel van de regels in het Barro legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Het Barro bevat geen verplichtingen voor het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In de praktijk werd de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking als lastig ervaren. Daarom is op 1 juli 2017 het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De derde trede is geschrapt en de eerste twee treden zijn samengevoegd. Hiermee is de 3-trapsstructuur losgelaten. Ook zijn de termen 'actueel' en 'regionaal' geschrapt die waren opgenomen in de voormalige eerste trede. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat nu uit twee onderdelen. Het tweede lid van artikel 3.1.6. Bro omvat de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze luidt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is nader gespecificeerd in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 april 2014. De Afdeling noemt in de uitspraak de uitgangspunten, die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden. Op 28 juni 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtsuitspraak gedaan over de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook hier is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader gespecificeerd. Indien het om een woningbouwlocatie gaat, geldt het volgende uitgangspunt:

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Doorwerking plangebied

De ontwikkeling van 84 woningen kan gedefinieerd worden als stedelijke ontwikkeling, de drempelwaarde wordt ruimschoots overschreden. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve noodzakelijk.

Behoefte

Met het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking moet eerste de behoefte aan de woningen worden onderbouwd. De behoefte aan woningbouw blijkt zowel uit het regionale als gemeentelijke beleid. De actuele regionale behoefte is vastgelegd in verschillende beleidsdocumenten, welke besproken worden in paragraaf 3.3.1 & 3.3.2.

De woningenbehoefte in Brielle wordt in de Woonvisie 2017 - 2022 en de uitvoeringsagenda onderbouwd. De Woonvisie 2017 - 2022, vastgesteld op 4 oktober 2017, geeft richting aan de verdere invulling van een leefbare en duurzame woon- en leefomgeving. In deze woonvisie zijn de ambities beschreven voor het wonen in de gemeente tot 2022. In de woonvisie is vastgelegd dat er in de planperiode 2020-2025 behoefte is aan de toevoeging van ca. 520 woningen. Voorliggend bestemmingsplan draagt bij aan het behalen van deze doelstelling. Het realiseren van nieuwe plancapaciteit is noodzakelijk om de doelstellingen te behalen, bestaande bestemmingsplannen van de gemeente voorzien niet in voldoende woningbouw. De woningbouwontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt past daarmee binnen de bestaande behoefte van Brielle.

Bestaand stedelijk gebied

Op figuur 3.1 is het bestaand stedelijk gebied van de provincie Zuid-Holland weergegeven. Het plangebied ligt grotendeels binnen het bestaand stedelijk gebied, alleen de zuidzijde van het deelgebied Twee Getuigen valt net buiten het bestaand stedelijk gebied. Het overgrote deel van het plangebied valt binnen bestaand stedelijk gebied en voldoet daarmee zonder nadere onderbouwing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

De zuidzijde valt officieel niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de provincie Zuid-Holland, een nadere onderbouwing is daarom noodzakelijk. Zoals op figuur 3.1 te zien wordt dit gedeelte aan de noord, oost en zuidzijde omgeven door bestaand stedelijk gebied, de realisatie van woningbouw hier is daarom voorstelbaar. Aanvullend is de locatie op de kwaliteitskaart, die in paragraaf 3.2.1 nader wordt beschreven, aangewezen als 'Stads- en dorpsrand'. Binnen de stads- en dorpsrand is de ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardig woonmilieu mogelijk. De woningbehoefte binnen Brielle is hoog, dat is niet allemaal binnen bestaand stedelijk gebied op korte termijn te realiseren. In vergelijking met andere (nog) landelijk gebieden van Brielle is onderhavige locatie niet schadelijk voor de ruimtelijke kwaliteit, mits een kwalitatief hoogwaardig woonmilieu kan worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0011.png"

Figuur 3.1 Bestaande stedelijk gebied provincie Zuid-Holland

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie is op 1 februari 2023 geactualiseerd vastgesteld door de provincie Zuid-Holland en is opgesteld in kader van de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking treedt. Het beleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De provincie stelt in het document 'inleiding' dat onderdeel is van de Omgevingsvisie, de visie, ambities en opgaven voor de provincie. Het omvat 6 richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Naast de 6 ambities benoemt de provincie 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' in de Omgevingsvisie die vanuit provinciaal belang zijn ontwikkeld. De provincie werkt bij deze opgaven samen met andere overheden en maatschappelijke partners. De 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' zijn als volgt:

  • Landschap en cultuurhistorie;
  • Gezondheid en veiligheid;
  • Natuur en recreatie;
  • Ruimte en verstedelijking;
  • Wonen;
  • Bodem en ondergrond;
  • Cultuurparticipatie en bibliotheken;
  • Klimaatadaptie;
  • Zoetwater en drinkwater;
  • Bereikbaarheid;
  • Regionale economie;
  • Energievoorziening.

Naast de inleiding zijn het 'Programma Ruimte' en de 'Kwaliteitskaart' onderdeel van de Omgevingsvisie. Het 'Programma Ruimte' bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Daarbij gaat het dan om locatie specifieke of programmatische invulling van beleidsbeslissingen uit de Omgevingsvisie.

De kwaliteitskaart is weergeven in de 'bijlage ruimtelijke kwaliteit' waarin vier kaartlagen afzonderlijk zijn opgenomen en toegelicht. De kwaliteitskaart bevat de volgende lagen:

  1. 1. Laag van de ondergrond. Dit gaat over de grondslag van de provincie en de natuurlijke (landschapsvormende) processen;
  2. 2. Laag van de cultuur-en natuurlandschappen. Dit gaat over de laag van het zichtbare landschap en (grondgebonden) nut;
  3. 3. Laag van de stedelijke occupatie. Deze gaat over de steden en dorpen en hun onderlinge netwerken;
  4. 4. Laag van de beleving. Dit gaat over identiteit en (recreatieve) beleving.

Deze lagen hebben een relatie met elkaar. De lagen bevatten richtpunten die de bestaande kenmerken en waarden beschrijven. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten deze kenmerken en waarden een rol spelen bij de overweging, de plaatsing en de vormgeving van het initiatief.

Doorwerking planinitiatief

De kwaliteitskaart is één van de belangrijkste onderdelen van het provinciale beleid om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te realiseren. Voor het plangebied zijn de volgende lagen en de daaraan verbonden doelstellingen relevant. Het plangebied is binnen de Laag van de beleving niet opgenomen, deze laag wordt daarom ook niet beschouwd.

  • Laag van de ondergrond - Rivierdeltacomplex

Het volledige plangebied is binnen deze laag aangewezen als Rivierdeltacomplex. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

Doorwerking plangebied

De ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt vormen geen belemmeringen voor deze doelstellingen.

  • Laag van de cultuur- en natuurlandschappen - Zeekleipolderlandschap & Linten

Het volledige plangebied is binnen deze laag aangewezen als Zeekleipolderlandschap. Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen. Daarnaast is het herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder belangrijk. Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.

Doorwerking plangebied

Het volledige buitengebied van Brielle valt binnen deze laag van de cultuur- en natuurlandschappen. Belangrijk is dat bebouwing zich blijft concentreren in de compacte kern, voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Het open landelijk gebied blijft gewaarborgd, daarmee blijven de waardevolle landschappelijke structuurdragers van Brielle behouden.

  • Laag van stedelijke occupatie - Stads- en dorpsrand & steden en dorpen

De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen.

Richtpunten zijn dat bebouwd gebied en landschap verbonden worden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. Het doorlopende kavelpatroon is in dit specifieke geval van belang. Stad en ommeland blijven beide herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon

Doorwerking plangebied

Het plangebied ligt ingesloten tussen bestaand stedelijk gebied. Op deze locatie acht de provincie het acceptabel om een hoogwaardig woonmilieu te realiseren, voorliggend bestemmingsplan voorziet in deze doelstelling.

Conclusie

De ontwikkeling betreft de transformatie van grotendeels ongebruikte gronden naar een woningbouwlocatie binnen Brielle en past daarmee binnen de opgave Ruimte en Verstedelijking en Wonen van de 'Opgaven Omgevingskwaliteit' van de provincie. In bovenstaande motivatie is tevens aangetoond dat het plan passend is binnen de kwaliteitskaart van de provincie.

Het plan zorgt voor een intensief en compact ruimtegebruik in Brielle, die vanwege de bestaande woningbehoefte onder druk staat. Het plan voorziet zowel in de noodzakelijk woningen als een correcte belangenafweging voor de realisatie van woningen buiten bestaand stedelijk gebied.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De Omgevingsverordening Zuid-Holland is op 1 februari 2023 geactualiseerd vastgesteld door de Provinciale Staten van Zuid-Holland. De omgevingsverordening vormt het juridische fundament van de Omgevingsvisie. De inhoud van de Omgevingsvisie is daarbij voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening.

Doorwerking planinitiatief

Voor onderhavige ontwikkeling zijn de bepalingen rondom 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' in de omgevingsverordening relevant. Deze bepalingen zijn vastgelegd in artikelen 6.9 (Ruimtelijke Kwaliteit) en 6.10 (stedelijke ontwikkelingen). Onderstaand worden de relevante onderdelen van deze artikelen nader toegelicht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in paragraaf 3.1.3 reeds een ladderonderbouwing geschreven.

artikel 6.9 (Ruimtelijke Kwaliteit)

  • Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit: de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de
    1. a. bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid

Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:

    1. a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van)
      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • wegnemen van verharding
      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbeter

Voorliggend bestemmingsplan voorziet deels in de ontwikkeling van woningbouw buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De beoogde ontwikkeling past wel binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar voorziet in wijzigingen op structuurniveau. Daarmee is er sprake van 'aanpassen', waardoor het noodzakelijk is om bij de planuitwerking rekening te houden met de richtpunten van de kwaliteitskaart.

In paragraaf 3.2.1 is reeds een toelichting gegeven op de kwaliteitskaart, het beoogde plan voldoet aan de gestelde richtpunten. De omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als woonmilieu, de ontwikkeling past binnen deze bestaande gebiedsidentiteit, bovendien is de locatie deels aangewezen op de kwaliteitskaart voor de ontwikkeling van een hoogwaardig en geliefd woonmilieu. Daarmee kan worden voldaan aan de eisen en richtpunten van de kwaliteitskaart.

artikel 6.10 (stedelijke ontwikkelingen)

  1. 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    1. a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    2. b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruikt gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte
  2. 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.


Het tweede lid van Artikel 3.1.6. Bro bevat tevens een bepaling over ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied. Op basis van de provinciale beleid ligt het zuidelijk deel van Twee Getuigen net buiten bestaand stads - en dorpsgebied, maar wel deels binnen de aanduiding 'Stads- en dorpsrand' (Figuur 3.1). Binnen de aanduiding 'Stads - en dorpsrand' is er potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu. Voorliggend bestemmingsplan draagt bij aan deze doelstelling. Bovendien wordt het zuidelijk deel in de bestaande situatie reeds omringd door bestaand stedelijk gebied. Het ontwikkelen van deze locatie die bijdraagt aan het noodzakelijke woningbouwprogramma is daarom acceptabel en verantwoord.

Voorliggend plan is opgenomen in de regionale planlijst en het woningbouwprogramma, waar de deelgebieden Kloosterbos en Twee Getuigen onderdeel van uitmaken, is door Gedeputeerde Staten aanvaard. Hiermee is de Laddertoets doorlopen. Onderhavige ontwikkeling is passend binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking waardoor de omgevingsverordening geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie Regio Rotterdam 2021 - 2040

Samenwerken aan een aantrekkelijke woningmarkt en een prettig woon- en leefklimaat met een plaats voor iedereen en de juiste woning op de juiste plaats. Dat beogen de veertien gemeenten in het Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam met vaststelling van de Regionale Woonvisie Regio Rotterdam. De regionale woonvisie is een overkoepelende leidraad voor de gemeentelijke woonvisies.

Belangrijke onderwerpen in de kwalitatieve woonvisie zijn het bouwen van de juiste woning op de juiste plaats en een kwalitatieve goede woningvoorraad in een hoogwaardig woonmilieu voor alle inwoners. Dit betekent ook inzet op trends in nieuwe woonvormen, zoals in paragraaf 3.3.2 specifiek voor voorliggend bestemmingsplan nader wordt toegelicht. Kwaliteit betekent niet alleen aandacht voor de aard, inhoud en vormgeving van de nieuwbouw en de bestaande woningvoorraad, maar nadrukkelijk wordt ook ingezoomd op de aspecten duurzaamheid, klimaatadaptatie en energietransitie.

Doorwerking plangebied

De regionale woonvisie is vastgesteld om de kwalitatieve ambities van de woningbouwopgave richting te geven. De (voormalige) gemeente Brielle wordt (als onderdeel van de regio Voorne-Putten) aangeduid als gemeente met uitgesproken landelijke woonmilieus en kwalitatief hoogwaardige woonomgevingen. De regio als geheel kent een grote woningbouwopgave, voorliggend bestemmingsplan voorziet voor een deel in deze behoefte. Het plangebied leent zich voor de realisatie van een hoogwaardige woonomgeving, kwaliteit en duurzaamheid zijn hierbij belangrijke doelstellingen. Naast de kwaliteit staat ook de betaalbaarheid en bereikbaarheid van woningen in de regio onder druk, voorliggend plan voorziet in de realisatie van 18 sociale huurwoningen. Het bestemmingsplan draagt daarmee bij aan het toevoegen van bereikbare woningen voor kwetsbare doelgroepen.

Geconcludeerd wordt dat het voorliggend bestemmingsplan en het onderliggende bouwplan passend is binnen de regionale woonvisie regio Rotterdam.

3.3.2 SWOT - Analyse gemeente Voorne

Vanaf 1 januari 2023 zijn de gemeenten Brielle, Hellevoetsluis en Westvoorne samengevoegd worden tot één gemeente, de gemeente Voorne aan Zee. Voorafgaand aan en ter voorbereiding op de samenvoeging is een SWOT - analyse opgesteld. In acht thematische hoofdstukken (demografie, economie, sociaal, technologie, veiligheid, ruimte/wonen, duurzaamheid en bestuur) zijn de belangrijkste trends en opgaven voor de steden en gemeenten beschreven. In de analyse zijn trends geschetst die op de steden en gemeenten afkomen en de vele opgaven en opties waar keuzes in gemaakt kunnen en moeten worden.

Doorwerking plangebied

Specifiek voor voorliggend bestemmingsplan is ingezoomd op de demografische ontwikkelingen en de daaraan gekoppelde woningbouwopgave. De kwaliteit van de woonomgeving is in toenemende mate bepalend voor de keuze van mensen en huishoudens voor hun woonplaats. De kwaliteit van een woonomgeving wordt bepaald door o.a. de nabijheid van voorzieningen, duurzaamheid, nabijheid van groen, natuur en water. Binnen het plangebied is zorgvuldig gekeken naar de ruimtelijke invulling en de hiermee gepaard gaande kwaliteit. Er wordt voorzien in zowel groen-, water als natuurvoorzieningen, daarmee wordt een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving nagestreefd. Het voorziene bouwplan past daarmee binnen de toekomstige eisen die mensen en huishoudens stellen aan hun woonomgeving.

Naar verwachting neemt het aantal huishoudens in de nieuwe gemeente Voorne aan Zee de komende drie decennia met circa 2.000 toe. Het type huishouden zal naar verwachting de komende 30 jaar niet veranderen binnen de gemeente, dit in tegenstelling tot vele andere gemeenten. De toename van eenpersoonshuishoudens is in buurtgemeenten bijvoorbeeld vele malen groter.

In de SWOT analyse wordt gesteld dat er in de Metropoolregio Rotterdam - Den Haag de komende 20 jaar nog vele woningen bijgebouwd moeten worden. De gemeente Voorne aan Zee voorziet slechts voor een deel in deze behoefte, de woonregio staat redelijk op zichzelf. Kwaliteit is dan ook belangrijker dan kwantiteit, daar past voorliggend bestemmingsplan en het onderliggend bouwplan binnen.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan passend is binnen de opgaven en ruimtelijke trends zoals geformuleerd in de SWOT - Analyse gemeente Voorne.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Brielle

Op 8 december 2009 is door de gemeenteraad van (de voormalige gemeente) Brielle de structuurvisie Brielle vastgesteld. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid verankerd. Doelstelling van de structuurvisie is het bieden van een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een ruimtelijke structuur die bijdraagt aan:

  • goed kunnen wonen en leven in de gemeente;
  • de cultuurhistorische identiteit van Brielle;
  • een bij het karakter van de gemeente passende economische ontwikkeling.

De inhoud van de structuurvisie wordt vormgegeven aan de hand van 9 ambities. Van deze ambities is het onderwerp 'woningbouw' van belang voor de onderhavige ontwikkeling. Naast duurzame invulling van het woningbouwprogramma, zette de gemeente Brielle eveneens in op een gedifferentieerde en vraaggerichte woningbouw. De gemeente Voorne aan Zee zet deze beleidslijn door binnen voorliggend bestemmingsplan.

Doorwerking plangebied

Om te voorzien in de woningbehoefte zijn binnen (de voormalige gemeente) Brielle enkele woningbouwlocaties aangegeven. Het plangebied van dit bestemmingsplan is aangeduid als een van deze woningbouwlocaties. Zie figuur 3.2. Het plangebied is globaal aangeduid met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0012.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede Structuurvisie voormalige gemeente Brielle woningbouwlocaties

Aan weerszijden van De Rik ligt de ontwikkelingslocatie. Deze locatie is verdeeld in twee gebieden (ten noorden en zuiden van De Rik) en biedt plaats aan nieuwbouw van ongeveer 40 woningen (indicatief). Er zal een duidelijke afstemming tussen de beide randen langs De Rik moeten komen, waarbij een gepaste afstand tot de weg wenselijk is. In de structuurvisie zijn de volgende uitgangspunten per deelgebied opgesteld

Het Kloosterbos

Dit gebied leent zich voor een eigentijdse woonbuurt die plaats biedt (afhankelijk van het woningbouwprogramma) aan grondgebonden woningen. Randvoorwaarden voor dit deel van de locatie zijn:

  • nieuwe verkaveling aansluiten op ruimtelijke opzet van de wijk Rugge;
  • inspelen op functie als entreezone;
  • groene uitstraling behouden;
  • afstand tot De Rik behouden door groene zone;
  • waterneutraal bouwen;
  • ontsluiting via Mgr. Smitstraat.

Twee Getuigen

Dit gebied kan een meer opzichzelfstaande eigentijdse woonbuurt worden met grondgebonden woningen. Randvoorwaarden voor dit deel van de locatie zijn:

  • inspelen op functie als entreezone;
  • behouden en inpassen van bestaande watergang in het ontwerp;
  • voorkomen van achterkantsituatie aan westrand van het landschap.

De structuurvisie stamt uit 2009, de doelstelling in dit beleidsdocument zijn niet meer actueel. De maatschappelijke ontwikkelingen hebben enkele uitgangspunten inmiddels achterhaald. In de structuurvisie wordt indicatief over 40 woningen gesproken, dat is op basis van de huidige woningbehoefte niet voldoende. Het aantal woningen binnen het totale plangebied zal 84 bedragen, desondanks blijven de overige stedenbouwkundige uitgangspunten grotendeels gehandhaafd. Voor de leefbaarheid van de wijken is het behoud van groen en water van belang, deze stedenbouwkundige uitgangspunten blijven ondanks de verdubbeling van het aantal woningen behouden. Deelgebied Twee Getuigen zal met name een functie krijgen als nette entree van het stedelijk gebied van Brielle, één van de belangrijkste redenen waarom woningbouw op deze locatie langs De Rik zo gewenst is. De afbeeldingen in paragraaf 2.2.1 geven een impressie van de toekomstige situatie langs De Rik.

3.4.2 Woonvisie Brielle 2017 - 2022 en Uitvoeringsagenda

Brielle geeft invulling aan de centrale missie, zoals die geformuleerd is in de Structuurvisie, door in te zetten op een leefbare en duurzame woon- en leefomgeving. De Woonvisie 2017 - 2022, vastgesteld op 4 oktober 2017, volgt richting aan de verdere invulling van een leefbare en duurzame woon- en leefomgeving. Duurzame ontwikkeling van Brielle moet bijdragen aan een prettige leefomgeving waar mensen graag wonen, werken en recreëren.

Er is de afgelopen jaren immers het nodige veranderd op de woningmarkt, mede onder invloed van de herziene Woningwet. In deze woonvisie zijn de beschreven de ambities voor het wonen in de gemeente tot 2022.

Bij het opstellen van de Woonvisie is de Uitvoeringsagenda, die uitgaat van de toevoeging van ca. 520 woningen in de planperiode 2020-2025, het uitgangspunt geweest. De Woonvisie geeft dan ook vooral aan voor wie en wat er gebouwd moet gaan worden de komende jaren. Om tegemoet te komen aan de verhuis- en woonwensen van de huidige inwoners moet er in de wijken en kernen aandacht zijn voor woningdifferentiatie.

3.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is grotendeels gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en is gericht op de ontwikkeling van woningen. In paragrafen 3.2.1 en 3.2.2 is toegelicht dat kan worden voldaan aan het provinciaal beleid en waarom de realisatie van enkele woningen buiten bestaand stedelijk gebied in het deelgebied Twee Getuigen passend is. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de beleidskaders van het rijk, de provincie Zuid-Holland en de gemeente Voorne aan Zee.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Wettelijk kader

Het nationale beleid voor archeologie is afkomstig uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd. Dit is gedaan in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007. Hiermee zijn een aantal wetten gewijzigd. Dit zijn onder andere de Monumentenwet (1988), de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Sinds de Wamz hebben gemeenten een zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is ook verwerkt in de Erfgoedwet sinds 1 juli 2016. In de toekomst zal de zorgplicht verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Het archeologisch erfgoed in de bodem moet zoveel mogelijk behouden worden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Dit moet gedaan worden met archeologisch onderzoek. Het archeologisch belang moet vanaf het begin meewegen in de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Beleidsplan Archeologie

De (voormalige) gemeente Brielle heeft haar eigen archeologiebeleid ontwikkeld. Dit beleid wordt overgenomen door de gemeente Voorne aan Zee. De gemeente heeft duidelijke uitgangspunten voor de omgang met haar bodemarchief vastgesteld. Bij de beleidsnota hoort ook een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Er zijn drie categorieën opgenomen voor de verwachtingswaarde. Per verwachtingswaarde gelden uitgangspunten voor nader onderzoek.

Ter plaatse van het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 4'. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' is archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk.

De 'Waarde - Archeologie 4' is alleen van toepassing op de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. De gemeente heeft de drempelwaarde voor archeologisch onderzoek vastgesteld op 250 m² met een maximaal toegestane verstoringsdiepte van 50 cm.

De ontwikkelingen binnen het plangebied vinden plaats binnen beide archeologische waarden en overstijgen de drempelwaarde van 250 m2, archeologisch onderzoek is op basis van de vigerende archeologische dubbelbestemmingen noodzakelijk. De dubbelbestemmingen zijn gebaseerd op de beleidsadvieskaart van de gemeente, weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0013.png"

Figuur 4.1. Archeologische beleidsadvieskaart

4.1.2 Onderzoek

4.2 Bedrijven En Milieuhinder

4.2.1 Wettelijk kader

De invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid moet op de leefomgeving worden afgewogen. Er dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Dit kan door middel van milieuzonering. Wonen is een voorbeeld van een milieugevoelige functie. De VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en de uiterste situering van de gevel van woningen. Aan de hand van de VNG-brochure is beoordeeld of de nieuwe bedrijvigheid (het parkeren) problemen oplevert voor de milieugevoelige functies in de omgeving (zoals wonen).

Milieucategorie Gemengd gebied Rustige woonwijk
1 0 meter 10 meter
2 10 meter 30 meter
3.1 30 meter 50 meter
3.2 50 meter 100 meter
4.1 100 meter 200 meter
4.2 200 meter 300 meter

Tabel 2 Richtafstanden VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering

4.2.2 Conclusie

De functie wonen is een gevoelige functie, daarom moet beoordeeld worden of de ruimtelijke scheiding met milieubelastende functies voldoende is. De omgeving van het plangebied kan aangemerkt worden als gemengd gebied, planologisch vigeren namelijk vele verschillende bestemmingen zoals 'Horeca', 'Maatschappelijk' en 'Verkeer'. Van een rustige woonwijk is dan ook nog geen sprake.

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig binnen de in tabel 2 genoemde richtafstanden zijn gesitueerd. Er zijn geen bedrijven die een belemmering vormen voor de realisatie van de nieuwe woningen, andersom vormen de nieuwe woningen ook geen belemmering voor de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven.

Het aspect bedrijven en milieuhinder vorm geen belemmeringen voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Bodem

4.3.1 Wettelijk kader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten regels moeten stellen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De regels zijn nodig om voor een goede ruimtelijke ordening te zorgen. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Een historisch onderzoek kan worden uitgevoerd om te bepalen of de bodem een planontwikkeling in de weg staat. Dit onderzoek kan aangevuld worden met een nader bodemonderzoek. Het is niet toegestaan om te bouwen op vervuilde grond.

Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Bij het toepassen van grond en bagger hanteert dit besluit een toets. De bodem moet met de gebruiksfunctie in balans zijn. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is duurzaam bodembeheer. De bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu moet in balans zijn met gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen. Te denken valt aan woningbouw of het aanleggen van wegen. Er moet bij plannen rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Dit is bepaald in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.

4.3.2 Onderzoek

In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Voor het bestemmingsplan zijn verschillende bodemonderzoek uitgevoerd, welke zijn uitgesplitst tussen de twee deelgebieden (bijlagen 5 & 6). Gezamenlijk beslaan de onderzoeken het volledige plangebied. Voor een volledige beschrijving van het onderzoek wordt verwezen naar de bijlages.

Deelgebied Kloosterbos

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • de vaste bodem ter plaatse van boring 34 sterk verontreinigd is met lood. Uit de resultaten van het aanvullend onderzoek blijkt dat de omvang van de sterke verontreiniging beperkt is (oppervlakte van circa 20m2 en een laagdikte van 0,5 meter- mv circa 12 m3). Gezien er minder dan 25m3
    grond sterk verontreinigd is, is er geen sprake van een geval van ernstig bodemverontreiniging en is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk;
  • zowel de boven- als ondergrond op het overige terrein niet (noemenswaardig) is verontreinigd met de onderzochte parameters;
  • het grondwater licht verontreinigd is met zware metalen en naftaleen;
  • zowel op het maaiveld als in de bodem zintuiglijk en analytisch geen asbest is aangetroffen. De locatie is derhalve niet verdacht op het voorkomen van asbest.


Op basis van deze resultaten dient de hypothese (dat geen sprake zou zijn van bodemverontreiniging) in principe verworpen te worden. Het uitvoeren van nader onderzoek is niet noodzakelijk omdat buiten boring 34 om geen noemenswaardige verontreinigingen zijn aangetroffen. De beoogde woonbestemming is daarmee uitvoerbaar.

Met betrekking tot de aangetroffen sterke verontreiniging met lood wordt geadviseerd om de verontreiniging spot tijdens de voorgenomen herontwikkeling te saneren. Voordat de verontreiniging gesaneerd kan worden dient een plan van aanpak opgesteld te worden en ter beoordeling ingediend te worden bij bevoegd gezag. De verontreinigde grond dient te worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Voor het vaststellen van het bestemmingsplan vormt de waargenomen verontreiniging geen belemmering.

Deelgebied Twee Getuigen

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • de vaste bodem ter plaatse van boring 14 matig verontreinigd is met koper. Uit de resultaten van het aanvullend onderzoek blijkt dat in de afperkende boringen hoogstens lichte tot matige verontreinigingen met koper aanwezig zijn. Aangezien uit de resultaten blijkt dat de grond hoogstens matig verontreinigd is met koper, is er geen sprake van een geval van ernstig bodemverontreiniging en geldt er geen saneringsverplichting;
  • de vaste bodem ter plaatse van boring 17 matig verontreinigd is met minerale olie. Uit de resultaten van het aanvullend onderzoek blijkt dat in de afperkende boringen hoogstens lichte verontreinigingen met minerale olie aanwezig zijn. Aangezien uit de resultaten blijkt dat de grond hoogstens matig verontreinigd is met minerale olie, is er geen sprake van een geval van ernstig bodemverontreiniging en geldt er geen saneringsverplichting;
  • zowel de boven- als ondergrond op het overige terrein is niet (noemenswaardig) verontreinigd met de onderzochte parameters;
  • het grondwater is licht verontreinigd met zware metalen en naftaleen;
  • de bodem ter plaatse van proefgat 31 (agrarisch bedrijf) een gehalte van 76,51 mg/kg d.s. aan asbest bevat. Dit gehalte overschrijdt de grens voor nader onderzoek van 50 mg/kg d.s waardoor conform de NEN5707 een nader asbest in grond onderzoek dient te worden uitgevoerd. Op het overige terreindeel van het agrarisch bedrijf is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond.
  • het puinpad en erf een gehalte van 31,55 mg/kg d.s. aan asbest bevat. Dit gehalte overschrijdt de grens voor nader onderzoek niet. Een aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
  • uit de resultaten van het asfalt onderzoek blijkt dat het aanwezige asfalt niet teerhoudend is.


Op basis van het aangetroffen gehalte aan asbest ter plaatse van proefgat 31 dient een nader asbest onderzoek uitgevoerd te worden, teneinde ernst en omvang van de verontreiniging nader in kaart te brengen. Het aanvullend asbest onderzoek is uitgevoerd en toegevoegd als bijlage 7.

Uit de resultaten blijkt dat er een minimale hoeveelheid asbest (2 mg/kg) is aangetroffen, ver onder de drempelwaarde van 100 mg/kg. Op basis van de resultaten geldt er geen saneringsplicht en is er geen gezondheidsrisico.

Aanvullend bodemonderzoek gewasbeschermingsmiddelen

Uit historische gegevens van de DCMR Milieudienst Rijnmond bleek dat ter plaatse van het deelgebied Twee Getuigen vroeger gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt. Het uitgevoerde bodemonderzoek is in 2021 daarom aangevuld met een onderzoek naar eventuele vervuiling als gevolg van deze gewasbeschermingsmiddelen. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 8.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in één mengmonster een zeer licht verhoogd gehalte aan DDD is gemeten. Het aangetoonde gehalte is dermate laag dat de uitvoering van een nader onderzoek niet noodzakelijk is. Geconcludeerd kan worden dat op de locatie geen noemenswaardige bodemverontreiniging aanwezig is met OCB welke is voortgekomen uit de opslag en/of gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Woonwagenstandplaatsen

De huidige woonwagenstandplaatsen zijn onderdeel van de herontwikkeling geworden na de uitvoering van de bodemonderzoeken. De locatie is daarom in eerst instantie niet meegenomen in de uitgevoerde onderzoeken. Alhoewel op basis van het geldende bestemmingsplan 'Geuzenland' reeds een woonbestemming was toegestaan is voorafgaand aan de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan toch een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 9. Op basis van dit onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de bestaande en toekomstige woonfunctie.

De aspecten bodem en asbest zijn voldoende onderzoek en vormen geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling en de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet. Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet Natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12. Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

Er worden in de Wet natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

  1. 1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4.
Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstelling en ontheffingen verlenen.

  1. 2. Soorten van Habitatrichtlijn:
  • A. Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9: die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I.
    In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II.
    Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.
  1. 3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming
Provincies zijn bevoegd om bij provinciale omgevingsverordening vrijstelling te verlenen voor de groep "Andere soorten", waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben de omgevingsverordening op 20 februari 2019 vastgesteld.

Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.

4.4.2 Onderzoek

Op 6 maart 2020 is door Blom Ecologie een Quickscan flora & fauna. De Quickscan heeft als doel om de waarde van het plangebied voor flora & fauna in beeld te brengen in relatie tot de gewenste ontwikkeling. De Quickscan is toegevoegd als bijlage 10 aan voorliggend bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende Natura 2000, Natuurnetwerk Nederland, belangrijk weidevogelgebied, kenmerkende landschapselementen en/of Strategische reservering natuur. Op een afstand van 4,4 km ligt het Natura 2000 gebied Voornes Duin. De planlocatie ligt op een afstand van 850m tot het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 4 km is het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied gelegen.

De beoogde ontwikkeling betreft het verwijderen van alle bestaande bebouwing, terreininrichting en groen alsmede de bouw van 84 grondgebonden woningen en het gebruik hiervan. Activiteiten die mogelijk leiden tot een verhoging van de stikstofdepositie dienen hierop te worden getoetst met het programma Aerius. Gelet op de aard van de ingrepen en de korte afstand tot het Natura 2000 gebied is een negatief effect op voorhand niet uit te sluiten, een Aerius berekening is noodzakelijk. Het aspect stikstof wordt in paragraaf 4.12 nader onderbouwd.

Ten aanzien van het natuurnetwerk Nederland, belangrijk weidevogelgebied, kenmerkende landschapselementen en/of strategische reservering natuur zijn negatieve effecten uit te sluiten.

Soortenbescherming

Op de planlocatie komen mogelijk beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Een deel van de gebouwen biedt aan vleermuizen potentieel geschikte verblijfplaatsen en aan huismus potentieel geschikte nestlocaties. Een deel van de houtopstanden is eveneens geschikt als verblijfslocatie van vleermuizen, nestlocatie van ransuil en functioneel leefgebied van deze soorten en huismus. Teneinde de aan- dan wel afwezigheid van deze soorten vast te stellen dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd, de volgende vervolgstappen zijn noodzakelijk:

  • aanvullend onderzoek naar de aan- dan wel afwezigheid van huismus
  • aanvullend onderzoek naar de aan- dan wel afwezigheid van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger te worden uitgevoerd
  • aanvullend onderzoek naar de aan- dan wel afwezigheid van ransuilen te worden uitgevoerd.
  • uitvoeren van een Aerius-berekening om te bepalen of het planvoornemen niet leidt tot een verhoging van de stikstofdepositie in kwetsbare habitattypen binnen Natura2000 gebieden (zie paragraaf 4.12)

Quickscan woonwagenstandplaatsen

De huidige woonwagenstandplaatsen zijn onderdeel van de herontwikkeling geworden na de uitvoering van de quickscan flora & fauna. Om een eventuele belemmering met de Wet natuurbescherming uit te kunnen sluiten is ter plaatse van de woonwagenstandplaatsen een separate quickscan uitgevoerd. De quickscan is als bijlage 11 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling ter plaatse van de woonwagenstandplaatsen conform de landelijke en provinciale natuurwetgeving uitgevoerd kan worden. Aanvullend onderzoek is specifiek voor deze locatie niet noodzakelijk, wel gelden de volgende voorwaarden voorafgaand en tijdens de werkzaamheden:

  • Ten aanzien van broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten dient, om overtreding op voorhand redelijkerwijs te voorkomen, het verwijderen van nestgelegenheid buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten.
  • Ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen.

4.5 Geluid

4.5.1 Wettelijk kader

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidgevoelige functies, zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wgh onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties.

In de Wgh staan de geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones langs een geluidsbron centraal. Daarbinnen moet aan de eisen van de Wgh worden voldaan. Geluidszones zijn voor verschillende geluidsbronnen voorgeschreven, waaronder industrie, wegverkeer en railverkeer. Met het stelsel van zonering is een koppeling gelegd tussen beperking van geluidhinder en ruimtelijke ordening.

Wegverkeerslawaai

Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij de weg binnen een woonerf is gelegen of dat voor een weg een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. De overige wegen kennen een geluidszone, een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. De omvang van een zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de typering van het gebied (binnenstedelijk of buitenstedelijk). Op grond van artikel 82 van de Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming. Artikel 83 geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om een hogere waarde vast te stellen. Voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemming binnen de bebouwde kom is deze waarde wettelijk maximaal 63 dB.

Railverkeerslawaai

Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de geluidszone van een spoorweg valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (Wgh artikel 77). Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarde genoemd in de Wgh, of indien het bevoegd gezag een besluit heeft genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

Industrielawaai

Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "grote lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan.

4.5.2 Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de contouren van relevante geluidsbelasting van omliggende wegen en het gezoneerde industrieterrein Maasvlakte-Europoort. Het plangebied ligt niet binnen de geluidscontouren van een spoorweg, dit aspect zal daarom niet nader worden onderzocht. Het volledige onderzoek is toegevoegd als bijlage 12 aan voorliggende toelichting.

Wegverkeerslawaai

Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat niet alle gevels kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. De gevels van de woningen waar een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is vastgesteld zijn weergegeven in de rapportage. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 56 dB. Deze geluidsbelasting ligt ver beneden de maximaal toelaatbare geluidsbelasting na ontheffing van 63 dB. Het bevoegd gezag zal voor deze woningen wel noodzakelijke hogere waarden verlenen. Voor een onderbouwing dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor het verlenen van hogere waarden wordt verwezen naar bijlage 12.

Het gaat specifiek alleen om de gevels binnen beide deelgebieden die direct grenzen aan de De Rik. Voor de overige woningen is geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vastgesteld.

Industrielawaai

Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde groene zone van het gezoneerde industrieterrein Maasvlakte – Europoort (conform bijlage 1 van het Regionale Afsprakenkader van 8 juli 2015.) De geluidbelasting waarvoor een hogere waarde dient te worden aangevraagd is conform bijlage 6 van de het Regionale Afsprakenkader van 8 juli 2015. De geluidbelasting ter plaatse van de woningen bedraagt ten hoogste 49 dB(A) etmaalwaarde, hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB.

Om de belangen van het industrieterrein in het geval van toekomstige ontwikkelingen te borgen is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' wel over het plangebied gelegd. Voor de beoogde woningen heeft deze gebiedsaanduiding geen effect gezien de maximale geluidsbelasting van 49 dB.

Cumulatie wegverkeer- en industrielawaai

Cumulatie van de geluidbelasting van industrielawaai en wegverkeerslawaai dient ook beoordeeld te worden, dit is nodig om te kunnen beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De gemeente Voorne aan Zee heeft in haar beleidsregels de landelijke normen overgenomen. De resulteert in de volgende beoordeling.

Bij de woningen met een maximale gecumuleerde geluidbelasting van ten hoogste 55 dB is het akoestisch klimaat als ‘goed’ gekwalificeerd. Bij een geluidbelasting van 55 tot 60 dB(A) is de situatie ‘matig’, maar acceptabel. De woningen in het Kloosterbos voldoen allemaal minimaal aan een goed of matig leefklimaat. Voor een aantal woningen in het deelgebied Twee Getuigen die direct grenzen aan De Rik is sprake van een 'redelijk slecht' woon- en leefklimaat. Desondanks is de gemeten geluidbelasting acceptabel voor de beoogde woonfunctie. Deze specifieke woningen zijn benoemd in het akoestisch rapport in bijlage 12

Maatregelen

Het nemen van gevelmaatregelen om aan het maximale binnengeluidsniveau van 33 dB te kunnen voldoen is noodzakelijk. De initiatiefnemer zal bij aanvraag omgevingsvergunning moeten aantonen dat er voldoende gevelmaatregelen genomen worden. Op basis van de gemeten geluidsbelasting zijn deze maatregelen op een goede manier inpasbaar in het bouwplan.

4.5.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Het bevoegd gezag dient voor een aantal woningen hogere waarden vast te stellen vanwege het overschrijden van de voorkeursgrenswaarde. Ten slotte dient de initiatiefnemer voor een aantal woningen (welke benoemd zijn in het akoestisch rapport) bij aanvraag omgevingsvergunning aan te tonen dat met gevelmaatregelen voldaan kan worden aan een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarbij kunnen de volgende bronnen worden onderscheiden:

  • Inrichtingen: risico's van onder andere tankstations met LPG, gevaarlijke stoffen (PGS-15)- opslagplaatsen en ammoniakkoelinstallaties;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per spoor;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over het water;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding.


Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm (een op een miljoen per jaar) geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Dit betekent dat er als gevolg van een ongeval - in theorie - per jaar slechts een persoon op een miljoen mensen mag overlijden.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron.

Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Groepsrisicoberekeningen beogen maatschappelijke ontwrichting inzichtelijk te maken. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Vanzelfsprekend speelt de hoogte van het groepsrisico een rol, ook de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid maken onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnota's.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen, zoals deze op dit moment luiden (REVI II), zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd.

De normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (voor zowel weg, spoor als water) is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) die reeds is vervallen. De nota heeft geen wettelijk bindende werking, maar is niet vrijblijvend. Voor buisleidingen geldt sinds 1 januari 2012 de regeling 'Besluit externe veiligheid buisleidingen'

4.6.2 Onderzoek

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een geringe toename van het groepsrisico, maar dat met deze toename het groepsrisico nog steeds voldoet aan de oriëntatiewaarde. De toekomstige bewoners zullen worden blootgesteld aan externe veiligheidsrisico’s. Deze risico’s zullen worden verminderd door het treffen van bouwtechnische maatregelen (uitschakelbare ventilatie) en organisatorische maatregelen (voorlichting en communicatie). In geval van een calamiteit met de aardgasleiding vormt het dichtstbij gelegen huizenblok een goede afscherming van de vluchtweg in noordwestelijke richting. Deze maatregelen dragen bij aan het verminderen van de gevolgen van een eventuele calamiteit.

Gelet op de geringe toename en de maatregelen vormt het extern veiligheidsrisico geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.7 Kabels En Leidingen

4.7.1 Wettelijk kader

Er kunnen planologische relevante kabels en/of leidingen in het plangebied liggen. Ze kunnen ook in de omgeving voorkomen. Voorbeelden zijn hoofdnutsvoorzieningen. Dit kunnen leidingen voor het transport van giftige, brandbare en/of ontplofbare stoffen zijn. Daarnaast zijn aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen en afvalwaterleidingen ook voorbeelden. Deze leidingen worden bestemd als ze voorkomen in het gebied. Met het geldende bestemmingsplan kan worden vastgesteld welke maatregelen, overleggen en/of rapporten nodig zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan dan vastgesteld worden welke maatregelen, overleggen en/of rapporten noodzakelijk zijn om een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken.

4.7.2 Onderzoek

Binnen het plangebied (deelgebied Twee Getuigen) ligt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', ter plaatse zijn onder andere graafwerkzaamheden en de aanleg van diepwortelende planten niet toegestaan zonder omgevingsvergunning. Ter plaatse van de dubbelbestemming worden echter geen werkzaamheden uitgevoerd, het belang van de gasleiding wordt niet geschaad.

Voor het overige lopen er geen planologisch relevante leidingen binnen en/of rondom het plangebied. Naast de planologisch relevante leidingen lopen er mogelijk nog andere leidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen binnen het plangebied. Dit kunnen bijvoorbeeld internetkabels zijn. Initiatiefnemer zal voorafgaand aan de graafwerkzaamheden middels een Klic-melding inzichtelijk maken welke kabels en leidingen binnen en rondom het plangebied liggen. Indien nodig zal contact opgenomen worden met de desbetreffende leidingbeheerder.

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Wettelijk kader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof Toetsing van Grenswaarde Geldig
Stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3 Vanaf 2015
Fijn stof (PM10) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3 Vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3 Vanaf 11 juni 2011
Fijn stof (PM2,5) Jaargemiddelde concentratie 25 µg/m3

Tabel Grenswaarden luchtkwaliteit

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Met grof stof wordt rekening gehouden bij de milieuzonering en wordt niet in het kader van luchtkwaliteit meegenomen.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate, leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • Een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.


Door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een rekentool ontwikkeld waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteitseisen kan worden vastgesteld. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is de NIBM-tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Met deze beperkte invoergegevens wordt vastgesteld of een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging.

4.8.2 Onderzoek

Het project betreft de realisatie van 84 woningen. Een dergelijk project valt binnen het kader van de ministeriële regeling “nibm”. Een luchtkwaliteitsonderzoek is in het onderhavige geval daarom niet noodzakelijk, het project leidt “niet in betekenende mate” tot verslechtering van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens gekeken naar de bestaande luchtkwaliteit binnen het plangebied. De NSL - monitoringstool geeft inzicht in de bestaande luchtkwaliteit binnen Nederland. Figuur 4.6 geeft een uitsnede van de NSL - monitoringstool weer, beide deelgebieden zijn paars omkaderd weergegeven. In de huidige situatie is er sprake van een goede luchtkwaliteit, dat zal met de beoogde ontwikkeling niet negatief worden beïnvloed omdat het plan binnen één van de nibm - categorieën valt. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0018.png"

Figuur 4.6. Uitsnede NSL - monitoringstool luchtkwaliteit d.d. maart 2023 ( bron: NSL-monitoringstool)

4.9 Verkeer En Parkeren

Het plangebied bestaat uit twee verschillende deelgebieden. Beide locaties zijn gescheiden van elkaar en zullen dus beide individueel moeten worden beoordeeld. In de onderstaande paragraaf worden beide deelgebieden separaat toegelicht. Zoals in paragraaf 3.4.1 toegelicht is de (voormalige) gemeente Brielle al sinds circa 2008 voornemens het plangebied te herontwikkelen tot woongebied. Bij de aanleg van de bestaande infrastructuur is reeds rekening gehouden met de toekomstige verkeersstromen en de verwerking hiervan.

4.9.1 Ontsluiting

4.9.2 Parkeren

De gemeente heeft als stelregel dat nieuwe ontwikkelingen op eigen terrein moeten voorzien in voldoende parkeervoorzieningen. Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het 'Gemeentelijke verkeer- en vervoerplan (GVVP). Het GVVP is door de gemeenteraad (van de voormalige gemeente Brielle) op 18 februari 2020 vastgesteld na een uitvoerig participatietraject. De beoogde ontwikkeling dient aan deze nieuwe normen te worden getoetst. Op basis van de omgevingsadressendichtheid kan de (voormalige) gemeente Brielle gezien worden als 'weinig stedelijk'.

In overleg tussen de gemeente en initiatiefnemer is besloten dat voor deze ontwikkeling gerekend wordt met een gelijktijdigheidsfactor. Met de gelijktijdigheidsfactor wordt berekend wat de maximale parkeernorm is op basis van daadwerkelijke aanwezigheid. Bezoekers zijn er bijvoorbeeld voornamelijk in het weekend terwijl de piek voor bewoners op een werkdagnacht ligt. De parkeervraag die op basis van de daadwerkelijke aanwezigheid ontstaat zal gerealiseerd moeten worden om te spreken van een sluitende parkeerbalans.

Specifiek voor voorliggend bestemmingsplan geldt dat uitgegaan wordt van de volgende gelijktijdigheidspercentages. In onderstaande tabel is aangegeven hoeveel procent van de bewoners en/of bezoekers op een specifiek moment van de week aanwezig zijn.

Doelgroep Werkdag
ochtend
Werkdag middag Werkdag
avond
Werkdag
nacht
koopavond zaterdag
middag
zaterdag
avond
zondag
middag
Bewoners 50% 50% 90% 100% 80% 60% 80% 70%
Bezoekers 10% 20% 80% 0% 70% 60% 80% 70%

Tabel toegepaste gelijktijdigheidspercentages

Beide deelgebieden zullen na realisatie fungeren als zelfstandige wijk, derhalve dient per wijk voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.

4.10 Water

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap Hollandse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. De watertoets is geactualiseerd op basis van de huidige plannen (d.d. juli 2021). Hieronder worden alle aspecten behandeld.

4.10.1 Wettelijk kader

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water is in oktober 2000 vastgesteld door het Europese Parlement en de Europese raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:

"Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, en wat de waterbehoeften ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."

De richtlijn biedt dus een kader voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland houdt dit een indeling in naar de stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems. Voor de Alphense situatie betekent dit een indeling bij het stroomgebied van de Rijn.

Nationaal Waterplan 2022-2027

Het Nationaal Waterprogramma geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Nederland heef te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren.

De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:

  • Een veilige en klimaatbestendige delta.
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.


De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem- en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen. In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en -beheer opgenomen. Daarmee zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het omvat een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2023 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.


Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Waterbeheerprogramma 2022-2027 waterschap Hollandse Delta

Het waterbeheerprogramma (WBP) bevat het meerjarige beleid en de doelen van waterschap Hollandse Delta. In het WBP van waterschap Hollandse Delta zijn de doelen tijdens de planperiode 2022-2027 vastgelegd. Het WBP bevat doelen voor de primaire taken van het waterschap, namelijk de waterveiligheid, watersysteem en waterketen. De doelen voor deze specifieke planperiode zijn afgeleid van lange termijn ambities (2050). Deze ambities worden beïnvloed door de grote maatschappelijke opgaven van deze tijd, waarbij met name de klimaatverandering en de gevolgen hiervan centraal staan.

Naast de ambities voor de lange termijn en de doelen t/m 2027 bevat het WBP ook de strategische aanpak om de doelen te bereken. De doelen voor 2027 en de strategie vormen de basis voor de concreet uit te voeren maatregelen. Het WBP geeft inzicht in de werkwijze van het waterschap en op welke manier samenwerking met ketenpartners (zowel overheden als marktpartijen, maar ook particulieren) zou moeten plaatsvinden.

4.10.2 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden, beide zijn gelegen aan De Rik. Deelgebied Kloosterbos bestaat uit een door bomen afgeschermde groenzone. Deelgebied Twee Getuigen bestaat uit grasland, terreinverhardingen en bouwwerken. Het gebied wordt omringd door water.

Waterkwantiteit- en kwaliteit

Het plangebied grenst aan oppervlaktewater. Het Kloosterbos grenst aan de zuidzijde aan de hoofdwatergang langs De Rik. Deze kent een beschermingszone van 5 m. Aan de westzijde grenst het Kloosterbos aan overig water. Het overig water kent een beschermingszone van 2 m. Deelgebied Twee Getuigen grenst aan de oost- en zuidzijde aan een hoofdwatergang, die tevens een beschermingszone van 5 m kent. In het deelgebied Twee Getuigen ligt nog overig water, dat een beschermingszone heeft van 2 m. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1992.TweeGetuigenKloost-0140_0019.jpg"

Figuur 4.7: Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta (www.wshd.nl)

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het rioolwater wordt verzameld in het (hoofd)rioolgemaal van het waterschap aan de G.J. v.d. Boogerdweg en vandaar middels een persleiding getransporteerd naar de RWZI Hellevoetsluis.

4.10.3 Toekomstige situatie

Algemeen

Het plan betreft de realisatie van 84 woningen, verdeeld over de twee deelgebieden. Het gaat om verschillende type woningen; rijwoningen, vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en gestapelde woningen. De woningen worden gerealiseerd met bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeerplaatsen.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m², dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water te worden gerealiseerd.

In onderhavig geval is sprake van een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m². Het gaat niet om aaneengesloten, maar om losstaand verhard oppervlak. In de huidige situatie zorgen de bouwwerken en terreinverhardingen in beide deelgebieden samen voor circa 3740 m² aan verhard oppervlak.

In de nieuwe situatie zorgen de woningen, tuinen en openbare ruimten voor 16.150 m2 aan verhard oppervlak. Dit is een toename van circa 12.410 m2 verhard oppervlak verdeeld over de deelgebieden.10% van deze toename dient gecompenseerd te worden in de vorm van functioneel open water, dit komt neer op 1241 m2. Het waterhuishoudkundig plan is mede op basis van de onderzoeken ecologie tot stand gekomen. Zoals toegelicht in paragraaf 4.4 is de bestaande watergang naast het Kloosterbos een belangrijke aanvliegroute voor onder andere de watervleermuis. Met het behoud van deze watergang is geborgd dat het plan in lijn met de Wet Natuurbescherming vastgesteld en ontwikkeld kan worden. De watercompensatie vindt zowel binnen het buiten het plangebied plaats. Het inrichtingsplan en de locatie buiten het plangebied voorzien in totaal in 1271 m2 extra oppervlakte water door middel van het verbreden van bestaande en realiseren van nieuwe watergangen. Voorliggend bestemmingsplan voldoet daarmee aan het geldende beleid van het waterschap Hollandse Delta.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is gekozen voor duurzame, niet-uitloogbare materialen, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

4.10.4 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Uit het Besluit m.e.r. volgt dat een m.e.r.-beoordeling verplicht is voor de vaststelling van een bestemmingsplan voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met een oppervlakte van 100 ha of meer en/of een aaneengesloten gebied van 2.000 woningen of meer en/of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer (Besluit m.e.r., onderdeel D, categorie 11.2). Omdat de beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 84 woningen met een omvang van minder dan 1 ha, is op basis hiervan géén m.e.r.-beoordeling nodig. Wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden geldt in het kader van het bestemmingsplan (dan wel uitwerkingsplan) een zogenaamde vorm-vrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

4.11.2 Onderzoek

De voorgenomen ontwikkelingen in het bestemmingsplan 'Twee Getuigen-Kloosterbos' zijn getoetst aan de m.e.r.-regelgeving. De voorgenomen activiteit is opgenomen in lijst D van het Besluit m.e.r. onder categorie D 11.2. De realisatie van 84 woningen ligt onder de drempelwaarde die gelden bij categorie D 11.2. Bepaald is echter dat ook voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch nagegaan dient te worden of er sprake is van belangrijke gevolgen voor het milieu. Dit wordt in de vorm van een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. uitgevoerd. Het bevoegd gezag dient voorafgaand aan de procedure, op basis van deze aanmeldnotitie, een m.e.r. besluit te nemen.

De aanmeldnotitie is voor de volledigheid toegevoegd als bijlage 16.

4.12 Stikstof

4.12.1 Wettelijke kader

Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige habitattypen in) Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Oftewel, ook relatief kleinschalige projecten dienen zorgvuldig op hun stikstofdepositie getoetst te worden om aan (Europese) regelgeving te kunnen voldoen.

Sinds de vernieuwing van AERIUS Calculator (versie januari 2023) kan correct berekend worden of er sprake is van stikstofdepositie op relevant Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de realisatiefase als de gebruiksfase doorgerekend te worden.

4.12.2 Onderzoek

De initiatiefnemer heeft een Aerius - berekening laten uitvoeren om de mogelijk stikstofdepositie in kaart te brengen. Tussen het ontwerpbestemmingsplan en het vast te stellen bestemmingsplan is de Aerius berekening geactualiseerd zodat voldaan kan worden aan de actuele wet- en regelgeving. Het stikstofonderzoek is toegevoegd als bijlage 17 aan de toelichting.

Uit de rekenresultaten blijkt dat er zowel in de realisatiefase als de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities hoger dan 0,00 mol/ha/jaar vergeleken met de referentiesituatie. Derhalve is in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunning noodzakelijk en is er sprake van een uitvoerbaar initiatief. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Regelgeving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan zal voorzien in een verandering in de ruimtelijke en functionele structuur, waarbij verdeeld over twee deelgebieden (Twee Getuigen en het Kloosterbos) 84 woningen wordt gerealiseerd. Deze ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt in onderhavig bestemmingsplan.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de daarop betrekking hebbende regels, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.

5.2 Systematiek Van De Regels

Voor het bestemmingsplan 'Twee Getuigen - Kloosterbos' wordt aangesloten op de handleiding Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hieronder wordt een toelichting gegeven op welke wijze een en ander in de regels is vastgelegd.

5.2.1 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen.

  • Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

  • Artikel 2 Wijze van meten

Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen

De bestemmingsbepalingen zijn opgezet volgens een vaste volgorde, die is vastgelegd binnen de SVBP. Alle bestemmingen zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen:

  • een bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;

en in sommige gevallen:

  • afwijking van de bouwregels;
  • nadere eisen;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Hieronder zijn de verschillende artikelen toegelicht. Allereerst komen de enkelbestemmingen aan bod die de primaire functies van de gronden aangeven. Daarnaast zijn er ook dubbelbestemmingen opgenomen, waarin de bescherming van de (verwachte) archeologische en de cultuurhistorische waarden worden geregeld. Deze dubbelbestemmingen moeten eveneens in acht worden genomen op de gronden waar deze van toepassing zijn.

Artikel 3 Groen

De gronden bestemd als Groen mogen worden gebruikt voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden en kunstwerken. Hiernaast zijn voorzieningen voor spelen, algemeen nut, en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zoals waterlopen en waterpartijen toegestaan.

Artikel 4 Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gelegen hoofdgebouwen. Daarnaast zijn paden en parkeervoorzieningen toegestaan.

Artikel 5 Verkeer

De gronden bestemd als 'Verkeer' mogen worden gebruikt voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, voet- en rijwielpaden en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting straatmeubilair, kunstwerken en voorzieningen van algemeen nut toegestaan. Waterlopen, waterpartijen en oeververbindingen zijn eveneens toegestaan binnen de bestemming Verkeer.

Artikel 6 Water

De gronden bestemd als 'Water' zijn bestemd voor waterberging, waterhuishouding en alle soorten waterlopen en partijen. Ter plaatse van de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 5 meter.

Artikel 7 Wonen

De gronden bestemd als Wonen mogen worden gebruikt voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 60 m2. Daarnaast zijn parkeervoorzieningen en tuinen en erven toegestaan.

Artikel 8 Leiding - Gas

De gronden bestemd als 'Leiding -Gas' zijn primair bestemd ter bescherming van de ter plaatse gelegen gasleiding. Werkzaamheden ter plaatse zijn alleen toegestaan als het gaat om vervanging/verandering van bestaande bouwwerken of met een omgevingsvergunning.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

De gronden bestemd als 'Waarde - Archeologie 1' zijn op basis van de Monumentenverordening van de gemeente aangewezen als beschermd gemeentelijk (archeologisch) monument.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

De gronden bestemd als 'Waarde - Archeologie 4' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:

  • Artikel 11: Anti-dubbeltelregel: met deze bepaling wordt beoogd misbruik van de regels door (privaatrechtelijke) wijzigingen in de eigendomsverhoudingen van gronden te voorkomen;
  • Artikel 12: Algemene bouwregels: hierin zijn een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen, kelders en lichtmasten. Tevens is voorzien in een algemene bouwregel voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor natuur inclusieve maatregelen.
  • Artikel 13 Algemene gebruiksregels: dit artikel geeft aan wat er in ieder geval onder verboden gebruik van gronden en opstallen ten opzichte van het bestemmingsplan wordt verstaan. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee het behoud van parkeerplaatsen geborgd is;
  • Artikel 14 Algemene aanduidingsregels: In dit artikel is de geluidszone industrielawaai opgenomen. Dit betekent dat nieuwe geluidgevoelige functies niet zonder meer toelaatbaar zijn.
  • Artikel 15 Algemene afwijkingsregels: het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en percentages met betrekking tot het bouwen, het oprichten van gebouwen van openbaar nut en het in beperkte mate verschuiven van bestemmingsgrenzen.
  • Artikel 16 Algemene wijzigingsregels: het gaat hierbij om wijzigingsmogelijkheden van de in de regels gegeven maten en bestemmingen met betrekking tot bouwen, het oprichten van gebouwen en het wijzigen van bestemmingsgrenzen.
  • Artikel 17 Algemene procedureregels: dit artikel geeft de te volgen procedure aan indien er ontheffing wordt verleend van het bestemmingsplan of nadere eisen worden gesteld zoals in de regels opgenomen.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels (artikel 18) voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.

Slotbepaling: in artikel 19 wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gronden zijn deels in eigendom van gemeente Voorne aan Zee en deels van de initiatiefnemer. Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over deze ontwikkeling zijn vastgelegd.

De financieel-economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het gemeentebestuur streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom hecht het gemeentebestuur veel belang aan de dialoog over dit bestemmingsplan. Dit hoofdstuk over de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid' gaat nader in op de maatschappelijke dialoog die in het kader van het bestemmingsplan heeft plaatsvinden.

6.2.1 Vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro naar een aantal vooroverlegpartners van de gemeente verstuurd. De (voormalige) gemeente Brielle heeft de ontvangen overlegreacties samengevat en beantwoord in een Nota van beantwoording. De Nota van beantwoording is opgenomen in bijlage 18 van dit bestemmingsplan.

6.2.2 Communicatie

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen. De (voormalige) gemeente Brielle heeft de ontvangen inspraakreacties samengevat en beantwoord in een Nota van beantwoording. De Nota van beantwoording is opgenomen in bijlage 18 van dit bestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn 4 zienswijzen ontvangen (waarvan één op het hogere waardenbesluit). De gemeente Voorne aan Zee heeft de ontvangen zienswijzen samengevat en beantwoord in een Nota van beantwoording. De Nota van beantwoording is opgenomen in bijlage 19 van dit bestemmingsplan.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Bezonningsstudie

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan (29 Maart 2023)

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 4 Een Aanvullend Waarderend Proefsleuvenonderzoek

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Deelgebied 'Kloosterbos'

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek Deelgebied 'Twee Getuigen'

Bijlage 7 Aanvullend Asbestonderzoek Deelgebied 'Twee Getuigen'

Bijlage 8 Bodemonderzoek Gewasbeschermingsmiddelen Deelgebied 'Twee Getuigen'

Bijlage 9 Verkennend Bodemonderzoek Woonwagenstandplaatsen

Bijlage 10 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 11 Quickscan Flora En Fauna - Woonwagenstandplaatsen

Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer- En Industrielawaai

Bijlage 13 Aanvullend Ecologisch Onderzoek

Bijlage 14 Kwantitatieve Analyse Groepsrisico

Bijlage 15 Kwalitatieve Analyse Groepsrisico

Bijlage 16 Aanmeldnotitie M.e.r. Twee Getuigen - Kloosterbos

Bijlage 17 Aerius - Berekening (Stikstofdepositie)

Bijlage 18 Nota Vooroverleg En Inspraak

Bijlage 19 Nota Zienswijzen

Bijlage 20 Hogere Waardenbesluit